Ministerie van Buitenlandse Zaken

Antwoord van de heer Nicolaï, staatssecretaris voor Europese Zaken, mede namens de heer Balkenende, de minister-president en de heer Veerman, de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, op vragen van het lid Van Bommel (SP) over Europese hervormingen

Vraag 1
Aan welke methodes denkt u in uw voorstel om methodes te ontwikkelen "die garanderen dat zonder de steun van de Europese burgers geen onomkeerbare stappen worden gezet in de besluitvorming over ingrijpende kwesties"? Wat bedoelt u met 'ingrijpende kwesties'? Zou u de uitbreiding met nieuwe lidstaten kwalificeren als een ingrijpende kwestie?

Antwoord
De regering acht het van belang in gesprek te treden met burgers over de vraag hoe zij meer betrokken kunnen worden bij de Europese besluitvorming. De regering wil de aankomende Brede Maatschappelijke Discussie daarom onder meer benutten om te bezien hoe de interactie met en door Nederlanders over Europa verder kan worden ontwikkeld. Daarbij kan gedacht worden aan versterking van de rol van nationale parlementen in de Europese besluitvorming, bijvoorbeeld door versterking van de subsidiariteitstoets en de subsidiariteitsprocedure. In Europees verband heeft de regering in dit kader reeds het idee geopperd van een subsidiariteitsconferentie.

Ingrijpende kwesties zijn vraagstukken met verstrekkende gevolgen voor de burgers, de lidstaten en de EU, zoals de uitbreiding van de Unie met nieuwe lidstaten.

Vraag 2
Wat bedoelt u met uw uitspraak "Europa zal haar pas moeten inhouden: dit is geen tijd voor grote nieuwe Europese projecten"? Wat zijn naar uw mening grote nieuwe Europese projecten?

Antwoord
Dit is een tijd voor kritische bezinning op de taken van de EU en de wijze waarop die ter hand genomen moeten worden. We moeten telkens bepalen op welke terreinen een nationale benadering wel en op welke deze niet tot een optimale behartiging van de belangen van de Nederlandse samenleving kan leiden. Grote nieuwe Europese projecten zijn projecten met verstrekkende gevolgen voor burgers, lidstaten en de Unie en die nu nog niet op stapel staan.

Vraag 3
Hoe verhoudt uw stelling dat het tempo van de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid moet worden opgevoerd zich tot het pleidooi van de minister van Landbouw dat boeren juist niet geconfronteerd moeten worden met een snelle verandering maar dat "als je dingen wilt veranderen moet via de weg van de geleidelijkheid?"

Antwoord
Voor het antwoord op Uw vraag hoe de verhouding is tussen mijn stelling, dat het tempo van de GLB-hervormingen zou moeten worden opgevoerd, en de woorden van de minister van LNV, dat als je dingen wilt veranderen dat moet via de weg van de geleidelijkheid, verwijs ik U naar de brief (7 juli jl.) van de minister van LNV aan Uw Kamer over de Landbouwuitgaven in het kader van de onderhandelingen over de Financiële Perspectieven (TK, 2004-2005, 21 501-20, nr. 288). Hierin wordt o.a. aangegeven dat het kabinet van mening is dat:
1. verdere hervormingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van suiker;
2. nieuwe uitgaven, zoals onder andere die voor Roemenië en Bulgarije, thuishoren onder het overeengekomen plafond;
3. er gewerkt moet worden aan mogelijkheden om het totale beslag van de landbouw op de Europese begroting te verminderen, co-financiering van de landbouwuitgaven is daarvoor een goede optie;
4. als er in de loop van de onderhandelingen draagvlak ontstaat voor andere aanpassingen die aan de Nederlandse doelstellingen beantwoorden, die uiteraard serieus in beschouwing zullen worden genomen;
5. het landbouwplafond letterlijk een plafond is : het is geen doel het plafond te bereiken. Wellicht volgen bijvoorbeeld uit WTO-afspraken over de uitfasering van exportsubsidies mogelijkheden voor verdere besparingen.

Mijn uitspraak dat het tempo van de GLB-hervormingen kan worden opgevoerd, is in overeenstemming met bovengenoemde, door de minister van LNV verwoorde kabinetsinzet. Deze inzet betekent immers een aanvullende hervorming van het GLB die deels al in de volgende FP-periode (2007-2013) zou kunnen worden gerealiseerd. Deze ingrepen kunnen vanzelfsprekend niet van de ene dag op de andere, maar alleen langs de weg van de geleidelijkheid worden bereikt, zoals minister Veerman in het door u aangehaalde artikel stelt.

Vraag 4
Deelt u de mening van de Luxemburgse premier Jean-Claude Juncker "nu Luxemburg ja heeft gezegd, kan het ratificatieproces doorgaan. Er is een weg voor het nieuwe verdrag om van kracht te worden" Kunt u uw antwoorden toelichten?

Vraag 5
Deelt u de mening van de Luxemburgse premier Juncker dat het een geschift Nederlands idee is dat het 'nee' van Nederland en Frankrijk volstaat om het verdere ratificatieproces te blokkeren? Indien neen, waarom niet?

Vraag 6
Deelt u de mening van de Luxemburgse premier Jean-Claude Juncker dat "na het ja van diverse landen zal het proces zijn gang gaan en zullen we aan het eind van de ratificatieperiode de posities bezien van de landen die nee hebben gezegd"? Zo neen, waarom niet? Waarop doelt de Luxemburgse premier naar uw oordeel? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de uitspraak van de Nederlandse minister-president dat deze grondwet niet zal worden voorgelegd voor ratificatie?

Antwoord
Het Grondwettelijk Verdrag kan niet worden ingevoerd als niet alle lidstaten van de EU deze hebben geratificeerd. De Nederlandse kiezer heeft een luid en duidelijk "nee" uitgesproken tegen de Europese grondwet: voor deze volgende stap in de Europese samenwerking bestaat geen draagvlak bij de Nederlandse bevolking. Het standpunt van de regering is hierover klip en klaar: zij zal dit Verdrag niet ter ratificatie voorleggen aan het parlement. Evenals de Nederlandse kiezers hebben de Franse kiezers het grondwettelijk Verdrag afgewezen en hebben zes lidstaten besloten hun ratificatieprocedures voorlopig op te schorten.

De stand van zaken in het ratificatieproces van het grondwettelijk Verdrag na het Frans en Nederlands 'nee' werd uitgebreid besproken door de Europese Raad van 16-17 juni jl. In een verklaring stelde de Raad dat een bezinningsperiode wordt ingelast, welke gebruikt zal worden voor om een breed debat in de lidstaten mogelijk te maken, waarbij de burgers, de civiele samenleving, de sociale partners, de nationale parlementen en de politieke partijen zullen worden betrokken. In Nederland wordt deze periode benut voor de Brede Maatschappelijke Discussie. Aan het einde van de reflectieperiode, in de eerste helft van 2006, wordt een algehele evaluatie gemaakt van de nationale debatten, waarna een besluit wordt genomen over de voortzetting van het ratificatieproces. Hierbij worden de posities van alle lidstaten bezien, zowel van de landen die instemden met het grondwettelijk Verdrag als van de landen die er niet mee instemden en van de landen die hun ratificatieprocedures hebben opgeschort.

Voor het antwoord op uw vraag hoe de uitspraak van de Luxemburgse premier over de voortzetting van het ratificatieproces zich verhoudt tot de uitspraak van de minister-president dat deze grondwet niet ter ratificatie wordt voorgelegd verwijs ik U naar genoemde verklaring van de ER. In deze verklaring werd immers ook gesteld dat de geldigheid van de voortzetting van de ratificatieprocessen niet ter discussie wordt gesteld. Ik deel derhalve de mening van de Luxemburgse premier dat het ratificatieproces in andere lidstaten kan doorgaan: ook de burgers van andere lidstaten moeten de mogelijkheid hebben hun mening te geven over het grondwettelijk Verdrag; zij hebben hierop evenveel recht als de Nederlandse burgers.