Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA 's-GRAVENHAGE
Uw brief Ons kenmerk
SV/R&S/05/65137
Onderwerp Datum
Tweede voortgangsrapportage IRO 6 september 2005
In januari 2005 heb ik u de "Eerste voortgangsrapportage IRO" toegezonden. Deze eerste
rapportage bood inzicht in de implementatie van de regeling voor een individuele
reïntegratieovereenkomst (IRO) en gaf een eerste zicht op de werking en het gebruik van de
./. IRO-regeling. Met deze brief bied ik u de "Tweede voortgangsrapportage IRO" aan.
De "Tweede voortgangsrapportage IRO" geeft een geactualiseerd beeld van de werking en
het gebruik van de IRO-regeling tot en met mei 2005. In de rapportage is daarnaast een
eerste indicatie opgenomen van de kosten en van het aantal plaatsingen van de IRO-
trajecten. Tenslotte gaat het rapport in op de consequenties van de invoering van de IRO
voor de reguliere aanbesteding van reïntegratietrajecten en het experiment met het
persoonsgebonden reïntegratiebudget (PRB). Daarbij wordt ook informatie gepresenteerd
over het gebruik, de kosten, de (voorlopige) resultaten en de inhoud van PRB-trajecten.
Gebruik van IRO-trajecten
De kernpunten van de IRO-regeling zijn de mogelijkheden voor een cliënt om zelf een
reïntegratiebedrijf te kiezen en zelf een trajectplan vorm te geven. Op basis van de
rapportage kan geconcludeerd worden dat de IRO-regeling cliënten, reïntegratiebedrijven en
UWV mogelijkheden biedt maatwerk te realiseren. Dit blijkt zowel uit de waardering van
cliënten, als uit de groei van het aantal IRO-trajecten. De mogelijkheid zelf een
reïntegratiebedrijf te kiezen heeft geleid tot een forse toename van het aantal
reïntegratiebedrijven waarmee UWV contracten heeft gesloten sinds de introductie van de
IRO-regeling.
Het aantal IRO-trajecten is in 2004 en de eerste 5 maanden van 2005 aanmerkelijk
toegenomen. Tot en met mei 2005 zijn 14.525 aanvragen ingediend, waarvan inmiddels
14.426 trajecten zijn gestart. Opvallend is het relatief grote aantal WW-gerechtigden dat een
IRO aanvraagt. Van alle IRO-aanvragen is 73% ingediend door WW-ers tegen 27% door
arbeidsgehandicapten. Wat betreft leeftijd en geslacht zijn IRO-cliënten vergelijkbaar met
cliënten met een regulier traject.
Kosten en plaatsing van IRO-trajecten
De gemiddelde kosten van een IRO-traject bedragen ca. 4.000 voor een WW-gerechtigde
en rond de 4.500 voor een arbeidsgehandicapte. De gemiddelde prijs van een IRO-traject
2
ligt daarmee voor arbeidsgehandicapten ca. 650 hoger en voor WW-gerechtigden ca 800
hoger dan de gemiddelde prijs van een regulier traject.
In de rapportage zijn ook voorlopige cijfers omtrent de plaatsing van IRO-cliënten
opgenomen. Gezien het beperkte aantal afgeronde trajecten, door de nog korte looptijd van
de IRO-regeling, is het te vroeg hier reeds conclusies aan te verbinden. Het lijkt er op dat
het aantal plaatsingen bij IRO-trajecten een fractie hoger ligt dan het aantal plaatsingen bij
reguliere trajecten. In beide gevallen gaat het om voorlopige cijfers. In 2006 zal hieromtrent
meer informatie beschikbaar zijn.
Werking van de IRO-regeling
De cliënt kan niet alleen zelf een reïntegratiebedrijf kiezen, maar ook zelf het trajectplan
opstellen met de IRO-regeling. De rapportage laat zien dat cliënten een duidelijke inbreng
hebben in het vormgeven van het trajectplan. 70% van de cliënten schrijft het plan zelf of
samen met het reïntegratiebedrijf of het UWV.
Wat betreft de inhoud van de trajectplannen van IRO-trajecten en regulier aanbestede
trajecten is een duidelijk verschil gebleken. De IRO-trajecten bevatten vaker
loopbaanoriëntatie, scholing en persoonlijke begeleiding. Daarnaast zit het onderscheid
tussen IRO-trajecten en reguliere trajecten niet zo zeer in een verschillende inzet van
producten of trajectonderdelen maar is er met name verschil in de persoonlijke
ondersteuning/aandacht die door cliënten wordt ervaren gedurende het hele proces. Cliënten
zijn ook meer dan bij reguliere trajecten tevreden over de begeleiding door
reïntegratiebedrijven. Dit duidt op meer klantgerichtheid in de uitvoering van
reïntegratieplannen, wat ook te beschouwen is als een aspect van maatwerk. Dit zal de
motivatie van de cliënt ten goede komen.
In de eerste voortgangsrapportage is een aantal aandachtspunten met betrekking tot de
implementatie en uitvoering van de IRO-regeling benoemd. Inmiddels is de uitvoering van
de regeling door UWV en reïntegratiebedrijven op veel punten verbeterd. Dit uit zich
bijvoorbeeld in de waardering van cliënten. Desondanks is niet altijd even duidelijk wie tot
de doelgroep voor de IRO-regeling behoort. Daarbij gaat het met name om de vraag of een
IRO dan wel een regulier traject meer geschikt is voor een cliënt. Gezien de recente
introductie van de IRO-regeling bestaat de mogelijkheid dat het opdoen van meer praktische
ervaring op de werkvloer bij UWV en reïntegratiebedrijven een deel van deze
onduidelijkheid kan wegnemen.
Een aandachtspunt blijft daarnaast de voorlichting over de IRO-regeling. Ondanks
verbeteringen op dit punt, kan de voorlichting over de IRO beter, met name wat betreft de
(on)mogelijkheden van de IRO en de procedure voor een IRO-aanvraag. UWV is
voornemens met vernieuwd voorlichtingsmateriaal aan deze punten aandacht te besteden.
Nieuw voorlichtingsmateriaal zal vanaf oktober 2005 beschikbaar worden gesteld. Een
aspect wat te maken heeft met voorlichting is de transparantie van de reïntegratiemarkt. De
sterk toegenomen keuzemogelijkheden hebben geleid tot een grote toename van het aanbod
van reïntegratiebedrijven. Voor de cliënt is het belangrijk inzicht te hebben in dit grote en
groeiende aanbod. Het informeren van cliënten over het aanbod is één van de resultaten die
partijen op de arbo- en reïntegratiemarkt in het kader van het door hun afgesloten convenant
voor de periode 2005-2006 willen realiseren. De kwaliteit van dienstverlening die door de
bedrijven wordt geboden is ook een punt van aandacht voor UWV. UWV is dan ook
3
voornemens om te bekijken of de huidige kwaliteitseisen die aan de bedrijven worden
gesteld wel voldoende waarborg geven voor kwaliteit. Daarnaast start UWV met een audit
van de reïntegratiebedrijven die een IRO uitvoeren. De aanscherping van de kwaliteitseisen
voor reïntegratiebedrijven en een uitwerking van het voornemen om een audit op de
bedrijven te gaan uitvoeren, krijgen in het laatste kwartaal van 2005 zijn beslag.
Een aandachtspunt vormt tevens de doorlooptijd van de behandeling van IRO-aanvragen.
Terecht wordt geconstateerd dat een snelle start en een soepele afhandeling van procedurele
aspecten een succesfactor voor reïntegratie is. Doorlooptijden van het UWV zijn dan ook
een belangrijk aandachtspunt, vooral wat betreft de afhandeling van aanvragen. UWV start
in samenwerking met het CWI enkele lokale pilots, met het doel om de doorlooptijd van de
afhandeling van aanvragen te bekorten.
Een ander aandachtspunt voor UWV vormen de aanzienlijke verschillen in de beoordeling
van aanvragen door het UWV. Dit uit zich in grote regionale verschillen in het aantal
gestarte trajecten en in de gemiddelde trajectprijs. UWV scherpt de instructie voor
uitvoerenden aan zodat er minder ruimte is voor verschillen in beoordeling van een
aanvraag om een IRO.
Invloed van IRO op PRB
In de Tweede Voortgangsrapportage IRO is tevens gekeken naar gebruik, kosten en
resultaten van de experimenten met het PRB sinds 2002. Eerdere evaluaties van het
experiment met het PRB hebben betrekking op de periode vóór 2002. Over de trajecten
gestart na 2002 was nog weinig bekend. Sinds 2002 zijn er 263 cliënten met een PRB-traject
gestart. Per jaar gaat het om 80 à 90 cliënten. Opvallend is de sterke afname vanaf de
tweede helft van 2004. Van de 82 PRB-trajecten in 2004 is driekwart in de eerste helft van
2004 begonnen. In de eerste vijf maanden van 2005 is er slechts nog één PRB toegekend.
De gemiddelde prijs van een PRB in de periode 2002-2005 is 5.214. Daarmee ligt de
gemiddelde prijs iets hoger dan de gemiddelde IRO-prijs. Daarbij moet opgemerkt worden
dat de prijs gedurende de periode is afgenomen. Een vergelijking van het aantal plaatsingen
van IRO-trajecten met PRB-trajecten gestart in 2004 is nog voorlopig. Het aantal
plaatsingen met een PRB loopt daarbij iets achter bij de IRO-trajecten.
In de rapportage wordt geconstateerd dat de sterke afname van het aantal PRB-trajecten met
name wordt veroorzaakt door de groeiende populariteit van de IRO-regeling. Juist in het
licht van die grote belangstelling en de waardering daarvan door cliënten, hoeft het
afgenomen gebruik van de PRB-regeling niet als problematisch worden beschouwd. Ook bij
het UWV en cliëntenorganisaties zijn geen signalen dat dit het geval zou zijn. Kennelijk
biedt de IRO een goed alternatief. Gezien de bevindingen over het gebruik van de PRB-
trajecten in de rapportage ga ik met de betrokken organisaties overleg voeren over de
wenselijkheid om de experimenten met het PRB voort te zetten.
Invloed van IRO op reguliere trajecten
Het veelvuldig gebruik van de IRO-regeling heeft ook zijn weerslag op de reguliere
trajecten. Opvallend is het grote aantal WW-gerechtigden dat met een IRO is gestart in de
eerste maanden van 2005. Gesteld kan worden dat sprake is van interferentie van IRO-
trajecten met reguliere trajecten. Een mogelijke oorzaak zou het verschil tussen het
maximum bedrag voor een IRO en de in de aanbesteding tot stand gekomen trajectprijs
kunnen zijn. Als gevolg daarvan ligt ook de gemiddelde prijs van een IRO boven die van
4
een regulier traject. Daarnaast is de mate van resultaatfinanciering bij een IRO vaak
gunstiger dan bij een regulier traject voor cliënten met WW-uitkering. De hogere
gemiddelde prijs van IRO-trajecten moeten bezien worden in relatie tot de opbrengsten.
Beoogd is met de IRO meer plaatsingen te realiseren. Dit moet zich uiten in een betere prijs-
prestatieverhouding voor IRO-trajecten dan voor reguliere trajecten. Gezien de nog korte
looptijd van de IRO-regeling is het niet mogelijk daaromtrent nu reeds conclusies te trekken.
Het aantal afgeronde IRO-trajecten is daarvoor te gering.
In de rapportage wordt gesteld dat het nog te vroeg is om te concluderen of de waargenomen
interferentie een verstoring van de markt is. Daarvoor is de IRO-regeling nog te kort van
kracht. Bovendien moeten kostenverschillen in verband worden gebracht met verschillen in
plaatsing en ook op dit punt kunnen nog geen definitieve conclusies worden getrokken.
Tenslotte is de verwachting dat ook de introductie van het scholingsprotocol, dat het
mogelijk maakt in reguliere trajecten meer scholing in te zetten, effect zal hebben op de
verhouding tussen reguliere trajecten en IRO-trajecten. Het is vanzelfsprekend dat dit een
belangrijk aandachtspunt in de monitoring van de IRO-regeling blijft.
Resumerend kan gesteld worden dat de IRO-regeling cliënten meer mogelijkheden biedt
zelf hun reïntegratietraject vorm te geven. De uitgangspunten zelf een reïntegratiebedrijf te
kiezen en zelf een trajectplan vorm te geven lijken goed vorm te krijgen. Ook de waardering
van cliënten voor deze elementen en de door cliënten ervaren persoonlijke ondersteuning
tijdens de reïntegratie wijst hierop. De uiteindelijke doelstelling van reïntegratietrajecten is
natuurlijk het realiseren van duurzame werkhervatting. Beoogd is dat de grotere
betrokkenheid van cliënten bij hun reïntegratietraject via meer keuzevrijheid en eigen
inbreng en meer klantgerichte dienstverlening zou moeten leiden tot betere resultaten van
die trajecten. Dit zal zich moeten uiten in een betere prijs-prestatieverhouding voor IRO-
trajecten. Dit betekent dat de in de rapportage gebleken hogere gemiddelde IRO-prijs,
gecompenseerd moet worden door een hoger plaatsingspercentage van IRO-trajecten. De
eerste bevindingen zijn positief. Gezien de korte looptijd van de IRO-regeling is het nog niet
mogelijk conclusies te trekken omtrent de prijs-prestatieverhouding van IRO-trajecten. De
volgende voortgangsrapportages, medio 2006 en 2007 en de eindevaluatie in 2008 moeten
hierin meer inzicht verschaffen.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid