Werkgeversbijdrage kinderopvang
Resultaten van de eenmeting naar de
situatie op peildatum 1 juli 2005
Een onderzoek in opdracht van
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Lilian van der Linden
Marianne Kloosterman
Cornelis van der Werf
B3050
Leiden, 7 september 2005
2
Voorwoord
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid laat periodiek onderzoek uitvoeren naar
de werkgeversbijdrage voor kinderopvang om de ontwikkeling te kunnen volgen van het percen-
tage werknemers dat aanspraak kan maken op een bijdrage voor kinderopvang. In deze rappor-
tage wordt verslag gedaan van de eenmeting die is uitgevoerd in juni en juli 2005. De rapportage
beschrijft de stand van zaken op peildatum 1 juli 2005. Het onderzoek is een vervolg op de nul-
meting die eind 2004 is verricht.
Het onderzoek is uitgevoerd door Lilian van der Linden onder begeleiding van ondergetekende.
Voor het onderzoek is een begeleidingscommissie ingesteld waarin naast het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid ook de volgende partijen zijn vertegenwoordigd: de werkge-
versorganisaties VNO-NCW, MKB en LTO en de werknemersorganisaties FNV, CNV en MHP.
Uiteraard ligt de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het rapport bij Research voor Beleid.
Op deze plek willen we graag alle leden van de begeleidingscommissie en de contactpersonen
binnen het ministerie bedanken voor de prettige samenwerking. Daarnaast willen we graag een
woord van dank uitspreken richting alle bedrijven en instellingen die de tijd hebben genomen om
de vragenlijst in te vullen. Ten slotte zijn wij ook Kintent erkentelijk voor het verstrekken van aan-
vullende informatie over de invulling van de kinderopvangregeling binnen zeventien bedrijfstak-
CAO's.
Marianne Kloosterman
Projectleider
---
Inhoudsopgave
Samenvatting 7
1 Achtergrond, doel en opzet onderzoek 11
1.1 Achtergrond onderzoek 11
1.2 Onderzoeksvragen 11
1.3 Onderzoeksopzet 12
1.4 Responsoverzicht 13
1.5 Leeswijzer 15
2 Werkgevers en de bijdrage voor kinderopvang 17
2.1 Aantal bedrijven dat in 2005 een bijdrage voor kinderopvang kent 17
2.2 Wijze waarop de regeling voor kinderopvang wordt uitgevoerd 19
3 Kenmerken regelingen voor kinderopvang 21
3.1 Plaats van de kinderopvang in secundaire arbeidsvoorwaarden 21
3.2 Financiële aspecten van de bijdrage voor kinderopvang 22
3.3 Voorwaarden voor bijdrage kinderopvang 24
4 Dekkingsgraad werkgeversbijdrage 27
4.1 Aannames bij berekeningen 27
4.2 Aantal werknemers dat aanspraak kan maken op een bijdrage 27
4.3 Percentage werknemers naar kenmerken van de kinderopvangregeling 29
Bijlage 1 Bruto steekproef 31
Bijlage 2 Netto steekproef (aantal responderende bedrijven en instellingen) 33
Bijlage 3 Vragenlijst 35
Bijlage 4 CAO's waarover Kintent nadere informatie heeft verstrekt 41
Bijlage 5 Leden van de begeleidingscommissie 43
---
6
Samenvatting
Inleiding
Met ingang van 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. De wet gaat uit van
een gedeelde financiële verantwoordelijkheid van ouders, overheid en werkgevers voor de kosten
van kinderopvang. Bij de parlementaire behandeling van de Wet kinderopvang heeft de regering
de ambitie uitgesproken dat in 2008 90% van alle werknemers aanspraak kan maken op een toe-
reikende werkgeversbijdrage.
Om de ontwikkeling van het percentage werknemers dat aanspraak kan maken op een werkge-
versbijdrage te kunnen volgen, laat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid perio-
diek onderzoek verrichten onder werkgevers. In juni en juli 2005 heeft voor de tweede keer een
onderzoek plaatsgevonden om de stand van zaken rond de werkgeversbijdrage voor kinderop-
vang in kaart te brengen (met als peildatum 1 juli 2005). In deze samenvatting presenteren we de
belangrijkste resultaten van deze eenmeting.
Voor dit onderzoek zijn 13.580 bedrijven en instellingen aangeschreven, verdeeld over de ver-
schillende sectoren en grootteklassen. Zij kregen het verzoek via internet dan wel schriftelijk een
vragenlijst in te vullen. In totaal hebben 5.549 bedrijven aan het verzoek gehoor gegeven. Dit be-
tekent een respons van ruim 40%. Hieronder worden de belangrijkste resultaten van het onder-
zoek gepresenteerd.
Aantal werknemers dat op 1 juli 2005 aanspraak kan maken op een werkgeversbijdrage
voor kinderopvang
Volgens de onderzoeksresultaten kan 73,5% (= 7,9% + 65,6%) van alle werknemers in
Nederland op 1 juli 2005 aanspraak maken op een bijdrage van de werkgever voor kinderop-
vang1. Bij de nulmeting (peildatum 1 juli 2004) was dit percentage 72,5% van alle werknemers. In
figuur S.1 is de verdeling weergegeven van de werknemers in Nederland die al of niet aanspraak
kunnen maken op een bijdrage.
Figuur S.1 Percentage werknemers in Nederland dat op 1 juli 2005 aanspraak kan maken op
een werkgeversbijdrage voor kinderopvang
7,9%
26,5%
werknemers die niet onder een CAO vallen en een
bijdrage kunnen krijgen
werknemers die onder een CAO vallen en een
bijdrage kunnen krijgen
werknemers die geen aanspraak kunnen doen op
werkgeversbijdrage
65,6%
______________
1 Indien in deze eenmeting niet gecorrigeerd wordt voor de selectiviteit in de respons is dit percentage 74,4%.
---
Voor de berekening van het aantal werknemers bij niet-CAO bedrijven dat aanspraak kan maken
op een werkgeversbijdrage is gebruik gemaakt van de gegevens uit de door Research voor
Beleid uitgezette vragenlijst onder werkgevers. Het aantal werknemers dat onder een CAO valt
en een bijdrage kan krijgen, is bepaald aan de hand van gegevens uit het door de directie UAW
uitgevoerde onderzoek `Afspraken over kinderopvang in CAO's, een onderzoek naar de stand
van zaken medio 2005'.
Het aantal bedrijven dat op 1 juli 2005 een bijdrage voor kinderopvang kent
Uit het onderzoek komt in eerste instantie naar voren dat in totaal 20% van alle bedrijven een bij-
drage en/of regeling voor de kosten van kinderopvang kent. Bij de nulmeting (peildatum 1 juli
2004) was dit percentage 19%1. Gebleken is dat bij het onderzoek sprake is geweest van een ze-
kere selectiviteit in de respons, doordat bedrijven die geen regeling kennen minder geneigd zijn
geweest aan het onderzoek mee te werken in vergelijking met bedrijven die wel een regeling
kennen. Indien hiervoor wordt gecorrigeerd, moet het gevonden percentage bedrijven met een
regeling neerwaarts worden bijgesteld. Geschat wordt dat rond de 15% van de bedrijven een
werkgeversbijdrage kinderopvang kent2.
Uitsplitsing naar sector wijst uit dat bedrijven en instellingen in de sectoren openbaar bestuur, on-
derwijs, gezondheidszorg en welzijn en industrie het vaakst een bijdrage kennen.
Uit de combinatie van het bovenstaande blijkt dat 15 tot 20% van de bedrijven aan omgerekend
driekwart van de werknemers werk biedt. Het grote verschil tussen het percentage werknemers
en het percentage werkgevers wordt verklaard doordat de grotere bedrijven vaker een bijdrage
kennen dan de kleinere bedrijven. In de totale werkgelegenheid is het aandeel van de grotere be-
drijven aanzienlijk groter dan die van kleinere bedrijven.
Kenmerken van de regelingen voor kinderopvang op 1 juli 2005
Door de invoering van de Wet kinderopvang op 1 januari 2005 kan de inhoud van de regelingen
zijn gewijzigd. Tijdens deze eenmeting is derhalve een ander kader voor de werkgeversbijdrage
van toepassing dan in 2004. Bij de interpretatie van de verschillen tussen de nul- en de eenme-
ting is het van belang om dit gewijzigde perspectief in ogenschouw te nemen.
De helft van de bedrijven die een werkgeversbijdrage kennen, laat de regeling voor kinderopvang
uitvoeren door een bemiddelingsorganisatie/intermediair of een sectorfonds. In vergelijking met
2004 wordt de regeling in 2005 vaker door het bedrijf zelf uitgevoerd. De meeste bedrijven geven
de werknemers een rechtstreekse financiële bijdrage voor kinderopvang, al dan niet via de inter-
mediair of het sectorfonds.
Bijna een op de vijf bedrijven hanteert geen maximum voor de werkgeversbijdrage. Bij ongeveer
tweederde deel van de bedrijven is de bijdrage op 1 juli 2005 gebonden aan een maximumper-
centage van de kosten. Verreweg de meeste van deze bedrijven betalen 1/6 deel van de kosten.
Bijna eenderde van de bedrijven met een regeling hanteert een maximumbedrag per uur opvang.
Het bedrag dat hierbij door vrijwel iedereen wordt genoemd is 5,68 per uur.
______________
1 De nulmeting en de eenmeting zijn op identieke wijze uitgevoerd. Zowel de wijze van steekproeftrekking, als de
manier van enquêteren van werkgevers zijn gelijk. Ook de resultaten zijn op dezelfde wijze berekend.
2 Het feit dat de resultaten van de eenmeting gecorrigeerd worden voor selectiviteit in de respons, en daarmee een
lager percentage bedrijven weergeven dan de nulmeting uit 2004, hoeft niet te betekenen dat daadwerkelijk sprake
is van een afname van het aantal bedrijven met een werkgeversbijdrage.
8
Bij ruim een op de tien bedrijven die een bijdrage voor kinderopvang geven, is de bijdrage ge-
bonden aan een jaarlijks maximumbudget. In de meeste gevallen is dit budget echter nog nooit
uitgeput geraakt. Van de bedrijven met een regeling gaat ruim 60% er standaard vanuit dat er ook
een bijdrage is van de werkgever van de partner. Wanneer de werkgever van de partner geen
bijdrage geeft, compenseert 8% van de bedrijven de werknemers geheel of gedeeltelijk.
Bij verreweg de meeste bedrijven geldt de bijdrage voor kinderopvang voor dagopvang in een
kinderdagverblijf voor kinderen tot vier jaar. Ruim 50% van de werkgevers geeft (ook) een bijdra-
ge voor geregistreerde gastouderopvang en een iets minder grote groep betaalt (eveneens) mee
aan buitenschoolse opvang voor kinderopvang voor kinderen van vier tot en met 12 jaar. Bij ruim
80% van de bedrijven kunnen alle medewerkers van het bedrijf aanspraak maken op een bijdrage
voor kinderopvang. Ongeveer een op de tien bedrijven geeft alleen een bijdrage aan werknemers
die aan bepaalde kenmerken voldoen. Ruim de helft van de bedrijven stelt geen maximum aan
het aantal uren opvang in de week waarvoor de werknemer een bijdrage kan krijgen.
---
10
1 Achtergrond, doel en opzet onderzoek
1.1 Achtergrond onderzoek
Met ingang van 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. De wet gaat uit van
een gedeelde financiële verantwoordelijkheid van ouders, overheid en werkgevers voor de kosten
van de kinderopvang. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een compen-
satieregeling ingesteld voor ouders die van hun werkgever geen bijdrage ontvangen voor de kos-
ten van de kinderopvang.
Bij de parlementaire behandeling van de Wet kinderopvang heeft de regering de ambitie uitge-
sproken dat in 2008 90% van alle werknemers aanspraak kan maken op een toereikende werk-
geversbijdrage1, voor de geregistreerde vormen van kinderopvang. In 2006 zal de werkgevers-
bijdrage worden geëvalueerd.
Om de ontwikkeling van het percentage werknemers dat aanspraak kan maken op een bijdrage
kinderopvang te volgen, laat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid periodiek on-
derzoek verrichten. Eind 2004 is door het onderzoeksbureau Regioplan een onderzoek uitge-
voerd naar de werkgeversbijdrage met als peildatum 1 juli 2004. Research voor Beleid is
gevraagd om een vervolgonderzoek te verrichten dat de situatie op 1 juli 2005 in kaart brengt. Dit
rapport doet verslag van de resultaten van deze eenmeting.
1.2 Onderzoeksvragen
Het doel van het onderzoek is:
Het geven van een betrouwbaar, landelijk representatief beeld van het percentage
werknemers in Nederland met een (toereikende) werkgeversbijdrage voor kinder-
opvang per 1 juli 2005.
Deze doelstelling is uitgewerkt in een aantal onderzoeksvragen.
1. Wat is het percentage werknemers dat aanspraak kan maken op een (toereikende) werkge-
versbijdrage kinderopvang? Hierbij wordt tevens onderscheid gemaakt tussen werknemers
die wel of niet onder een CAO vallen.
2. Wat is de aard van de werkgeversbijdrage en hoe is deze vastgelegd?
3. Op welke werknemersgroepen en soorten kinderopvang hebben de regelingen betrekking?
4. Is er een plafond in het budget voor kinderopvang en hoe vaak treedt uitputting van dit bud-
get op?
______________
1 De invulling van het begrip `toereikende' werkgeversbijdrage volgt uit de Wet kinderopvang. Hiertoe moet in ieder
geval sprake zijn van een bijdrage ter hoogte van minimaal 1/6e deel van de maximum uurprijs voor de formele
vormen van kinderopvang.
---
Uiteraard dienen bij alle vier onderzoeksvragen eveneens de verschillen met 2004 in kaart te wor-
den gebracht.
1.3 Onderzoeksopzet
Het onderzoek bestond uit vier onderdelen.
· Een uitgezette vragenlijst onder werkgevers (via internet en deels ook schriftelijk)
· Aanvulling op basis van gegevens van het UAW-onderzoek1
· Verzamelen van ontbrekende informatie bij een bemiddelingsorganisatie voor kinderopvang
· Een non-respons onderzoek.
Enquête onder werkgevers
Voor de steekproeftrekking is gebruik gemaakt van een actueel bestand van Marktselect waarin
bedrijven en instellingen uit heel Nederland zijn opgenomen. Van elk van de bedrijven2 is bekend
in welke sector het bedrijf actief is en in welke grootteklasse het valt. In overleg met de begelei-
dingscommissie is besloten om net zoals bij de nulmeting - bedrijven met 1 werknemer niet bij
het onderzoek te betrekken. In veel gevallen betreft het namelijk een zelfstandige met een mee-
werkende partner. De totale populatie bedrijven en instellingen in Nederland (met 2 of meer
werknemers) bestaat uit 401.108 organisaties.
Uit dit totale bestand is een gestratificeerde steekproef getrokken. Dat wil zeggen dat bij het op-
vragen van het steekproefbestand, van te voren is aangegeven hoeveel bedrijven per sector en
per grootteklasse in de steekproef aanwezig moesten zijn. De verdeling van de bruto steekproef
per sector en bedrijfsgrootte is weergegeven in bijlage 1. De uiteindelijke steekproef omvatte
13.580 bedrijven, waarvan 2.496 kleine bedrijven en 11.084 bedrijven met 10 of meer werkne-
mers. De bedrijven hebben half juni 2005 een brief ontvangen waarin is gevraagd om hun mede-
werking aan het onderzoek. Hiervoor hadden zij tot 20 juli de tijd. Bedrijven die niet voor 10 juli
hebben gereageerd, ontvingen kort daarna een herinnering.
Om een zo hoog mogelijke respons te behalen, is gekozen voor een gecombineerde onder-
zoeksmethodiek. Alle werkgevers konden de vragenlijst over de werkgeversbijdrage op internet
invullen3. Daarnaast konden werkgevers van kleine bedrijven, met 9 of minder werknemers, er-
voor kiezen om de schriftelijke vragenlijst in te vullen die bij de aankondigingsbrief was bijge-
voegd4. Voor deze opzet is gekozen omdat de kleine bedrijven over het algemeen minder gebruik
maken van internet. Om de respons te bevorderen, is de brief uit naam van het Ministerie van
SZW verzonden. Zowel in de brief als in de vragenlijst is vermeld dat de vragen over de bijdrage
voor kinderopvang betrekking hebben op de situatie op de peildatum 1 juli 2005.
Aanvulling op basis van resultaten onderzoek afspraken over kinderopvang in CAO's
De directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving (UAW) van het Ministerie van SZW
heeft recentelijk onderzoek uitgevoerd naar de kinderopvangregelingen in CAO's, per medio
______________
1 Schaeps, M., A. van Ameele en A. Houtkoop, (juli 2005) Afspraken over kinderopvang in CAO's, een onderzoek
naar de stand van zaken medio 2005', Den Haag, Ministerie van SZW, juli 2005.
2 Daar waar in de rest van het rapport over `bedrijven' wordt gesproken, worden ook organisaties bedoeld zoals de
overheid en een veelheid aan overige instellingen in de gezondheidszorg, welzijn, onderwijs, etc.
3 Daarvoor konden de respondenten de webpagina www.researchvoorbeleid.nl/enquetes bezoeken.
4 Bij de brief aan bedrijven met 10 of meer werknemers was geen schriftelijke vragenlijst ingesloten.
12
2005. De resultaten van dit onderzoek zijn als aanvulling op de vragenlijst onder werkgevers ge-
bruikt om een schatting te kunnen maken van het totale percentage werknemers in Nederland
(met en zonder CAO) dat op 1 juli 2005 aanspraak kan maken op een werkgeversbijdrage voor
kinderopvang. Bij de berekening van dit percentage zijn de cijfers over werknemers die onder een
CAO vallen afkomstig uit het UAW-onderzoek. Deze aanpak is dezelfde zoals gehanteerd bij de
nulmeting en eerdere onderzoeken naar de werkgeversbijdrage voor kinderopvang.
Verzameling van ontbrekende informatie bij een bemiddelingsorganisatie voor kinderop-
vang
Een aantal respondenten kan een deel van de vragen over de invulling van de regeling niet be-
antwoorden. Het gaat met name om bedrijven die onder een CAO vallen en waarvan het sector-
fonds of CAO-fonds de uitvoering van de kinderopvangregeling in handen heeft gegeven van een
bemiddelingsorganisatie. Om toch aan informatie over de invulling van de regeling te komen, is
een bemiddelingsorganisatie benaderd. Gekozen is voor Kintent omdat dit de grootste bemidde-
lingsorganisatie is en zij vrijwel alle bedrijfstakregelingen voor kinderopvang in Nederland ver-
zorgt. Aan Kintent is informatie gevraagd over de inhoud van zeventien grote
bedrijfstakregelingen. De informatie betreft de vragen uit onderdeel D en E uit de vragenlijst (over
de financieringaspecten van de bijdrage en eventuele voorwaarden die aan de werkgeversbijdra-
ge zijn gebonden) en is alleen gebruikt om ontbrekende informatie aan te vullen.
1.4 Responsoverzicht
Respons
De bruto steekproef omvatte 13.580 bedrijven. Van deze bedrijven hebben er 5.549 gerespon-
deerd. Dit betekent een responspercentage van 41%. Een overzicht van de netto steekproef1 per
sector en bedrijfsgrootte vindt u in bijlage 2.
Het feitelijke responspercentage ligt waarschijnlijk nog iets hoger aangezien enkele brieven on-
bestelbaar retour terug kwamen. Deze bedrijven waren inmiddels verhuisd, gefuseerd, failliet of
opgeheven. Ook stuurden bedrijven de brief terug met de opmerking dat zij geen personeel in
dienst hebben (bijvoorbeeld omdat alleen met vrijwilligers wordt gewerkt of omdat gebruik wordt
gemaakt van een detacheringsbureau) en daarom de vragen niet konden beantwoorden. Ten
slotte hebben enkele bedrijven doorgegeven dat zij voor meerdere onderdelen van het moeder-
bedrijf een vragenlijst hadden ontvangen en dat zij hiervan één hebben ingevuld.
Representativiteit en vergelijkbaarheid
De respons is voldoende om betrouwbare uitspraken te doen over het aantal werknemers van
bedrijven die per medio 2005 een werkgeversbijdrage voor kinderopvang kennen en de kenmer-
ken van de regelingen. Omdat sprake is van een gestratificeerde steekproef is een weging naar
sector en bedrijfsgrootteklasse (aantal werknemers) noodzakelijk. In de steekproef zijn bepaalde
branches en de grotere bedrijven namelijk oververtegenwoordigd ten opzichte van de verdeling in
de totale populatie bedrijven en instellingen. Dit heeft een mogelijke vertekening van de onder-
zoeksresultaten tot gevolg. Deze vertekening wordt voorkomen door het gewicht van de uitkom-
sten van een branche en grootteklasse in de steekproef te wegen naar het aandeel van die
branche of grootteklasse in de totale populatie bedrijven en instellingen in Nederland.
______________
1 Dat wil zeggen het aantal bedrijven dat de vragenlijst heeft ingevuld.
13
De in dit rapport vermelde onderzoeksresultaten (percentages) zijn gewogen weergegeven om
een representatief beeld te geven van de totale populatie bedrijven en instellingen in Nederland.
Bij de in het rapport vermelde aantallen respondenten gaat het om de ongewogen aantallen, dat
wil zeggen het aantal respondenten dat de betreffende vraag heeft beantwoord.
De gebruikte methode voor dataverzameling sluit aan op die van de nulmeting door Regioplan en
op eerder onderzoek. De bruto steekproef is op dezelfde manier verdeeld over de verschillende
sectoren en grootteklassen en de wijze van benadering van de bedrijven is eveneens gelijk aan
die van de nulmeting.
Non-respons
Mogelijk geven bedrijven die niet deelnemen aan een onderzoek over de werkgeversbijdrage
voor kinderopvang minder vaak een bijdrage dan bedrijven die wel responderen. Dergelijke selec-
tieve respons kan leiden tot een overschatting van het aantal werknemers dat aanspraak kan
maken op een werkgeversbijdrage voor kinderopvang. Om na te gaan of sprake is van een selec-
tieve respons is een non-respons onderzoek gehouden. Hiervoor is een steekproef getrokken uit
de bedrijven die niet gerespondeerd hebben. Voor het non-respons onderzoek zijn (netto) 250
bedrijven ondervraagd.
Uit het non-respons onderzoek blijkt dat de voornaamste redenen waarom bedrijven niet hebben
meegewerkt aan het onderzoek zijn:
· Te druk/geen tijd
· Niet aanwezig gedurende onderzoeksperiode/met vakantie
· Bedrijf valt onder een andere organisatie/moederbedrijf (regeling wordt centraal geregeld).
Uit het non-respons onderzoek komt naar voren dat zich onder de bedrijven die de vragenlijst niet
hebben ingevuld in verhouding tot de respondenten die wel aan het onderzoek hebben deelge-
nomen meer bedrijven bevinden die geen bijdrage geven voor de kinderopvang. Aangezien het
geconstateerde verschil tussen de responsgroep en de non-responsgroep statistisch significant
is, is besloten om hiervoor, daar waar relevant, een correctie toe te passen.
Vergelijkbaarheid met nulmeting
Door de invoering van de Wet kinderopvang op 1 januari 2005 kan de inhoud van kinderopvang
regelingen zijn gewijzigd. Tijdens deze eenmeting is immers een ander kader voor de werkge-
versbijdrage van toepassing dan in 2004. Daarnaast geldt dat de nulmeting plaats vond in de pe-
riode rond de invoering van de Wet kinderopvang. De respondenten werd gevraagd te
antwoorden over de situatie van een half jaar daarvoor. In de eenmeting werd gevraagd naar de
actuele situatie.
De nulmeting en de eenmeting zijn op wel op identieke wijze uitgevoerd. Zowel de wijze van
steekproeftrekking, als de manier van enquêteren van werkgevers zijn gelijk. Ook de resultaten
zijn op dezelfde wijze berekend. Ook het non-responsonderzoek is op een vergelijkbare wijze uit-
gevoerd. Bij de nulmeting was het gemeten verschil tussen respons en non-respons niet signifi-
cant en is derhalve geen correctie voor selectiviteit in de respons toegepast.
Het feit dat de resultaten van de eenmeting wel gecorrigeerd zijn voor selectiviteit in de respons,
en daarmee een lager percentage bedrijven met een regeling dan wel een bijdrage voor kinder-
opvang weergeven dan de nulmeting uit 2004, hoeft niet te betekenen dat daadwerkelijk sprake is
van een afname van het aantal bedrijven met een werkgeversbijdrage.
14
Bovenstaande overeenkomsten en verschillen tussen de nulmeting en de eenmeting dienen bij
de interpretatie van de uitkomsten meegenomen te worden.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk twee en drie worden de resultaten gepresenteerd van de eenmeting onder werkge-
vers over de situatie op 1 juli 2005. In hoofdstuk vier worden deze uitkomsten vervolgens gebruikt
om een schatting te maken van het aantal werknemers dat aanspraak kan maken op een werk-
geversbijdrage voor kinderopvang.
Hoofdstuk twee beschrijft het aantal bedrijven en instellingen in Nederland dat in 2005 een bijdra-
ge voor de kinderopvang kent en de wijze waarop de regeling wordt uitgevoerd. Hoofdstuk drie
gaat in op de financiële aspecten van de werkgeversbijdrage en de eventuele voorwaarden die
aan de bijdrage worden gesteld. In hoofdstuk vier wordt het aantal werknemers dat aanspraak
kan maken op een werkgeversbijdrage behandeld. Hierbij wordt tevens onderscheid gemaakt
naar een aantal kenmerken van de bijdrage.
15
16
2 Werkgevers en de bijdrage voor kinderopvang
Dit hoofdstuk gaat in op het aantal bedrijven en instellingen1 dat op 1 juli 2005 een bijdrage voor
de kinderopvang kent. Hierbij wordt apart aandacht besteed aan de bedrijven die niet onder een
CAO vallen. De tweede paragraaf beschrijft de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de
kinderopvangregeling in het bedrijf. Het hoofdstuk is geheel gebaseerd op de uitkomsten van de
enquête die in juni en juli 2005 is uitgezet onder een steekproef van bedrijven. De in dit hoofdstuk
vermelde percentages betreffen derhalve steeds het deel van bedrijven en instellingen in
Nederland (en niet het deel van de werknemers).
2.1 Aantal bedrijven dat in 2005 een bijdrage voor kinder-
opvang kent
Aan de bedrijven is gevraagd of de organisatie op 1 juli 2005 een bijdrage voor kinderopvang
geeft. De respondenten konden hierbij kiezen uit vijf antwoorden:
· Ja, en de bijdrage is vastgelegd in een regeling
· Ja, maar de bijdrage is niet vastgelegd in een regeling
· Nee, we geven geen bijdrage maar kennen wel een regeling
· Nee, we geven geen bijdrage en kennen ook geen regeling
· Weet ik niet.
Indien een van de eerste drie antwoordcategorieën is aangekruist, wordt het bedrijf gerekend tot
de groep bedrijven die - op 1 juli 2005 - een werkgeversbijdrage voor kinderopvang kent. Uit het
onderzoek komt in eerste instantie naar voren dat in totaal 20% van alle bedrijven een bijdrage
en/of regeling voor de kosten van kinderopvang kent. Dit percentage is vrijwel gelijk aan het per-
centage tijdens de nulmeting in 2004 (19%). Dit betekent dat er in feite geen toe of afname van
het percentage bedrijven met een regeling is geconstateerd2.
Zoals in hoofdstuk 1 is weergegeven blijkt dat bij het onderzoek sprake is geweest van een zeke-
re selectiviteit in de respons, doordat bedrijven die geen regeling kennen minder geneigd zijn ge-
weest aan het onderzoek mee te werken in vergelijking met bedrijven die wel een regeling
kennen. Indien hiervoor wordt gecorrigeerd, moet het gevonden percentage bedrijven met een
regeling neerwaarts worden bijgesteld. Geschat wordt dat 14,8% (tussen de 13,2% en 16,4%)
van de bedrijven een werkgeversbijdrage kinderopvang kent3.
Daarbij is er een sterk verband tussen de omvang van het bedrijf en het al dan niet bieden van
een werkgeversbijdrage. In onderstaande figuur 2.1 zijn de percentages bedrijven die een bijdra-
ge kennen weergegeven voor de verschillende bedrijfsgroottes.
______________
1 In het vervolg van het rapport wordt alleen over `bedrijven' gesproken. Daarmee bedoelen we echter ook de over-
heid en een veelheid aan overige instellingen (gezondheidszorg, welzijn, onderwijs, etc).
2 De nulmeting en de eenmeting zijn op identieke wijze uitgevoerd. Zowel de wijze van steekproeftrekking, als de
manier van enquêteren van werkgevers zijn gelijk. Ook de resultaten zijn op dezelfde wijze berekend.
3 Het feit dat de resultaten van de eenmeting gecorrigeerd worden voor selectiviteit in de respons, en daarmee een
lager percentage bedrijven weergeven dan de nulmeting uit 2004, hoeft niet te betekenen dat sprake is van daad-
werkelijke een afname van het aantal bedrijven met een werkgeversbijdrage.
17
Figuur 2.1 Percentage bedrijven dat een bijdrage voor kinderopvang kent, naar bedrijfsgrootte
90,0
84,4
80,0
70,0
64,6
60,0
50,0
40,0 35,9
30,0
20,0
14,8
10,0 7,9
0,0
totaal alle bedrijven 2-9 werknemers 10-49 werknemers 50-199 werknemers 200 of meer werknemers
Van de kleine bedrijven met minder dan 10 werknemers kent minder dan één op de tien bedrijven
een bijdrage voor kinderopvang. Van de grote bedrijven met meer dan 200 werknemers geeft bij-
na 85% een bijdrage voor kinderopvang.
Uitgesplitst naar sector blijkt dat op 1 juli 2005 bedrijven in de sector openbaar bestuur in vergelij-
king het vaakst een bijdrage voor kinderopvang kennen. Andere sectoren waarbinnen relatief
vaak een bijdrage voor kinderopvang bestaat, zijn de sectoren gezondheidszorg en welzijn, on-
derwijs en industrie.
Aantal niet-CAO bedrijven dat in 2005 een bijdrage voor kinderopvang kent
Om een uitspraak te kunnen doen over het aantal werknemers dat niet onder een CAO valt en
aanspraak kan maken op een bijdrage voor kinderopvang, moeten we weten hoeveel niet-CAO-
bedrijven op 1 juli 2005 een bijdrage kennen. In totaal kent 10% van de bedrijven die niet onder
een CAO valt een werkgeversbijdrage voor kinderopvang. Dit percentage is nagenoeg gelijk aan
dat van 2004. Grote bedrijven kennen vaker een bijdrage dan kleine bedrijven. Slechts een klein
deel van de kleine bedrijven met minder dan 10 werknemers (6%) geeft een bijdrage of kent een
regeling voor kinderopvang.
18
2.2 Wijze waarop de regeling voor kinderopvang wordt
uitgevoerd
Aan de bedrijven met een regeling voor kinderopvang is gevraagd op welke wijze deze binnen de
organisatie is vastgelegd.
Tabel 2.1 Wijze waarop regeling is vastgelegd
Nulmeting 2004 Eenmeting 2005
In de CAO 58% 58%
In een bedrijfsregeling 14% 20%
In een bedrijfsregeling op grond van CAO 11% 9%
Anders 7% 8%
Onbekend 10% 5%
Aantal respondenten 2455 2838
De tabel heeft betrekking op alle (CAO en niet-CAO) bedrijven die een regeling voor kinderopvang hebben.
Bij de bedrijven die een regeling voor kinderopvang hebben, is deze in de meeste gevallen vast-
gelegd in de CAO. Onder de categorie `anders' worden veelal combinaties van de andere ant-
woordcategorieën genoemd (in de CAO én een bedrijfsregeling). Tevens wordt hier gemeld dat
de uitvoering is uitbesteed aan een bemiddelingsorganisatie of branchevereniging. In de praktijk
betekent dit dat de regeling is vastgelegd in een CAO dan wel een bedrijfsregeling op grond van
de CAO. Daarnaast wordt soms aangegeven dat de afspraken in individuele arbeidsovereenkom-
sten zijn vastgelegd.
Een bedrijf kan ervoor kiezen om de uitvoering van de kinderopvangregeling uit te besteden aan
een bemiddelingsorganisatie (intermediair). Daarom is bedrijven gevraagd welke instantie de re-
geling uitvoert. Tevens hebben de respondenten aangegeven op welke wijze de werkgever bij-
draagt aan de kinderopvang van werknemers. Tabellen 2.2 en 2.3 geven de resultaten weer.
Tabel 2.2 Instantie die regeling uitvoert
Nulmeting 2004 Eenmeting 2005
Het bedrijf/de instelling zelf 22% 36%
Bemiddelingsorganisatie 31% 25%
CAO/sectorfonds 25% 25%
Anders 9% 5%
Onbekend 14% 10%
Aantal respondenten 2448 2833
De tabel heeft betrekking op alle (CAO en niet-CAO) bedrijven die een regeling voor kinderopvang hebben.
19
Tabel 2.3 Wijze waarop het bedrijf bijdraagt aan kinderopvang werknemers
Nulmeting 2004 Eenmeting 2005
Een rechtstreekse financiële bijdrage aan de ouders 22% 48%
Het bedrijf koopt zelf kindplaatsen in 7% 0%
Een bemiddelingsbureau koopt kindplaatsen in 15% 4%
Er is een bedrijfscrèche 1% 0%
Weet ik niet: het CAO/sectorfonds regelt dit 33% 25%
Anders 9% 15%
Onbekend 12% 7%
Aantal respondenten 2650 3105
De tabel heeft betrekking op alle (CAO en niet-CAO) bedrijven die een bijdrage en/of regeling voor kinderopvang kennen.
Uit tabel 2.2 blijkt dat de regeling in circa de helft van de gevallen door een derde partij wordt uit-
gevoerd. Ruim eenderde van de bedrijven voert de regeling zelf uit. In vergelijking met 2004 is dit
percentage toegenomen. Tabel 2.3 laat zien dat op 1 juli 2005 veel bedrijven de werknemers een
rechtstreekse financiële bijdrage voor kinderopvang geven, al dan niet via het bemiddelingsbu-
reau/intermediair of het CAO- of sectorfonds. Het komt bijna niet meer voor dat bedrijven kind-
plaatsen (laten) inkopen of bedrijfscrèches hebben. Onder de categorie `anders namelijk' geven
enkele bedrijven aan dat de bijdrage voor kinderopvang momenteel niet aan de orde is omdat
geen van de werknemers gebruik maakt van de regeling.
De bedrijven die geen bijdrage voor kinderopvang geven en ook geen regeling hebben, is ge-
vraagd naar de redenen hiervoor.
Tabel 2.4 Reden waarom het bedrijf niet bijdraagt aan kinderopvang*
Nulmeting 004 Eenmeting 2005
Medewerkers van het bedrijf hebben geen kinderen in de leeftijdscategorie 0-12 jaar 41% 47%
Medewerkers hebben om andere reden geen behoefte aan regeling 40% 24%
Anders 21% 33%
Aantal respondenten 1768 2085
* Meerdere antwoorden mogelijk. De tabel heeft betrekking op alle (CAO en niet-CAO) bedrijven die geen regeling hebben
en ook geen bijdrage voor kinderopvang geven.
De meest genoemde reden om geen bijdrage te geven voor kinderopvang is dat de medewerkers
van het bedrijf geen kinderen in de bedoelde leeftijdscategorie van 0 tot en met 12 jaar hebben.
Bijvoorbeeld omdat veel wordt gewerkt met studenten of omdat de meeste werknemers kinderen
hebben die ouder zijn dan 12 jaar. Ongeveer een kwart van de bedrijven zonder bijdrage geeft
aan dat de medewerkers geen behoefte hebben aan een bijdrage voor kinderopvang, bijvoor-
beeld omdat vrijwel iedereen in deeltijd werkt of omdat de partner doorgaans thuis is om voor de
kinderen te zorgen.
Eenderde deel van de bedrijven noemt een andere reden. Dat zijn:
· de kosten zijn niet op brengen (werkgever vindt het te duur)
· kinderopvang behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer
· het is niet verplicht/het is niet centraal geregeld (in de CAO opgenomen)
· (nog) geen vraag naar gehad
· wil geen onderscheid maken tussen werknemers met en zonder kinderen.
20
3 Kenmerken regelingen voor kinderopvang
De wijze waarop bedrijven de regeling voor kinderopvang invullen, verschilt van bedrijf tot bedrijf.
In dit hoofdstuk bespreken we een aantal kenmerken van de regelingen zoals deze op 1 juli 2005
door de bedrijven worden aangeboden aan hun werknemers. Zo wordt onder meer ingegaan op
de plaats die de werkgeversbijdrage voor kinderopvang in neemt in de secundaire arbeidsvoor-
waarden van het bedrijf en op de financiële aspecten van de bijdrage. In de derde paragraaf
wordt beschreven welke eventuele voorwaarden zijn gebonden aan de werkgeversbijdrage.
3.1 Plaats van de kinderopvang in secundaire arbeids-
voorwaarden
Secundaire arbeidsvoorwaarden worden soms aangeboden in de vorm van een keuzepakket,
waarbij werknemers zelf kunnen kiezen van welke onderdelen zij gebruik willen maken. Dit keu-
zepakket wordt het cafetariamodel genoemd. Het is mogelijk dat de werkgeversbijdrage voor kin-
deropvang deel uit maakt van dit model.
Tabel 3.1 Maakt bijdrage kinderopvang deel uit van cafetariamodel
Nulmeting 2004 Eenmeting 2005
Ja 4% 5%
Ja, gedeeltelijk 1% 1%
Nee 77% 78%
Onbekend 18% 16%
Aantal respondenten 2674 3103
De tabel heeft betrekking op alle (CAO en niet-CAO) bedrijven die een bijdrage en/of regeling voor kinderopvang kennen.
Bij veruit de meeste bedrijven maakt de bijdrage voor kinderopvang geen deel uit van een cafeta-
riamodel. Bij minder dan 10% van de bedrijven vormt de bijdrage een onderdeel van het cafetari-
amodel. Dit kan betekenen dat werknemers andere secundaire arbeidsvoorwaarden niet kunnen
kiezen, als zij in aanmerking willen komen voor de werkgeversbijdrage voor kinderopvang.
Voor werkgevers bestaat de mogelijkheid om de bijdrage voor kinderopvang te verrekenen met
het brutoloon van de werknemer. De werkgever heeft hierdoor een fiscaal voordeel.
Tabel 3.2 Wordt bijdrage kinderopvang verrekend met brutoloon
Nulmeting 2004 Eenmeting 2005
Ja 6% 7%
Ja, gedeeltelijk 11% 3%
Nee 68% 70%
Onbekend 15% 20%
Aantal respondenten 2666 3095
De tabel heeft betrekking op alle (CAO en niet-CAO) bedrijven die een bijdrage en/of regeling voor kinderopvang kennen.
21
Uit de tabel blijkt dat een op de tien bedrijven die een bijdrage voor kinderopvang geven de kos-
ten (deels) verrekent met het brutoloon van de werknemer.
3.2 Financiële aspecten van de bijdrage voor kinderopvang
Door de invoering van de Wet kinderopvang op 1 januari 2005 kan de inhoud van de regelingen
zijn gewijzigd. Tijdens deze eenmeting is derhalve een ander kader voor de werkgeversbijdrage
van toepassing dan in 2004. Bij de interpretatie van de verschillen tussen de nul- en de eenme-
ting in deze paragraaf is het van belang om dit gewijzigde perspectief in ogenschouw te nemen.
Aan de bedrijven die een bijdrage voor kinderopvang geven, is een aantal vragen voorgelegd
over de financiële aspecten van deze werkgeversbijdrage. Zo is onder meer gevraagd of een
maximum wordt gehanteerd, bijvoorbeeld een maximumpercentage van de kosten of een maxi-
mum uurprijs.
Tabel 3.3 Hanteert een maximum voor werkgeversbijdrage
Nulmeting 2004 Eenmeting 2005
Een maximumpercentage van de kosten 13% 64%
Een maximumbedrag per medewerker 6% 3%
Een maximumbedrag per uur opvang 8% 34%
Anders - 5%
Nee 49% 19%
Onbekend 23% 8%
Aantal respondenten 2647 3556
De tabel heeft betrekking op alle (CAO en niet-CAO) bedrijven die een bijdrage en/of regeling voor kinderopvang kennen.
Het aantal bedrijven dat geen enkel maximum hanteert voor de werkgeversbijdrage is aanzienlijk
afgenomen in vergelijking met 2004. Sinds de invoering van de Wet kinderopvang (1-1-2005)
hanteert inmiddels ruim 60% van de werkgevers een maximumpercentage van de kosten. Verre-
weg de meeste bedrijven die maximaal een bepaald percentage van de kosten vergoeden (89%),
geven aan 1/6 deel van de kosten van de kinderopvang te betalen. Bij 8% van de bedrijven be-
draagt het maximumpercentage dat wordt vergoed 1/3 deel van de kosten of meer. Indien een
maximumbedrag per medewerker wordt gehanteerd, ligt dat veelal tussen de 100 en 200 euro
per maand. Bij bijna eenderde van de bedrijven geldt voor de bijdrage een maximumbedrag per
uur opvang. Het bedrag dat door vrijwel iedereen wordt genoemd is 5,68(de maximum uurprijs
voor dagopvang in 2005). Deze bedrijven volgen vermoedelijk de maximum uurprijzen van de
overheid ( 5,68 voor dagopvang in kinderdagverblijf en 6,13 voor buitenschoolse opvang).
Onder de categorie `anders' zijn vooral combinaties van antwoorden genoemd, zoals een maxi-
mumpercentage van een maximum uurtarief (meestal 1/6 deel van 5,68 voor een kinderdag-
verblijf en 6,13 voor buitenschoolse opvang). Vaak wordt ook volstaan met aan te gegeven dat
het bedrijf de wettelijke bepalingen volgt of de maximumbedragen zoals omschreven in de CAO.
Verder wordt door een enkeling ook genoemd dat een bepaald maximum percentage van de tota-
le loonsom wordt gehanteerd of een maximumbedrag per kind. Ten slotte wordt bij deze vraag
reeds door enkele werkgevers aangegeven dat de werkgeversbijdrage voor kinderopvang ge-
bonden is aan een jaarlijks maximumbudget.
22
Het opstellen van een (jaarlijks) maximumbudget is één van de mogelijke begrenzingen aan de
werkgeversbijdrage voor kinderopvang. Hierbij stelt een bedrijf van te voren vast hoeveel het
maximaal aan kinderopvang voor alle werknemers samen uit wil geven.
Tabel 3.4 Hanteert een jaarlijks maximumbudget voor kinderopvang
Nulmeting 2004 Eenmeting 2005
Ja 12% 11%
Nee 70% 67%
Onbekend 17% 21%
Aantal respondenten 2620 3098
De tabel heeft betrekking op alle (CAO en niet-CAO) bedrijven die een bijdrage en/of regeling voor kinderopvang kennen.
Ruim een op de tien bedrijven die een bijdrage voor kinderopvang geeft, hanteert een jaarlijks
maximumbudget. Van deze bedrijven geeft driekwart aan dat dit maximumbudget nog nooit uit-
geput is geraakt. Van de bedrijven die een maximumbudget hanteren, verwacht 9% dat dit budget
in 2005 onvoldoende zal blijken. Van de 68 respondenten die verwachten dat het budget in 2005
uitgeput zal raken, geven 33 aan dat in 2005 minder dan 90% van de aanvragen gehonoreerd
kan worden.
De respondenten zijn tevens gevraagd of het bedrijf bij de bijdrage voor kinderopvang rekening
houdt met de bijdrage van de werkgever van de partner.
Tabel 3.5 Houdt rekening met bijdrage werkgever van de partner
Nulmeting 2004 Eenmeting 2005
Ja, we gaan er standaard vanuit dat er een bijdrage is van werkgever 30% 61%
van de partner
Ja, we compenseren gedeeltelijk 6% 3%
Ja, we compenseren volledig 8% 5%
Nee 42% 21%
Onbekend 13% 10%
Aantal respondenten 2604 3598
De tabel heeft betrekking op alle (CAO en niet-CAO) bedrijven die een bijdrage en/of regeling voor kinderopvang kennen.
De meerderheid van de bedrijven (61%) gaat er standaard vanuit dat de werkgever van de part-
ner ook een bijdrage geeft. Dit aantal is verdubbeld ten opzichte van 2004. Deze bedrijven beta-
len het in de Wet kinderopvang genoemde werkgeversdeel, dat wil zeggen 1/6 deel van de totale
kosten. Minder dan een op de tien bedrijven compenseert haar werknemers geheel of gedeeltelijk
als er geen bijdrage wordt gegeven door de werkgever van de partner. Ruim 20% van de bedrij-
ven houdt geen rekening met de bijdrage van de werkgever van de partner1. Deze groep werkge-
vers is aanzienlijk afgenomen in vergelijking met 2004.
______________
1 Het geen rekening houden met de bijdrage van de andere werkgever hoeft overigens nog niet te betekenen dat
het bedrijf automatisch 33% van de kosten betaalt.
23
3.3 Voorwaarden voor bijdrage kinderopvang
Het is mogelijk dat een werkgever voorwaarden stelt aan het geven van een bijdrage voor kinder-
opvang. Zo kan het zijn dat de bijdrage alleen geldt voor kinderen in de categorie van 0 tot 4 jaar
of dat alleen een deel van de werknemers, bijvoorbeeld de werknemers die meer dan een be-
paald aantal uren in de week werken, in aanmerking komt voor een bijdrage.
Tabel 3.6 Soorten opvang waarvoor het bedrijf een bijdrage geeft *
Nulmeting 2004 Eenmeting 2005
Dagopvang kinderdagverblijf (0-4 jaar) 71% 79%
Gastouderopvang (0-12 jaar) 45% 58%
Buitenschoolse opvang (4-12 jaar) 53% 49%
Anders 4% 7%
Onbekend 23% 13%
Aantal respondenten 2526 3588
* Meerdere antwoorden mogelijk. De tabel heeft betrekking op alle (CAO en niet-CAO) bedrijven die een bijdrage en/of re-
geling voor kinderopvang kennen.
Bij verreweg het merendeel van de bedrijven met een bijdrage voor kinderopvang geldt de bijdrage
voor dagopvang in een kinderdagverblijf. Meer dan de helft van de werkgevers geeft (ook) een bij-
drage voor (geregistreerde) gastouderopvang. Dit percentage is enigszins toegenomen in vergelij-
king met 2004. Onder de categorie `anders' is veelal aangegeven dat de kinderopvangorganisatie
door de gemeente erkend moet zijn. Verder is onder die categorie genoemd dat de bijdrage wel
geldt voor gastouderopvang maar alleen voor de kinderen van 0 tot 4 jaar. Een enkele respondent
zegt dat de bijdrage geldt voor alle soorten opvang (ook niet formele). Ten slotte wordt door enkele
bedrijven ook flexibele opvang (bijvoorbeeld 's avonds) of opvang tijdens vakanties vergoed.
Tabel 3.7 Geldt bijdrage voor alle werknemers
Nulmeting 2004 Eenmeting 2005
Voor alle werknemers 72% 83%
Voor werknemers die aan bepaalde eisen voldoen 12% 9%
Onbekend 16% 9%
Aantal respondenten 2588 3594
De tabel heeft betrekking op alle (CAO en niet-CAO) bedrijven die een bijdrage en/of regeling voor kinderopvang kennen.
Bij de meeste bedrijven kunnen alle werknemers aanspraak maken op een bijdrage voor kinder-
opvang. In vergelijking met 2004 is dit percentage gestegen. Bijna een op de tien bedrijven stelt
een of meerdere voorwaarden aan het personeel dat een beroep kan doen op de bijdrage.
Als de bijdrage alleen geldt voor een deel van de werknemers betreft het vaak medewerkers met
een vast dienstverband (74%), in een bepaalde functie (20%), alleen vrouwelijke werknemers
(16%) of personen die minimaal 6 dan wel 12 maanden werkzaam zijn binnen het bedrijf (11%).
Een andere voorwaarde die door een klein deel van de bedrijven is genoemd, is dat beide ouders
werkzaam moeten zijn.
24
Tabel 3.8 Geldt de bijdrage voor een maximum aantal uren in de week
Nulmeting 2004 Eenmeting 2005
Nee (onbeperkt aantal uren) 58% 55%
Ja, voor een maximum aantal uren per week 3% 2%
Ja, voor maximaal evenveel uren als dienstverband 21% 15%
Onbekend 18% 28%
Aantal respondenten 2565 3096
De tabel heeft betrekking op alle (CAO en niet-CAO) bedrijven die een bijdrage en/of regeling voor kinderopvang kennen.
Ruim de helft van de bedrijven stelt geen maximum aan het aantal uren opvang per week waar-
voor de werknemer een bijdrage kan krijgen. Bij ongeveer een op de zeven bedrijven kan de
werknemer een bijdrage krijgen voor maximaal evenveel uren als het dienstverband.
25
26
4 Dekkingsgraad werkgeversbijdrage
Dit hoofdstuk beschrijft het aantal werknemers dat op 1 juli 2005 bij hun werkgever aanspraak
kan maken op een bijdrage voor kinderopvang. Dit aantal wordt in een drietal stappen berekend.
Vanuit de resultaten van het onderzoek onder werkgevers berekenen we eerst de dekkingsgraad
voor werknemers die werken voor een bedrijf dat niet onder een CAO valt. Daarna berekenen we
het aantal werknemers in dienst van een bedrijf dat onder een CAO valt en aanspraak kan maken
op een werkgeversbijdrage. Dit gebeurt aan de hand van de resultaten van het UAW-onderzoek.
Ten slotte worden beide cijfers gecombineerd om tot een cijfer voor alle werknemers in Neder-
land te komen.
4.1 Aannames bij berekeningen
Bij de berekening van het aantal werknemers is, net zoals bij de nulmeting, uitgegaan van een
aantal aannames.
1. Het aantal werknemers in Nederland is in 2005 6.947.638. Dit aantal is afkomstig uit een be-
stand van Marktselect en betreft het aantal werknemers van bedrijven en instellingen in
Nederland met meer dan één werknemer.
2. We gaan er van uit dat de respondenten de vragen of een bedrijf onder een CAO valt en of
een bedrijf een bijdrage geeft voor kinderopvang juist hebben beantwoord.
3. We beschouwen we het door UAW berekende percentage werknemers dat onder een CAO
valt waarin een kinderopvangregeling is opgenomen als het meest betrouwbare cijfer.
4. In lijn met de nulmeting en eerdere onderzoeken gaan we er van uit dat 80% van alle werk-
nemers in Nederland onder een CAO valt. De rest, 20% van alle werknemers, werkt voor een
bedrijf dat niet onder een CAO valt.
5. De berekeningen zijn zodanig dat de gegevens vergelijkbaar zijn met eerdere rapportages
van Regioplan en Research voor Beleid.
4.2 Aantal werknemers dat aanspraak kan maken op een
bijdrage
Werknemers van niet-CAO bedrijven die aanspraak kunnen maken op een bijdrage
In paragraaf 2.1 bleek dat 10% van alle niet-CAO-bedrijven een bijdrage voor kinderopvang kent.
Hierbij kennen de grotere niet-CAO-bedrijven vaker een bijdrage dan de kleinere niet-CAO bedrij-
ven. Om het aantal werknemers te berekenen dat werkt voor een niet-CAO-bedrijf dat aanspraak
kan maken op een werkgeversbijdrage voor kinderopvang, is eerst per sector en bedrijfsklasse
berekend hoeveel bedrijven niet onder een CAO vallen en in 2005 wel een bijdrage kenden. Ver-
volgens is gekeken naar het aantal werknemers dat bij deze bedrijven werkzaam is. Op basis van
de aanname dat 20% van de werknemers in Nederland werkt voor een niet-CAO-bedrijf, komen
we dan uit op 44% van het aantal werknemers dat niet onder een CAO valt op 1 juli 2005 aan-
spraak kan maken op een bijdrage voor kinderopvang. Dat komt neer op 8,8% van alle werkne-
mers in Nederland. In 2004 was dit percentage 7,7%.
27
Op deze resultaten dient een correctie te worden toegepast voor de selectiviteit in de respons. Dit
komt neer op een bijstelling van het percentage naar 7,9%.
Werknemers van CAO bedrijven die aanspraak kunnen maken op een bijdrage
Om het aantal werknemers te berekenen dat voor een CAO-bedrijf werkt en aanspraak kan ma-
ken op een bijdrage, is uitgegaan van het door UAW vermelde percentage. Volgens dit onder-
zoek kan in totaal 82% van de werknemers onder een CAO (zowel kleinere als grotere), volgens
de CAO afspraken, in 2005 aanspraak maken op een bijdrage voor kinderopvang. Ongeveer 80%
van de werknemers in Nederland valt onder een CAO. Hieruit volgt dat in 2005 omgerekend
65,6% van alle werknemers in Nederland via een CAO aanspraak kan maken op een werkge-
versbijdrage (82%*80% = 65,6%). In 2004 bedroeg dit percentage 64,8%.
Totaal aantal werknemers dat per 1 juli 2005 aanspraak kan maken op een bijdrage
In de voorgaande alinea's is vermeld welke percentages werknemers van niet-CAO-bedrijven en
werknemers die wel onder een CAO vallen aanspraak kunnen maken op een werkgeversbijdra-
ge. Indien de percentages voor niet-CAO werknemers en CAO werknemers bij elkaar worden op-
geteld blijkt dat 73,5% van alle werknemers in Nederland werkt voor een bedrijf dat op 1 juli 2005
een bijdrage voor kinderopvang kent (7,9% + 65,6% = 73,5%). In 2004 bedroeg dit percentage
72,5%.
Tabel 4.1 Percentage werknemers dat aanspraak kan maken op een bijdrage voor kinderopvang
Percentage op totale populatie werknemers in Nederland
Nulmeting 2004 Eenmeting 2005
Werknemers die niet onder een CAO vallen 7,7% 7,9%1
Werknemers die onder een CAO vallen 64,8% 65,6%
Totaal werknemers in Nederland 72,5% 73,5%
Bronnen: Research voor Beleid (2005), Regioplan (2004) en UAW (werknemers onder een CAO)
Op basis van de tabel lijkt het percentage werknemers dat per juli 2005 aanspraak kan maken op
een werkgeversbijdrage voor kinderopvang ligt gestegen. De verschillen zijn echter gering en blij-
ven binnen de marges van de schattingen. Dit geldt voor zowel het aantal werknemers dat niet
onder een CAO valt, als het aantal werknemers dat wel onder een CAO valt.
In totaal biedt 15% tot 20% van de bedrijven in Nederland (zie paragraaf 2.1) werk aan omgere-
kend driekwart van de werknemers in Nederland. Dit grote verschil wordt verklaard doordat grote
bedrijven aanzienlijk vaker een bijdrage kennen dan kleinere bedrijven. Bovendien is het aandeel
van deze grote bedrijven in de totale werkgelegenheid aanmerkelijk groter dan die van kleinere
bedrijven.
______________
1 Indien in deze eenmeting niet gecorrigeerd wordt voor de selectiviteit in de respons is dit percentage 8,8%, en het
totaal percentage 74,4%.
28
4.3 Percentage werknemers naar kenmerken van de kinder-
opvangregeling
Het Ministerie van SZW wenst een goed beeld te krijgen van de aantallen werknemers die op
1 juli 2005 aanspraak kunnen maken op een bijdrage die aan bepaalde kenmerken voldoet. Daar-
om is - net zoals bij de nulmeting - voor een zestal eigenschappen berekend welk percentage
werknemers aanspraak kan maken op bijdrage die aan een bepaalde eigenschap voldoet.
Het gaat om de volgende zes kenmerken:
1. De bijdrage is al dan niet opgenomen in een cafetariamodel (vraag 9)
2. De bijdrage wordt al dan niet verrekend met het brutoloon van de werknemer (vraag 10)
3. Er is al dan niet een maximum vastgesteld voor het budget voor de bijdrage aan kinderop-
vang (vraag 12)
4. De soorten kinderopvang waarvoor een bijdrage wordt gegeven (vraag 16)
5. De bijdrage geldt voor alle werknemers of een specifiek deel van de medewerkers (vraag 17)
6. Er is al dan niet een maximum gesteld aan het aantal uren opvang per week (vraag 19).
Per vraag is allereerst berekend welk percentage bedrijven - per sector en grootteklasse een
bepaalde antwoordcategorie heeft aangekruist. Dit percentage bedrijven is vervolgens omgere-
kend naar het totaal aantal werknemers in Nederland. Voor alle bedrijven (dus zowel CAO als
niet-CAO bedrijven) is uitgegaan van de resultaten van de eenmeting onder werkgevers.
Bij de berekening van het percentage werknemers is er vervolgens van uitgegaan dat in totaal
73,5% van alle werknemers in Nederland (zie paragraaf 4.1) aanspraak kan maken op een bij-
drage voor kinderopvang. Per kenmerk is bekeken hoeveel werknemers aanspraak kunnen ma-
ken op een bijdrage die aan een betreffende eigenschap voldoet. De resultaten staan vermeld in
tabel 4.2.
Omdat we uitspraken willen doen over het totaal aantal werknemers in Nederland en niet alleen
over de werknemers die aanspraak kunnen maken op een bijdrage, is een omrekenfactor ge-
bruikt. Voor 2005 is dat 74,4/100. Daarmee tellen de percentages voor 2005 per element samen
op tot 74,4%1 (en de percentages voor 2004 tot 72,5%).
Net zoals bij de nulmeting is voor een van de kenmerken (hanteren maximumbudget) nog een
verdere uitsplitsing gemaakt. Er is namelijk berekend hoeveel werknemers in Nederland werken
voor een bedrijf dat een maximumbudget hanteert maar waarbij het budget in 2005 naar ver-
wachting niet uitgeput zal raken. Dit betreft 15,4% van de werknemers in Nederland. Dit betekent
dat uitputting van het budget in 2005 optreedt voor (17,3% 15,4% =) 1,9% van de werknemers.
______________
1 Dit betreft het ongecorrigeerde percentage werknemers. Zie ook voetnoot op vorige pagina. Het is niet mogelijk
om de correctie voor de selectiviteit in de respons tot op dit niveau van uitsplitsing in tabel 4.2 door te voeren.
29
Tabel 4.2 Percentage van het totaal aantal werknemers in Nederland naar een aantal kenmer-
ken van kinderopvangregelingen
Nulmeting 2004 Eenmeting 2005
Cafetariamodel
Bijdrage maakt deel uit van cafetariamodel 3,6% 4,2%
Bijdrage maakt gedeeltelijk deel uit van cafetariamodel 2,7% 2,0%
Bijdrage maakt geen deel uit van cafetariamodel 61,9% 63,1%
Onbekend of bijdrage deel uit maakt van cafetariamodel 4,2% 5,0%
Bijdrage wordt al of niet verrekend met brutoloon werknemer
Kosten worden verrekend met het brutoloon 6,2% 3,2%
Kosten worden gedeeltelijk verrekend met brutoloon 3,8% 1,1%
Kosten worden niet verrekend met brutoloon 56,6% 63,4%
Onbekend of kosten worden verrekend met brutoloon 6,0% 6,7%
Hantering (jaarlijks) maximumbudget
Bedrijf hanteert een maximumbudget 21,8% 17,3%
Bedrijf hanteert geen maximumbudget 43,6% 47,1%
Onbekend of bedrijf een maximumbudget hanteert 7,1% 9,9%
Bedrijf hanteert maximumbudget maar dit raakt in 2004/2005 niet uitgeput 14,2% 15,4%
Soorten opvang waarvoor de bijdrage geldt
Dagopvang in kinderdagverblijf (0-4 jaar) 62,5% 63,0%
Gastouderopvang (0-12 jaar) 49,2% 41,4%
Buitenschoolse opvang (4-12 jaar) 49,9% 48,0%
Anders 3,5% 4,7%
Onbekend voor welke soorten regeling geldt 8,0% 7,3%
Toegankelijkheid van de bijdrage
Bijdrage geldt voor alle werknemers 57,3% 63,7%
Bijdrage geldt voor werknemers die aan bepaalde kenmerken voldoen 10,2% 7,9%
Onbekend of bijdrage voor alle werknemers geldt 5,0% 2,8%
Hantering maximum aantal uren per week
Bijdrage geldt voor een onbeperkt aantal uren in de week 34,4% 36,9%
Bijdrage geldt voor maximaal aantal uren van omvang dienstverband 28,9% 26,1%
Bijdrage geldt voor bepaald maximum aantal uren opvang in de week 2,1% 0,9%
Onbekend of bijdrage geldt voor maximum aantal uren per week 7,0% 10,5%
30
Bijlage 1 Bruto steekproef
Sector totaal 2-4 wn 5-9 wn 10-19 wn 20-49 wn 50-99 wn 100-199 200-499 500-749 750-999 1000 of meer
Bouwnijverheid 1054 150 100 300 200 150 100 50 5 2 7
financiële dienstverlening 961 150 100 200 200 100 100 50 23 12 26
gezondheidszorg en welzijn 869 50 50 100 100 100 100 100 80 53 136
groothandel en detailhandel 1763 249 150 400 400 250 175 100 20 11 8
horeca 980 100 100 300 300 100 50 25 1 2 2
industrie 1510 100 70 300 200 250 275 200 50 24 41
landbouw, jacht, bosbouw 534 100 50 200 100 50 25 8 1 0 0
onderwijs 1108 50 49 300 100 400 100 50 29 11 19
openbaar bestuur 890 30 28 50 65 100 100 200 177 58 82
overige dienstverlening 883 100 100 200 200 100 100 50 11 13 9
productie en distributie van energie 95 20 10 10 10 14 10 13 1 2 5
vervoer, opslag en communicatie 862 100 50 200 200 130 100 50 18 3 11
visserij 95 30 30 22 12 1 0 0 0 0 0
delfstoffen 74 20 10 20 10 5 5 2 0 0 2
zakelijke dienstverlening 1892 250 100 400 410 250 265 100 62 16 39
totaal 13580 1499 997 3002 2507 2000 1505 998 478 207 387
31
32
Bijlage 2 Netto steekproef (aantal responderende bedrijven en instellingen)
sector totaal 2-4 wn 5-9 wn 10-19 wn 20-49 wn 50-99 wn 100-199 200-499 500-749 750-999 1000 of meer
bouwnijverheid 404 56 43 93 79 60 46 23 1 1 2
financiële dienstverlening 373 69 32 66 72 47 42 17 10 6 12
gezondheidszorg en welzijn 501 18 33 38 54 58 55 64 51 34 96
groothandel en detailhandel 734 85 64 148 166 115 86 52 11 5 2
horeca 250 25 23 55 77 34 25 9 1 1
industrie 677 32 36 106 79 111 138 104 34 17 20
landbouw, jacht, bosbouw 187 35 23 49 40 24 12 4
onderwijs 343 17 20 69 45 106 35 16 15 5 15
openbaar bestuur 395 8 8 22 18 40 47 86 89 32 45
overige dienstverlening 374 34 38 74 88 44 53 23 7 7 6
productie en distributie van energie 37 5 7 3 5 5 6 6
vervoer, opslag en communicatie 358 41 23 61 80 67 43 28 7 1 7
visserij 29 9 8 5 6 1
delfstoffen 33 7 7 8 5 3 2 1
zakelijke dienstverlening 854 88 46 161 184 123 144 49 32 7 20
totaal 5549 529 411 958 998 838 734 482 258 115 226
---
34
Bijlage 3 Vragenlijst
35
36
Vragenlijst Werkgeversbijdrage kinderopvang
LET OP: DE PEILDATUM VAN HET ONDERZOEK IS STEEDS 1 JULI 2005.
A ALGEMENE ACHTERGRONDGEGEVENS OVER BEDRIJF OF INSTELLING
1. Hoeveel medewerkers heeft uw bedrijf of instelling per 1 juli 2005 op de loonlijst staan?
Indien u het niet precies weet, kunt u dan een schatting geven?
1 2 tot en met 4 medewerkers
2 5 tot en met 9 medewerkers
3 10 tot en met 19 medewerkers
4 20 tot en met 49 medewerkers
5 50 tot en met 99 medewerkers
6 100 tot en met 199 medewerkers
7 200 of meer medewerkers
8 Weet niet
2. Valt uw bedrijf/instelling onder een CAO?
1 Ja, een ondernemings-CAO
2 Ja, een sector- of bedrijfstak CAO
3 Nee ga verder met vraag 4
4 Weet niet ga verder met vraag 4
3. Wat is de naam van de CAO?
---
B BIJDRAGE OF REGELING KINDEROPVANG PER 1 JULI 2005
4. Geeft uw bedrijf/instelling (per 1 juli 2005) een bijdrage voor kinderopvang, al dan niet via
een sectorfonds?
1 Ja, deze bijdrage is vastgelegd in een regeling
2 Ja, maar deze bijdrage is niet vastgelegd in een regeling ga verder met vraag 7
3 Nee, we geven geen bijdrage maar we kennen wel een regeling voor de kinderopvang
4 Nee, we geven geen bijdrage en we hebben geen regeling voor de kinderopvang ga
verder met vraag 8
5 Weet niet ga verder met vraag 20
B3050 / versie 14 juni 2005
37
5. Op welke wijze is de bijdrage voor de kinderopvang binnen uw bedrijf/instelling vastgelegd?
1 In de CAO
2 In een bedrijfsregeling
3 In een bedrijfsregeling op grond van de CAO
4 Anders, namelijk ....................................................................................................................................................
5 Weet niet
6. Door wie wordt de regeling uitgevoerd (situatie juli 2005)?
1 Door een bemiddelingsorganisatie (intermediair)
2 Door het CAO-fonds/sectorfonds
3 Door het bedrijf/de instelling zelf
4 Anders, namelijk ...................................................................................................................................................
5 Weet niet
7. Op welke wijze draagt uw bedrijf/instelling per 1 juli 2005 bij aan de kinderopvang van de
werknemers?
1 Een rechtstreekse financiële bijdrage aan de ouders
2 Het bedrijf koopt zelf kindplaatsen in
3 Een bemiddelingsbureau koopt kindplaatsen in
4 Er is een bedrijfscrèche
5 Anders, namelijk ....................................................................................................................................................
6 Weet ik niet: het CAO/sectorfonds regelt dit
7 Weet niet
ga verder met vraag 9
8. Uw bedrijf/instelling heeft geen regeling en geeft ook geen bijdrage voor de kinderopvang. Wat
is daarvoor de reden? Meerdere antwoorden mogelijk.
1 We hebben geen medewerkers met kinderen
2 Onze medewerkers hebben om andere redenen geen behoefte aan een bijdrage voor
kinderopvang
3 Andere reden, namelijk ......................................................................................................................................
ga verder met vraag 20
C PLAATS KINDEROPVANG IN SECUNDAIRE ARBEIDSVOORWAARDEN
9. Maakt de bijdrage voor de kinderopvang per 1 juli 2005 deel uit van een cafetariamodel?
Secundaire arbeidsvoorwaarden bestaan soms uit een keuzepakket, waaruit werknemers
zelf kunnen kiezen van welke onderdelen zij gebruik willen maken. Dit is het zogenoemde
cafetariamodel.
1 Ja
2 Ja, gedeeltelijk
3 Nee
4 Weet niet
10. Heeft de bijdrage voor de kinderopvang per 1 juli 2005 de vorm van een verrekening met het
brutoloon? Er zijn werkgevers die de bijdrage voor kinderopvang verrekenen met het brutoloon
van de werknemers. De werkgever maakt daardoor netto geen kosten voor de kinderopvang
1 Ja, de kosten voor de kinderopvang worden verrekend met het brutoloon van de werk-
nemer
2 Ja, de kosten voor de kinderopvang worden gedeeltelijk verrekend met het brutoloon
3 Nee
4 Weet niet
38
D FINANCIËLE ASPECTEN BIJDRAGE KINDEROPVANG
11. Hanteert uw bedrijf/instelling per 1 juli 2005 een maximum voor de werkgeversbijdrage?
Meerdere antwoorden mogelijk
1 Ja, een maximumpercentage van de kosten, namelijk ..........................................................%
2 Ja, een maximumbedrag per medewerker namelijk ................ per maand (bruto/netto)*
3 Ja, een maximumbedrag per uur opvang, namelijk ....................................................... per uur
4 Ja, anders, namelijk ..........................................................................................................................................
5 Nee
6 Weet niet
* doorhalen wat niet van toepassing is
12. Hanteert u bedrijf/instelling per 1 juli 2005 een (jaarlijks) maximumbudget voor kinderop-
vang?
1 Ja
2 Nee ga verder met vraag 15
3 Weet niet ga verder met vraag 15
13. Is het budget wel eens uitgeput geraakt waardoor een deel van de medewerkers geen bij-
drage kinderopvang ontving?
Meerdere antwoorden mogelijk
1 Ja, naar verwachting in 2005
2 Ja, in 2004
3 Ja, in 2003
4 Nee ga verder met vraag 15
5 Weet niet ga verder met vraag 15
14. Welk percentage van de aanvragen kan naar verwachting in 2005 worden gehonoreerd?
1 Minder dan de helft
2 Tussen 50% en 75%
3 Tussen de 75% en 90%
4 Meer dan 90% maar niet 100%
5 100%
6 Weet niet
15. Houdt u in 2005 rekening met de bijdrage van de werkgever van de partner?
1 Ja, we gaan er standaard van uit dat er ook een bijdrage van de werkgever van de
partner is
2 Ja, we compenseren deels indien er geen bijdrage van de werkgever van de partner is
3 Ja, we compenseren volledig indien er geen bijdrage van de werkgever van de partner is
4 Nee
5 Weet niet
39
E VOORWAARDEN BIJDRAGE KINDEROPVANG
16. Voor welke vormen van kinderopvang wordt (in juli 2005) een bijdrage gegeven?
Meerdere antwoorden mogelijk
1 Dagopvang in een kinderdagverblijf (0-4 jarigen)
2 Gastouderopvang (0-12 jarigen)
3 Buitenschoolse opvang (4-12 jarigen)
4 Anders, namelijk ..................................................................................................................................................
5 Weet niet
17. Geldt de bijdrage per 1 juli 2005 voor alle werknemers of alleen voor bepaalde groepen?
1 Voor alle werknemers ga verder met vraag 19
2 Voor werknemers die aan bepaalde kenmerken voldoen
3 Weet niet ga verder met vraag 19
18. Voor welke werknemers geldt de bijdrage per 1 juli 2005?
Meerdere antwoorden mogelijk
1 Werknemers met een vast dienstverband
2 Werknemers met een tijdelijk dienstverband van minimaal ................................... maanden
3 Werknemers die meer dan ............................................................................ uur in de week werken
4 Werknemers met een maximum inkomen tot ................................. per maand bruto/netto*
5 Vanaf een bepaald aantal dienstjaren
6 Werknemers in een bepaalde functie
7 Vrouwen
8 Mannen
9 Anders, namelijk ....................................................................................................................................................
10 Weet niet
* doorhalen wat niet van toepassing is
19. Geldt de bijdrage per 1 juli 2005 voor een maximum aantal uren opvang in de week?
1 Nee
2 Ja, namelijk voor maximaal ............................... uren per week
3 Ja, namelijk niet meer uren per week dan de omvang van het dienstverband
4 Weet niet
20. Ruimte voor eventuele opmerkingen
---
---
---
21. Indien u de digitale samenvatting van het rapport wilt ontvangen, vul dan hieronder uw
e-mailadres in.
---
Dit is het einde van de vragenlijst.
Hartelijk dank voor uw medewerking!
40
Bijlage 4 CAO's waarover Kintent nadere informatie
heeft verstrekt
1. Horeca
2. Primair onderwijs
3. Voortgezet onderwijs
4. Metalektro (grootmetaal)
5. Bouw
6. Schoonmaak
7. Grafmedia
8. Metaal en Techniek (kleinmetaal)
9. Technische groothandel
10. Schilders
11. Taxi
12. Landbouw (LEO)
13. Hoveniers
14. Mode en Sport Detailhandel
15. Kappers
16. Uitgeverijbranche
17. Supermarkten
41
42
Bijlage 5 Leden van de begeleidingscommissie
Leden begeleidingscommissie
Mw. G. Dolsma VNO-NCW
Mw. K. Kuiper MKB-Nederland
Dhr. G.A.M. van der Grind LTO-Nederland
Dhr. E.R. Haket Vakcentrale MHP
Mw. L.M. Rigters Vakcentrale FNV
Dhr. T.J. Vlot Vakcentrale CNV
Vertegenwoordiging Ministerie van SZW
Mw. M. Zebregs Directie Arbeidsverhoudingen
Mw. H.J. Groenendijk Directie Arbeidsverhoudingen
43
44
Research voor Beleid
Schipholweg 13 - 15
Postbus 985
2300 AZ Leiden
telefoon: (071) 5253737
telefax: (071) 5253702
e-mail: rvb@rvbh.nl
www.researchvoorbeleid.nl
45
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid