Nederlandse Vereniging van Journalisten
"Met het oog op Morgen ............"
Reactie NDP tijdens ronde tafelgesprek op 5 september 2005.
(07 september 2005)
Per brief van 3 februari 2005 heeft de NDP gereageerd op de
uitnodiging van 9 december 2004 van de staatssecretaris van OCW, een
visie te geven op de wenselijke ontwikkeling van de publieke omroep.
Die visie zou zich moeten concentreren op: "De rol taak en functie van
de publieke omroep en de manier waarop de Publieke Omroep (PO) het
best georganiseerd c.q. maatschappelijk kan worden ingebed."
Essentieel in de NDP reactie waren drie punten:
1. De toekomst van de PO moet blijk geven van een uitwerking van
samenhangend media beleid en recht doen aan de belangen van printmedia
in het bijzonder uitgevers van dagbladen en tijdschriften.
2. De concurrentievervalsing tussen uitgevers en publieke omroepen
resp. op het gebied van crossmediale ontwikkeling en de
advertentiemarkt dient te worden beëindigd.
3. Samenwerking tussen uitgevers en PO binnen publiek private
businessmodellen moet worden bevorderd.
Tegen de achtergrond van de kabinetsvisie In de notitie "Met het oog
op morgen" beperkt de NDP zich tot deze drie hoofdpunten.
Ad 1. Samenhangend mediabeleid.
De kabinetsvisie grijpt terug op het rapport van de WRR en de daarin
beschreven maatschappelijke functies die media vervullen ongeacht hun
distributiewijze. Het kan geen kwaad die nog eens op te sommen.
"Nieuws, opinie, en achtergrond, kunst en cultuur, specifieke
informatie vermaak reclame en voorlichting". Het valt op dat deze
functies binnen het bestaande bedrijfsmatige businessmodel ook door
dagbladen worden ingevuld.
De inleiding van de kabinetsnotitie stelt voorts dat "De publieke
omroep regelmatig zal samenwerken met dagbladen, cultuurpodia
evenementen en andere organisaties". Ondanks deze stelling verdwijnen
de belangen van de dagbladen in het vervolg van het betoog achter de
horizon en spelen zij geen rol van betekenis meer in de beschouwingen.
Voorts staat volgens de inleiding van de kabinetsnotitie de PO symbool
voor vier kernwaarden: "kwaliteit betrouwbaarheid maatschappelijke
betrokkenheid en onafhankelijkheid". De NDP is van mening dat de
Nederlandse dagbladen met recht en reden kunnen stellen dat zij
eveneens symbool kunnen staan voor deze vier kernwaarden. Deze
kernwaarden worden door dagbladuitgevers echter ingevuld binnen een
bedrijfsmatige organisatiestructuur die zich onder de tucht van de
markt voortdurend dient aan te passen. De bedrijfstak onttrekt zich
daarbij niet aan de actuele ook door de politiek geëntameerde
discussie over kwaliteit en spant zich in voor systemen van
zelfregulering zoals de Raad van de Journalistiek, Nieuwsmonitor en
Mediadebatbureau. Dat (print) media van tijd tot tijd op gespannen
voet komen te staan met politiek bestuurlijke opvattingen zoals
verwoord in de rapportages van de Raad voor Maatschappelijke
Ontwikkeling en de Raad voor Openbaar Bestuur is niet meer dan
logisch. In essentie dienen de dagbladpers en andere printmedia een
publiek belang. In het bijzonder dagbladen worden daar door de
overheid op afgerekend. Uitgevers worden vanuit die opvatting
geconfronteerd met begrenzingen van marktaandeel "crossmedia-ownership
bepalingen" en persconcentratieregelingen. Behoudens een beperkte
faciliteit van het Bedrijfsfonds voor de Pers ontbreekt het echter aan
begrip van de overheid voor problemen die uitgevers als gevolg van
overheidsbeleid ondervinden. Voorbeelden vormen o.a. de opvatting van
de NMA die het initiatief voor de oprichting van een gemeenschappelijk
bezorgbedrijf compliceerde, de fiscale interventie bij de gratis
verstrekking van dagbladen aan medewerkers, verscherpte controle door
de Arbeidsinspectie op de bezorging van dagbladen, afwijzing van
verzoeken om BTW-nultarief, tot op heden ontbrekende financiële
compensatie door de staat voor het schenden van auteursrechten en de
onlangs voorgestelde maatregelen tegen het automatisch verlengen van
abonnementen.
Ad2. Concurrentie
De "publieke functie" van dagbladen drijft op abonnementen- en
advertentie-opbrengsten. Een voorbeeld dus van een volledig privaat
gefinancierd publiek belang. De advertentieomzet moet in concurrentie
met de TV en radioreclame (Ster) worden verworven. Dat geldt zowel op
nationaal maar al helemaal op regionaal niveau. Blijkens de notitie
blijft dat helaas zo. Voorts opent de kabinetsnotitie voor
omroeporganisaties een zodanig perspectief op "crossmediale"
ontwikkelingen dat zij zich tot concurrenten van uitgeverijen kunnen
ontwikkelen. De overheid verschaft financiële ruimte voor
"crossmediale" digitale ontwikkelingen van de PO daar waar uitgevers
die investeringen moeten ophoesten uit de eigen cashflow. Bovendien
krijgt de PO in de visie van het kabinet ruimte om "maatschappelijk en
economisch" te ondernemen, inclusief print. De PO kan hier drijven op
een gratis exposure van eigen merken naar het massapubliek. Hier
dreigen hybride omroepondernemingen te ontstaan die vanuit een
multimediale voorsprong de digitale concurrentie met uitgevers
aangaan. Het is inmiddels wel duidelijk dat de ontwikkeling van
digitale media een belangrijke oorzaak vormt voor de negatieve
oplageontwikkeling van dagbladen. Deze tendens wordt door het
voorgestelde beleid versterkt. Wat ligt er meer voor de hand dan in
dit domein een vorm van publiek private samenwerking te bevorderen.
Die samenwerking is onder de regels van de huidige wet in het
bijzonder artikel 55 nauwelijks mogelijk en zeker niet aantrekkelijk.
Daarnaast vraagt de NDP zich af waarom Nederlandse dagbladen met een
redactiestatuut en nog steeds omvangrijke aantallen abonnees ( vaak
leden genoemd) zich niet zouden kwalificeren voor een omroeplicentie.
Ad 3. Samenwerking
Onlangs zijn de Publieke Omroep en het Nederlands Uitgeversverbond
waarbij dagbladen (NDP) en publiekstijdschriften (GPT) zijn
aangesloten een gemeenschappelijke intentieverklaring overeengekomen.
De essentie daarvan is dat gezocht wordt naar publiek private
samenwerkingsvormen en dat de PO en NUV zich gemeenschappelijk zullen
inspannen om wettelijke belemmeringen weg te nemen. Tot die
belemmeringen moet zeker artikel 55 (gericht tegen het maken van winst
door derden) worden gerekend. Dit artikel dat in de praktijk ook vaak
moeilijk handhaafbaar blijkt leidt tot schimmig commercieel gedrag bij
de publieke omroep en versterkt het risico van concurrentievervalsing
in relatie tot commerciële uitgeefondernemingen.
Inrichting van het bestel.
De kabinetsnotitie stelt onder aan pagina 19 de kijker en luisteraar
als volgt terecht centraal."Het gaat er in de digitale context niet om
wie welke zendtijd verzorgt op welke radio of televisie zender. Het
gaat er om dat kijkers en luisteraars verzekerd zijn van publieke
inhoud, en deze langs allerlei wegen kunnen zien, horen en lezen". De
NDP acht dit een juist uitgangspunt.
De analogie met een krant dringt zich op. Een krant is het resultaat
van een dynamisch economisch en cultureel proces waarin uitgever en
hoofdredactie een format overeenkomen dat zich steeds weer aan de
cultuur, lees "markt", moet aanpassen en als dat niet lukt gedoemd is
te verdwijnen. Dat format wordt door een onafhankelijke redactie
ingevuld binnen de financiële kaders die een uitgever stelt. De
organisatorische randvoorwaarden zijn in het redactiestatuut
geformuleerd. Het meest recente voorbeeld van dat proces is de nieuwe
krant die is ontstaan uit AD en zeven regionale titels. Die krant is
ontwikkeld in een actieve dialoog tussen uitgever(s) en
hoofdredactie(s).
Voor publieke TV-netten en radiozenders is iets dergelijks ook
denkbaar. Per net of zender een charter c.q. statuut waarin de globale
programmaopdracht wordt geformuleerd en waarvan de uitvoering en
invulling wordt opgedragen aan een voor de programma-inhoud
verantwoordelijke hoofdredactie. Deze stuurt gemandateerd een eigen
redactieoverleg aan waarin licentiehouders kunnen zijn
vertegenwoordigd en waar ook wordt besloten over de plaatsing van
programmaonderdelen in het zendschema. Het geheel wordt bestuurlijk
overkoepeld door de Raad van Bestuur van de Publieke Omroep die
overtuigend onafhankelijk van de overheid moet kunnen opereren. Binnen
dat redactieproces worden initiatieven genomen waarin de functies
"debat opinie en cultuur" in onderlinge samenhang kunnen worden
geplaatst. Inmiddels gegroeide samenwerkingsvormen en succesvolle
programma formats kunnen worden gecontinueerd en wat belangrijker is
verder kunnen worden ontwikkeld. Programma's die binnen dit kader in
vrije samenwerking met externe of interne partijen tot stand komen en
worden uitgezonden hebben recht op bekostiging uit de omroepmiddelen.
De afrekening met de "penningmeester"van de PO vindt op transparante
wijze plaats. Het moet voor een ervaren consultant geen probleem zijn
de eisen te ontwikkelen waaraan de financiële rapportage moet voldoen.
Binnen dat kader zijn omroeporganisaties (licentiehouders) in de
gelegenheid in vrijheid te zoeken naar coalities met het culturele
veld; dagbladen, orkesten, theatergezelschappen, filmproducenten,
documentaire makers en zo verder. Op dat mechanisme kunnen
verfijningen worden aangebracht langs de lijnen van de functionele
prioriteiten van de WRR. Binnen deze omgeving kunnen
samenwerkingsprojecten tussen uitgevers en publieke omroepen gedijen.
In vrije onderhandelingen over de productie van programmaonderdelen
worden kosten en opbrengsten gealloceerd. Omroeporganisaties blijven
verplicht het ondernemingsresultaat aan de ideële taak ten goede te
laten komen en kunnen met de eigen verenigingsmiddelen risico's nemen
om projecten te entameren. Aan programmaonderdelen die voldoen aan het
publieke karakter kunnen afgeleide producten en evenementen worden
gekoppeld.
Verdeling van het omroepbudget over licentiehouders en centrale (NOS)
taken kan zoals in de notitie voorgesteld blijven plaatsvinden en er
zullen combinaties gevormd kunnen worden die het culturele en
zakelijke veld aanzienlijk dynamiseren zonder de voortdurende vrees
voor het Commissariaat van de Media en daaruit voortvloeiende
terughoudendheid bij de voorbereiding van de samenwerking met private
partners.
Cultureel ondernemerschap zal door dit model aanzienlijk worden
bevorderd en stelt uitgevers in beginsel in staat deel te nemen.
Iedere licentiehouder kan zich strategisch blijven richten op beoogde
doelgroepen. De werving en organisatie van de achterban en
maatschappelijk draagvlak blijft mogelijk. Deze aanpak vergt wel een
sterk en visionair bestuur en de bereidheid zich te voegen in een op
inhoud gericht redactiebeleid in plaats van op een structuurdiscussie
ten dienste van het machtsbelang van afzonderlijke omroeporganisaties.
Niet veel anders dus dan in een uitgeverij.
Slot
Het valt op dat de kabinetsnotitie vanuit een in grote lijnen adequate
analyse tot voorstellen komt die aan die analyse geen recht doen. De
"omroepdiscussie" blijft onvoldoende gericht op de programma-inhoud,
de eigen dynamiek van het voortbrengingsproces van audiovisuele
producten en gaat voorbij aan de samenhang met de gerechtvaardigde
belangen van de printmedia.
Kees Spaan
Voorzitter.