Ministerie van Defensie

Toespraak voor de staatssecretaris van Defensie C. van der Knaap ter gelegenheid van het vijfjarig bestaan van het Veteraneninstituut

Doorn, 8-9-2005 12:35:00

Vandaag is het een bijzondere dag, aangezien het Veteraneninstituut haar vijfde verjaardag viert. Vijf jaar, waarin het Instituut heeft bemiddeld in zorg en nazorg voor veteranen. Waarin het heeft bijgedragen aan het vergroten van de maatschappelijke erkenning en belangrijk onderzoek heeft verricht. Onderzoek dat zo belangrijk is omdat het ons nieuwe inzichten verschaft als het gaat om ons veteranenbeleid. Vandaag mag ik in dit kader het onderzoek over de gezondheid van Libanon-veteranen in ontvangst nemen. Een belangrijk onderzoek naar de jonge veteranen van het eerste uur.

Maar eerst wil ik terug naar het instituut dat sinds 2000 bestaat en in die vijf jaar overduidelijk haar bestaansrecht heeft bewezen. Wellicht is het handig om even stil te staan bij de reden voor het totstandkomen van dit Veteraneninstituut. Hoewel je het hier in het bosrijke Doorn misschien niet zou verwachten, ligt de oorsprong van het VI eigenlijk tussen de kampongs en de desas van het voormalige Nederlandsch-Indië. Immers, het waren de Indië-veteranen die in de jaren 70 en 80 met talloze protestacties de overheid uit een diepe slaap wekten en wees op haar verantwoordelijkheid richting de Nederlandse veteranengemeenschap. Met niet mis te verstane woorden werd duidelijk gemaakt dat er een volwaardig veteranenbeleid moest komen. De start van dit beleid vormt de Nota Zorg voor Veteranen uit 1990 van Minister van Defensie ter Beek. Deze nota heeft het fundament gelegd onder het huidige veteranenbeleid. Het verbeteren van de veteranenzorg en het bevorderen van maatschappelijke erkenning van veteranen waren de hoofddoelen van dit beleid. Met deze nota gaf de staat toe dat zij op het gebied van erkenning en nazorg voor veteranen decennialang te weinig had gedaan en tevens dat de overheid mede verantwoordelijk was voor de gezondheid en het welzijn van veteranen. De Stichting Dienstverlening Veteranen (SDV) kreeg in 1991 de opdracht om een groot deel van het nieuwe veteranenbeleid voor defensie uit te voeren. Nadrukkelijker dan voorheen werden de militaire zorgmogelijkheden voor veteranen opengesteld en werd aansluiting gezocht bij particuliere hulporganisaties.

Zo kreeg de samenwerking tussen het ministerie, de SDV en organisaties zoals de BNMO en het BNMO-centrum geleidelijk meer gestalte. Het was deze ontwikkeling die uiteindelijk in 2000 heeft geleid tot de opening van het Veteraneninstituut, het officiële samenwerkingsverband tussen het Ministerie van Defensie, de SDV, het Veteranenplatform, de BNMO en het BNMO Centrum. Een uitstekende vorm van publiekprivate samenwerking. Het veteraneninstituut zou zich gaan richten op zorg, nazorg, erkenning voor - en onderzoek naar - veteranen.

Inmiddels is het VI uitgegroeid tot een zelfstandige stichting, waarbinnen alle partijen een rol vervullen en waarin het SDV uiteindelijk is verweven en opgelost. Veteranen kunnen vandaag de dag voor al hun, aan de veteranenstatus gerelateerde vragen, problemen en diensten terecht bij het VI. Van de aanvraag voor een veteranenpas tot een verwijzing naar professionele zorgverleners; het veteraneninstituut vormt al 5 jaar naar volle tevredenheid de haarlemmerolie voor iedere veteraan. Dat hebben inmiddels 78.000 veteranen ondervonden, want ik heb begrepen dat zoveel veteranen, 55 procent van het totaal, al over een veteranenpas beschikken.

Het VI zal ook in de toekomst deze rol blijven vervullen. Enige tijd geleden heb ik aan professor Gersons gevraagd de veteranenzorg nauwkeurig onder de loep te nemen. In zijn zeer bruikbare advies constateert hij dat er behoefte bestaat aan een netwerk rond veteranen. Een netwerk waarin een veteraan zich thuis voelt, waar hij zijn verhaal kwijt kan en indien nodig bij problemen de juiste ingang weet te vinden. Het is duidelijk welke belangrijke rol het VI de afgelopen 5 jaar hierbij heeft gespeeld.

Ik wil voorzitter Martin Zijlstra dan ook van harte feliciteren met de prestaties van zijn mensen. Het VI is onder zijn leiding verder uitgebouwd tot een betrouwbare partner en een professioneel instituut waar iedere veteraan terecht kan. Een onmisbare partner dus, vandaar dat ik er voor heb gekozen het VI voortaan als aparte post op de begroting op te nemen. Verankering in de begroting geeft aan dat Defensie het VI erkend als vaststaand feit van haar beleid. En laten we eerlijk zijn, subsidies zijn een makkelijk onderwerp van bezuinigingen gebleken.

Een even zo onmisbare partner is de BNMO. Ik wil Louis Timmermans en Paul Zevenbergen bedanken voor de belangrijke rol die het BNMO en het BNMO Centrum speelt in de zorg en nazorg van onze veteranen. Ik ben er van overtuigd dat het VI goed is toegerust op de toekomst, die weer nieuwe uitdagingen zal brengen. Immers de populatie van Tweede Wereldoorlog- en Indië veteranen neemt snel in omvang af en het reservoir van jonge veteranen die hebben deel genomen aan vredesoperaties stroomt snel vol. Hiermee ben ik ook aan het tweede deel van mijn toespraak gekomen.

Op 18 januari 1979 verzocht de secretaris-generaal van de Verenigde Naties Nederland om een militaire bijdrage voor de UNIFIL-missie in Libanon. Defensie wees het 44e pantserinfanteriebataljon Johan Willem Friso uit Zuidlaren voor deze vredesoperatie aan. Dit bataljon kreeg een omvangrijk gebied toegewezen, dat het vanuit 46 verschillende posten en kampementen moest bewaken en beveiligen.

Er bestaat een spreekwoord dat zegt: "Van een lange reis keert niemand als dezelfde persoon terug". Dat geldt zeker voor de ruim 9000 Nederlanders die uiteindelijk tussen 1979 en 1985 als militair hebben deelgenomen aan deze VN-missie. Voor het eerst werd een groot contingent Blauwhelmen uitgezonden in het kader van een vredesoperatie. De UNIFIL-gangers kunnen dan ook met recht de pioniers van de moderne vredesoperaties worden genoemd.

Deze pioniers vertrokken naar Libanon met de inzichten rond voorbereiding, zorg en nazorg zoals die destijds bestonden. Echte voorbeelden bestonden er niet, aangezien het militaire optreden tijdens bijvoorbeeld de Koreaoorlog van een ander orde was. Hoe anders is het tegenwoordig, waarbij mede door onze ervaring uit Libanon Defensie in staat is op maat zorg en nazorg te leveren.

Het UNIFIL-bataljon kreeg het soms zwaar voor de kiezen. Talloze incidenten, gewonden en 9 militairen die het leven lieten.

Hoewel de zorg en nazorg destijds nog in de kinderschoenen stond, betekende dit niet dat men op dit gebied stil zat. Ook in Libanon waren bijvoorbeeld hulpverleners aan het bataljon toegevoegd. Ook in Libanon vond op bescheiden schaal voorlichting plaats over mogelijke psychische klachten als gevolg van schokkende ervaringen en zijn na afloop vragenlijsten verstuurd en onderzoeken gedaan.

Bij terugkeer naar Nederland bestond er weinig aandacht en begrip voor de verhalen van de Libanongangers. Professors Gersons, ik denk dat dit het probleem is, mensen weten niet meer wat onze militairen meemaken, ook nu in Irak, Afganistan en Bosnië.

Tevens drong het gemis van de vertrouwde kameraadschap die men in Libanon had ervaren zich op. De Libanonveteranen voelde zich trots op hetgeen wat men daar had verricht, maar anderzijds onbegrepen door de Nederlandse samenleving. Zo zei een Libanonganger in het onlangs verschenen boek Vredesmacht in Libanon van het Instituut Militaire Geschiedenis: "Deze ervaringen kun je alleen maar delen met mensen die daar ook zijn geweest. Wij begrijpen elkaar, zelfs zonder dat er woorden voor nodig zijn." Deze verhalen heb ik vaker gehoord, ik denk dan bijvoorbeeld aan hetgeen de Indië-veteranen mij vertellen.

Onderzoek in de jaren ´80 en 90 gaf aan dat sommige Libanon-gangers psychische problemen hadden als gevolg van de uitzending. Op de hulpverlening van defensie werd de afgelopen jaren door enkele honderden veteranen een beroep gedaan. De signalen dat er onder de Libanonveteranen nog steeds een groot aantal aantal personen rondliep met pyschische of lichamelijke klachten, vormde dan ook de reden voor een nieuw onderzoek. De resultaten van dit onderzoek worden vandaag aan u gepresenteerd. De uitkomsten liegen er niet om.

Bij zon 15 procent van de veteranen is sprake van een sterk verminderd psychisch welbevinden. Na ruim 25 jaar hebben zij nog steeds moeite met de herinneringen aan Libanon. Uit dit onderzoek valt niet vast te stellen of het hier gaat om Post Traumatische Stress Stoornissen, maar het is zeer aannemelijk dat het percentage PTSS-gevallen hoger zal liggen dan wat gangbaar is. Ook blijkt één op de vijf veteranen een hulpverlener te hebben bezocht voor klachten die mogelijk met de uitzending te maken hadden. Het onderzoek laat echter ook een aantal positieve zaken zien. Zo geeft het overgrote deel van de veteranen aan dat ze de uitzending niet hadden willen missen. Men heeft de uitzending zelfs als waardevol en nuttig ervaren en voelt zich trots op de eigen inzet. Bijna de helft geeft aan de kameraadschap uit die tijd te missen. "Het land van de Ceder" keert nog regelmatig in de gedachten van deze mannen en vrouwen terug. Gelukkig gaat het met de meeste van de UNIFIL-veteranen goed. Ze hebben betaald werk en een stabiele thuissituatie. Daarnaast presteren deze veteranen verhoudingsgewijs beter dan hun leeftijdgenoten op de arbeidsmarkt.

Dit vind ik ook belangrijke uitkomsten. Deelname aan een vredesoperatie kan een waardevolle verrijkende ervaring in iemands leven zijn. Het is echter aan Defensie om de risicos op eventuele schade zoveel mogelijk te beperken. En dat doen we tegenwoordig ook, mede gebaseerd op de lessen die we uit het verleden hebben geleerd.

Dit UNIFIL-onderzoek geeft ook een aantal aanbevelingen. Met de implementatie van het onlangs gepresenteerde rapport van professor Gersons wordt het overgrote deel van deze aanbevelingen al in het veteranenbeleid verwerkt. Ik denk bijvoorbeeld aan de basisregistratie voor alle veteranen, waardoor het vroegtijdig signaleren van problemen bij veteranen mogelijk wordt.

Dames en heren,

Het uitkomen van dit rapport zal wellicht niet zoveel opschudding veroorzaken als het optreden van Hansje van Ravensteijn op koninginnedag in Libanon in 1982. Toch zijn de cijfers ernstig en realiseer ik me weer dat een uitzending voor een relatief kleine groep langdurige en ingrijpende gevolgen kan hebben. Dankzij de Libanongangers is Defensie in staat geweest zijn zorg en nazorg verder te verbeteren. Het zijn tevens de Libanongangers die daar nu gebruik van kunnen maken. Ik wil Jos Weerts en zijn onderzoekers hartelijk bedanken voor hun inspanningen. Ik hoop dat hun werk er toe bijdraagt dat veteranen met problemen niet schromen, maar naar Defensie toekomen wanneer dat nodig is. Daarnaast verwacht ik dat het verschijnen van dit onderzoek bijdraagt aan de waardering voor de Libanongangers.

Dat brengt mij terug bij het heugelijke feit dat we vandaag het 5-jarig bestaan van het Veteraneninstituut vieren. Ik verwacht dat u op dezelfde weg zult doorgaan en samen met de andere partners de schouders blijft zetten onder het streven naar erkenning en zo goed mogelijke nazorg voor veteranen.

Ik dank u wel.