Sociaal en Cultureel Planbureau

Veel informele zorg voor zieken en gehandicapten

Kijk op informele zorg.

· Tussen 1991 en 2003 bleef het aandeel van de bevolking dat informele zorg verleent vrijwel gelijk op ruim 12%.

· Het aandeel 65-plussers dat informele zorg verleent steeg van 10% in 1991 tot 13% in 2003.

· Een groeiend aantal mensen moet werk en informele zorg combineren: binnen de groep informele zorgverleners is het aandeel (deeltijd-)werkenden gestegen van 37% in 1991 tot 50% in 2003.

· Een groter aanbod van informele zorg is in de toekomst geen garantie voor voldoende zorg

· De meeste informele zorgverleners ontvangt geen ondersteuning

· Een meerderheid van de kinderen verdeelt onderling de zorg voor hulpbehoevende ouders

· Nog geen 1% van de 65-plussers woont in bij de kinderen

Dit zijn enkele conclusies uit de SCP-publicatie Kijk op informele zorg die op donderdag 15 september jl. is verschenen. In het rapport, onder redactie van dr.ir. Alice de Boer, wordt een beeld geschetst van de informele zorg die Nederlanders geven aan verwanten, vrienden of buren. Daarbij wordt onder meer aandacht besteed aan de gevolgen van de toenemende arbeidsdeelname van vrouwen, de relatie tussen bereikbaarheid en zorgverlening, de mate van belasting van informele helpers en de vraag of ouderen (weer) intrekken bij hun kinderen. Voor dit rapport werd naast vele databestanden van SCP en CBS ook gebruik gemaakt van gegevens uit het LASA-project (Longitudinal Aging Study Amsterdam) en het NKPS (Netherlands Kinship Panel Study).

Ook ouderen bieden informele zorg

Tussen 1991 en 2003 bleef het aandeel van de bevolking dat geregeld informele zorg biedt aan zieke en gehandicapte familieleden of vrienden vrijwel gelijk op ruim 12%. In absolute aantallen steeg het aantal informele zorgverleners van 18 jaar en ouder van 1,4 miljoen in 1991 tot 1,6 miljoen in 2003.

Het aantal vrouwen ( 17%) dat informele zorg verleent bleef tussen 1991 en 2003 tweemaal zo groot als het aantal mannen (circa 8%).

Het aandeel van de 65-plussers dat informele zorg biedt (aan met name de partner) steeg van 10% in 1991 tot 13% in 2003.

Groeiend aantal mensen moet werk en informele zorg combineren

Het algemene beeld is dat er minder informele zorg wordt gegeven omdat vrouwen vaker zijn gaan werken. In de afgelopen 15 jaar zijn vrouwen jaar inderdaad meer gaan werken. In de groep vrouwen van 18-34 steeg het aandeel werkenden van 56% in 1991 naar 67% in 2003. Toch is hun deelname aan het bieden van informele zorg niet veranderd (17%). Dit komt onder andere doordat de meeste vrouwen in deeltijd werken. De samenstelling van de groep informele helpers is wel drastisch veranderd: onder de helpers is het aandeel (deeltijd)werkenden gestegen van 37% in 1991 naar 50% in 2003. Dit betekent dat een groeiend aantal mensen werk en informele zorg moet zien te combineren en dat daarom allerlei regelingen om dit mogelijk te maken, aan belang winnen.

Toekomstige vraag naar informele zorg groeit minder dan het aanbod, mits....

De toename van het aanbod van informele zorg tot 2020 kan geschat worden op 15%. De vraag naar informele zorg zal in diezelfde periode naar verwachting toenemen met 5%. Deze laatste groei is bescheiden, omdat veel (oudere) hulpbehoevenden dankzij hun betere financieel-economische positie een beroep kunnen doen op particuliere hulp. Daarnaast kan een deel van de hulpvragen opgevangen worden via het aanbod van de professionele thuiszorg.

Wordt de komende 15 jaar echter het aanbod van de professionele thuiszorg van overheidswege ingeperkt of verslechtert de financieel-economische positie van hulpbehoevenden, dan kan de vraag naar informele zorg het aanbod wellicht gaan overtreffen.

Grote groep informele zorgverleners zonder ondersteuning

Meer dan een derde (38%) van de informele zorgverleners maakt gebruik van informatie, advies of emotionele steun; 17% maakt gebruik van een oppas. In 10% van de gevallen gaat de hulpvrager naar dagopvang of bezoekt een activiteitencentrum. Bij advies en dagopvang gaat het om professionele ondersteuning, bij oppas kan het ook om vrijwilligerswerk gaan.

Een ruime meerderheid van de informele zorgverleners ontvangt in het geheel geen ondersteuning.

Meer dan tweederde van hen heeft daar geen behoefte aan, terwijl tussen de 12 en 35% van de hulpbehoevenden aangeeft dat men niet op de hoogte was van de mogelijkheden.

In 2001 meldde 7% van de hulpverleners dat men zich zwaar of zelfs overbelast voelt door de hulpverplichtingen. Een kwetsbare groep vormen de partners die vaak zonder ondersteuning van de dagopvang informele zorg verlenen. Wanneer de hulpbehoevende bijvoorbeeld lijdt aan dementie, kan dit een zware belasting betekenen voor de zorgverlenende partner.

Familieleden reizen verder en vaker voor zorgverlening dan vrienden of bekenden

Naarmate zorgvragers en -verleners dichter bij elkaar wonen en hun relatie hechter is, wordt er meer informele zorg verleend. De helft van de informele zorgverleners woont op minder dan een kwartier afstand, één op de tien is langer dan een uur op pad. Familieleden zijn bereid om verder te reizen en vaker te komen voor zorgverlening dan vrienden of bekenden.

Met name voor informele zorgverleners met een laag inkomen wegen de extra kosten van zorgverlening zwaar. Deze extra kosten kunnen jaarlijks oplopen tot enkele honderden euro's.

Hulpbehoevenden zonder familie in de buurt vormen een kwetsbare groep. Zij zijn aangewezen op hulp van de thuiszorg, van buren, nabije vrienden of helpers op afstand. In 2003 ging het om 250.000 à 300.000 mensen met matige tot ernstige belemmeringen.

Meerderheid kinderen verdeelt onderling de zorg voor hulpbehoevende ouders

Van de hulpbehoevende ouders met kinderen ontving in 2000 ruim 20% geen informele zorg van de kinderen, onder meer omdat hulp particulier werd ingekocht of door de partner werd verleend.

Ook in bijna 20% van de gevallen was één van de kinderen de primaire zorgverlener, in 60% van de gevallen werd de zorgverlening onder de kinderen verdeeld. Relatief kwetsbaar zijn de hulpbehoevende ouders met weinig kinderen, omdat de zorg onder minder mensen kan worden verdeeld en het risico op overbelasting groter is. Aangezien het gemiddeld aantal kinderen per gezin afneemt, zal dit risico in de toekomst dus groter worden.

Nog geen 1% van de 65-plussers woont in bij de kinderen

Het aantal 65-plussers dat inwoont bij de kinderen is gedaald van 48.000 (3%) in 1981 tot 20.000 (1%) in 1998. Het aantal volwassen kinderen dat inwoont bij de ouders is eveneens gedaald van 195.000 (13%) in 1981 tot 95.000 (bijna 5%) in 1998. Recentere gegevens zijn (nog) niet beschikbaar, maar naar alle waarschijnlijkheid heeft in beide gevallen de daling zich voortgezet.

SCP-publicatie 2005/15, Kijk op informele zorg, Alice de Boer (red.), Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau, september 2005, ISBN 90 377 0201 5, prijs EUR 17,50.

De publicatie is verkrijgbaar bij de boekhandel of te bestellen bij het SCP via fax 070 - 340 7044,

e-mail: bestel@scp.nl of via de web-site: www.scp.nl