Persberichten
Den Haag, 13 september 2005
Evaluatie politie- en justitieonderzoek Schiedammer Parkmoord
Vandaag is het eindrapport van het evaluatieonderzoek naar het
politie- en justitieonderzoek in de Schiedammer Parkmoord aangeboden
aan de voorzitter van het College van procureurs-generaal, mr. H.N.
Brouwer. Het College had in december 2004 de opdracht gegeven tot de
evaluatie om te onderzoeken hoe het heeft kunnen gebeuren dat een
onschuldig man werd vervolgd en veroordeeld.
De evaluatie is uitgevoerd door advocaat-generaal mr. F. Posthumus van
het Ressortsparket Amsterdam. Hij werd in het onderzoek bijgestaan
door twee onafhankelijke externe deskundigen: de hoogleraar straf- en
strafprocesrecht prof. mr. Y. Buruma en voormalig plaatsvervangend
korpschef van de regiopolitie Gelderland-Midden A.P. de Vries.
Daarnaast was er bijstand van een politieteam onder leiding van
officier van justitie E. van der Bijl en inspecteur T. Vermeulen.
Het College heeft opdracht tot de evaluatie gegeven om te kunnen
vaststellen hoe het proces van waarheidsvinding is verlopen. Doel van
de evaluatie is aanknopingspunten te vinden voor verbetering van de
opsporing en vervolging. Het rapport van het evaluatieonderzoek wordt
dan ook afgesloten met een aantal aanbevelingen die Posthumus heeft
opgesteld.
Voorgeschiedenis
Op 22 juni 2000 werd in het Beatrixpark in Schiedam het tienjarige
meisje Nienke gedood en de toen elfjarige Maikel ernstig mishandeld.
Kees B., de man die aanvankelijk als getuige werd gehoord, werd op 5
september 2000 als verdachte aangehouden. Op 9 en op 10 september
bekende hij, de feiten gepleegd te hebben. De man werd door de
Rechtbank in Rotterdam schuldig bevonden. Het Gerechtshof in Den Haag
veroordeelde hem in hoger beroep voor de feiten in het Beatrixpark tot
achttien jaar gevangenisstraf en tbs.
Toen in augustus 2004 een andere man bekende dat hij Nienke gedood en
Maikel mishandeld had en nadat technisch bewijs was gevonden dat die
bekentenis ondersteunde, werd duidelijk dat een onschuldig man was
veroordeeld. Het evaluatierapport: "Dat is vreselijk. Voor de
onterecht veroordeelde Kees B., voor de nabestaanden van Nienke en
voor Maikel en diens ouders, omdat voor hen de zaak nu nog niet
afgesloten kon worden; en ook voor de politiemensen, de leden van het
OM, de rechters en alle anderen die op enigerlei wijze hebben
bijgedragen aan de totstandkoming van het onjuiste rechterlijk
oordeel."
Hoofdconclusies
Er zijn in het politie- en justitieonderzoek in de Schiedammer
Parkmoord vele zaken opeenvolgend misgegaan, met ernstige gevolgen. Er
is sprake geweest van een aaneenschakeling van slordigheden en
beoordelingsfouten. Wat wellicht het zwaarst heeft gewogen is dat
vanaf de bekentenis van B, er onvoldoende rekening is gehouden met de
mogelijkheid dat ook iemand die een bekentenis heeft afgelegd,
onwaarheid kan spreken. Daarnaast werden allerlei fouten die soms ook
al in een eerdere fase van het onderzoek waren gemaakt, versterkt door
het ontbreken van een kritische blik en tegenspraak. Zowel bij degenen
die direct bij het onderzoek betrokken waren als bij degenen die op
enige afstand stonden.
Te weinig gestructureerd onderzoek
Het heeft in het begin van het onderzoek ontbroken aan een goede
tactische planning. Zo is het niet vast komen te staan dat het
onderzoeksteam werkte aan de hand van duidelijke checklists. Dit droeg
bij aan een weinig gestructureerd onderzoek. Ten onrechte is na de
bekentenis van B. niet doorgerechercheerd om inconsistenties in zijn
verklaring ten aanzien van wat overigens bekend was te onderzoeken en
ten onrechte is ook niet doorgegaan met onderzoek op andere lijnen.
Vanaf de bekentenis van B. werd het onderzoek geheel verdachtegeleid,
en werd er nauwelijks nader misdrijfgeleid onderzoek verricht noch
systematisch gezocht naar inconsistenties tussen de verschillende
aanwijzingen.
De ontlastende waarde van ontbrekende technische sporen
In dit onderzoek is gebleken hoe gevaarlijk het is als er onvoldoende
synergie bestaat tussen het technische en het tactische onderzoek. In
het begin van het onderzoek zijn er fouten gemaakt bij het verzamelen
en bewaren van de technische sporen. Er was dus weinig technisch
bewijs en datgene wat er was, pleitte tegen de betrokkenheid van B.
Dit argument kon echter gemakkelijk terzijde geschoven worden omdat de
analyse van het DNA-materiaal niet ondubbelzinnig in de richting van
een ander wees. Het is positief te waarderen dat medewerkers van het
NFI hun twijfels wel hebben geuit.
Ontbreken van tegenspraak
De korps- en parketleiding hebben onvoldoende de organisatie van
tegenspraak gestimuleerd teneinde eventuele onvolkomenheden in het
onderzoek te voorkomen of tegen te gaan. Bij de inrichting van het
tactische onderzoek is nagelaten tegenspraak en toetsmomenten te
organiseren. Naast de identificatiefase (vinden van de dader) is in
deze zaak ook kritiek op het onderzoek in de bewijsfase (de fase
waarin er een verdachte is en de zitting bij de rechter wordt
voorbereid). Juist in de bewijsfase mag een krachtiger tactische
leiding worden verlangd die ook tegenspraak oplevert.
Van slachtoffer naar niet serieus genomen kroongetuige
Om verschillende redenen werd Maikel niet serieus genomen als getuige.
Onderdelen van zijn verklaringen werden weggeredeneerd en
gerelativeerd voor zover zij wezen in een andere richting dan die van
B. Het is opvallend dat de bij de rechter getuigende
gedragswetenschappelijke deskundigen aan het niet serieus nemen van de
voor B. ontlastende verklaringen van Maikel voeding hebben gegeven.
Een valse bekentenis zonder onrechtmatige druk
De zaaksofficier weigerde in te gaan op het verzoek van de raadsman
van B. om bij een aantal verhoren aanwezig te zijn, hoewel de
rechter-commissaris dit verzoek niet onwelwillend bezag. Ten onrechte
is tijdens de verhoren van B. waarin hij bekende, geen gebruik gemaakt
van video-opnames. Hierdoor is niet met volledige precisie te
achterhalen wat zich tijdens de verhoren heeft afgespeeld. Wel is het
de overtuiging van de opsteller van dit rapport dat tijdens deze
verhoren geen ontoelaatbare druk op B. is uitgeoefend, in de betekenis
van druk die jegens eenieder ontoelaatbaar zou zijn.
De politie heeft onvoldoende gehandeld naar het feit dat ook zonder
dat sprake is van een door de politie afgedwongen bekentenis, een
valse bekentenis kan zijn afgelegd. Er kan een bijzondere plicht
rusten op de teamleiding en/of officier van justitie om - bijvoorbeeld
bij een sterk emotionele verdachte - te laten onderzoeken of een
afgelegde bekentenis vals is. Van een dergelijk onderzoek is in casu
niet gebleken.
Daadkrachtig afwerken in plaats van objectiviteit
De zaaksofficier heeft na de bekentenis van B. te zeer gekozen voor
een daadkrachtig afwerken van de zaak in plaats van voor een
objectieve, kritische doordenking van een en ander. Er is bewust voor
gekozen om geen andere onderzoeksrichtingen meer uit te werken. Na de
veroordeling in eerste aanleg raakte de zaaksofficier op de hoogte van
de twijfels die bij het NFI leefden over de betrokkenheid van Kees B.
bij de strafbare feiten. Zij heeft ten onrechte nagelaten het
ressortsparket Den Haag hiervan op de hoogte te stellen.
De advocaat-generaal heeft met professionele afstandelijkheid en
kritische betrokkenheid de zaak beoordeeld. Het standpunt dat zij
uiteindelijk in het requisitoir heeft ingenomen, is in het licht van
de nauwgezette analyse van de door haar gesignaleerde vragen en
ongerijmdheden moeilijk te begrijpen en is niet inzichtelijk geworden.
De AG heeft een beoordelingsfout gemaakt door de twijfels die bij het
NFI leefden niet ter kennis van het Gerechtshof en de verdediging te
brengen.
DNA-onderzoek door het NFI
In het evaluatierapport wordt uitgebreid aandacht besteed aan het
technisch onderzoek dat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)
heeft verricht en aan de rol van de officier van justitie en de
advocaat-generaal daarbij. In aanvulling op het gewone' DNA-onderzoek
heeft het NFI in deze zaak ook op grote schaal de toentertijd nieuwe
Low Copy Number (LCN) technologie toegepast, die het mogelijk maakt
van heel weinig lichaamscellen een DNA-profiel te genereren. De
resultaten van deze methode kennen echter een tamelijk hoge graad van
onbetrouwbaarheid.
In twee sporen die in deze zaak zijn aangetroffen (op de laars en in
het nagelvuil van Nienke) kon naast het profiel van Nienke en Maikel
tevens een onvolledig profiel worden vastgesteld van een onbekende
derde, niet zijnde B. Daarbij kon niet worden uitgesloten dat die
onvolledige profielen afkomstig waren van hetzelfde individu. Het
profiel van de onbekende derde is vergeleken met de profielen in de
DNA-databank, maar dat leverde geen hit op. Deze feiten zijn opgenomen
in de rapportage van het NFI en maakten deel uit van het strafdossier.
Van een aantal andere sporen (op de veter en het lichaam) kon geen
profiel worden vastgesteld dat door de deskundige van het NFI
bruikbaar werd geacht voor DNA- vergelijking. De uitvoerend
onderzoeker van het NFI was de mening toegedaan dat de uitkomsten wél
bruikbaar waren en dat zij wezen in de richting van hetzelfde
mannelijk individu als in het nagelvuil en op de linker laars. Deze
mening werd door de deskundige van het NFI, mede gezien de lage
kwaliteit van de onderzochte sporen en de gebruikte, minder
betrouwbare LCN-methode, niet gedeeld en is om die reden niet in de
rapportage opgenomen. De officier van justitie en advocaat-generaal
hebben, vertrouwend op de wetenschappelijke expertise van de
deskundige als verantwoordelijke voor het opstellen van de
NFI-rapportage, zijn opvatting gevolgd.
Hoewel de twee NFI-medewerkers dus van mening verschilden over de
vraag of in alle profielen de kenmerken van dezelfde donor zaten,
waren zij het erover eens dat het profiel van B. niet terug te vinden
was in de mengprofielen. De twijfel die zij door het ontbreken van elk
spoor van Kees B. hadden over de betrokkenheid van B. bij de strafbare
feiten, is in gesprekken met de officier (na de zitting bij de
rechtbank) en met de AG (voor de zitting bij het Hof) gemeld.
Over het algemeen moet professionele twijfel die door NFI-medewerkers
wordt geuit als zwaarwegend worden beschouwd en door het OM in het
strafproces onderwerp van bespreking worden gemaakt. Dat is in deze
zaak in onvoldoende mate gebeurd.
Belangrijkste aanbevelingen
Naar aanleiding van de evaluatie doet de onderzoeker een groot aantal
aanbevelingen. De zeven voornaamste themas waarover aanbevelingen
worden gedaan zijn:
1. De korpsleiding en de parketleiding moeten in kapitale delicten de
organisatie van tegenspraak organiseren.
2. De kennis van officieren van justitie op forensisch-technisch
gebied en van het tactische recherchewerk moet worden vergroot.
3. Binnen de politie moet het beheer van stukken van overtuiging en
sporenmateriaal beter worden geregeld. Het NFI moet duidelijker
rapporteren.
4. In grote onderzoeken moeten verhoren audio-visueel worden
vastgelegd.
5. Er moet aandacht worden besteed aan de theorie en praktijk van het
verdachtenverhoor en aan het fenomeen van de valse bekentenis.
6. Deskundigen die een rol hebben gespeeld in het
opsporingsonderzoek, moeten slechts onder nadrukkelijke vermelding
van die rol worden voorgedragen als deskundige ter terechtzitting.
7. Er moeten kaders worden vastgesteld voor de invulling van de taak
van de officier van justitie als leider van het
opsporingsonderzoek. De officier van justitie moet zich er
voortdurend van bewust zijn dat andere procesdeelnemers, in het
bijzonder rechter en verdediging, voor een goede vervulling van
hun functie deels afhankelijk zijn van de officier van justitie.
Openbaar Ministerie