Lissabon-strategie vereist een hogere arbeidsinzet Nieuwsbericht
Datum08/09/2005
Structurele hervormingen in Europa volgens een vernieuwde Lissabon-strategie zouden zich vooral moeten richten op het financieel aantrekkelijker maken van werken, het flexibiliseren van de loonvorming en het vergroten van de arbeidsmobiliteit. Deze maatregelen zijn nodig om de lage Europese arbeidsinzet - het belangrijkste beletsel voor een hogere economische groei - te verhogen.
Dat zei Nout Wellink vanmiddag op een seminar over de toekomst van de Lissabon-strategie. Andere sprekers waren ex-premier Wim Kok - die in 2004 voor de Commissie een rapport schreef over het dreigende falen van de Lissabon-strategie - en de economen Sylvester Eijffinger (Raad van Economisch Adviseurs/Universiteit van Tilburg) en Sweder van Wijnbergen (Universiteit van Amsterdam).
Een belangrijke reden om in te grijpen is volgens Wellink maatschappelijk van aard. "De huidige situatie houdt in dat een heel reservoir aan menselijk potentieel niet of onvoldoende tot ontplooiing komt", aldus Wellink. "De werkloosheidspercentages van een aantal Europese landen van 10% en hoger en ruim 900.000 arbeidsongeschikten in ons land betekenen dat een aanzienlijk deel van de Europeanen wordt uitgesloten van de ontplooiingsmogelijkheden en de zingeving van het verrichten van betaalde arbeid".
Sprekend over de toekomst van Europa, benadrukte Wim Kok dat "Indien we de essentie van de Europese samenleving willen bewaren - niet alleen een sterke economie, maar ook een participatieve verzorgingsstaat - een veel zwaarder accent nodig is op economische groei en werkgelegenheid". Concreet betekent dit volgens Kok onder meer dat "De EU zich niet de luxe kan permitteren om niet ook de handel in diensten onderdeel te laten uitmaken van de interne markt, via het aannemen van de dienstenrichtlijn. De prijs van dat niet doen is ongelooflijk hoog". Hij benadrukt ook dat "Protectie ons nooit iets heeft opgeleverd qua welvaart. We hebben juist een open houding nodig ten opzichte van zowel de nieuwe lidstaten in de Europese Unie als de opkomende Aziatische markten." Maar: "Ik ben er niet van overtuigd dat het gevoel van urgentie binnen Europa op dit moment overal hoog genoeg is. Men onderschat vaak waar we op dit moment structureel staan, zowel intern wat betreft de komende vergrijzing als extern wat betreft onze positie in de wereld."
Van Wijnbergen benadrukte het specifieke belang van de verdere ontwikkeling van ons land richting een kenniseconomie: "Onderwijs en R&D zijn de langetermijndeterminanten van economische groei". Volgens Van Wijnbergen gaan de trends in ons land wat betreft innovatie echter de verkeerde kant op. Zo "remt de door de overheid veroorzaakte onzekerheid innovatieve bedrijfsinvesteringen" en "zagen de te geringe overheidsuitgaven aan onderwijs de stoelpoten weg onder de toekomstige economische groei. Nederland geeft, als percentage van het bbp, veel minder aan onderwijs uit dan andere OESO-landen".
Eijffinger sluit zich hierbij wanneer hij stelt dat "Europa in de jaren '90 vooral veel heeft geïmiteerd en geïmporteerd, maar te weinig heeft geïnnoveerd. Er is in de afgelopen jaren in ons land te weinig privaat en publiek geïnvesteerd in innovatie. De overheid moet innovatie meer faciliteren, we moeten de kruideniersmentaliteit voorbij." We hebben in Nederland echter ook een cultuuromslag nodig: "We moeten competitiever worden en het halen van goeie prestaties beter belonen."
Links