MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
In dit wetsvoorstel (Verzamelwet sociale verzekeringen 2006) worden in diverse
socialeverzekeringswetten verbeteringen aangebracht. Een groot deel van de wijzigingen houdt
verband met de inwerkingtreding van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en de
intrekking van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) met ingang van 1 januari 2006. Er
wordt voorts al rekening gehouden met de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet in die
gevallen waarin in het voorstel van Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet
(Kamerstukken 30 124) met de wijzigingen in dit wetsvoorstel geen rekening kon worden gehouden
Voorts bevat het wetsvoorstel onder meer taalkundige verbeteringen en correcties van onjuiste
verwijzingen. Ook wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat artikelleden of onderdelen daarvan
vervallen omdat deze overbodig bleken te zijn. Deze voorgestelde technische wijzigingen worden
nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting van deze memorie.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een aantal aanpassingen van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) voor te stellen met het oog op vereenvoudiging
en deregulering. Voorstellen met aanmerkelijke betekenis voor de systematiek van uitvoering of
verantwoording worden niet gedaan in afwachting van de komende integrale evaluatie van de Wet
SUWI.
Het wetsvoorstel voorziet tevens in een eenvoudigere procedure voor de teruggaaf van teveel
betaalde premies voor de werknemersverzekeringen en teveel betaalde inkomensafhankelijke
bijdrage voor de Zorgverzekeringswet. Als een werknemer meerdere dienstbetrekkingen heeft
(bijvoorbeeld twee parttime banen), kan het voorkomen dat er in een kalenderjaar in totaal meer
premie of bijdrage is betaald dan het premiemaximum of het bijdragemaximum. Tot nog toe kon het
teveel betaalde alleen op verzoek worden teruggekregen. Dit wetsvoorstel regelt dat de inspecteur
het teveel betaalde ambtshalve gaat vaststellen.
Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat een toelichting in beginsel achterwege blijft bij
(onderdelen van) artikelen die strekken tot correctie van onjuiste verwijzingen, onjuiste benaming en
of fouten in de schrijfwijze of interpuncties in artikelen van wetten.
Naast genoemde technische wijzigingen worden ook enkele beleidsinhoudelijke voorstellen gedaan,
die hierna kort worden toegelicht. Deze wijzigingen zijn te kenschetsen als «klein beleid» nu het hier
niet om majeure beleidswijzigingen gaat. Om redenen van «wetgevingseconomie» heeft de regering
besloten deze beleidswijzigingen en de voorgestelde technische wijzigingen in één wetsvoorstel aan
het parlement aan te bieden.
---
2. «Klein beleid»
Het wetsvoorstel bevat de volgende "klein beleid"-onderwerpen.
A. Grensoverschrijdende reïntegratie met behoud van WW-uitkering
Op grond van artikel 19, eerste lid, onderdeel f, van de Werkloosheidswet (hierna: WW) is het de
uitkeringsgerechtigde niet toegestaan om buiten Nederland te wonen of verblijf te houden anders dan
wegens vakantie. Door deze bepaling is het niet mogelijk voor mensen met een WW-uitkering om
bijvoorbeeld een reïntegratietraject of opleiding in het buitenland te volgen met behoud van die
uitkering.
Op dit punt is er een verschil met de WAO, aangezien de WAO geen bepaling kent op grond
waarvan het niet is toegestaan in het buitenland verblijf te houden. Op grond van Europese
wetgeving, Verordening 1408/71, is het wel reeds mogelijk om in het buitenland met behoud van
WW-uitkering naar werk te zoeken (= solliciteren) gedurende een periode van drie maanden. Het
volgen van scholing en reïntegratie valt echter niet onder de reikwijdte van de Verordening.
Signalen vanuit Eures1 en de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) geven aan dat de huidige
wet- en regelgeving tot ongewenste situaties leidt. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer mensen die
in de grensstreek wonen een baan in het buitenland aangeboden krijgen waarvoor ze eerst een korte
bedrijfsopleiding moeten volgen. Op dit moment zouden ze hun recht op WW kwijt raken aangezien
het niet toegestaan is om in het buitenland te verblijven om een reïntegratietraject te volgen met
behoud van hun WW-uitkering. Voor deze mensen zou het een oplossing zijn om met behoud van
hun WW-uitkering gedurende een bepaalde periode in het buitenland te mogen reïntegreren.
Daarnaast zijn de arbeidsmarkt en het bijbehorende beleid steeds meer gericht op de Europese
Unie. Het is gemakkelijker geworden voor werknemers binnen de EU om in een ander land te gaan
werken. In deze context zou het dan ook vanzelfsprekend moeten zijn dat het mogelijk is voor een
WW-gerechtigde in het kader van het vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie zijn
reïntegratieactiviteiten - indien noodzakelijk - in het buitenland te verrichten.
Door onderhavige wijziging van artikel 19 van de WW wordt het mogelijk gemaakt in het buitenland
met behoud van een WW-uitkering een reïntegratietraject te volgen. Onder reïntegratietraject wordt
ook noodzakelijke opleiding of scholing verstaan. Het UWV kan in dergelijke situaties afwijken van
het vereiste om in Nederland verblijf te houden. Om misbruik te voorkomen wordt een aantal
voorwaarden gesteld aan het verblijf en het reïntegratietraject dat in het buitenland gevolgd zou
kunnen worden.
1 Eures Maas-Rijn is een samenwerkingsverband waarin o.a. de volgende partijen zitting hebben: de Belgische en
Nederlandse werknemersorganisaties, UWV, RVA, Bureau voor Belgische Zaken, Belastingdiensten en
arbeidsvoorzieningsdiensten (CWI, VDAB en FOREM).
---
Reïntegratie met behoud van uitkering wordt mogelijk gemaakt voor alle werklozen met een
Nederlandse WW-uitkering binnen de EU/EER/Zwitserland2 voor een periode van maximaal zes
maanden. Er zal sprake moeten zijn van activiteiten die blijkens een intentieverklaring van een
mogelijk toekomstig werkgever een reëel uitzicht bieden op een aansluitende dienstbetrekking voor
ten minste 6 maanden.
Het bedrag dat het UWV maximaal is verschuldigd terzake van de reïntegratieactiviteiten, mag niet
hoger zijn dan het op grond van artikel 4.2, derde lid, van het Besluit SUWI door het UWV in het
Besluit beoordelingskader individuele reïntegratieovereenkomst vastgestelde bedrag met betrekking
tot de Individuele Reïntegratie Overeenkomst (IRO). Dit maximumbedrag is, evenals met betrekking
tot de IRO, een bedrag inclusief reis- en verblijfskosten. De kosten van een reïntegratietraject
zouden meer kunnen bedragen dan het betreffende maximumbedrag ( 5.000). Het eventuele
meerdere komt dan voor rekening van de (toekomstige) werkgever.
B. AKW
Naar aanleiding van een verzoek van de Sociale verzekeringsbank (SVB) wordt in dit wetsvoorstel
geregeld dat recht op kinderbijslag bestaat voor een kind van 16 of 17 jaar, dat als rechtstreeks en
medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om
55 % te verdienen van hetgeen een lichamelijk en geestelijk gezond kind, dat overigens in gelijke
omstandigheden verkeert, kan verdienen. Voorwaarde daarbij is dat het kind daartoe gedurende een
periode van zes maanden niet in staat is geweest of naar verwachting zal zijn.
In de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is geregeld dat recht op kinderbijslag bestaat voor een
kind van 16 of 17 jaar, dat arbeidsongeschikt is, indien die arbeidsongeschiktheid een jaar heeft
bestaan, dan wel indien die arbeidsongeschiktheid vermoedelijk een jaar zal bestaan. Verder bestaat
recht op kinderbijslag voor een studerend kind van die leeftijd. Als de studie wegens
ziekte/arbeidsongeschiktheid is onderbroken, bestaat tijdens die studie-onderbreking ook recht op
kinderbijslag mits die onderbreking niet langer dan zes maanden duurt. Duurt de studie-onderbreking
wegens ziekte/arbeidsongeschiktheid langer dan zes maanden, maar is het kind nog niet één jaar
ziek/arbeidsongeschikt (en zal het dat ook niet vermoedelijk een jaar zijn), dan bestaat over de twee
tussenliggende kwartalen geen recht op kinderbijslag. De SVB heeft in verband hiermee verzocht de
AKW te wijzigen in die zin, dat in het vervolg voor een kind als hier bedoeld wel recht op
kinderbijslag bestaat.
3. Financiële gevolgen en administratieve lasten
In dit wetsvoorstel wordt een groot aantal technische punten geregeld. De regelingen van deze
verschillende punten hebben geen invloed op de uitvoeringskosten.
2 Hieronder vallen dan de volgende landen: België, Cyprus, Duitsland, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk,
Griekenland, Groot-Brittannië, Hongarije, Ierland, IJsland, Italië, Liechtenstein, Letland, Litouwen, Luxemburg,
Malta, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Zweden,
Zwitserland.
4
De wijzigingen met betrekking tot de Wfsv en de Wet op de loonbelasting 1964 hebben geen
gevolgen voor de uitkeringslasten. De wetswijziging van de AKW zal slechts in een zeer beperkt
aantal gevallen tot recht op kinderbijslag leiden. Deze extra uitkeringslasten zullen dan ook te
verwaarlozen zijn. Evenmin zal deze wetswijziging extra uitvoeringskosten met zich meebrengen.
Een deel van de voorstellen voor vereenvoudiging en deregulering van de Wet SUWI biedt
perspectief voor vermindering van administratieve lasten bij de uitvoeringsorganisaties. Voorgesteld
wordt te voorzien in de mogelijkheid om de uitvoeringsorganisaties te ontheffen van de verplichting
een kwartaalverslag over het vierde kwartaal op te stellen. Het voornemen bestaat bij ministeriële
regeling van deze mogelijkheid gebruik te maken.
De wijziging in de WW met betrekking tot grensoverschrijdende reïntegratie en scholing met behoud
van uitkering zal kostenneutraal zijn. De voorgestelde wijziging is slechts van toepassing op een
kleine groep WW-gerechtigden die, met zicht op een dienstverband, een (reïntegratie)traject in het
buitenland volgen. Vermoedelijk zullen de trajecten zich vooral richten op werknemers die gaan
werken in België of Duitsland. In 2004 werkten circa 15.000 personen woonachtig in Nederland, in
België of Duitsland. Het aantal WW-gerechtigden dat zich, na een traject in het buitenland, bij deze
grensarbeiders zal voegen is naar verwachting gering. Deze personen komen zonder dit wetsvoorstel
ook in aanmerking voor een reïntegratietraject maar dan binnen Nederland. Dit voorstel leidt dus niet
tot extra trajecten. Een en ander zal dus ook niet leiden tot een mutatie in de administratieve lasten
van uitvoeringsinstanties of bedrijven.
De invoering van de ambtshalve teruggaaf of verrekening van te veel betaalde premies voor de
werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet leidt tot
inkomstenderving. Van de mogelijkheid om op verzoek te veel betaalde premies terug te krijgen,
werd tot dusver weinig gebruik gemaakt. Hierdoor werd in de praktijk te veel premie betaald. Door
de invoering van de ambtshalve teruggaaf krijgt iedereen de te veel betaalde premies en
inkomensafhankelijke bijdragen automatisch terug. De invoering van de ambtshalve teruggaaf leidt
naar schatting tot een premiederving werknemersverzekeringen in de orde van grootte van 90 tot
100 miljoen. Er zal ook 175 miljoen minder aan inkomensafhankelijke bijdrage voor de
Zorgverzekeringswet worden geheven. Het effect op de inkomensafhankelijke bijdrage voor de
Zorgverzekeringswet is groter doordat het bijdragemaximum lager is dan het premiemaximum. De
effecten zijn verwerkt in de ramingen van de premieinkomsten en het Emu-saldo.
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten van bedrijven en nauwelijks
voor de administratieve lasten van burgers. Door dit wetsvoorstel vervalt alleen de verplichting voor
werknemers om informatie te leveren over te veel betaalde premie die moet worden verrekend met
het UWV. Slechts weinig burgers maakten gebruik van deze mogelijkheid.
5
4. Gevolgen voor de rechterlijke macht
Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de belasting van de rechterlijke macht. De regeling van de
technische punten levert verbetering van de wetgeving op. De wijziging van de AKW is begunstigend
voor belanghebbenden en zal derhalve niet tot geschillen leiden.
5. Commentaar op toetsen
Dit wetsvoorstel is door de Minister en de Staatssecretaris aan de toetsende instanties voorgelegd.
Door de CWI, het UWV, de SVB, de IWI, de RWI en de Stichting Inlichtingenbureau en zijn
toetsen uitgebracht.
CWI
De CWI heeft geen opmerkingen bij het wetsvoorstel.
UWV
Naar het oordeel van het UWV zijn de in het wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen uitvoerbaar. Het
UWV kan zich met de voorgestelde wijzigingen verenigen.
De door het UWV voorgestelde (wets)technische wijzigingen zijn in het wetsvoorstel verwerkt.
SVB
De SVB heeft kennisgenomen van het besluit de kwartaalrapportages niet te vervangen door
viermaandrapportages en het betrekken van deze vereenvoudigingsoptie bij de Evaluatie SUWI
2006. De SVB voorziet slechts marginale gevolgen voor de uitvoeringskosten en de uitkeringslasten
als gevolg van de wijziging van de AKW. Deze wijziging komt overeen met het voorstel van de
SVB. De overige wijzigingen op het terrein van de SVB hebben naar het oordeel van de SVB geen
gevolgen voor de uitvoeringskosten of uitvoeringslasten.
IWI
De IWI heeft het wetsvoorstel beoordeeld op de mogelijkheden van het houden van toezicht op de
rechtmatigheid en de doelmatigheid. Het wetsvoorstel geeft de IWI geen aanleiding tot inhoudelijke
op- en/of aanmerkingen. De technische opmerkingen van de IWI zijn in overwegende mate
overgenomen.
RWI
De RWI gaat akkoord met de voorstellen, voorzover betrekking hebbend op de RWI. Wel geeft de
RWI aan van oordeel te zijn dat het achterwege blijven van het vierde kwartaalverslag niet alleen
voor de CWI, de SVB en het UWV, maar ook voor de RWI zou moeten gelden. Dit is in het
wetsvoorstel nu ook zo tot uitdrukking gebracht.
Inlichtingenbureau
6
De toets van de Stichting Inlichtingenbureau heeft geen aanleiding gegeven tot wijzigingen in het
wetsvoorstel.
Actal
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en
marginale gevolgen voor burgers. Gegeven de selectiecriteria van Actal heeft dit college het
wetsvoorstel niet geselecteerd voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten.
II. Artikelsgewijs
II.1. Inleiding
In het hiernavolgende worden per materiewet de gewijzigde artikelen nader toegelicht. In een aantal
gevallen wordt een aantal materiewetten op eenzelfde wijze gewijzigd. De toelichting daarop staat
vermeld in de paragrafen II.2, II.3, II.4, II.5 en II.6.
Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat een toelichting in beginsel achterwege blijft bij die
onderdelen van artikelen tot wijziging van de verschillende materiewetten die strekken tot correctie
van onjuiste verwijzingen, onjuiste benamingen of fouten in de schrijfwijze of interpuncties in
artikelen van die wetten.
II.2. Wijziging van delegatiebepalingen in verschillende wetten
Omdat de mogelijkheid van subdelegatie in de artikelen van de volgende wetten overbodig is, wordt
in die artikelen de zinsnede "bij of krachtens algemene maatregel van bestuur" vervangen door "bij
algemene maatregel van bestuur.
Voorts is er sprake van wetstechnische omissies in een aantal van onderstaande wetten. Het
herstellen van deze omissies zal geen verandering teweeg brengen in de huidige uitvoeringspraktijk.
De oorzaak van deze omissies is dat de Veegwet SZW 1998 (hierna: Veegwet) abusievelijk eerder
in werking is getreden dan de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen (hierna:
Invoeringswet OSV).
In de Invoeringswet OSV werden leden van artikelen van een aantal van onderstaande wetten
vervangen en in de Veegwet werden leden van diezelfde artikelen vernummerd.
Doordat de Veegwet eerder in werking is getreden dan de Invoeringswet OSV, zijn niet de juiste
leden van de artikelen vervangen. Dit had twee omissies tot gevolg.
Ten eerste zijn hierdoor leden vervangen die niet vervangen dienden te worden. En ten tweede
bevatten de artikelen nu nog steeds leden die wel al vervangen hadden moeten worden.
Met deze wijziging worden de bedoelde omissies gecorrigeerd. Het betreft de volgende artikelen.
7
Artikel I
Algemene Kinderbijslagwet (AKW)
Artikel 17a
Artikel II
Algemene nabestaandenwet (ANW)
Artikel 39
Artikel III
Algemene Ouderdomswet (AOW)
Artikel 17c
Artikel XI
Toeslagenwet (TW)
Artikel 14a
Artikel XII
Werkloosheidswet (WW)
Artikel 27a
Artikel XVIII
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ),
Artikel 48
Artikel XVIX
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG)
Artikel 40
Artikel XXXI
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)
De artikelen 29a en 65
Artikel XXXIV
Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA)
Artikel 46
Artikel XLV
Ziektewet (ZW)
Artikel 45a
.
II.3. Wijziging van verschillende wetten in verband met de intrekking van artikel 9 van de
CSV
Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen (Iwfsv) wordt
de CSV ingetrokken. Het equivalent van artikel 9 van de CSV wordt dan opgenomen in artikel 17
8
van de Wfsv. In artikel 17 van de Wfsv wordt de loondagensystematiek vervangen door een
systematiek van loontijdvakken. Het loontijdvak is het tijdvak waarover de werknemer loon geniet.
Dit loontijdvak kan bijvoorbeeld een dag zijn, maar ook vier weken of een maand.
Omdat artikel 17 van de Wfsv uitgaat van een systematiek van loontijdvakken, moet geregeld
worden dat het in de gevallen waarin nu nog wordt gesproken over maximum dagloon,
loontijdvakken betreft van een dag. Daarom wordt in de onderstaande artikelen toegevoegd "met
betrekking tot een loontijdvak van een dag". Voorts is de verwijzing naar artikel 17 Wfsv in plaats
van de verwijzing naar artikel 9 CSV in een aantal materiewetten nog niet meegenomen in de Iwfsv.
Dit verzuim wordt tevens hersteld.
Het betreft de volgende artikelen:
Artikel VI
Burgerlijk Wetboek (BW)
Artikel 629, eerste lid, van boek 7
Artikel XV
Wet van 3 april 1985, houdende overgangsmaatregel met betrekking tot loonbetalingen tijdens
ziekte en aanvullingen op de wettelijke ziekengelduitkering (Stb. 215)
Artikel 2, eerste lid, onderdeel a,
Artikel XII
Werkloosheidswet (WW)
Artikel 45
Artikel XVII
Wet arbeid en zorg (WAZO),
Artikel 5:6, eerste lid,
Artikel XXIX
Wet medefinanciering aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen,
De artikelen 1 en 2
Artikel XXXI
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)
Artikel 84
Artikel XXXIV
Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA)
Artikel 28
Artikel XXXV
Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen
9
De artikelen 5, vierde lid, 14, derde lid, 24, vierde lid, en 33, elfde lid,
Artikel XXXVI
Wet privatisering spoorwegpensioenfonds
Artikel 10, tweede lid,
Artikel XXXVII
Wet rechtspositionele voorzieningen rambestrijders,
Artikel 5, eerste lid,
Artikel XXXIX
Wet van 1 mei 1987, houdende verhoging van een aantal daglonen ingevolge de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet Werkloosheidsvoorziening en de Werkloosheidswet
voor bepaalde categorieën werknemers (Stb. 242)
Artikel 3
Artikel XXXX
Wet terugdringing ziekteverzuim
Artikel XV
Artikel XLV
Ziektewet (ZW)
De artikelen 15, eerste lid, en 68, eerste lid, onderdeel a,
II.4. Wijziging van het eerste lid van de artikelen 45 WW, 14 WAO en 15 ZW in verband
met de vervanging van loonopgavetijdvak door aangiftetijdvak
In het eerste lid van de artikelen 45 van de WW, 14 van de WAO en 15 van de ZW (zie de
artikelen XII, XXXI en XLV van deze wet) wordt met de inwerkingtreding van de Wet
administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten (WALVIS) per 1
januari 2006 gesproken over loonopgavetijdvakken. Per die datum zal evenwel ook de Wfsv in
werking treden, op grond waarvan een aangiftesystematiek zal worden toegepast. Deze aangifte zal
niet uitsluitend zien op het loon, maar ook op andere gegevens. In verband hiermee wordt in
bovengenoemde materiewetten "loonopgavetijdvak" vervangen door "aangiftetijdvak".
II.5. Wijziging van het tweede lid van de artikelen 45 WW, 14 WAO en 15 ZW met
betrekking tot de herziening van het dagloon
In het tweede lid van de artikelen 45 WW, 14 WAO en 15 ZW (zie de artikelen XII, XXXI en
XLV van deze wet) zoals deze komen te luiden indien WALVIS in werking treedt, wordt verwezen
naar de vaststelling en herziening van het dagloon in het eerste lid van die artikelen. In dat eerste lid
wordt evenwel niet gesproken over een herziening. Het tweede lid van die artikelen moet daarom
komen te luiden: "Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de
10
vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en herziening ervan nadere en zonodig
afwijkende regels gesteld."
II.6. Vervanging van bedragen door rekenregels
In de Wet van 23 december 2004 tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten en enige
andere wetten in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen (Stb.728)
(Vereenvoudigingswet SV) zijn de artikelen 9 en 29 van de AOW in die zin gewijzigd, dat de
bedragen van de bruto-AOW-uitkeringen en vakantie-uitkeringen niet meer in de wet zijn
opgenomen en deze artikelen zich beperken tot de rekenregels. Er wordt in de Huursubsidiewet, de
Wet bevordering eigenwoningbezit bezit en de drie buitengewone pensioenwetten voor
verzetsdeelnemers en zeelieden-oorlogsslachtoffers en twee uitkeringswetten voor vervolgings- en
burger-oorlogsslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog nog verwezen naar de bedragen en
vervallen artikelleden (artikel 9, tiende lid, van de AOW heeft een andere inhoud gekregen). Bij de
wijziging van artikel 17 van de Wet op de huurtoeslag (de voormalige Huursubsidiewet) is rekening
gehouden met de wijziging van dit artikel in de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen met ingang van 1 september 2005. Tevens worden in de uitkeringswetten voor
slachtoffers en in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
zelfstandigen verwijzingen opgenomen naar de Wfsv in verband met de overheveling van de
bepalingen over de premies naar de Wfsv. Een materiële wijziging wordt hier niet beoogd. Het
betreft de volgende artikelen:
Artikel VIII
Wet op de huurtoeslag
Artikel 17, eerste lid, onderdelen c en d
Artikel XX
Wet bevordering eigenwoningbezit
De artikelen 11, eerste lid, onderdeel b, onder 3 en 4, en 28, onderdelen c en d
Artikel XXI
Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet
De artikelen 16, derde lid, 35b, onderdeel b, en 43, derde lid
Artikel XXII
Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers
De artikelen 11, vijfde lid, 28f, onderdeel b, en 32, derde lid
Artikel XXIII
Wet buitengewoon pensioen 1940-1945
De artikelen 11, vijfde lid, 28f, onderdeel b, en 32, derde lid
Artikel XXVI
11
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Artikel 10, eerste en tweede lid,
Artikel XXVII
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Artikel 10, eerste en tweede lid,
Artikel XLII
Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945
De artikelen 23, eerste lid, 26, eerste en derde lid, en 28, zesde lid,
Artikel XLIII
Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
De artikelen 17, eerste lid, 19, eerste en achtste lid, en 19a, eerste lid,
II.7. Overige artikelsgewijze toelichtingen
Artikel I. Wijziging van Algemene Kinderbijslagwet
Onderdeel A (artikel 7, tweede lid)
Recht op kinderbijslag bestaat voor kinderen van 16 of 17 jaar die schoolgaand, arbeidsongeschikt
of werkloos zijn. Om als arbeidsongeschikt te worden aangemerkt, moet worden vastgesteld dat het
kind als gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om 55% te verdienen van hetgeen een
lichamelijk en geestelijk gezond kind in overigens gelijke omstandigheden kan verdienen. De
arbeidsongeschiktheid moet een jaar hebben bestaan, danwel zal vermoedelijk een jaar bestaan.
Volgens vaste jurisprudentie doet een tijdelijke onderbreking van de studie als gevolg van vakantie
of studie-overgang het recht op kinderbijslag niet verloren gaan, mits de onderbreking niet te lang
duurt. Met een dergelijke onderbreking kan een periode van ziekte worden gelijkgesteld.
Volgens SVB-beleid kan een dergelijke onderbreking minder dan zes maanden duren, zonder dat
het recht op kinderbijslag verloren gaat. De beroepsrechter acht het hanteren van een termijn van
zes maanden verenigbaar met een juiste wetsuitleg. Een termijn van een jaar acht de beroepsrechter
te lang om van een tijdelijke onderbreking van de studie te kunnen spreken.
Voorts is in artikel 7, zevende lid, bepaald, dat indien een werkloos kind ten gevolge van ziekte niet
beschikbaar is voor arbeid als werkloos wordt aangemerkt voor zolang de ziekte voortduurt voor
een periode van ten hoogste zes maanden.
Indien een kind in deze situatie langer dan zes maanden, maar korter dan een jaar arbeidsongeschikt
is, en indien ook niet vastgesteld kan worden dat de arbeidsongeschiktheid vermoedelijk een jaar zal
bestaan, zal voor dat kind over twee kwartalen geen recht op kinderbijslag bestaan. Daarmee sluit
de regeling in artikel 7, tweede lid, onderdeel b, niet aan bij de genoemde jurisprudentie en de
bepaling in het zevende lid. Het tweede lid, onderdeel b, is nu zo aangepast, dat voor deze kinderen
wel recht op kinderbijslag kan bestaan.
12
De wijziging betekent, dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid in de zin van de AKW op de
gebruikelijke wijze zal plaatsvinden, met dien verstande, dat in deze gevallen arbeidsongeschiktheid
reeds na zes maanden wordt vastgesteld.
Artikel III. Wijziging van de Algemene Ouderdomswet
Onderdelen C en D (artikelen 37 en 39, tweede lid)
Met de wijziging artikel 37 van de AOW met de inwerkingtreding van de Vereenvoudigingswet SV
is het tweede lid van dat artikel komen te vervallen. Verzuimd is "1." in artikel 37 te schrappen en
de verwijzing naar het tweede lid in artikel 39, tweede lid, aan te passen. Dit wordt in dit
wetsvoorstel alsnog gedaan.
Artikel IV. Wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
In de artikelen 65c, tweede lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en 83c,
tweede lid van de Ziekenfondswet (ZFW) wordt verwezen naar artikel 16a van de CSV. Met de
inwerkingtreding van de Iwfsv vervalt die wet. Omdat de mede-werkgever, bedoeld in artikel 16a
van de CSV dezelfde is als de inlener, bedoeld in artikel 34 van de Invorderingswet 1990, wordt de
verwijzing overeenkomstig aangepast.
Artikel V. Wijziging van de Beroepswet
Aangezien de CSV wordt ingetrokken met de inwerkingtreding van de Iwfsv, kan de vermelding
van de CSV op bijlage C bij de Beroepswet vervallen.
Artikel VII. Wijziging van de Coördinatiewet Sociale Verzekering
De nieuwe formulering van artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de CSV stemt overeen met
hetgeen voorheen al was geregeld in die wet. Dergelijke aanspraken waren namelijk vrijgesteld op
grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van die wet. In dat artikel werden aanspraken
vrijgesteld die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken ingevolge sociale
verzekeringswetten. De wijziging van artikel 4 van de CSV (die immers met inwerkingtreding van de
Iwfsv vervalt) is noodzakelijk aangezien deze bepaling terugwerkt tot 1 januari 2005.
Artikel IX. Wijziging van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen
Onderdeel A (artikel 5, onderdeel D)
Artikel 5, onderdeel D, van de Iwfsv voegt aan artikel 30, eerste lid, van de Wet SUWI een
onderdeel n toe op basis waarvan het UWV tot taak heeft "het verrichten van diensten in opdracht
van de SVB en de CWI in verband met de uitvoering van aan die bestuursorganen bij of krachtens
deze wet of enige andere wet opgedragen taken". Bij nader inzien blijkt de nieuwe bepaling, die per
1 januari 2006 in werking zou treden, geen meerwaarde te hebben en kan dus vervallen. Onderlinge
13
dienstverlening van SUWI-ketenpartners past binnen de geldende kaders. Afhankelijk van de
context en vormgeving kan voor de `opdrachtgevende' partij, indien dit één van de `SUWI-zbo's is,
sprake zijn van uitbesteding (die op grond van artikel 5.5 van de Regeling SUWI in het jaarplan
moet worden opgenomen), terwijl voor de `opdrachtnemende' partij sprake kan zijn van een
`andere taak', die de goedkeuring van de minister behoeft op grond van artikel 13 van de Wet
SUWI. Om zicht en invloed te houden op de (feitelijke) taakverdeling kan dit goedkeuringsvereiste
niet worden gemist. Hiertoe wordt het in dit onderdeel van de Iwfsv opgenomen nieuwe onderdeel o
in artikel 30, eerste lid, van de Wet SUWI met deze wijziging als onderdeel n in artikel 30, eerste lid
van de Wet SUWI opgenomen.
Onderdeel B (artikel 44, tweede lid)
Aan artikel 44, tweede lid, is een onderdeel f toegevoegd op grond waarvan de beschikkingen die
het UWV op grond van artikel 78 van de WAO heeft genomen, gelden als een beschikking op
grond van artikel 37 van de Wfsv.
Onderdeel C (artikel 47)
Artikel 47 bepaalt dat op aanvragen voor beschikkingen die voor de datum van inwerkingtreding
zijn ingediend nog door UWV en niet door de inspecteur wordt beslist met toepassing van het oude
recht en dus op grond van de bepalingen zoals ze golden voor opname daarvan in de Wfsv. In
artikel 44 van de Invoeringswet is geregeld, dat beschikkingen genomen voor de datum van
inwerkingtreding van Wfsv door bijvoorbeeld UWV die nog werking hebben na die datum gelden
als beschikkingen op grond van de Wfsv. Vervolgens is in artikel 45, tweede lid, bepaald dat het
bezwaar wordt afgehandeld door de inspecteur. Dit regime geldt ook voor de beschikkingen die
met toepassing van artikel 47 zijn genomen. Voor de duidelijkheid is daarom een tweede lid aan
artikel 47 toegevoegd.
Onderdeel D (artikel 48a,)
Door de onderhavige wijziging wordt de inhoud van artikel 53 van de Wet financiering
volksverzekeringen opgenomen in de Invoeringswet Wfsv bij wijze van overgangsbepaling. In dit
artikel is geregeld dat artikel 30 van de WFV, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van
de wet van 28 april 2005 tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere wetten in verband
met het tot stand brengen van een recht op langdurend zorgverlof en het aanbrengen van enkele
verbeteringen (Stb. 274) van toepassing blijft voor de duur van de periode waarin op grond van
artikel IXa van die wet recht bestaat op een financiële tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 7
van de Wet arbeid en zorg. De lasten die gepaard gaan met deze financiële tegemoetkoming komen
dus nog ten laste van het Nabestaandenfonds en worden vervolgens door de SVB overgeheveld
naar het UWV ten gunste van het Algemeen Werkloosheidsfonds.
Onderdeel D (artikel 48b)
14
In artikel 27 van het op 5 juni 2001 te Luxemburg tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het
voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het
vermogen, met Protocollen (Trb. 2001, 136), zijn compensatieregelingen opgenomen voor inwoners
van Nederland die uit België bepaalde beloningen ontvangen. In dit artikel 27 wordt op diverse
plaatsen de Wet financiering volksverzekeringen genoemd. Idealiter zouden in artikel 27 van het
Verdrag de verwijzingen naar de Wet financiering volksverzekeringen moeten worden vervangen
door verwijzingen naar de (premies volksverzekeringen die worden geheven krachtens de) Wet
financiering sociale verzekeringen. Een dergelijke aanpassing van artikel 27 kan echter alleen via
aanpassing van het Verdrag worden gerealiseerd. Normaal gesproken ligt er geruime tijd tussen het
moment van opstarten van (her)onderhandelingen over een belastingverdrag en het moment van
effectief worden van de (nieuwe) bepalingen die in zo'n verdrag zijn opgenomen (dit vindt mede zijn
oorzaak in het feit dat in gevallen waarbij de ene verdragspartner een of enkele aanpassingen van het
verdrag voorstelt, de andere verdragspartner vaak ook enkele punten aan de orde wil stellen),
Hierdoor is het niet mogelijk om voor 1 januari 2006 een aanpassing van artikel 27 van het Verdrag
te bewerkstelligen. De invoering van de Wet financiering sociale verzekeringen behoort echter geen
invloed te hebben op de toepassing van deze compensatieregelingen. Net als voorheen is de premie
voor de volksverzekeringen van belang voor de berekening van de eventuele compensatie. Ter
voorkoming van ieder misverstand wordt voorgesteld dit ook in de Nederlandse wetgeving neer te
leggen. Daartoe strekt het nieuwe artikel 48b. Deze bepaling is zodanig geformuleerd dat zij haar
belang verliest zodra genoemd artikel 27 in verband met de Wet financiering sociale verzekeringen
wordt aangepast. Nederland zal op de voet van artikel 28, paragraaf 3, van het Verdrag in overleg
treden met België om in een briefwisseling vast te leggen dat België (voor de toepassing van het
Verdrag) instemt met deze wetswijziging.
Artikel X. Wijziging van de Invorderingswet 1990
Onderdeel A (artikel 2, eerste lid)
In artikel 34, derde en vierde lid, en artikel 35, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 wordt het
begrip "sociale verzekeringspremies" gehanteerd, zonder dat dit begrip is gedefinieerd. Om over dit
begrip geen misverstand te laten ontstaan, is in artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
vastgelegd wat wordt verstaan onder het begrip "sociale verzekeringspremies".
Onderdeel B (artikel 7, tweede lid)
Na inwerkingtreding van de Iwfsv zullen, als zowel loonbelasting als premies
werknemersverzekeringen en premie voor de volksverzekeringen worden nageheven, de na te
heffen bedragen gespecificeerd worden opgenomen in één naheffingsaanslag.
In artikel 7, tweede lid, van de Invorderingswet 1990, zoals die wordt gewijzigd met de Iwfsv,
wordt in verband daarmee bepaald dat toerekening van betalingen op een belastingaanslag naar
evenredigheid plaatsvindt aan de belasting, aan de premies voor de werknemersverzekeringen, aan
de heffingsrente, aan de revisierente, aan de compenserende interesten, aan de kosten van
15
ambtelijke werkzaamheden, aan de bestuurlijke boeten, aan de toeslagen en aan de opcenten. In de
situatie dat de heffing van de premie voor de volksverzekeringen gelijktijdig geschiedt met die van de
loonbelasting, worden betalingen echter eerst toegerekend aan de loonbelasting en vervolgens aan
de premie voor de volksverzekeringen. Gebleken is dat deze bepaling verduidelijking behoeft,
omdat in de tekst niet éénduidig naar voren komt dat als wordt betaald op een belastingaanslag,
deze betaling eerst naar evenredigheid wordt toegerekend aan de op het aanslagbiljet vermelde in te
vorderen bedragen (waaronder belasting en premies werknemersverzekeringen) en in de laatste
plaats aan de premie voor de volksverzekeringen. Daarnaast dient in artikel 7, tweede lid, van de
Invorderingswet 1990 rekening te worden gehouden met de inwerkingtreding van de
Zorgverzekeringswet. De heffing van de in het kader van die wet verschuldigde
inkomensafhankelijke bijdrage zal ook zoveel gecombineerd gaan plaatsvinden met de loonbelasting.
De voorgestelde wijziging van artikel 7, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 strekt daartoe.
Daarbij wordt tevens een vereenvoudiging van de tekst aangebracht.
Onderdeel C (artikel 34, derde lid)
Omdat de CSV wordt ingetrokken, vervalt de verwijzing naar die wet in artikel 34, derde lid, van
de Invorderingswet 1990.
Artikel XII. Wijziging van de Werkloosheidswet
Onderdeel B (artikel 19, eerste lid, onderdeel l, en artikel 19, zesde lid)
In artikel 19, eerste lid, onderdeel l, van de WW is bepaald dat geen recht op WW-uitkering
bestaat indien de werkloosheid het gevolg is van werkstaking of uitsluiting. Op grond van artikel 19,
zesde lid, van de WW is de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) bevoegd in bijzondere gevallen ten aanzien van een werknemer of een groep werknemers
hiervan af te wijken. Met de Regeling aanwijzing bijzondere gevallen bij werkloosheid als gevolg van
werkstaking of uitsluiting (hierna: de Regeling) is van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Op grond
van de Regeling staat het feit dat de werkloosheid het gevolg is van werkstaking of uitsluiting aan het
recht op WW-uitkering niet in de weg als aan de werknemer een ontheffing is verleend op grond
van artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945. Op grond van de
onderhavige wijziging wordt in artikel 19, eerste lid, onderdeel l, zelf opgenomen dat het feit dat een
werknemer werkloos is ten gevolge van werkstaking of uitsluiting geen uitsluitingsgrond is voor het
recht op uitkering, als aan de werknemer een dergelijke ontheffing is verleend. Dit betekent dat de
Regeling kan komen te vervallen. Aangezien er van wordt uitgegaan dat door de betreffende
toevoeging aan artikel 19, eerste lid, onderdeel l, geen behoefte meer bestaat aan een mogelijkheid
om het betreffende onderdeel voor bijzondere groepen buiten toepassing te verklaren, kan artikel
19, zesde lid komen te vervallen. Hiermee ontvalt de grondslag aan de Regeling. Vanaf de datum
waarop artikel 19, zesde lid, vervalt, vervalt dus ook automatisch de Regeling.
Onderdeel B (toevoeging van twee nieuwe leden aan artikel 19)
16
Op grond van artikel 19, eerste lid, onderdeel f, van de WW bestaat geen recht op WW-uitkering
als een werknemer buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie.
Onderdeel C, onder 3, voegt aan artikel 19 een lid toe, op grond waarvan in afwijking van het
eerste lid, onderdeel f, onder bepaalde voorwaarden wel het recht op uitkering bestaan ten aanzien
van de werknemer die buiten Nederland verblijf houdt anders dan vanwege vakantie. De
werknemer behoudt wel zijn WW-recht als hij gedurende dat verblijf meewerkt aan de activiteiten
die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid, bedoeld in de hoofdstukken VI en XA.
Onder activiteiten die bevorderlijk zijn voor de inschakeling in de arbeid wordt onder meer verstaan
deelneming aan noodzakelijke scholing of opleiding als bedoeld in artikel 76, eerste lid, WW,
aangezien dat artikel onderdeel uitmaakt van hoofdstuk VI. Het bedrag dat het UWV is
verschuldigd terzake van de betreffende activiteiten mag niet hoger zijn dan het door het UWV op
grond van artikel 4.2, derde lid, van het Besluit SUWI vastgestelde bedrag. Dat bedrag heeft
betrekking op het maximale bedrag dat aan een IRO besteed mag worden door het UWV. Dit
maximum is op dit moment op grond van het Besluit beoordelingskader individuele
reïntegratieovereenkomst vastgesteld op een bedrag van 5000. Datzelfde maximum wordt dus
gesteld met betrekking tot activiteiten die bevorderlijk zijn voor de inschakeling in de arbeid in het
buitenland. Aan de betreffende activiteiten is nog een aantal aanvullende eisen gesteld: het mag niet
langer duren dan zes maanden, het moet plaatsvinden in een lidstaat van de Europese Unie, in een
andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in
Zwitserland en het moet volgens een intentieverklaring een reëel uitzicht bieden op een aansluitende
dienstbetrekking voor ten minste 6 maanden. Onderdeel B voegt aan artikel 19 nog een lid toe,
waarin de definitie van het begrip intentieverklaring is opgenomen. Het moet gaan om een
ondertekende verklaring waarin de ondertekenaar aangeeft dat hij het voornemen heeft om de
betreffende werknemer aansluitend op het reïntegratietraject in dienst te nemen voor een periode
van ten minste 6 maanden. De intentieverklaring wordt dus ondertekend door de persoon die
waarschijnlijk de nieuwe werkgever is van de betreffende werknemer.
Onderdeel F (Artikel 52i)
Met de inwerkingtreding van de Wet van 19 december 2003 tot wijziging van de
Werkloosheidswet in verband met afschaffing van de vervolguitkering (Stb. 546) per 1 januari 2004
is hoofdstuk IIA, afdeling III, van de WW vervallen. Artikel 52i van de WW kent nog een aantal
verwijzingen naar artikelen uit die afdeling. De onderhavige wijziging regelt dat artikel 52i van de
WW wordt aangepast voor zover verwijzingen waren opgenomen naar de betreffende artikelen. Het
betreft geen inhoudelijke wijziging, maar slechts het integraal opnemen van de inhoud van die
artikelen in artikel 52i van de WW zelf. Deze wijziging zal plaatsvinden met terugwerkende kracht
tot 1 januari 2004, de datum van inwerkingtreding van de Wet van 19 december 2003 tot wijziging
van de Werkloosheidswet in verband met afschaffing van de vervolguitkering. Dit betekent een
bestendiging van de huidige uitvoeringspraktijk. De in het derde lid opgenomen rekenregel voorkomt
dat de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer die arbeidsuren heeft verloren uit dezelfde
dienstbetrekking als waarop de WAO-uitkering is gebaseerd, naast een gedeeltelijke WAO-
uitkering een volledige WW-uitkering ontvangt. Ter verduidelijking het volgende voorbeeld. Stel een
werknemer is na de wachttijd 45-55% arbeidsongeschikt. Zijn WAO-uitkering is dan 35% van het
loon. Als de werknemer zijn resterende verdiencapaciteit niet benut, komt hij na de wachttijd ook in
17
aanmerking voor WW. Zonder deze regel zou de WW-uitkering 70% van het minimumloon (of het
dagloon) bedragen. Met de rekenregel wordt de WW-uitkering 35% van het minimumloon. Deze
situatie kan zich alleen voordoen met betrekking tot de WAO (niet met betrekking tot de WAZ en
de Wajong). Een Wajong of WAZ-uitkering wordt immers niet toegekend vanwege
arbeidsongeschiktheid uit dienstbetrekking.
Onderdelen G en H (artikelen 79 en 80)
In de Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere wetten in
verband met het tot stand brengen van een recht op langdurig zorgverlof en het aanbrengen van
enkele verbeteringen (Stb. 2005, 274) wordt een wijziging aangebracht in artikel 97b, derde lid, van
de WW. Met inwerkingtreding van de Iwfsv is artikel 97b echter vervangen door artikel 79 van de
WW. Door middel van de onderhavige wijziging worden de artikelen 79 en 80 van de WW
technisch aangepast aan de Wet van 28 april 2005.
Onderdeel I (artikel 130l)
Dit onderdeel wijzigt het overgangsrecht zoals opgenomen in de wet van 16 juli 2005 houdende
wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het preventief inzetten van reïntegratie-
instrumenten, het opdragen van de reïntegratietaak aan overheidswerkgevers, het ondersteunen van
WAO-herbeoordeelden bij scholing, het subsidiëren van scholing in het kader van de WAJONG en
enkele andere wijzigingen in wetten die de reïntegratie-instrumenten betreffen (Stb. 382) ten aanzien
van de artikelen 72 en 72a van de WW. De wijziging in taakverdeling met betrekking tot de
reïntegratie van overheidswerknemers zal alleen gelden ten aanzien van personen met een recht op
WW-uitkering, welk recht op of na 1 juli 2005, de dag van inwerkingtreding van voornoemde wet,
is ontstaan. Het UWV blijft dan dus verantwoordelijk voor de reïntegratie van
overheidswerknemers die voor 1 juli 2005 werkloos zijn geworden, tenzij de overheidswerkgever
het UWV had verzocht of alsnog verzoekt de taak om de inschakeling in de arbeid te bevorderen
aan hem over te dragen. Het oude artikel 72a WW blijft voor die gevallen immers van toepassing.
Het voorgestelde vierde lid bepaalt dat de door het UWV aan de overheidswerkgever te betalen
vergoeding slechts ziet op reïntegratie-inspanningen die zijn verricht tot een jaar na inwerkingtreding
van voornoemde wet.
Artikel XIII. Wijziging van de Wet van 23 december 2004, houdende wijziging van de
Werkloosheidswet in verband met maximering van de ziekengeldlasten in het
wachtgeldfonds voor de uitzendsector en wijziging van enige andere wetten in verband met
de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003
In de Wet van 23 december 2004, houdende wijziging van de Werkloosheidswet in verband met
maximering van de ziekengeldlasten in het wachtgeldfonds voor de uitzendsector en wijziging van
enige andere wetten in verband met de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003
(hierna: Wet maximering ziekengeldlasten in het wachtgeldfonds voor de uitzendsector) is in artikel
VI de Wfsv gewijzigd. Aangezien de artikelen van de laatstgenoemde wet bij besluit van de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid conform Aanwijzing 251 voor de regelgeving opnieuw zijn
18
genummerd, is ervoor gekozen om de betreffende wijzigingen in de Wet maximering
ziekengeldlasten in het wachtgeldfonds voor de uitzendsector opnieuw te formuleren in de
onderhavige wijziging. In verband daarmee kan artikel VI van de Wet maximering ziekengeldlasten
in het wachtgeldfonds voor de uitzendsector vervallen.
Artikel XIV. Wijziging van de Wet van 26 februari 1992, houdende wijziging van de
Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Algemene
Arbeidsongeschiktheidswet, het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten, alsmede
een regeling voor het overheidspersoneel in verband met maatregelen ter vermindering
van het ziekteverzuim, beperking van langdurige arbeidsongeschiktheid en bevordering
van de arbeidsmarktkansen van arbeidsongeschikten, herschikking van bevoegdheden in
de Ziektewet, alsmede enkele technische aanpassingen
In artikel II, onderdeel P, van de Wet van 26 februari 1992, houdende wijziging van de Ziektewet,
de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, het
Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten, alsmede een regeling voor het overheidspersoneel in
verband met maatregelen ter vermindering van het ziekteverzuim, beperking van langdurige
arbeidsongeschiktheid en bevordering van de arbeidsmarktkansen van arbeidsongeschikten,
herschikking van bevoegdheden in de Ziektewet, alsmede enkele technische aanpassingen
(terugdringing arbeidsongeschiktheidsvolume, Stb. 82) (verder Wet terugdringing
arbeidsongeschiktheidsvolume) is een voorstel opgenomen om artikel 71a van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering te vervangen. Tijdens de behandeling van de Wet terugdringing
arbeidsongeschiktheidsvolume in de Eerste Kamer op 25 februari 1992 is aangegeven het niet
wenselijk te achten om artikel II, onderdeel P, in werking te laten treden. Dit is dan ook niet
gebeurd. Het bewuste wijzigingsartikel is echter nooit vervallen waardoor er onduidelijkheid kan
bestaan of het artikel ooit nog in werking zal treden. Om deze onduidelijkheid weg te nemen is
besloten het bewuste artikel alsnog te laten vervallen.
Artikel XV. Wijziging van de Wet van 3 april 1985, houdende overgangsmaatregel met
betrekking tot loonbetalingen tijdens ziekte en aanvullingen op de wettelijke
ziekengelduitkering
Artikel 2 van de Overgangsmaatregel bovenwettelijke uitkeringen bepaalt onder meer dat voor 1
november 1984 overeengekomen of op grond van gewoonte gebaseerde rechten op
loondoorbetaling gedurende het eerste ziektejaar, vervallen voor zover deze inhouden dat de door
de werknemer op grond van de WW, de ZW, de ZFW of de WAO verschuldigde premies geheel
of gedeeltelijk voor rekening van de werkgever komen. Aangezien met de inwerkingtreding van de
Wfsv per 1 januari 2006 de premieheffing vanaf die datum niet meer in die materiewetten geregeld
is, maar in de Wfsv, moet de verwijzing in het eerste lid, onderdeel b, naar de WW, de ZW en de
WAO vervangen worden door een verwijzing naar de Wfsv en de ZFW.
Artikel XVI. Wijziging van de Wet aanpassing daglonen wet overgangsregeling
arbeidsongeschiktheidsverzekering
19
Met de inwerkingtreding van de Iwfsv vervalt de CSV. In de Iwfsv is de verwijzing naar artikel 9a
van de CSV ten onrechte niet meegenomen. Het onderhavige artikel herstelt dit verzuim door te
verwijzen naar het dienovereenkomstige artikel in de Wfsv, te weten artikel 18, dat betrekking heeft
op de herziening van het maximum premieloon.
Artikel XVIII. Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
Met de Iwfsv is aan het eerste lid van artikel 1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen een onderdeel n toegevoegd. Dit onderdeel kan bij nader inzien vervallen omdat geen
behoefte meer is aan een definitie van "inspecteur".
Artikel XXIV. Wijziging van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP
De wijzigingen in de artikelen 28, 29 en 67 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP
worden alle ingegeven door de intrekking van de CSV per 1 januari 2006. De verwijzingen aldaar
naar onderdelen (artikelen en paragrafen) van de CSV, worden vervangen door verwijzingen naar
de dienovereenkomstige onderdelen van de Wfsv (artikelen en hoofdstukken). Het betreft dus geen
inhoudelijke wijziging.
Artikel XXV. Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen
Onderdeel A (artikel 8, tweede lid)
Deze aanpassing betreft het premie-inkomen voor de heffing van premie volksverzekeringen bij
wijze van inhouding. Naast spaarloon wordt ook een geschenk in natura ingevolge de zogenaamde
geschenkenregeling, voorzover dit geschenk voor de heffing van loonbelasting als
eindheffingsbestanddeel wordt aangemerkt, niet tot het premie-inkomen gerekend. Voor de
werknemer geldt derhalve een vrijstelling voor spaarloon en geschenken ter gelegenheid van een
feestdag, terwijl van de werkgever 25% (spaarloon) of 15% (geschenken) loonbelasting wordt
geheven. Dit zijn voor de premieheffing volksverzekeringen de enige uitzonderingen op het
loonbegrip van de loonbelasting, afgezien van enkele uitzonderingen die onder meer verband houden
met internationale regelingen. Het betreft geen materiële wijziging aangezien op grond van artikel 9
van de Wet financiering volksverzekeringen de eindheffingsbestanddelen spaarloon en geschenken
niet tot het premie-inkomen werden gerekend.
Onderdelen B, M en N (artikelen 14, 15, 85, eerste lid, en 90, eerste lid)
Per 1 januari 2001 is met de invoering van de Wet Inkomstenbelasting 2001 het systeem van
belastingvrije sommen vervangen door een systeem van heffingskortingen en het arbeidskostenforfait
door een arbeidskorting. Sindsdien komen de kortingen ten laste van de opbrengst voor de premies
volksverzekeringen en de belastingen naar de verhouding van de premie- en belastingtarieven in de
eerste schijf. Om de effecten van de belastingstelselherziening voor de fondsen te compenseren is in
2001 een rijksbijdrage, de Bikk (Bijdrage in de kosten van kortingen), geïntroduceerd voor de
fondsen van de volksverzekeringen.
20
In de wet is geen einde voorzien van de Bikk. Inmiddels is deze specifieke rijksbijdrage vanuit
fondsoverwegingen overbodig geworden. Het is mogelijk om het ongewenste effect van de
belastingstelselherziening eenvoudiger op te lossen door afschaffing van de Bikk voor de AOW,
Anw en AWBZ en door de creatie van een rijksbijdrage Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten
en rijksbijdrage Nabestaandenfonds.
Met de onderhavige wijziging van de Wfsv verdwijnt de rijksbijdrage Bikk en wordt de
mogelijkheid gecreëerd om naast de al bestaande mogelijkheid van de rijksbijdrage voor het
Ouderdomsfonds, bedragen vast te stellen die als rijksbijdrage ten gunste komen van het
Nabestaandenfonds (artikel 14) en het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (artikel 15).
In het Ouderdomsfonds is de rijksbijdrage Bikk overbodig geworden omdat daarnaast ook jaarlijks
een algemene rijksbijdrage, de rijksbijdrage Ouderdomsfonds, gestort wordt die het tekort van dit
fonds tot nul terugbrengt. Voor het Nabestaandenfonds wordt de rijksbijdrage Bikk geschrapt en
vervangen door de rijksbijdrage Nabestaandenfonds. Omdat bij de verwachte teruglopende
uitgaven in de toekomst geen tekorten bij dit fonds worden verwacht, is het de verwachting dat deze
rijksbijdrage Nabestaandenfonds de komende jaren op nul zal worden vastgesteld. Voor het
Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten wordt de rijksbijdrage Bikk vervangen door de
rijksbijdrage Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.
Het afschaffen van de Bikk heeft geen gevolgen voor de hoogte van de premies en derhalve ook
geen inkomensgevolgen.
De rijksbijdrage Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten vormt onderdeel van de begroting van
het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De rijksbijdrage Nabestaandenfonds en
Ouderdomsfonds vormt onderdeel van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid.
Voorts is in verband met de onderhavige aanpassing een onderdeel toegevoegd aan artikel 85,
eerste lid, van de Wfsv en is artikel 90, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv opnieuw geformuleerd.
Onderdeel C (artikel 16, eerste lid, tweede lid, onderdelen b en c, en derde lid, onderdeel
a)
In het eerste lid van artikel 16 wordt nu verwezen naar het loon overeenkomstig de Wet op de
loonbelasting 1964. Bij nader inzien was het niet noodzakelijk de verwijzing naar het loon, bedoeld
in de Wet op de loonbelasting1964, tot hoofdstuk II van die wet te beperken. Voorts wordt thans in
het eerste lid, onderdeel b, verwezen naar de bedragen die worden ingehouden op grond van
hoofdstuk 3 van de Wfsv in plaats van naar bedragen ingehouden op grond van Werkloosheidswet
aangezien met inwerkingtreding van de Wfsv de bepalingen inzake premieheffing in hoofdstuk 3 van
de Wfsv zijn opgenomen. Tenslotte was het niet meer noodzakelijk apart te verwijzen naar het loon
en de gage die artiesten en beroepssporters wordt betaald.
Met de wijziging van artikel 16, tweede lid, onderdeel b, wordt geen materiële wijziging beoogd
maar wordt de bepaling aangepast in verband met de vernummering in artikel 31 van de Wet op de
21
loonbelasting 1964 bij de Iwfsv en in verband met de per 1 januari 2006 bestaande
eindheffingsbestanddelen. Nieuw in het tweede lid, onderdeel c, is dat ook aanspraken op grond
van ziektekostenregelingen in eigen beheer van de werkgever niet tot het loon behoren. Dit stemt
overeen met hetgeen was geregeld in de CSV. Dergelijke aanspraken waren namelijk vrijgesteld op
grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van die wet. In dat artikel werden aanspraken
vrijgesteld die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken ingevolge sociale
verzekeringswetten. De wijziging van het derde lid, onderdeel a, is van technische aard.
Onderdeel D (artikel 17, vierde lid)
De wijziging van artikel 17, vierde lid, leidt ertoe dat de inspecteur aan de hand van de beschikbare
gegevens in de polisadministratie ambtshalve de teveel betaalde premie vaststelt en teruggeeft. Tot 1
januari 2006 werd de premie alleen op verzoek teruggegeven.
Onderdelen E, Q en R (artikelen 28, 104 en 105)
In de Wet maximering ziekengeldlasten in het wachtgeldfonds voor de uitzendsector is in artikel VI
de Wfsv gewijzigd. Aangezien de artikelen van laatstgenoemde wet bij besluit van de Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid conform aanwijzing 251 van de Aanwijzingen voor de
regelgeving opnieuw zijn genummerd, is er voor gekozen om de wijzigingen krachtens de Wet
maximering ziekengeldlasten voor de uitzendsector opnieuw te formuleren. Verder is door het
toevoegen van "categorieën" in artikel 28, eerste lid, verduidelijkt dat bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur ook nadere regels kunnen worden gesteld die betrekking hebben op een
specifieke categorie van werkgevers of werknemers. De wijziging van artikel 28, tweede lid, is
tekstueel van aard.
Onderdelen F, G, I, K en S (artikelen 32, 38, 46 en 107 alsmede afdeling 7 van hoofdstuk
3, met inbegrip van artikel 56)
In de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR is in artikel IVA de Wfsv gewijzigd. Aangezien de
artikelen van laatstgenoemde wet bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
conform aanwijzing 251 van de Aanwijzingen voor de regelgeving opnieuw zijn genummerd, is er
voor gekozen om de wijzigingen krachtens de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR opnieuw te
formuleren.
Onderdeel H (artikel 43, tweede en derde lid)
De technische wijziging van het tweede lid houdt verband met de wijziging van de
Arbeidsomstandighedenwet 1998. De taken waarvoor deskundig bijstand moet worden verleend
door een gecertificeerde deskundige of een arbodienst zijn namelijk nu opgenomen in artikel 14,
eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998. Het derde lid is gewijzigd met het oog
introductie van de zogenaamde maatwerkregeling die het onder voorwaarden mogelijk maakt dat de
bijstand bij de taken, bedoeld in artikel 14, eerste, wordt verleend door deskundige personen die in
het bezit zijn van een certificaat als bedoeld in artikel 20 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
22
Onderdeel J (artikel 55, tweede lid)
De delegatiebepaling van dit artikellid wordt verruimd, zodat bij opeenvolgende dienstverbanden bij
dezelfde dan wel een andere werkgever niet alleen geregeld kan worden wanneer de korting op
grond van paragraaf 2 niet geldt, maar dat ook aangegeven kan worden hoe een eenmaal verleende
korting toegerekend kan worden aan opeenvolgende werkgevers bij overgang van onderneming als
bedoeld in artikel 663 van boek 7 van het BW.
Onderdeel L (artikel 59)
De toevoeging aan het tweede lid van artikel 59 maakt het mogelijk in het collectieve deel van de
loonaangifte mede opgave te verlangen van de premielonen ter vaststelling van de
premiepercentages, bedoeld in de artikelen 27, 28, 31, 36, 37 en 38. Artikel 124 maakt de
verstrekking van deze gegevens door de Belastingdienst aan de Minister van SZW en het UWV
mogelijk.
Met de aanpassing van het negende lid wordt geen inhoudelijke wijziging beoogd maar wordt
gestreefd naar meer eenheid in gebruikte terminologie. Door de overeenkomstige toepassing voor
de premieheffing werknemersverzekeringen van de voor de heffing van de loonbelasting geldende
regels is ook artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) voor de premieheffing
werknemersverzekeringen van toepassing. Zonder nadere regelgeving zou het tweede lid van
genoemd artikel 20 tot gevolg hebben dat een naheffingsaanslag met betrekking tot premies
werknemersverzekeringen onder omstandigheden ook aan de werknemer kan worden opgelegd. Dit
zou een onbedoelde wijziging ten opzichte van de huidige situatie met zich brengen. De aanpassing in
artikel 59 door de toevoeging van het elfde lid heeft tot gevolg dat met betrekking tot premies
werknemersverzekeringen geen naheffingsaanslag aan de werknemer kan worden opgelegd. Dit is
conform het standpunt van de regering zoals is verwoord in de memorie van antwoord bij de Wfsv
en de Iwfsv (Kamerstukken I 2004/05, 29529 en 29531, c, p. 4).
Onderdelen M, O, P, T en V (artikelen 85, 99, 100, 108 en 117)
In de Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere wetten in
verband met het tot stand brengen van een recht op langdurig zorgverlof en het aanbrengen van
enkele verbeteringen (Stb. 2005, 274) zijn wijzigingen aangebracht in artikelen van de WW, de Wet
Financiering Volksverzekeringen (WFV) en de WAO, die met inwerkingtreding van de Wfsv en de
Iwfsv in de Wfsv zijn opgenomen. Het betreft de bepalingen in hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en
zorg over loopbaanonderbreking en de tegemoetkomingen die verstrekt worden indien de
verlofganger een uitkeringsgerechtigde is. Deze regeling van loopbaanonderbreking is met deze wet
komen te vervallen. Ook de bepalingen over de financiering zijn als gevolg daarvan vervallen. Door
middel van de onderhavige wijziging worden de betreffende bepalingen van de Wfsv technisch
aangepast aan de Wet van 28 april 2005. De wijziging van artikel 79 en 80 van de WW heeft
dezelfde achtergrond. Op grond van de de overgangsbepalingen die de Wet van 28 april 2005
toevoegt aan de WW, de WFV en de WAO is echter wel geregeld dat in die overgangsbepalingen
genoemde artikelen zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de Wet van 28 april
2005 van toepassing blijven voor de duur van de periode waarin op grond van artikel IXa van de
23
Wet van 28 april 2005 recht bestaat op een financiële tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 7
van de Wet arbeid en zorg. Aangezien artikel 108 van de Wfsv behalve door middel van de
onderhavige wijziging ook in de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van de Werkloosheidswet in
verband met het preventief inzetten van reïntegratie-instrumenten, het opdragen van de
reïntegratietaak aan overheidswerkgevers, het ondersteunen van WAO-herbeoordeelden bij
scholing, het subsidiëren van scholing in het kader van de WAJONG en enkele andere wijzigingen in
wetten die reïntegratie-instrumenten betreffen en de wetsvoorstellen inzake de Zorgverzekeringswet
en de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt gewijzigd,
is ervoor gekozen om artikel 108 opnieuw integraal vast te stellen.
Onderdeel U (artikel 114)
In artikel 114, onderdeel f, wordt ten onrechte verwezen naar artikel 115, eerste lid, onderdeel b.
Bedoeld was te verwijzen naar artikel 15, eerste lid, onderdeel c. Bepaald is nu dat de rijksbijdrage,
ter hoogte van een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geraamd bedrag aan
kosten die gepaard gaan met uitkeringen tijdens verlof wegens zwangerschap en bevalling voor
alfahulpen en overige personen met een arbeidsovereenkomst op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2,
paragraaf 2, van de Wet arbeid en zorg alsmede de uitkeringen op grond van artikel 3:30 van die
wet, ten gunste komt van het Arbeidsongeschiktheidsfonds
24
Onderdeel W (artikel 124a)
Door de samenwerking tussen het UWV en de Belastingdienst verzamelt het UWV niet meer zelf
alle gegevens die het UWV nodig heeft voor de uitvoering van zijn wettelijke taken. De
Belastingdienst verstrekt aan het UWV gegevens onder meer op basis van artikel 124 van de Wfsv
en de artikelen 33, vijfde lid, en 54, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen (Wet SUWI). Uit artikel 9 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) vloeit voort
dat persoonsgegevens niet mogen worden verwerkt voor een doel dat niet verenigbaar is met het
doel waarvoor ze zijn verkregen (doelbindingsbeginsel). Dit betekent concreet dat gegevens die de
Belastingdienst aan het UWV verstrekt door het UWV - als de verantwoordelijke in de zin van de
Wbp - worden verwerkt voor de genoemde doelen van de polisadministratie (artikel 33, tweede lid,
onderdelen a, b en c van de Wet SUWI) en meer in het algemeen voor de uitvoering van de
wettelijke taken van het UWV. Een doorlevering van die gegevens aan private instanties is niet
verenigbaar met de doelen waarvoor die gegevens door de Belastingdienst zijn verstrekt. Daarom is
een aanvullende bepaling vergelijkbaar met bijvoorbeeld artikel 5, derde lid, van het Besluit
overgang Arbeidsvoorziening nodig.
Met het nieuwe artikel 124a van de Wfsv wordt het mogelijk gemaakt dat het UWV de van de
Belastingdienst verkregen gegevens zonodig kan doorleveren aan private instanties. Dit geldt alleen
voor de in de algemene maatregel van bestuur gebaseerd op artikel 13, vierde lid, artikel 73,
vierde lid, of artikel 73, zevende lid juncto eerste en tweede lid, van de Wet SUWI - genoemde
gegevens. Het UWV kan deze gegevens uitsluitend doorleveren aan de in de krachtens artikel 13,
vierde lid, of artikel 73, vierde lid, uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur en in artikel 73,
eerste en tweede lid, van de Wet SUWI genoemde derden, ten behoeve van de daarbij behorende
doelen. Op grond van het eerder genoemde doelbindingsbeginsel mogen deze derden de
doorgeleverde gegevens uitsluitend verwerken voor het doel waarvoor zij zijn verstrekt.
De SVB en de CWI blijken geen gegevens afkomstig van de Belastingdienst door te leveren aan
derden.
Artikel XXVIII. Wijziging van de Wet kinderopvang
In artikel 6, eerste lid, onderdeel i, van de Wet kinderopvang wordt verwezen naar personen die
werkzaamheden op een proefplaats verrichten als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder a, van de
Wet REA. Met de inwerkingtreding van de Vereenvoudigingswet SV is de afzonderlijke regeling
voor proefplaatsing van een arbeidsgehandicapte werkloze in de Wet REA vervallen. De verwijzing
naar artikel 23 van de Wet REA in artikel 6, eerste lid, onderdeel i, van de Wet kinderopvang dient
dus te vervallen.
Tegelijkertijd is met de inwerkingtreding van de Vereenvoudigingswet SV het aanvankelijk bij wijze
van experiment in de WW ingevoerde recht op werkloosheidsuitkering tijdens proefplaatsing voor
de duur van ten hoogste drie maanden structureel in de WW opgenomen en van toepassing op alle
werklozen met een werkloosheidsuitkering door het opnemen van artikel 76a in die wet. Daarom
voegt het onderhavige artikel in onderdeel h van de Wet kinderopvang na "in het arbeidsproces" de
zinsnede "of onbeloonde werkzaamheden op een proefplaats als bedoeld in artikel 76a van die wet
bij een werkgever verricht" in.
25
Artikel XXX. Wijziging van de Wet medezeggenschap werknemers
Als het bij koninklijke boodschap van 5 oktober 2004 ingediende voorstel van wet houdende
bepalingen over de medezeggenschap van werknemers (Wet medezeggenschap werknemers, 29
818) tot wet wordt verheven en in werking treedt zal de onderhavige wijziging toepassing kunnen
krijgen. Voor een inhoudelijke toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel XXXIII
(wijziging van de Wet op de ondernemingsraden)
Artikel XXXI. Wijziging van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
Onderdeel B (Artikel 19, zesde lid)
In artikel 19, zesde lid van de WAO wordt onder meer verwezen naar 42 van de ZW. Aangezien
dat artikel niet meer bestaat, kan die verwijzing komen te vervallen.
Onderdelen B (Artikel 19, zevende lid) en G (Artikel 71b, tweede lid)
Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wet arbeid en zorg zijn de leden van artikel 29a ZW
vernummerd. In de artikelen 19, zevende lid, en 71b, tweede lid, van de WAO wordt daarom de
verwijzing naar het derde en zevende lid van artikel 29a van de ZW gewijzigd in een verwijzing naar
het eerste en vierde lid van dat artikel.
Onderdeel E (Artikel 40, tweede lid)
Artikel V, onderdeel C, van WALVIS vervangt het huidige artikel 40, tweede lid, van de WAO. Dit
artikel verwijst evenwel naar artikel 14, eerste lid, van de WAO, zoals dat aanvankelijk in artikel V,
onderdeel A, van het wetsvoorstel WALVIS was opgenomen. Bij nota van wijziging
(Kamerstukken II, 2003/04, 28 219, nr. 8) is dat onderdeel gewijzigd. Het voorgestelde artikel 40,
tweede lid, is hieraan evenwel niet aangepast. De onderhavige wijziging corrigeert dit. Artikel V van
WALVIS zal per 1 januari 2006 in werking treden. Inwerkingtreding per 1 januari 2006 van deze
wijziging wordt daarom ook beoogd.
Onderdeel F (Artikel 59c)
In artikel 59c van de WAO wordt verwezen naar artikel 52 van de WAO, dat vervallen is. Het
equivalent van dat artikel is neergelegd in artikel 65 van de WAO. In artikel 59c moet "artikel 52"
daarom worden vervangen door: artikel 65.
Onderdeel G (artikel 61)
In artikel 61 van de WAO is een dagloongarantie opgenomen voor de persoon die recht heeft op
een uitkering op grond van de WAO en de leeftijd van 45 heeft bereikt. Die garantie is opgenomen
om de reïntegratie van oudere arbeidsongeschikten te bevorderen. In plaats van de datum van
26
werkaanvaarding dient de datum van beëindiging van de WAO-uitkering bepalend te zijn voor de
ingang van de periode van vijf jaar waarin de dagloongarantie geldt.
De loondoorbetalingsplicht van de werkgever bij ziekte van de werknemer is verlengd van één naar
twee jaar. Daarmee is niet beoogd de periode van vijf jaar, waarin de dagloongarantie geldt, met
één jaar te bekorten. Met de voorgestelde wijziging van artikel 61 van de WAO wordt dit
voorkomen.
Op grond van artikel 44 van de WAO wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of
herzien zolang niet vaststaat dat de arbeid die de uitkeringsgerechtigde is gaan verrichten algemeen
geaccepteerde arbeid is waartoe de werknemer gezien zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
De datum van beëindiging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering is mede om deze reden het juiste
tijdstip voor ingang van de periode van vijf jaar waarin de dagloongarantie geldt.
Onderdeel J (Artikel 75a)
Artikel VIII van de Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere
wetten in verband met het tot stand brengen van een recht op langdurig zorgverlof en het aanbrengen
van enkele verbeteringen regelt dat in artikel 75a, derde lid, laatste zin, van de WAO de zinsnede
«vervanger als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg, indien de verlofganger die hij
vervangt in de verlofperiode arbeidsongeschikt is geworden en terzake van die ongeschiktheid recht
op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft verkregen, of indien de
arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend aan een» vervalt. Deze wijziging is niet juist. Het is
de bedoeling dat de volledige laatste zin vervalt. Voor de duidelijkheid wordt daarom het derde lid
opnieuw geformuleerd. Bij koninklijk besluit zal geregeld worden dat deze wijziging terugwerkt tot
en met 1 juni 2005, de datum waarop de onjuiste wijziging in werking is getreden.
Onderdeel K (Artikel 76f)
Artikel VIII van de Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere
wetten in verband met het tot stand brengen van een recht op langdurig zorgverlof en het aanbrengen
van enkele verbeteringen regelt dat de laatste zin van artikel 76f, vijfde lid, van de WAO vervalt.
Bedoeld was de laatste zin van het zesde lid te laten vervallen. De onderhavige wijziging corrigeert
dit. Hiertoe worden het vijfde en zesde lid van artikel 76f integraal weergegeven. Bij koninklijk
besluit zal geregeld worden dat deze wijziging terugwerkt tot en met 1 juni 2005, de datum waarop
de onjuiste wijziging in werking is getreden.
Onderdeel L (artikel 80a)
De onderhavige wijziging ziet erop een onjuiste nummering van bepaalde leden van artikel 80a van
de WAO te corrigeren. Dit betreft een louter technische wijziging.
Artikel XXXII. Wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964
27
Onderdeel A (artikel 11)
Met deze wijziging wordt een verwijzing aangepast. Het betreft hier geen wijziging van materiële
aard
Onderdeel B (artikel 27c)
In verband met de intrekking van de Ziekenfondswet komt het tweede lid van artikel 27c, zoals dat
artikel door de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen in de Wet op de loonbelasting
1964 wordt ingevoegd, te vervallen.
Onderdeel C (invoeging van een nieuw artikel 27d)
Met het voorgestelde artikel 27d wordt bewerkstelligd dat de heffing en de invordering van de
ingevolge de Zorgverzekeringswet over het loon verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage
gecombineerd plaatsvindt met de heffing van de over het loon verschuldigde loonbelasting en dat
kan worden volstaan met één aangifte. Bij de vormgeving van dit artikel is aangesloten bij artikel
27c, zoals dat door de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen in de Wet op de
loonbelasting 1964 wordt ingevoegd. Bij een samenloop van de in artikel 27c bedoelde situatie met
de in artikel 27d bedoelde situatie geschiedt de toerekening naar evenredigheid aan de belasting, aan
de premies werknemersverzekeringen en aan de ingevolge de Zorgverzekeringswet verschuldigde
inkomensafhankelijke bijdrage.
Onderdeel D (artikel 28)
Ingevolge de Iwfsv is in artikel 28, onderdeel f, van de Wet LB bepaald dat de inhoudingsplichtige
vóór de datum van aanvang van de werkzaamheden aan de inspecteur opgave moet verstrekken
van bij ministeriële regeling te bepalen gegevens waarvan kennisneming voor de heffing van belasting
van belang kan zijn, de zogenoemde eerstedagsmelding (verder: EDM). Gebleken is dat deze
bepaling verfijning behoeft1, omdat in sommige gevallen de inhoudingsplichtige niet kan voldoen aan
de verplichting die is opgenomen in artikel 28, onderdeel f. Dit is het geval indien een
inhoudingsplichtige plotseling (bijvoorbeeld door ziekte of onverwachte drukte) vervangende of
extra arbeidskrachten nodig heeft. Indien die arbeidskrachten op dezelfde dag nog aan de slag gaan
als de dag waarop de dienstbetrekking is overeengekomen, hetgeen dan meestal het geval zal zijn, is
het voor de inhoudingsplichtige onmogelijk een EDM in te leveren vóór de datum van aanvang van
de werkzaamheden. Dit zou een beperking van flexibiliteit betekenen bij het inhuren van
vervangende of extra arbeidskrachten. Om die reden wordt een wijziging voorgesteld van artikel 28,
onderdeel f, van de Wet LB, waarin wordt bepaald dat ingeval de dienstbetrekking is
overeengekomen op dezelfde dag als de dag waarop de werkzaamheden terzake van die
dienstbetrekking een aanvang nemen, de EDM gedaan kan worden op die dag, maar vóór de
aanvang van de werkzaamheden.
Onderdeel E (artikel 28a)
1 Kamerstukken I 2004/05, 29 529 en 29 531, C, blz. 7.
28
De vervanging van het vierde lid van artikel 28a van de Wet LB strekt tot verruiming van de in dat
lid opgenomen delegatiebepaling. Bij deze bepaling is tot nu toe gedacht aan het stellen van nadere
regels met betrekking tot het indienen van correctieberichten bij lange aangiftetijdvakken, met
betrekking tot de situatie dat geen aangifte wordt gedaan omdat de inhoudingsplicht is geëindigd en
met betrekking tot de situatie dat voor het indienen van de aangifte uitstel is verleend (Kamerstukken
II 2003/04, 29 531, nr. 8, blz. 15). De regeling in artikel 28a, eerste en tweede lid, van de Wet LB
kan voor dergelijke situaties niet toereikend zijn. Het wettelijke criterium voor het door de
inhoudingsplichtige moeten indienen van een correctiebericht is dat hij een onjuiste of onvolledige
aangifte heeft gedaan. Met betrekking tot iedere onjuiste of onvolledige aangifte moet een
correctiebericht worden ingediend. Door de voorgestelde wijziging kan de wettelijke verplichting
van de inhoudingsplichtige tot het indienen van correctieberichten niet alleen worden aangevuld,
zoals in de hiervoor al aangeduide situaties, maar zonodig ook worden beperkt. De voorgestelde
delegatiebepaling is ruim geformuleerd om, mocht dat nodig zijn, snel met regelgeving te kunnen
reageren op eventueel in de praktijk met betrekking tot de nieuwe verplichting opkomende vragen.
De voorgestelde toevoeging aan het zesde lid van artikel 28a van de Wet LB wordt als volgt
toegelicht. Bij de correctieberichten voorziet de AWR er al in dat over bij te betalen bedragen over
voorgaande jaren in de regel heffingsrente in rekening wordt gebracht, ook zonder dat een
naheffingsaanslag wordt opgelegd (artikel 30f, tweede lid, onderdeel b, laatste zin, van de AWR) en
dat in de regel heffingsrente wordt vergoed in de situatie dat er een teruggaaf plaatsvindt (artikel 30f,
tweede lid, onderdeel b, eerste zin, van de AWR). Heffingsrente wordt niet in rekening gebracht bij
een betaling door de inhoudingsplichtige binnen drie maanden na het einde van het kalenderjaar
waarop de te laat betaalde belasting betrekking heeft. Bij een teruggaaf aan de inhoudingsplichtige
wordt heffingsrente vergoed over het tijdvak dat aanvangt drie maanden na het einde van het laatste
tijdvak van het kalenderjaar waarop de teruggaaf betrekking heeft (artikel 30f, derde lid, onderdeel
b, onder 3°, van de AWR). De AWR voorziet wat betreft de heffingsrente echter niet in een regeling
voor de in artikel 28a, zesde lid, van de Wet LB neergelegde situatie dat de over een eerder tijdvak
teveel betaalde belasting in mindering wordt gebracht op de over het tijdvak waarvoor aangifte
wordt gedaan af te dragen belasting. Voorgesteld wordt aan genoemd zesde lid toe te voegen dat in
een dergelijke situatie over het bedrag van het correctiebericht heffingsrente wordt vergoed
overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VA van de AWR. Normaliter eindigt het tijdvak
waarover de heffingsrente wordt berekend op de dag van de dagtekening van de naheffingsaanslag
dan wel de teruggaaf. Indien de inhoudingsplichtige de financiële gevolgen van het correctiebericht
zelf verrekent met de aangifte waarbij het bericht wordt gevoegd, is er echter geen sprake van een
dagtekening. Voor een dergelijke situatie wordt voorgesteld aan het zesde lid van artikel 28a van de
Wet LB toe te voegen dat het tijdvak waarover de heffingsrente wordt berekend, eindigt op de dag
van ontvangst van het correctiebericht. De overeenkomstige toepassing van hoofdstuk VA van de
AWR brengt onder meer mee dat het tijdvak waarover heffingsrente aan de inhoudingsplichtige
wordt vergoed, aanvangt drie maanden na het einde van het laatste tijdvak van het kalenderjaar
waarop het correctiebericht betrekking heeft. Voor de duidelijkheid wordt in genoemd zesde lid
vastgelegd dat de inspecteur het bedrag van de heffingsrente vaststelt bij voor bezwaar vatbare
beschikking. De inhoudingsplichtige mag het bedrag van de heffingsrente niet in het correctiebericht
29
verwerken. Het correctiebericht verschaft de inspecteur de gegevens om het bedrag van de
heffingsrente geautomatiseerd te doen vaststellen.
Onderdeel F (artikel 31)
Met de wijziging in het vijfde lid wordt een onjuiste verwijzing gecorrigeerd. Het betreft hier geen
wijziging van materiële aard.
Onderdelen G en I (Artikel 35 en artikel 35 g)
Met deze wijzigingen worden verwijzingen naar de WW vervangen door verwijzingen naar de Wfsv
in verband met de overheveling van de bepalingen over de premies ingevolge de WW van de WW
naar de Wfsv. Een materiële wijziging wordt hier niet beoogd.
Onderdelen H en J (artikel 35e en artikel 35m)
In de Iwfsv is verzuimd de verplichting van het indienen van een loonbelastingkaart met betrekking
tot artiesten, beroepssporters en buitenlandse gezelschappen te laten vervallen. Met deze wijziging
wordt dit gecorrigeerd.
Artikel XXXIII. Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden
De heffing van de Sociaal-Economische Raad (SER) ter bevordering van de scholing en vorming
van ondernemingsraadleden bedraagt volgens de bij de Iwfsv vastgestelde tekst van artikel 46a,
tweede lid, van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) een percentage van het bij de betrokken
ondernemer in het voorafgaande kalenderjaar genoten loon in de zin van de Wet op de loonbelasting
1964. Deze zogenoemde WOR-heffing wordt na de inwerkingtreding van de Iwfsv namens de SER
door de Belastingdienst bij wege van aanslag geheven. Voor het doelmatig opleggen van deze
aanslagen is het belangrijk dat de Belastingdienst in beginsel uit kan gaan van het loon van de
werknemers dat in de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst is opgenomen. Bij de
zogenoemde eindheffingsbestanddelen is dat echter niet het geval. Daarvan worden in deze systemen
alleen de bedragen aan loonbelasting/premie volksverzekeringen geregistreerd, zonder dat herleiding
tot het loon van de werknemers mogelijk is. Daarom wordt voorgesteld deze
eindheffingsbestanddelen van de grondslag voor de WOR-heffing uit te zonderen. Voor de
inwerkingtreding van de wijziging krachtens de Iwfsv van genoemd artikel 46a, tweede lid, behoren
deze eindheffingsbestanddelen overigens ook niet tot de grondslag voor de WOR-heffing.
Uitgangspunt daarbij is thans namelijk het loon waarnaar de premies ingevolge de WAO of de WW
worden geheven.
Artikel XXXVIII. Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
Onderdeel A (artikel 7)
30
Artikel 7 van de Wet SUWI bepaalt dat een zelfstandig bestuursorgaan (hierna: zbo) met
goedkeuring van de minister - commissies kan instellen. Dit artikel kan vervallen. Aan artikel 7 lag
onder andere als motief ten grondslag te voorkomen dat er onduidelijkheid zou kunnen ontstaan
over de vraag of de zbo's de bevoegdheid hebben om commissies in te stellen en aan de leden van
deze commissies een vergoeding toe te kennen. Het instellen van commissies is echter in beginsel
een uitvoeringsaangelegenheid, waarvoor bij nader inzien geen regelgeving noodzakelijk is. De
bestuursbevoegdheden blijven altijd bij de Raad van bestuur; het instellen van een commissie kan de
verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden niet doorkruisen. Mocht er overigens een
zwaarwegende commissie worden ingesteld dan is het vanzelfsprekend dat het zbo de minister
daarvan mededeling doet. Het vervallen van artikel 7 laat onverlet dat de bevoegdheid om
commissies in te stellen en aan deze een vergoeding toe te kennen, blijft bestaan. Hetzelfde geldt
voor artikel 18, dat een overeenkomstige regeling bevat voor het instellen van commissies door de
Raad voor werk en inkomen (RWI).
Onderdeel B (artikel 18)
Voor de toelichting bij onderdeel B wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel A (artikel 7)
van het onderhavige artikel.
Onderdelen C, E, onder 1, en F (artikelen 21, onderdeel j, 30, eerste lid, onderdeel i en 34,
eerste lid, onderdeel e)
In de artikelen 21, 30 en 34 van de Wet SUWI worden de taken van respectievelijk de CWI, het
UWV en de SVB op hoofdlijnen beschreven. Het geven van een `uitvoeringsopdracht' betreffende
een besluit of regeling kan tevens bij ministeriële regeling geschieden. Zo is het telkens in deze
artikelen vastgelegd. Abusievelijk is niet in de mogelijkheid voorzien dat uitvoering van besluiten bij
algemene maatregel van bestuur (in plaats van uitsluitend bij ministeriële regeling) kan worden
opgedragen. Dit vergt een beperkte aanpassing van genoemde artikelen. Voorts is van de
gelegenheid gebruik gemaakt in de Wet SUWI vast te leggen dat, indien gebruik wordt gemaakt van
de bevoegdheid om bij ministeriële regeling uit te voeren algemene maatregelen van bestuur en
ministeriële regelingen aan te wijzen, deze aanwijzing door de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid dient plaats te vinden dan wel in overeenstemming met hem.
Onderdeel D (artikel 26, tweede lid)
Artikel 26, tweede lid, schrijft voor dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de
administratieve indeling (de fase-indeling) van werkzoekenden. De wijze waarop de afstand tot de
arbeidsmarkt wordt bepaald en uitgedrukt, kan in beginsel aan de CWI zelf worden overgelaten,
ervan uitgaande dat de CWI daarbij de andere SUWI-partners betrekt. In het licht van de
sturingsrelatie tussen minister en zbo is gebruik van deze regelstellende bevoegdheid niet
vanzelfsprekend. Het geheel schrappen van het lid is gelet op de systeemverantwoordelijkheid van
de minister - niet aan de orde. Maar de zinsnede "Bij ministeriële regeling worden regels gesteld"
kan worden vervangen door: Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld. In de Regeling
SUWI komen de uitgebreide regels over de administratieve indeling van werkzoekenden te vervallen
31
en worden vervangen door de verplichting voor CWI om periodiek te overleggen met het UWV en
de VNG over de nadere invulling van de uniforme landelijke methode met betrekking tot de
administratieve indeling werkzoekenden en deze zonodig aan te passen.
Onderdeel H (artikel 36)
Artikel 36, tweede lid, regelt dat het toezicht op de CWI, het UWV en de SVB onder gezag van de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt uitgeoefend door de Inspectie Werk en
Inkomen (IWI). Vervolgens zijn in artikel 37 de taken van de IWI opgesomd. Daarbij valt op dat in
artikel 37, onderdeel a, ook het Inlichtingenbureau en de RWI worden genoemd. Een vergelijkbare
bepaling als artikel 36, tweede lid, ontbreekt echter ten aanzien van die organisaties (voor wat
betreft het toezicht op de uitvoering van Wet werk en bijstand (WWB), de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ),
de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) door
burgemeester en wethouders zijn met artikel 36, tweede lid, van de Wet SUWI vergelijkbare
bepalingen opgenomen in de desbetreffende wetten). Uit oogpunt van duidelijkheid en consistentie is
het gewenst alsnog het Inlichtingenbureau en de RWI te noemen in artikel 36, tweede lid Wet
SUWI. De omvang van het toezicht op het Inlichtingenbureau en de RWI is volgens artikel 37,
onderdeel a, dezelfde is als bij de CWI, het UWV en de SVB. Deze aanpassing van artikel 36,
tweede lid, van de Wet SUWI, heeft materieel geen gevolgen voor de reikwijdte van het toezicht.
Onderdeel I (artikel 38)
Op grond van artikel 38, derde lid, stelt de IWI eens per twee jaar een verslag op over de naleving
en de effectiviteit van de artikelen 22 en 31 van de Wet SUWI. Uit oogpunt van vereenvoudiging is
het wenselijk de verantwoording en rapportage over de naleving van de non-discriminatiecode mee
te laten lopen in de reguliere jaarplancyclus van het zbo. De tweejaarlijkse rapportage van de IWI
(artikel 38, derde lid, van de Wet SUWI) kan dan vervallen. Door het onderwerp onder te brengen
in de reguliere verantwoording van de zbo's, kan het jaarlijks door IWI beoordeeld worden en zo
nodig aan de orde komen in het jaarverslag van IWI. Tevens is in het tot derde vernummerde lid de
verwijzing naar het derde lid geschrapt.
Onderdeel J (artikel 45, tweede en derde lid)
In verband met de regeling van de fondsen in de Wfsv is verzuimd artikel 45 van de Wet SUWI aan
te passen conform artikel 30, eerste lid, en 34, eerste lid over de taken van het UWV en de SVB.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt tevens de onjuiste vermelding van het
Arbeidsongeschiktheidsfonds zelfstandigen te schrappen. Sinds de inwerkingtreding van de Wet
einde toegang verzekering WAZ worden de uitkeringen op grond van de WAZ gefinancierd ten
laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.
32
Onderdeel K (artikel 49)
Artikel 49, derde lid, schrijft voor dat de CWI, het UWV, de SVB en de RWI in hun jaarrekening
rapporteren over de doelmatigheid. De praktijk is dat over doelmatigheid in het jaarverslag wordt
gerapporteerd in plaats van in de jaarrekening. Zo is het ook in de verantwoordingsmodellen
opgenomen. Dit is mede in verband met de andersoortige verklaring van de accountant bij het
onderdeel doelmatigheid (verslag van bevindingen in plaats van verklaring omtrent de getrouwheid,
zie in dat verband artikel 49, zesde lid, van de Wet SUWI). Het ligt dan ook voor de hand om
artikel 49, tweede lid, van de Wet SUWI aan te passen, inhoudende dat over de doelmatigheid in
het jaarverslag wordt gerapporteerd (in plaats van in de jaarrekening).
Op grond van de wijziging van artikel 49, negende lid, kan bij ministeriële regeling worden bepaald
dat het kwartaalverslag van het vierde en laatste kwartaal in de daarbij omschreven gevallen
achterwege kan blijven. Het voornemen bestaat dit voor de CWI, het UWV, de SVB en de RWI
ook daadwerkelijk zo te regelen dat deze verplichting komt te vervallen. Het opleveren van een
vierde kwartaalverslag in de periode dat ook het jaarverslag moet worden afgerond legt een grote
druk op de organisaties. Bovendien is er inhoudelijke overlap tussen beide documenten. De
zogeheten `VBTB-informatie' (de prestatie-indicatoren en kengetallen die nodig zijn voor het
jaarverslag van SZW), die bij de wijziging van de Regeling SUWI van 15 december 2003 (Stcrt.
2003, 249) is geïntegreerd in het kwartaalverslag, dient wel gehandhaafd te blijven (dit kan in een
apart artikel van de Regeling SUWI, conform het tot eerdergenoemde wijziging bepaalde in artikel
5.13, eerste en tweede lid, van de Regeling SUWI) en dient op hetzelfde moment beschikbaar te
komen.
Onderdeel L (artikel 55, eerste lid)
In de Wet op de uitgebreide identificatieplicht is artikel 55 van de Wet SUWI gewijzigd. Ten
onrechte is toen in artikel 55, eerste lid, geen verwijzing opgenomen naar artikel 1, eerste lid, onder
3°, van de Wet op de identificatieplicht. Deze omissie wordt thans hersteld. De wijziging van het
tweede lid is van technische aard.
Onderdeel M (artikel 62)
In artikel 62, derde lid, van de Wet SUWI wordt aangegeven dat bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent het gebruik van de in het tweede lid
bedoelde infrastructuur (het Suwinet) door minister en de IWI in verband met de toepassing van de
artikelen 42, 43, 54 en 72 van deze wet. Het eventuele gebruik in verband met de toepassing van
artikel 43 van de Wet SUWI roept vragen op. Dit artikel vormt de basis voor de kennisgeving van
besluiten van het UWV, de CWI, de SVB en aan de IWI. In artikel 5.23 van de Regeling SUWI is
dit nader uitgewerkt in die zin dat besluiten van algemene strekking van de eerste drie instanties ter
kennis van de inspectie dienen te worden gebracht, behoudens indien die besluiten de goedkeuring
van de minister behoeven. Ten aanzien van dergelijke besluiten ligt gebruik van het Suwinet niet voor
de hand. Om die reden kan artikel 43 van de Wet SUWI worden geschrapt uit de opsomming in
artikel 62.
33
Daarnaast kent artikel 62 op dit moment twee vijfde leden. De onderhavige wijziging corrigeert deze
onjuiste nummering. Dit betreft een louter technische wijziging.
Onderdeel N (artikel 68)
Artikel 68 van de Wet SUWI schrijft voor dat de CWI, het UWV, het Inlichtingenbureau en het
Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) jaarlijks een verslag opstellen van de
uitwisseling van gegevens met behulp van Suwinet. Dit vereiste kan vervallen, met dien verstande dat
de verplichting uitsluitend ten aanzien van het BKWI als juridisch onderdeel van de CWI, die het
volledige overzicht met betrekking tot het gegevensverkeer heeft wél gehandhaafd blijft.
Verantwoording door het BKWI is al praktijk. Deze verantwoording betreft louter kwantitatieve
beleidsinformatie.
Onderdeel O (artikel 73, vijfde lid)
Met de wijziging van het vijfde lid van artikel 73 van de Wet SUWI wordt een grondslag gegeven
voor gegevensverstrekking door Onze Minister aan bestuursorganen. Het gaat hierbij om gegevens,
die de minister bij de uitoefening van zijn taken verwerkt bijvoorbeeld voor zijn taak een bijzondere
opsporingsdienst in stand te houden (SIOD). Hiermee kan in het Besluit SUWI aan de
gegevensverstrekking door de SIOD aan andere bestuursorganen dan het UWV, CWI en de SVB
een nadere inhoud worden gegeven. Deze gegevensverstrekking sluit aan bij die van artikel 54 van
de Wet SUWI, dat gaat over de gegevensverstrekking aan de minister.
Onderdeel P (artikel 86)
Artikel 86, tweede lid, van de Wet SUWI bevat een opsomming van onderwerpen die in elk geval
in de eerste evaluatie van de Wet SUWI moeten worden meegenomen. Nu deze evaluatie is
geweest, heeft de bepaling geen betekenis meer en kan het tweede lid van artikel 86 vervallen.
Artikel XLI Wijziging van de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR
De artikelen IVa en IVb van de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR komen te vervallen. In artikel
IVa was een wijziging opgenomen van de Wfsv en in artikel IVb was geregeld dat de Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid vóór plaatsing in het Staatsblad van de Wet uitbreiding
rechtsgevolgen VAR conform aanwijzing 251 van de Aanwijzingen voor de regelgeving de
nummering van de in artikel IVa te wijzigen artikelen van de Wfsv in overeenstemming zou brengen
met de op grond van artikel 8.4 van de Wfsv vastgestelde nieuwe nummering van die wet. Omdat
de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR eerder in het Staatsblad is geplaatst dan de Wfsv kunnen
de artikelen IVa en IVb niet worden toegepast en is ervoor gekozen om de wijzigingen in de Wfsv
op grond van de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR opnieuw te formuleren in dit wetsvoorstel.
Artikel XLIV. Wijziging van de Ziekenfondswet
Onderdeel A, onder 2 (artikel 16, vierde lid)
34
In artikel 59, elfde lid, van de Wfsv is geregeld dat naheffingsaanslagen waarin premies voor de
werknemersverzekeringen zijn begrepen niet aan werknemers kunnen worden opgelegd. Door in
artikel 16, vierde lid, van de ZFW, artikel 59, elfde lid, van de Wfsv van overeenkomstige
toepassing te verklaren, geldt dit ook ten aanzien van naheffing van ziekenfondspremies.
35
Onderdeel B (artikel 83c, tweede lid)
De wijziging van artikel 83c, tweede lid, van de ZFW op grond van dit onderdeel is toegelicht in de
artikelsgewijze toelichting bij artikel IV (wijziging van de AWBZ).
Artikel XLV. Wijziging van de Ziektewet
Onderdeel B (artikel 32)
Nu de maximale uitkeringsduur van de ZW is verlengd tot 104 weken, terwijl de wachttijd voor de
WAZ en de WAJONG 52 weken is gebleven, is er ook samenloop mogelijk van een recht op
toekenning van ziekengeld en een recht op herziening van een WAZ- of WAJONG-uitkering bij
minder dan 45% arbeidsongeschiktheid. Artikel 32 ZW, dat de gevolgen van deze samenloop
regelt, moet om die reden worden uitgebreid met verwijzingen naar artikel 13 van de WAZ en
artikel 12 van de WAJONG. Daarnaast is het wenselijk dat de op artikel 32, vierde lid, ZW
gebaseerde ministeriële regelingen die de gevolgen van een dergelijke samenloop regelen ook
kunnen worden toegepast in de gevallen genoemd in artikel 32a ZW. Artikel 32, vierde lid, ZW
wordt hiertoe uitgebreid met een verwijzing naar artikel 32a van de ZW.
Onderdeel C (artikel 38, vijfde en achtste lid )
Op grond van artikel 38, tweede lid, ZW is het niet de werkgever, maar de werknemer die het
reïntegratieverslag desgevraagd aan het UWV verstrekt. Op grond van het huidige vijfde lid van dat
artikel moet het reïntegratieverslag betreffende een vangnetwerknemer als bedoeld in dit vijfde lid
toch nog door de werkgever aan het UWV worden verstrekt. De onderhavige wijziging regelt dat
de verplichting voor de werknemer om het reïntegratieverslag te verstrekken ook geldt met
betrekking tot de vangnetwerknemer, door te bepalen dat ook de derde zin van het tweede lid wel
van toepassing is. De verplichting voor de werkgever van de vangnetwerknemer om het
reïntegratieverslag aan het UWV te verstrekken kan hiermee komen te vervallen. Uiteraard moet de
werkgever nog wel in overleg met de werknemer bij einde dienstverband het reïntegratieverslag
opstellen en een afschrift hiervan aan de werknemer verstrekken. Daarnaast wordt aan artikel 38
een achtste lid toegevoegd. Dit achtste lid regelt dat het UWV ook aan de werknemer een termijn
mag stellen waarbinnen het reïntegratieverslag moet worden verstrekt of aangevuld als hij niet aan
zijn verplichting op grond van het tweede lid voldoet. Dit is het equivalent van artikel 38, zevende
lid, dat aan het UWV dezelfde bevoegdheid geeft ten aanzien van de werkgever.
Onderdeel D (artikel 39a, eerste lid)
Dit onderdeel voegt een zin toe aan artikel 39a ZW op grond waarvan ziekengeldlasten die op
grond van de eerste drie zinnen van dat artikel in beginsel door het UWV op de werkgever verhaald
zouden worden, niet verhaald worden. Op grond van de nieuwe vierde zin van artikel 39a ZW
worden de ziekengeldlasten ten aanzien van een ziekteperiode die volgt op een periode van ten
minste vier weken waarin de werknemer niet ziek is geweest, niet verhaald op de werkgever. Op
grond van deze wijziging wordt bereikt dat bij een onderbreking van de ziekte (door geschiktheid
36
tot werken) van meer dan vier weken het verhaal eindigt en dus niet doorloopt als de werknemer
opnieuw uitvalt. In die situatie wordt ervan uitgegaan dat sprake is van een nieuw ziektegeval,
waarbij de kosten van ziekengeld niet meer aan de werkgever worden toegerekend. Is de bedoelde
onderbreking van de ziekte korter dan vier weken dan is sprake van een doorlopend ziektegeval en
loopt het verhaalstijdvak, zoals dit oorspronkelijk is vastgesteld, door. Met deze wijziging wordt
aangesloten bij de samentellingsregeling inzake onderbroken ziekteperioden die thans ook elders in
de ZW en de WAO bestaat, bijvoorbeeld ter bepaling van de wachttijdperiode voor de WAO. De
wijziging heeft geen negatieve effecten voor werkgevers en evenmin op de positie van de
werknemer. Zoals eerder vermeld heeft de voorgestelde wijziging namelijk tot gevolg dat
ziekengeldlasten niet worden verhaald indien de ziekte binnen het verhaalstijdvak langer dan vier
weken wordt onderbroken.
Onderdeel E (artikel 45)
Het niet voldoen aan de verplichting tijdig een volledig reïntegratieverslag in te dienen, leidt op grond
van artikel 45, eerste lid, onderdeel n, van de ZW tot het opleggen van een maatregel. Bij de
overeenkomstige tekortkoming in de WAO is het mogelijk om in plaats van een maatregel te
volstaan met een schriftelijke waarschuwing (artikel 28, lid 1, onder f, en artikel 29, lid 2, WAO).
Het is wenselijk dat ook bij het reïntegratieverslag in het kader van de ZW die mogelijkheid bestaat.
De onderhavige wijziging van artikel 45, derde lid, ZW voorziet hierin.
Onderdeel G (artikel 64, eerste lid, onderdeel c)
Op grond van artikel 64, eerste lid, onder c, van de ZW wordt tot de vrijwillige verzekering
toegelaten degene die 'als zelfstandige een bedrijf of beroep uitoefent of gaat uitoefenen'. Deze
terminologie spoort echter niet meer met de aanduiding van de zelfstandige, zoals die elders
krachtens die wetten wordt gehanteerd. Het gaat hierbij om art. 8, lid 1, onder a, van het besluit van
24 december1986, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in
artikel 5 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 5 van de Ziektewet en artikel
5 van de Werkloosheidswet (Stb. 655) (het zogenaamde 'Rariteitenbesluit'). Het aldaar opgenomen
zelfstandigheidsbegrip wijst naar het - fiscale - zelfstandigheidsbegrip in art. 4 van de WAZ. Het is in
deze constellatie niet onmogelijk, dat iemand fiscaal als zelfstandige te boek staat (en dus van
verzekeringsplicht voor bijvoorbeeld de ZW geen sprake is), maar toch niet als zelfstandige in de zin
van bijvoorbeeld art. 64 van de ZW wordt aangemerkt, zodat vrijwillige verzekering niet mogelijk is.
Om dit te voorkomen dient de terminologie in artikel 64 ZW te worden aangepast aan de
terminologie van artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van het Rariteitenbesluit. Hiertoe wordt "een
bedrijf of beroep uitoefent of gaat uitoefenen, of als echtgenoot van de zelfstandige in dat bedrijf of
beroep meewerkt of gaat meewerken" vervangen door: als bedoeld in artikel 4, vijfde lid,
werkzaamheden verricht of gaat verrichten, of als echtgenoot van die zelfstandige meewerkt of gaat
meewerken in diens onderneming.
Artikel XLVI. Wijziging Zorgverzekeringswet
Onderdeel B (artikel 40, vijfde, tiende en elfde lid)
37
Met de wijziging van artikel 40, vijfde, tiende en elfde lid, wordt de bevoegdheidstoedeling met
betrekking tot het stellen van regels omtrent het in rekening-courant aanhouden door het College
voor zorgverzekeringen van de financiële middelen van het Zorgverzekeringsfonds bij de Minister
van Financiën in de Zorgverzekeringswet in overeenstemming gebracht met de Wet financiering
sociale verzekeringen.
Onderdeel C (artikel 43, tweede en derde lid)
Met de wijziging van artikel 43, derde lid, wordt het mogelijk gemaakt om de systematiek van
voortschrijdend cumulatief rekenen als bedoeld in de Wet financiering sociale verzekeringen toe te
passen in de situatie dat de inkomensafhankelijke bijdrage bij wijze van inhouding wordt geheven.
Onderdeel D (artikel 50, eerste lid)
De wijziging van artikel 50, eerste lid, leidt ertoe dat de inspecteur aan de hand van de beschikbare
gegevens in de polisadministratie ambtshalve de teveel betaalde inkomensafhankelijke bijdrage
vaststelt en teruggeeft of verrekent. In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd de
inkomensafhankelijke bijdrage alleen op verzoek teruggegeven of verrekend.
Onderdeel E (artikel 69, eerste en vijfde lid)
De voorliggende twee wijzigingen van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet beogen een via artikel
2.4.2, onderdeel U, subonderdeel 1, van de Invoerings- en aanpassingswet ZVW aangebrachte
wijziging in eerstgenoemd artikel redactioneel te vervolmaken.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid