Partij van de Arbeid
Embargo tot 16.00 uur,
Speech Wouter Bos
Hanzehogeschool Groningen- Opening academisch jaar
Woensdag 7 sept. '05
Embargo tot moment van uitspreken
Dank u wel voor de mogelijkheid om u vandaag toe te kunnen spreken bij de gelegenheid van de opening van het studiejaar 2005-2006 van de Hanzehogeschool.
Ik heb mij natuurlijk afgevraagd waarom u mij heeft uitgenodigd. Misschien omdat u denkt dat hier iemand tot u gaat spreken die over een paar jaar misschien iets te zeggen heeft over de toekomst van het hoger onderwijs in Nederland? En die nu dus al gaat aankondigen dat als de Partij van de Arbeid het straks misschien weer eens voor het zeggen heeft, alles anders zal zijn? Geen open bestel, geen selectie, alles houden zoals het is?
Als dat uw verwachting is, dan moet ik u helaas teleurstellen.
Natuurlijk niet voor wat betreft de electorale toekomst van de Partij van de Arbeid maar toch wel voor wat betreft mijn boodschap vanmiddag. Ik ben namelijk voorstander van een open bestel en ik vind dat er niets mis is met selectie. Dat betekent niet dat we Rutte door dik en dun steunen en ook niet dat we het op alle gebieden met Henk Pijlman oneens zijn. Integendeel, maar een beetje duidelijkheid, die voor u overigens geen verrassing zou moeten zijn als u het stemgedrag van de Partij van de Arbeid in de Kamer heeft gevolgd, leek me wel zo goed aan het begin van dit verhaal.
In mijn speech staat nu "even wachten tot de helft van de zaal boos is weggelopen en kijk dan wat er te redden valt bij de andere helft".
Daar gaan we.
Toen ik partijleider werd van de Partij van de Arbeid stuitte ik op een merkwaardige paradox in de verhouding tussen de Partij van de Arbeid en het onderwijsveld. In een heleboel opzichten was onderwijs een onderwerp 'van' de Partij van de Arbeid. We hadden veel en vaak ministers en staatssecretarissen geleverd, we waren goed vertegenwoordigd in allerlei raden, organen en besturen - we zijn dat volgens mij nog steeds. Maar zak je één laag verder, ging ik praten met onderwijzend personeel, dan kantelde het beeld totaal. Werden we soms zelfs geháát.
Ik vond en vind dat een pijnlijke ervaring. Was sich liebt, neckt sich is een wel heel milde interpretatie van wat ik mee maakte. Zelf trok ik met mijn collega's een paar andere conclusies.
Bijvoorbeeld dat wij symbool stonden voor dat wat de onderwijswereld had gekgedraaid: de over elkaar buitelende hervormingen die vanuit Zoetermeer over onderwijsland waren uitgerold. Vaak over de hoofden van de mensen heen die binnen dat steeds weer veranderende systeem hun werk moesten doen. Wij trokken de conclusie dat we meer dan in het verleden gebruik moeten maken van de inzichten en het probleemoplossend vermogen van mensen in het onderwijsveld zélf. Meer ruimte voor experimenten van onderop; niet op elk probleem een stelselherziening los laten; meer ruimte voor mensen om vanuit hun eigen professionaliteit zaken ten goede te keren.
Het is maar een kleine stap om vanuit die opstelling te concluderen dat de politiek zich ook minder met onderwijs bezig moest gaan houden. Volgens mij is niets minder waar. De manier waarop de politiek zich met onderwijs bezig houdt, staat ter discussie. Niet óf de politiek zich met onderwijs bezig moet houden. Integendeel. Als er één woord, één thema is dat in ons nieuwe beginselprogramma meer dan wat dan ook op allerlei plekken opduikt, dan is het wel: onderwijs. Omdat we geloven dat onderwijs belangrijk is om mensen, jonge mensen, op te voeden tot burgers. Omdat we denken dat onderwijs cruciaal is om verder te komen in het leven, onmisbaar voor emancipatie en ontwikkeling. En natuurlijk ook omdat het zo belangrijk is geworden voor onze economie. In de bewoordingen van ons beginselprogramma:
"De toegang tot informatie wordt voor steeds meer mensen een sleutel tot maatschappelijk functioneren. In zo'n kennissamenleving is onderwijs niet alleen onmisbaar voor emancipatie, integratie en burgerschap, maar ook voor toekomstige welvaart en ondernemerschap. Iedereen moet daarom de kans krijgen het beste uit zichzelf naar boven te halen. Toegankelijk en kwalitatief hoogstaand onderwijs is dus cruciaal. Dat dient niet slechts het individueel maar ook het algemeen belang."
Toegankelijkheid en kwaliteit. Laten we het daar vandaag over hebben. Dan komen we vanzelf wel uit bij open bestel en selectie.
Hoe staat ons onderwijs, ons hoger onderwijs, er voor?
Als je de statistieken bekijkt, nog altijd goed. Nederlandse studenten scoren als je internationaal vergelijkt, nog altijd ontegenzeggelijk hoog. Daar staat tegenover dat we qua uitgaven inmiddels ver onder het EU-gemiddelde zitten en alle onderzoeken laten zien dat het bedrag per student de laatste jaren juist is gedaald.
De optimisten in deze discussie zullen zeggen dat we kennelijk heel doelmatig bezig zijn. En de pessimisten zullen zeggen dat de kwaliteit altijd vertraagd op de investering reageert en dat we dus vroeg of laat de rekening gaan betalen voor de lagere uitgaven.
Ik hou niet zo van deze discussie. Ik word ook een beetje kriegel van bestuurders uit het hoger onderwijs die voor de zoveelste keer om meer geld vragen. Ik heb daar allerlei redenen voor.
Voor je het weet is het vragen om meer geld een excuus om allerlei andere moeilijke keuzes die ook met de kwaliteit van het onderwijs te maken hebben, uit de weg te gaan.
Daarnaast vind ik het ook een vrij plat argument: geef me nou maar meer geld dan wordt alles beter. Hou me ten goede, die platheid geldt voor beide kanten. De -ik chargeer- linkse stelling dat meer uitgaven betekent meer kwaliteit is eigenlijk net zo plat als de -en hier chargeer ik ook- rechtse stelling dat minder uitgaven leidt tot meer doelmatigheid.
Geen misverstanden, ik vind het onderwerp natuurlijk heel belangrijk. En ik zit liever aan de veilige kant van het risico oftewel ik zou niet graag willen gokken op het argument dat we een enorm hoge doelmatigheid hebben om vervolgens enkele jaren later toch mee te maken dat de kwaliteit naar beneden keldert. Want dan duurt het ook weer vele jaren voor dat dat hersteld wordt en dat is een tijdsverlies dat we ons niet kunnen veroorloven.
Maar wat ik eigenlijk bedoel, is dit. De vraag naar meer of minder geld is veel minder interessant dan de vraag of we er op dit moment uit halen wat er in zit. Als je die vraag niet eerst goed beantwoordt, dan kan meer geld ook domweg leiden tot paarlen voor de zwijnen. En laten we wel wezen. In dat opzicht speelt er wel het één en ander om ons zorgen over te maken.De verhalen waren niet mals. Docenten die ons vertellen dat ze hun werk geweldig vinden, maar gek worden van de overvloed aan management en de Haagse regels. Studenten die vertellen dat ze hun opleiding te makkelijk vinden en zich vervelen. Schoolbestuurders die zich beklagen over de bedilzucht van Den Haag. Professoren die in Vrij Nederland van mei 2004 de verambtelijking van het universitaire bestuur en de daarmee gepaard gaande bureaucratisering het grootste probleem te vinden.
Regels zijn in een heleboel opzichten belangrijker geworden dan gezond verstand. Ook het hoger onderwijs is een risico-mijdend systeem geworden vol paarse krokodillen. Onze publieke sector is inmiddels zo dichtgeregeld dat innovaties vooral daar plaats vinden waar mensen de moed hebben met Haagse regels te breken. Maar het systeem reageert daar vervolgens op met nog meer regels. The system strikes back. Een spreekwoordelijk voorbeeld is de Commissie Schutte. Die commissie was in het leven geroepen om mogelijke fraude in het HBO te onderzoeken. Dat is totaal uit de hand gelopen. Alle regels werden maximaal streng uitgelegd, waardoor hele mooie experimenten opeens ook in de categorie overtreding terecht kwamen. Zo vond de commissie het onacceptabel dat de Hanzehogeschool een cursus gaf aan een aantal militairen in Seedorf, want dat was over de grens. De vergoeding die betaald is voor dat onderwijs moet jullie hogeschool nu terugstorten. En zo zijn er heel veel maffe voorbeelden. Door Schutte zijn de vernieuwers in het onderwijs bang dat ze op de vingers getikt worden als ze met hun gezond verstand nieuwe experimenten opzetten. Dat is de dood in de pot voor creativiteit en innovatie.
Maar er zijn meer paarse krokodillen. Tussen de 25 en 57% van de uitgaven voor het hoger onderwijs, gemiddeld 41%, wordt uitgegeven aan zogeheten secundaire uitgaven: bestuur, beleid en beheer. 41% van het geld dat niet beschikbaar is voor het onderwijs aan de leerling, maar wat opgaat aan vergaderen, toezicht en andere bureaucratie. Alleen de Haagse departementen scoren in Nederland hoger, met gemiddeld 44%. En dat is natuurlijk doodzonde.
Dat gevoel wordt nog verder versterkt als we ons realiseren dat in het hoger onderwijs de categorie ondersteunend en beheerspersoneel in 11 jaar tijd met 39% is gestegen terwijl de uitgaven aan docerend personeel slechts met 1% is gestegen. 600 miljoen erbij in de laatste 9 jaar maar grote onzekerheid of het eigenlijk wel terecht is gekomen waar dat de bedoeling was.
Misschien begrijpt u dat het ook voor politici die het hoger onderwijs een warm hart toedragen, er niet makkelijk op gemaakt wordt om te pleiten voor meer geld naar het hoger onderwijs, als je met dit soort cijfers te maken hebt.
Ik zeg dat ook omdat ik vanuit de sector veel pleidooien hoor voor meer geld maar te weinig hoor over hoe dit soort problemen aangepakt kunnen worden. Het hoger onderwijs is geen markt en moet ook niet als een markt geordend worden maar er zijn partijen die er wel marktgedrag op na houden. Zo zou je kunnen spreken van twee kartels in het onderwijs, het HBO-kartel en het universiteiten-kartel. Ze maken onderling nogal eens ruzie, maar zijn het er altijd over eens dat de overheid meer geld aan hoger onderwijs moet besteden. Dat kunnen ze vervolgens onderling verdelen. En verder veel bij het oude laten.
Er is natuurlijk van alles mis met deze vergelijking maar een beetje klopt het wel. Kartels zijn defensief, gericht op behoud van het bestaande. Ook de VSNU-raad en de HBO-raad lijken wel eens te veel bezig met het behoud van hun eigen positie en belangen. Dat is een houding die we ons niet kunnen veroorloven in een wereld die in rap tempo verandert.
Een vraag om meer geld maakt geen enkele indruk als de paarse krokodillen blijven zwemmen. En zich voortplanten.
De oorsprong van die paarse krokodillen fascineert me. De onderwijsraad zegt daar overigens behartenswaardige zaken over. In het rapport over bureaucratisering in het onderwijs wordt voorzichtig de stelling geponeerd dat de deregulering op rijksoverheids-nivo geleid heeft tot her-regulering en een toename van beheer en administratie op het nivo van scholen en besturen.
Dat zou ons allemaal aan het denken moeten zetten. En met ons allemaal bedoel ik ook ons allemaal. De scholen en de politiek.
De politiek omdat we hier zien hoe moeilijk politiek echt kan loslaten. Minder regels vervangen door meer toezicht betekent kennelijk het vervangen van de ene bureaucratie door de andere bureaucratie. Het bedrijfseconomisch model voor de publieke sector heeft gefaald want het leidt niet tot deregulering maar tot herregulering en verslonst in een cijfercultuur van eindeloze verantwoordingsrapportages. Het is de vraag wat we daar mee opschieten.
Maar ook scholen en instellingen moeten hier lessen uit trekken. Trude Maas wijdde onlangs haar Nijmeegse Moenenlezing aan de verleiding van de schaalgrootte. Een verleiding van aanzien, macht en rijkdom; denk in dat verband aan de discussie over de topsalarissen.
Haar stelling is dat schaalvergroting ongetwijfeld voordelen heeft maar dat we veel te makkelijk de nadelen uit het oog verliezen. In het licht van de verleiding van aanzien, macht en rijkdom. Bij de zoveelste fusie of overname.
Schaalvergroting leidt volgens haar ook tot eenvormigheid en het smoren van creativiteit. Het leidt ook tot vergaderen, overleg en heel veel afstemming en misverstanden. Het leidt tot grote hoofdkantoren met een betwistbare toegevoegde waarde. De optelsom van dit alles is volgens Trude Maas: risicomijdend gedrag plus een uitdijende overlegcultus plus inflexibiliteit plus zwevend leiderschap. Bij elkaar leidt dat vooral tot onbeheersbaarheid en oncontroleerbaarheid. En die wordt weer geprobeerd te beheersen. Met nog meer regels, centralisatie en schaalvergroting.
Trude Maas, in het dagelijks leven zowel commissaris in het bedrijfsleven als Eerste Kamerlid voor de Partij van de Arbeid, maakte haar analyse niet alleen met het oog op het bedrijfsleven. Haar stelling is dat ook de publieke sector vatbaar is voor dit soort ontwikkelingen. En ik denk dat ze gelijk heeft. Het biedt in ieder geval een mooie verklaring voor de herbureaucratiseringsverschijnselen waar de Onderwijsraad onze aandacht voor vroeg.
Wie door deze vicieuze cirkels heen wil breken, moet zich om te beginnen afvragen wie er centraal hoort te staan in het onderwijs.
Hoger onderwijs hoort niet om de belangen van instellingen te gaan maar om de belangen van studenten. Dus we willen dat die centraal staan, en niet de instelling. De student moet wat mij betreft een zo groot mogelijke keuzevrijheid hebben.
Ik ben geen keuzevrijheid-fanatiekeling. Eén van mijn meest fundamentele kritieken op dit kabinet is dat men ervan uit lijkt te gaan dat alle burgers mondig en geëmancipeerd zijn en allemaal niets liever lijken te willen dan eindeloos te mogen kiezen. Tussen energieleveranciers, zorgverzekeraars, kinderopvanginstellingen, pensioenverzekeraars en ga zo maar door. Het is een opvatting die eraan voorbij gaat dat heel veel mensen niet mondig, geemancipeerd en geïnformeerd genoeg zijn om dat consumentengedrag aan te kunnen. En het is ook een opvatting die eraan voorbij gaat dat een heleboel mensen, zelfs als ze wél mondig, geëmancipeerd en geïnformeerd zijn, helemaal niet de behoefte hebben om steeds weer te moeten kiezen. Die willen bepaalde zekerheden, rond kwaliteit, toegankelijkheid en leveringszekerheid en zijn bereid daarvoor te betalen, vaak ook bereid daar iets méér voor te betalen.
Ik sta dus in het algemeen in het kamp van de sceptici op het moment dat ergens weer een systeem wordt opengebroken om keuzevrijheid te bevorderen. Ik denk dat een overheid die uitgaat van burgers die alleen maar aan zekerheid hechten en alles door de overheid voorgeschoteld willen krijgen, zo'n overheid gaat hopeloos voorbij aan de effecten van emancipatie en individualisering en stijgende opleidingsnivo's op de verwachtingspatronen van grote groepen burgers. Maar een overheid die denkt dat we allemaal niets liever willen dan eindeloos vergelijken en kiezen, slaat de plank net zo hard mis. De grote uitdaging bij de modernisering van onze publieke sector ligt hem in het gegeven dat onze samenleving grote groepen mondige en onmondige burgers kent, hoog opgeleiden en laag opgeleiden, afhankelijken en onafhankelijken. De publieke sector moet al die groepen bedienen en dat wordt steeds moeilijker. One size fits all zal dus vervangen moeten worden door maatwerk.
Waarom dit, zo u wilt: ideologische, uitstapje? Om twee redenen eigenlijk.
Allereerst, hoewel ik dus denk dat we zeer terughoudend moeten zijn met het bevorderen van keuzevrijheid in de publieke sector geloof ik dat nu net het hoger onderwijs een sector is waarbij de gebruikers die keuzevrijheid zonder meer aan kunnen. Juist hier is sprake van een groep burgers van wie we mogen verwachten dat ze wel mondig en goed geïnformeerd zijn, dat ze na denken over hun toekomst, over de vraag wat ze willen met hun leven, over de vraag hoe ze hun keuzes financieren. Op allerlei gebiede vind ik dat we wel wat rustiger aan mogen doen met het centraal stellen van keuzevrijheid maar juist hier lijkt het me op zijn plaats.
En de tweede reden is dit: ik denk dat het in het belang van de student is dat het bestel wordt opengebroken en dat vormen van selectie mogelijk worden omdat ik geloof dat de kans op maatwerk daardoor toe zal nemen. Ons onderwijssysteem, ook in het hoger onderwijs, draait veel te veel rond de gemiddelde student. Dat is een probleem want de gemiddelde student bestaat niet. Een systeem dat de gemiddelde student bedient, bedient in toenemende mate helemaal niemand. En de stap van gemiddeld naar middelmaat is een heel kleine. Juist omdat ik denk dat onderwijs, en hoger onderwijs, alleen maar belangrijker zullen worden, moeten we weg van een systeem dat draait op gemiddelden en moeten we toe naar een systeem dat maatwerk levert.
Deze discussie wordt vaak, ook in eigen kring, in een vroegtijdig stadium de nek omgedraaid omdat er dan iemand roept "marktwerking"!
Laat ik daar duidelijk over zijn. Het hoger onderwijs is geen markt. Marktwerking is niet aan de orde. De overheid dient over publieke belangen te waken waarvan de financiële toegankelijkheid één van de belangrijkste, misschien wel de belangrijkste is.
Dat is duidelijk lijkt me.
Maar laten we marktwerking niet verwarren met ondernemerschap. Voor ondernemerschap, initiatief, creativiteit en innovatie dient het bestel wél open te staan.
En laten we consumentisme niet verwarren met keuzevrijheid. De student is geen consument maar dat betekent niet dat we hem of haar keuzevrijheid moeten onthouden.
En tenslotte, laten we niet doen alsof selectie per sé betekent dat mensen uitgesloten worden. De uitdaging zou moeten zijn dat we selectie zo inrichten dat maatwerk geboden wordt, voor iedereen een plek waar zijn of haar talent tot zijn recht komt.
Hoe gaan we dat doen? Een ding kunnen we in ieder geval leren van de afgelopen dertig jaar: dat doen we NIET door te proberen alles gedetailleerd vanuit Den Haag te regelen. Maar wat dan wel? Door een beperkt aantal spelregels voor het onderwijs te veranderen. Spelregels die meer ruimte geven voor vernieuwing, die excellentie van studenten beloont en die de docenten en de instellingen ruimte geeft voor eigen initiatief.
De eerste nieuwe spelregel is dat de student centraal komt te staan. In 2007, na tientallen jaren van discussie, verandert de bekostiging van het hoger onderwijs ingrijpend met de invoering van leerrechten. Studenten krijgen hierdoor hopelijk meer te zeggen over hun eigen opleidingen. Instellingen meer prikkels om kwaliteit te leveren. Wij steunen staatssecretaris Rutte in zijn voorstellen. De voorstellen voor 'niet goed, geld terug' komen uit onze koker en we zijn blij dat die zijn overgenomen. Maar we hadden de student graag nog meer macht gegeven. Bijvoorbeeld door het geld rechtstreeks aan de student over te maken. En bijvoorbeeld ook door het mogelijk te maken dat de leerrechten ook elders in
Europa uitgegeven mogen worden; van Rutte mag dat niet, een beperking waarvan ik overigens nog moet zien of die europeesrechtelijk stand zal blijken te houden.
De tweede spelregel is ruimte voor kwaliteit. Die kwaliteit is er al maar we moeten haar behouden en uitbouwen. Nederland loopt het gevaar hier achter te gaan lopen bij internationale ontwikkelingen.
De PvdA is voor selectie aan de poort en differentiatie van collegegelden. Dat hoeft niet te betekenen dat kwaliteit en toegankelijkheid onder druk komen. In Finland gaan per hoofd van de bevolking meer studenten naar het hoger onderwijs dan hier en toch selecteren de Finnen aan de poort. Alleen vergt het wel een andere studiefinanciering, dat gelijke kansen garandeert. Daarom stelt de PvdA voor om een sociaal leenstelsel in te voeren. Iedere student leent, en betaalt na de studie terug naar rato van de hoogte van het inkomen.
Voor iedereen die selectie een te 'rechts' woord vindt, zeker uit de mond van een pvda-er, zeg ik: laten we het dan voortaan over maatwerk hebben. Het gaat mij er om dat iedereen met een voldoende vooropleiding in het hoger onderwijs terecht kan maar dat we de eenvormigheid doorbreken zodat de kans maximaal wordt dat iedere student iets kan vinden dat het beste bij hem of haar past. Dat gaat niet zonder de onderwijsinstelling de ruimte te bieden een eigen aanbod te ontwerpen, kwaliteitsregels te hanteren en studenten te selecteren. En daar is niets mis mee zolang, zoals ik al zei, uiteindelijk elke student met voldoende vooropleiding ergens terecht kan.
Selectie heeft ook niet veel met toegankelijkheid te maken. Het is wel belangrijk dat goed te begrijpen want toegankelijkheid is mijns inziens hét publieke belang dat in deze discussie beschermd dient te worden. Maar toegankelijkheid heeft volgens mij nooit betekend dat elke opleiding voor iedereen toegankelijk moet zijn, ongeacht intellectuele of andere capaciteiten. Toegankelijkheid betekent vooral dat iedereen, ongeacht zijn of haar financiële positie, de mogelijkheid moet krijgen een opleiding te volgen waar haar of zijn talent maximaal tot zijn recht komt, waar hij of zij het beste uit zichzelf kan halen. Dat lukt niet bij een te eenvormig onderwijsaanbod. Mijn stelling is dat, zo gezien, selectie en differentiatie geen belemmering vormen voor toegankelijkheid maar daar een voorwaarde voor zijn.
Spelregel drie: excellentie moet gewaardeerd en beloond worden. Als er maar gelijke kansen zijn. Het is een illusie dat elke opleiding in het hoger onderwijs van dezelfde kwaliteit is. Laten we elkaar niet langer voor de gek houden. Voor extra kwaliteit kan ook een ander prijskaartje gelden. Hoe moeten instellingen dat anders organiseren? Meer kwaliteit voor hetzelfde geld is ook een illusie. We mogen daarbij ook studenten én bedrijven vragen extra te investeren. Als maar duidelijk is wat een student daarvoor krijgt.
Brengt dat dan de toegankelijkheid in gevaar? Nee, dat hoeft niet, als je je studiefinancieringsstelsel maar goed inricht. Het heeft mij altijd verbaasd hoe ontspannen in linkse kring over het studiefinancieringsstelsel werd gesproken terwijl de herverdelingseffecten van ons studiefinancieringsstelsel nog erger zijn dan van de hypotheekrente-aftrek. Het is bij uitstek een systeem waarbij geld van lage inkomens naar hoge inkomens gaat en ik vind dat voor weldenkende mensen dus moeilijk te verdedigen.
Een systeem waarbij studenten in principe alles kunnen of zelfs moeten lenen dat ze nodig hebben om te studeren, garandeert toegankelijkheid. Een terugbetalingssysteem dat rekening houdt met inkomen garandeert rechtvaardigheid. Rutte wil dat doen met een zogenaamd vrijwillig leenstelsel. Maar ook hier zien we dat solidariteit soms ook gewoon een kwestie is van doelmatigheid. In zijn vrijwillige leenstelsel moet je rekening houden met een rente van 11%, in het door ons voorgestelde verplichte sociale leenstelsel gaat het nog maar om 5%.
De vierde spelregel is dat we de stammenstrijd tussen hogescholen en universiteiten afschaffen door ze gelijk te stellen. Het binaire stelsel creëert tegenstellingen die er niet zijn. We zien het stelsel overal piepen en kraken. Ook het buitenland kijkt met verbazing naar ons stelsel, zo bleek onlangs in het rapport 'Bridging the Gap'. Natuurlijk, hogescholen en universiteiten hebben ieder hun eigen functie. Maar het gaat om de functie, niet de organisaties. Die functies komen het beste tot hun recht in één bestel waarin degene die het beste een functie kan uitvoeren het geld krijgt. Of een hogeschool dan toegepast onderzoek doet, een universiteit een beroepsopleiding biedt of beiden gefuseerd zijn tot een hoger onderwijsinstelling, maakt mij niet uit. Nieuwe partijen, commerciële partijen, partnerships, ik zie niet in waarom daar zo krampachtig op moet worden gereageerd. Mij gaat het om het belonen van ambitie en talent van mensen die het werk doen: docenten, onderzoekers en studenten. Ik heb geen probleem met een grote variëteit aan diploma's, met allerlei nieuwe mengvormen die toegespitst zijn op het maatwerk dat bij de diversiteit van de studentenpopulatie past, zolang het nivo maar gewaarborgd is. Een wetenschappelijk diploma moet wel wetenschappelijk blijven. Een beroepsopleiding mag onderzoek doen. Zolang maar duidelijk is wat iemand in huis heeft die daar afstudeert, zal het mij betrekkelijk koud laten welke organisatie daar achter schuil gaat.
De vijfde spelregel is om ruimte te creëren voor experimenten. In plaats van vernieuwing centraal te plannen, wil de PvdA ruimte maken voor vernieuwing van onderop. De kunst wordt om geslaagde kleinschalige experimenten op te schalen. De ervaring leert dat concurrentie tussen instellingen een zeer effectief middel is om te zorgen dat vernieuwingen worden gejat van elkaar. En dat is precies wat we willen.
Misschien is alles wat ik hiervoor zei over open bestel, maatwerk, keuzevrijheid en nieuwe types instellingen wel volkomen onzinnig. We kunnen elkaar eindeloos bezig houden door die discussie eindeloos met elkaar te blijven voeren. Het zal alleen maar leiden tot wat de Engelsen zo mooi parallysis by analysis noemen. Ik pleit voor een bestuurscultuur in Nederland waar we wat minder lang kletsen met elkaar over hoe iets wel of niet uit zal pakken, maar het gewoon doen. Om vervolgens wat werkt, te belonen.
Het hoger onderwijs kan zich niet al te veel conservatisme veroorloven. De wereld draait keihard door.
De economische toekomst van Nederland zal onlosmakelijk verbonden zijn met het succes van ons onderwijssysteem. Loonmatiging is altijd belangrijk want goedkoper zijn is altijd welkom maar het is natuurlijk in steeds mindere mate voor een land als Nederland een winnende strategie. Ten eerste omdat we de race om wie de goedkoopste is nooit zullen winnen van sommige Aziatische en Oost Europese landen. Maar daarnaast ook omdat het al lang niet meer de lage-lonen-banen zijn waarop we beconcurreerd worden. De kennisbanen gaan net zo hard. Alleen al in China komen er dit jaar ongeveer 600.000 hoog opgeleide ingenieurs bij, die ongeveer een achtste verdienen van een Nederlands salaris.
Wie niet goedkoop is, moet slim zijn. Dat lukt niet zonder goed onderwijs. Dat vergt investeringen, meer dan die nu gedaan worden. Maar hogere investeringen hebben geen enkele zin als ze verdwijnen in overhead en eenheidsworst. Dan zijn het paarlen voor de zwijnen.
Het verhaal dat ik u vandaag vertelde is een verhaal dat de PvdA een aantal jaren geleden niet had kunnen of durven vertellen. Maar dat met collega's als Mariette Hamer, Jacques Tichelaar en Martijn van Dam wel ontstaan is vanuit de diepe overtuiging dat we op deze manier niet verder moeten willen. In het belang van het hoger onderwijs, in het belang van onze samenleving en de toekomst van onze economie, in het belang van de mensen die op een professionele manier in het hoger onderwijs hun werk doen.
Wij hebben daarvoor in eigen kring de nodige heilige huisjes omgeschopt en de confrontatie niet geschuwd. De PvdA kiest voor vouchers voor studenten, kiest voor opheffing van het duale stelsel, kiest voor een open bestel, kiest voor selectie aan de poort, voor een sociaal leenstelsel en voor differentiatie van collegegeld. En ja, in zo'n bestel ook voor hogere uitgaven per student.
Het omschoppen van heilige huisjes, het zoeken van de confrontatie, ruim baan geven aan nieuwe gedachten en nieuwe krachten, het is ons goed bevallen. Ik hoop dat u dat op een dag ook kunt zeggen!
Dank u wel.
---- --