Socialistische Partij

De Wit legt Donner vuur na aan de schenen

15-09-2005 * De Tweede Kamer debatteert vanmiddag over de inmiddels beruchte zaak rond de Schiedammer Parkmoord. De SP zet grote vraagtekens bij de wijze waarop minister Donner met de kwestie is omgesprongen en twijfelt of hij de juiste persoon is om aan de misstanden een einde te maken.

Na de moord op een klein meisje en poging tot moord op haar vriendje werd een verdachte gepakt, berecht en veroordeeld tot een zeer zware gevangenisstraf en TBS. Later, na een bekentenis van de echte dader, bleek dat de verkeerde man was opgesloten. Naar nu blijkt - vooral dankzij naspeuringen van journalisten - is rond deze zaak fout op fout gemaakt. Er zijn bewuste keuzes gemaakt die de rechtsgang hebben gefrustreerd. En het gaat niet om een incident: er is een structureel probleem blootgelegd en het vertrouwen in de rechtsstaat is ernstig geschonden.

Jan de Wit Namens de SP voert justitiespecialist Jan de Wit het woord: "De minister heeft tot nog toe geen blijk gegeven van enig gevoel voor urgentie. Dat maakt dat mijn fractie twijfelt of hij de bereidheid en de daadkracht heeft om aan de misstanden een einde te maken. De minister moet ons ervan overtuigen dat hij daartoe in staat is."

Lees hier de volledige bijdrage van Jan de Wit in de Eerste termijn:

Bij alle commotie over deze moordzaak zijn we geneigd te vergeten dat het hier over mensen gaat. Over het slachtoffer Nienke, over haar ouders, over Maikel, over zijn ouders en de onschuldig veroordeelde verdachte B. En natuurlijk hun families. Het debat van vandaag zal hen misschien bizar voorkomen maar ik vind het nodig dat de zaken gezegd worden die gezegd moeten worden.

Van politici mag worden verwacht dat ze spreken wanneer er ontzetting en verwarring heersen in de samenleving.

Welnu, er is in deze zaak sprake van een rechterlijke dwaling. Dat is buitengewoon ernstig voor een rechtsstaat die Nederland pretendeert te zijn.

De minister stelt in zijn brief dat de rechterlijke dwaling waardoor B. ten onrechte vier jaar vastzat `het gevolg is van een opeenstapeling van elkaar versterkende onzorgvuldigheden en beoordelingsfouten.'

Hij stelt daarnaast ook dat `van het opzettelijk achterhouden van bewijs en gegevens teneinde een onschuldige veroordeeld te krijgen, geen sprake is geweest.'

Volgens de SP-fractie zijn beide conclusies te gemakkelijk en worden zij niet of niet volledig gedragen door de feiten in deze zaak.

Na bestudering van het uitvoerige onderzoeksrapport en de brief van de minister moet ik constateren dat `onzorgvuldigheden en beoordelingsfouten' wel erg verhullende termen zijn voor misslagen die zijn voortgekomen uit een bewust gekozen opstelling van het OM, die niet gericht was op waarheidsvinding maar op het verkrijgen van een veroordeling.

De samenhang tussen de verschillende zogenaamde fouten is te groot om van slordigheden te kunnen spreken. Na de bekentenis van Kees B. is het onderzoek geheel en al op hem gericht gebleven óók nadat hij zijn bekentenis had ingetrokken.

Dit is opzettelijk gebeurd.

Zo wordt in de hoofdconclusies van het rapport gesteld: `de zaaksofficier heeft na de bekentenis van Kees B. te zeer gekozen voor een daadkrachtig afwerken van de zaak in plaats van voor een objectieve, kritische doordenking van een en ander. Er is bewust voor gekozen om geen andere onderzoeksrichtingen meer uit te werken.'

Bovendien is het aanwezige bewijsmateriaal zo geselecteerd en gepresenteerd, dat de conclusies slechts in één richting konden gaan, in de richting van één dader: Kees B.

Het meest schrijnende voorbeeld hiervan is Maikel. Hij is op een schandalige en ontoelaatbare manier verhoord, een minderjarige van 11 jaar nota bene.

Maar ook de manier waarop met de verklaringen van Maikel is omgegaan. Zijn beschrijving van de dader werd ongeloofwaardig geacht, omdat die niet overeenkwam met het uiterlijk van Kees B.

Onderzoeker Posthumus concludeert in paragraaf 6.3 van zijn rapport: `door wezenlijke onderdelen van Maikels verklaringen terzijde te schuiven, kon Kees B. in de daderrol worden gebracht en gehouden.'

Het OM heeft bovendien wel degelijk bewijs en gegevens achtergehouden. Ik verwijs hier naar conclusie 9.1.3 van het onderzoek, waarin wordt gesteld dat het eindproces-verbaal en het relaasproces-verbaal `eenzijdig en onvolledig zijn'.

Daarnaast is er de inmiddels veelbesproken manier waarop met het technisch bewijs is omgegaan.

Het NFI twijfelt over de betrokkenheid van B. en vraagt, voor het eerst ooit, via de PG een gesprek aan met de zaaksofficier.

Tijdens dit gesprek maken de twee betrokken NFI-medewerkers hun twijfels kenbaar.

Ook in de appèlfase heeft zo'n gesprek plaats. Zowel de rechtbank als het Hof krijgt echter niets te horen over de twijfels van het NFI: de zaaksofficier en de AG doen niets met deze informatie. De AG is er zelfs niet onrustig door geworden, zo blijkt uit het rapport.

Terecht constateert Posthumus dat deze twijfel aan de rechter had moeten worden voorgelegd, maar dat dit niet is gebeurd.

Ik kan niet anders dan constateren dat er dus wel degelijk gegevens zijn achtergehouden.

Het lijdt geen twijfel dat in ieder geval de officier van justitie in deze zaak overtuigd is geweest van de schuld van Kees B. De Advocaat-Generaal in hoger beroep was kritischer over het dossier, maar stelt uiteindelijk ook dat Kees B. het misdrijf had begaan.

Dus inderdaad, er is niet bewust aangestuurd op het veroordelen van iemand van wie men bij het OM wist dat hij onschuldig was. Nee, er is bewust gewerkt in de richting van de ene verdachte, dat was de dader.

De gang van zaken in dit dossier wijst op structurele misstanden binnen het OM.

We zien nu wat er kan gebeuren als het OM zich opstelt als `crimefighter' en niet objectief en op afstand tegen een zaak aankijkt: hoe dan ook moet er een verdachte veroordeeld worden.

Dat is niet de rol van het OM in ons rechtssysteem. Waarheidsvinding, daar gaat het om. Het OM moet de rechter én de verdediging op zo'n manier informeren dat de rechtbank in staat is de zaak goed te beoordelen en de advocaat de belangen van zijn cliënt naar behoren kan behartigen.

De aanbevelingen die de minister nu overneemt spreken wat dit betreft boekdelen.

Tegenspraak organiseren, vergroten van de kennis bij officieren van justitie op forensisch technisch gebied, en technisch rechercheren, het gebruik van audiovisuele middelen.

Het is een teken aan de wand dat dit anno 2005 nog moet worden "aanbevolen".

Het zou immers vanzelfsprekend moeten zijn dat de politie, maar meer nog het OM, áltijd kritisch en open naar een opsporingsonderzoek en het bewijsmateriaal dat daaruit voortkomt kijkt.

Dit beeld wordt nog eens bevestigd door het feit dat niemand bij het OM, in al die vier jaren dat Kees B. vastzat, ooit intern of extern op een serieuze manier twijfel heeft geuit over de schuld van B.

Als we bedenken dat ruim 700 functionarissen van politie, het OM - onder wie de AG in deze zaak - en rechterlijke macht tussen 2001 en 2004 lezingen van het NFI hebben bijgewoond waarbij deze zaak als voorbeeld werd gebruikt en dat niemand ook maar ooit op het idee is gekomen om hierover aan de bel te trekken (behalve dan recent politiefunctionaris Timmerman) dan is dat ronduit verbijsterend.

Wat is dat voor een zwijgcultuur waar kennelijk niemand zijn mond open durft te doen?

Scoren en zwijgen, dat is kennelijk de cultuur.

Gelet op die constatering is de opstelling van de minister van Justitie in deze zaak nauwelijks te begrijpen.

Zijn eerste reactie op de uitzending van Netwerk was ronduit bagatelliserend.
In de Volkskrant van 9 september zei hij: `Als er iets is misgegaan in deze zaak, is het juist de volle druk van de media op iets dat rustig overleg vergt.'

Waardoor vooral de schuld zoals zo vaak bij de brenger van de boodschap werd gelegd.

Over de rol van de minister zijn nog veel vragen open.

In feite heeft de minister niets gedaan tussen de 2002 en 2004. Ondanks een brief van de veroordeelde uit oktober 2002 aan de minister-president en ondanks het alarmerende rapport van prof. Van Koppen uit januari 2003 waarvan de minister kennis heeft kunnen nemen.

Volstrekt onbegrijpelijk is het dat de minister in zijn brief concludeert dat hij "geen aanwijzingen heeft om te vermoeden dat soortgelijke dwalingen als in deze zaak zich vaker hebben voorgedaan".

Waarom moeten dan de aanbevelingen van de heer Posthumus in zijn geheel worden overgenomen en in de politie en in het hele OM worden doorgevoerd??
Ik noem hier verder de Puttense moordzaak.

Maar de afgelopen dagen hebben politiemensen, advocaten en wetenschappers er op gewezen dat de praktijken die in deze zaak nu naar buiten zijn gekomen naar hun stellige mening vaker voorkomen.

En dan heb ik het over tunnelvisie (zie in dit verband de Enschedese vuurwerkramp) , onvolledige dossiers, ongelijke kansen voor de verdediging.

Ik ben hier niet zo stellig in als de minister en ik vraag hem of hij bereid is hiernaar een onderzoek te laten doen.

Dat de minister de aanbevelingen van het onderzoeksrapport overneemt, acht ik vanzelfsprekend. Maar de misstanden waarover we nu spreken hebben wel plaatsgevonden onder de verantwoordelijkheid van de minister. En daarom is het de vraag of het herstel van het geschonden vertrouwen bij deze minister in goede handen is.

Er moet door de minister en de top van het OM krachtig en eenduidig afstand worden genomen van de crimefighters-mentaliteit en de prestatiegerichtheid.
We zien tot wat voor ellende die houding kan leiden: ernstige fouten met vergaande gevolgen.

Ik constateer dat `fouten', `slordigheden' volstrekt ontoereikende termen zijn om te beschrijven wat er in deze zaak allemaal is misgegaan.

Het OM heeft bewust twijfel rond het bewijs en zelfs ontlastend bewijs niet aan de rechter voorgelegd.

Dat zij dat deden in de veronderstelling dat Kees B. de moordenaar was maakt dat niet minder ernstig.

Er is sprake van een verkeerde mentaliteit binnen het OM. De kans dat dat tot meer justitiële dwalingen leidt en heeft geleid is aanzienlijk.

Mijn fractie neemt deze kwestie zeer hoog op. Het OM is een peiler van onze rechtstaat en daar moeten we op kunnen bouwen.

De behandeling van de Schiedammer parkmoord trekt de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van het OM in twijfel.

Daarmee is de rechtstaat in het geding en dat raakt ons allen.

Niemand die het onderzoeksrapport in deze zaak heeft gelezen kan zich onttrekken aan het menselijk leed dat het OM, door te falen in haar taak, heeft veroorzaakt.

Het is goed ons te realiseren dat dit, als wij nu geen actie ondernemen, weer kan en zal gebeuren

De minister heeft tot nog toe geen blijk gegeven van enig gevoel voor urgentie.

Dat maakt dat mijn fractie twijfelt of hij de bereidheid en de daadkracht heeft om aan deze misstand een einde te maken.

De minister moet ons ervan overtuigen dat hij daartoe in staat is.