D66
Deze toespraak is gehouden door Laurens-Jan Brinkhorst, Minister van
Economische Zaken, ter gelegenheid van de opening van het Academisch
Jaar aan de Universiteit Leiden.
Dames en heren,
Het is voor mij een grote eer hier vandaag te mogen spreken ter
gelegenheid van de opening van het nieuwe academisch jaar. Ik heb een
sterke band met Leiden en zijn universiteit. Ik heb hier gewoond,
gestudeerd, gedoceerd, ja zelfs mijn echtgenote ontmoet. Overigens ben
ik lid van het Comité van Aanbeveling van het Leids Universitair Fonds
en er mag geen twijfel over bestaan: dat blijf ik ook. Ik heb hier een
schat aan kennis mogen opdoen. De kans gekregen mijn talenten te
ontwikkelen. Geleerd dat het belangrijk is om open te staan voor
kennis, ideeën en opvattingen van anderen en andersdenkenden.
Het thema dat ik vandaag wil behandelen, is verbonden met het devies
Presidium Libertatis, waarmee Willem van Oranje in 1575 de Leidse
universiteit stichtte. Als een bolwerk van vrijheid. Van
wetenschappelijke vrijheid, vanzelfsprekend. Maar daarmee ook als een
toevluchtsoord voor denkers uit andere regio's die hier de vrijheid
van denken vonden die zij elders ontbeerden. Zoals Albert Einstein,
die hier in de jaren twintig van de vorige eeuw aan deze universiteit
verbleef, en van wie hier in Leiden recentelijk een nog onbekend
manuscript gevonden werd.
Waar Frits Bolkestein hier vorig jaar sprak over de Veelvolkeren Unie
in Europa, zal ik het hebben over het samenleven van verschillende
volken binnen de landsgrenzen. Over de omgang met nieuwkomers. Laat ik
beginnen met een citaat:
`Zij, in het bijzonder de ongeschoolden die van het platteland trokken
slaagden er slechts zelden in tot welstand te komen. Ook hun kinderen,
de tweede generatie, kwamen niet veel verder. Eerst in de derde
generatie, kwam een sterker neiging aan het licht de
opleidingsmogelijkheden beter te benutten'. (Bouman&Bouman,
1952, De groei van een werkstad)
Dit citaat komt uit een historische studie over de stad Rotterdam,
waar zoals in veel andere steden gedurende de twintigste eeuw velen
van het platteland naar toe trokken. De zoektocht van nieuwkomers naar
een plek in de samenleving is een proces van alle tijden. Een proces
met verschillende fasen, met vallen en opstaan, dat niet automatisch
verloopt. Een proces dat niet van de ene op de andere dag voltooid is,
maar dat generaties kan duren.
Lost de tijd dit dan vanzelf op? Nee. We kunnen niet achteroverleunen.
We mogen de maatschappelijke problemen niet zo maar wegwimpelen. Dat
wegwimpelen is in het verleden te vaak gebeurd, zeker ook in
Nederland. Integratie van nieuwkomers vereist een krachtig antwoord
van de overheid, de samenleving én de nieuwkomers zelf.
Voor het zoeken naar een antwoord maakt Jean Monnet, één van de
grondleggers van de Europese samenwerking, een belangrijk onderscheid
tussen dynamiek die voortkomt uit angst en dynamiek die voortkomt uit
hoop. Monnet beklemtoonde dat voor het Europese project de dynamiek
van de hoop essentieel is.
Mijns inziens geldt hetzelfde voor vraagstukken rond immigratie en
integratie. Ook hier zal het antwoord moeten voortkomen uit de
dynamiek van de hoop. Niet uit de angst voor migranten, of de last die
wij van hen denken te hebben. Maar vanuit de kansen die er liggen.
Zeker ook vanuit een economisch perspectief zie ik vraagstukken rondom
integratie en toekomstige immigratie als twee kanten van dezelfde
medaille. In beide gevallen is het de opgave onze arrangementen zo in
te richten dat we kansen die er liggen kunnen verzilveren. Bij deze
opgave staat onze omgang met verschillen centraal.
Alvorens hier op in te gaan wil ik een korte beschouwing geven over de
Nederlandse immigratiegeschiedenis. En over de erfenis van het
verzuilingsstelsel, die in mijn ogen een centrale rol speelt in onze
omgang met nieuwkomers.
1. Integratie en immigratie in Nederland in historisch perspectief
Laten we om te beginnen vaststellen dat immigratie in Nederland van
alle tijden is. Kijkt u naar de Portugese Joden, onder wie de ouders
van Spinoza, die hier in de 16e en 17e eeuw naar toe kwamen. Naar de
Vlamingen die de Leidse lakenindustrie in de 17e eeuw een belangrijke
impuls gaven. Kijkt u naar de Hugenoten in de 18e eeuw. En naar de
Middeneuropese migranten eind 19e eeuw. Veel van deze nieuwkomers
hebben hun weg gevonden binnen de samenleving. Zij droegen bij aan de
denkkracht van de lage landen. Of ze brachten met hun nering
vernieuwing in de Nederlandse economie, zoals bekende
winkeliersfamilies als Dreesman, Lampe en Brenninkmeyer. Wie
realiseert zich dat migranten C&A of V&D zijn gestart?
Zoals het citaat waarmee ik begon al aangaf, mogen deze succesvolle
voorbeelden niet verhullen dat het proces van inpassing van
nieuwkomers ingewikkeld is. Dat gold in de Gouden eeuw, dat gold na de
Tweede Wereldoorlog, toen veel mensen uit Nederlands Indië naar hier
kwamen, en dat geldt op dit moment. Het huidige integratieproces
verloopt moeizaam.
Niet omdat de absolute positie van allochtonen in Nederland op dit
moment zo veel slechter is dan die in andere landen. Ook is er
behoorlijke progressie gemaakt op een aantal terreinen en loopt de
positie van immigranten per herkomstgebied uiteen. Waar we in
Nederland echter slecht in lijken te slagen is om goed om te gaan met
verschillen tussen bevolkingsgroepen. Ik wil dat graag illustreren met
drie sociale en economische voorbeelden.
o In de eerste plaats de arbeidsmarkt. Hoewel de situatie in de jaren
negentig verbeterde, is de positie van allochtonen op de arbeidsmarkt
aanzienlijk slechter dan die van autochtonen. Het verschil in
arbeidsmarktpositie tussen allochtonen en autochtonen in Nederland
behoort tot de hoogste in de westerse wereld. Voor jonge allochtone
vrouwen loopt het verschil in participatie bijvoorbeeld op tot 34
procentpunten!
o Ook qua opleidingsniveau gaapt er een kloof. Meer dan elders is de
scholingssituatie van allochtonen in Nederland veel ongunstiger dan
die van de autochtone bevolking. Door hoge onderwijsuitval verlaten
relatief veel allochtonen de school zonder diploma. Daarmee bestaat
een fors gat met de bovenlaag, waarin overigens gelukkig ook een
allochtone elite in toenemende mate zijn plaats vindt. Verontrustend
is echter dat ook deze beter geschoolde allochtonen problemen hebben
met het vinden van een baan.
o In sociaal perspectief valt op dat de verschillende
bevolkingsgroepen weinig contact met elkaar hebben. Ik ben geschrokken
van de resultaten van onderzoek van het gerenommeerde Amerikaans Pew
Research Centre. Daaruit blijkt dat Nederland het enige westerse land
is waar een meerderheid van de bevolking een negatief beeld heeft van
moslims. Recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau laat
zien dat tweederde van de autochtone bevolking geen of weinig contact
heeft met allochtonen. Andersom blijkt 70 procent van de Turken en 60
procent van de Marokkanen overwegend met mensen uit de eigen groep om
te gaan. Nog zorgwekkender is dat de contacten ook nog eens lijken te
verminderen. Niet alleen bij ouderen, maar ook jongere generaties.
Dames en heren, Nederland heeft anno 2005 een LAT-relatie met zijn
gemeenschap van migranten. Of eigenlijk een omgekeerde LAT-relatie: we
leven samen, maar toch apart. Living together apart.
2. Naar een verklaring: de erfenis van de verzuiling
Hoe is dat zo gekomen? Ongetwijfeld speelt een rol dat de migranten
van vandaag een andere achtergrond hebben dan die in de 17e eeuw. En
daardoor minder makkelijk aansluiting vinden.
Er is echter ook een oorzaak die zijn wortels heeft in de
ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse samenleving: de erfenis van
de verzuiling. Waar Nederland sinds de Republiek gekenmerkt wordt door
een open economische oriëntatie, is tegelijkertijd steeds sprake
geweest van een gesloten politieke cultuur. In het verzuilde
Nederland, dat voort bestond tot in de jaren zestig van de vorige
eeuw, toleréérden redelijk gesloten systemen elkaar weliswaar. Maar
gezámenlijkheid bleef tot een minimum beperkt. Burgers in de ene zuil
hadden weinig contact met burgers uit de andere zuil.
Zo konden groepen in Nederland vreedzaam naast elkaar bestaan. Mijn
partijgenoot Hans van Mierlo noemde dit begin mei terecht de paradox
van de `verdraagzame intolerantie'. De rol van de staat hierbinnen was
om de aspiraties van de verschillende zuilen binnen de samenleving in
balans te houden. De politicoloog Arend Lijphart, die aan deze
universiteit in 2001 een eredoctoraat ontving, heeft dit beschreven in
zijn beroemde werk `Verzuiling, Pacificatie en Kentering'.
Hoewel de verzuiling sinds de jaren zestig van de vorige eeuw vrijwel
is verdwenen, denk ik dat zij op het terrein van onze omgang met
nieuwkomers een dubbele erfenis heeft nagelaten. Deze uit zich in onze
omgang met culturele verschillen en in onze gelijkheidsideologie.
Cultuurpolitiek
Op het terrein van wat ik cultuurpolitiek zou willen noemen, omvat
deze erfenis een mengeling van te grote geslotenheid en
vrijblijvendheid, en een gebrek aan gezamenlijkheid.
o Te gesloten, omdat toetreding tot de bestaande zuilen zeker voor
groepen nieuwkomers die minder met het bestaande gemeen hadden
moeilijk was. Dat werd nog versterkt, doordat er van uit werd gegaan
dat nieuwkomers zouden terugkeren naar de herkomstlanden.
o Te vrijblijvend, omdat aan nieuwkomers te weinig eisen werden
gesteld om hun uiterste best te doen zich een plaatsje in de
samenleving te verwerven. Ik deel de suggestie van Paul Scheffer dat
die vrijblijvendheid samenhangt met de veelgeroemde tolerantie van de
Nederlandse samenleving. Die tolerantie staat vaak voor
onverschilligheid, die verschillen helpt in stand te houden.
o En ten slotte te weinig gezamenlijkheid. De gemeenschappelijkheid
tussen de zuilen was immers minimaal en was direct gekoppeld aan een
acceptatie van verschil. Daarmee werd Nederlanderschap te weinig
tastbaar en aantrekkelijk om als gemeenschappelijke basis te kunnen
dienen. Niet zo gek dus dat uit onderzoek in het kader van de European
Value Studies blijkt dat Nederlanders in vergelijking met andere
Europeanen relatief weinig trots zijn op hun vaderland.
Gelijkheidsideologie
Naast deze drie elementen van de verzuiling - geslotenheid,
vrijblijvendheid en gebrek aan gezamenlijke beleving - is een tweede
residu van de verzuiling de gelijkheidsideologie. Doordat de overheid
in de verzuilde samenleving altijd op eieren moest lopen om de
verschillende bloedgroepen te vriend te houden, ontwikkelden de
Nederlandse instituties een sterk egalitair karakter. Dat uitte zich
in het poldermodel en een uitgebreide verzorgingsstaat. Differentiatie
kreeg maar beperkt ruimte. Uitzonderlijke prestaties werden niet
navenant beloond en geprezen.
Deze dubbele erfenis van een gesloten, vrijblijvende en weinig
gezamenlijke cultuurpolitiek en een doorgeschoten gelijkheidsideologie
is in tijden van globalisering steeds minder houdbaar. Bovendien
bemoeilijkt zij de omgang met integratie en immigratie. Zij biedt te
weinig houvast in de context van de onzekerheid en de veranderingen
die globalisering onvermijdelijk met zich meebrengt. En te weinig
flexibiliteit en ruimte voor differentiatie. Zowel vanuit het
perspectief van cultuurpolitiek als dat van de egalitaire inslag van
de Nederlandse samenleving, zijn integratie en immigratie daarom
gebaat bij een bredere hervormingsagenda.
3. Integratie
Laat ik beginnen met integratie. Nederland heeft veel te winnen bij
een betere integratie van nieuwkomers. Integratie is een thema dat
hoog op het lijstje staat van zaken waarover burgers zich zorgen
maken. Zij vormt een belangrijk bestanddeel van de hedendaagse `morele
paniek', zoals professor Ineke Sluiter het noemde in haar Diësoratie
aan deze universiteit. Ook in economische zin is zij van belang. Ik
schets u de resultaten van een kleine rekenoefening die ik heb laten
uitvoeren waar het dan om gaat.
Kansen
Er zijn in Nederland ongeveer 1,1 miljoen niet-westerse migranten in
de leeftijdgroep van 15 tot 64 jaar. De helft van deze mensen heeft
een baan, tegen tweederde van de Nederlandse bevolking. Als het ons
lukt de arbeidsdeelname van niet-westerse migranten te verhogen tot
het peil van de Nederlandse bevolking, dragen in de toekomst 200.000
mensen meer bij aan onze economische groei. Het Bruto Binnenlands
Product zou daarmee met zo'n 3 ½ miljard euro kunnen toenemen. Alleen
al in de bijstand zou jaarlijks 1,6 miljard euro aan uitkeringen
kunnen worden bespaard. Maar het gaat ook om het aan de slag krijgen
van velen die nu geen uitkering ontvangen. Onder hen zijn veel
allochtone vrouwen. Dat is ook in bredere dan economische zin
belangrijk, omdat werk een belangrijke manier vormt om volwaardig deel
te nemen aan de samenleving.
Leerwerktrajecten
De vraag is hoe we dit kunnen realiseren. Ik heb grote sympathie voor
een aantal recente initiatieven om scholing en werkervaring te
combineren. In Rotterdam loopt bijvoorbeeld het project `Marok'kans.
Dat regelt dat jongeren een stage kunnen lopen op Rotterdam Airport
met uitzicht op een baan. De ervaringen hiermee zijn positief. Ook op
andere plekken wordt vanuit deze optiek gewerkt, zoals in de
kabinetsaanpak van jeugdwerkloosheid. Het gaat hierbij om niet
vrijblijvende initiatieven, in de zin dat behoorlijke prikkels bestaan
om deel te nemen. Het uitzicht op een baan of een leerwerktraject
motiveert uiteraard; dat is de wortel die we moeten bieden. Daarnaast
moeten we er niet voor terugschrikken af en toe naar de stok te
grijpen als werklozen hun verantwoordelijkheid niet nemen.
Bij deze initiatieven is het bedrijfsleven nauw betrokken. Die
betrokkenheid wil het kabinet graag nog vergroten. Dat kan onder meer
door het risico dat bedrijven lopen om op te draaien voor bijvoorbeeld
ziekteverzuim, tijdelijk over te nemen. Zo zou de overheid garant
kunnen staan voor de kosten in het eerste halfjaar van een
leerwerktraject. Na die periode zou dan het bedrijfsleven zelf weer
verantwoordelijk worden. Het kabinet heeft recent besloten langs deze
lijn een pilot te beginnen.
Sociale zekerheid
Hoe belangrijk ook, naast deze initiatieven zijn verdere hervormingen
nodig om de problematiek van integratie op de arbeidsmarkt op te
lossen. Net als andere aspecten van globalisering zetten integratie en
immigratie druk op de verzorgingstaat. In een studie onder redactie
van Jelle van der Meer en Han Entzinger wordt dit de `ontgrenzing van
de verzorgingsstaat' genoemd. Een van de oplossingen die de studie
voor dit probleem aandraagt, is migranten de eerste tijd het recht op
een uitkering te ontzeggen.
Ik denk echter dat we de oplossing vooral ook moeten zoeken in meer
generieke aanpassingen. Uit onderzoek van het Centraal Planbureau
blijkt dat in landen waar de uitkeringsduur lang is, waar weinig
actief arbeidsmarktbeleid is en waar de ontslagbescherming hoog is,
het werkloosheidpercentage onder migranten eveneens erg hoog is. Dat
is ook niet raar: "outsiders" als migranten hebben het meeste last van
regels en wetten die "insiders" beschermen. Het versterken van
prikkels tot activiteit en het verwijderen van barrières voor
toetreding op de arbeidsmarkt vormt de centrale opgave. Met
verandering in WW en WAO en vooral ook de recente aanpassingen in de
bijstand - waarin nieuwkomers oververtegenwoordigd zijn - werkt het
kabinet hier ook hard aan. In de toekomst zullen we niet ontkomen aan
verdere aanpassingen om de arbeidsmarkt beter te laten functioneren.
Aan de vraagkant gaat het dan om de minimumloonkosten, aan de
aanbodskant om de sociale zekerheid nog meer activerend te maken.
4. Kennismigratie
Dames en heren, naast integratie dient zich de vraag aan hoe we de
komende tijd moeten omspringen met immigratie. Het Centraal Planbureau
heeft laten zien dat het toelaten van grote aantallen migranten ook in
tijden van vergrijzing niet automatisch heilzaam is voor de economie.
Hiermee zet het vraagtekens bij een VN- studie die suggereert dat
westerse landen om de gevolgen van vergrijzing op te vangen de komende
50 jaar zo'n 674 miljoen migranten nodig hebben; ruim 13 miljoen per
jaar dus. Alleen als die migranten goed geschoold zijn en als zij in
groten getale gaan deelnemen aan het arbeidsproces, kunnen positieve
effecten worden verwacht.
Voor toekomstige migratie betekent dit dat we ons meer moeten richten
op hoger opgeleide nieuwkomers, op kennismigranten die met hun
vakkennis en vaardigheden een bijdrage kunnen leveren aan de
Nederlandse economie, die een brug kunnen vormen naar buitenlandse
markten. Juist op het vlak van die kennismigratie wordt de
internationale concurrentie groter. Of het nu gaat om de crème de la
crème van academische onderzoekers of toppers voor het bedrijfsleven,
er ontstaat meer en meer een strijd om talent, kennis en vaardigheden
op wereldschaal. Landen moeten zich onderscheiden om aantrekkelijk te
zijn voor dit toptalent.
Ook hier heeft Nederland nog veel te winnen. Toponderzoekers
vertrekken en masse naar de andere kant van de oceaan. Waar landen als
Groot-Brittannië succesvol zijn in het aantrekken van hoogopgeleide
migranten, loopt die stroom naar Nederland relatief terug.
Zoals u wellicht weet, heeft het kabinet al een aantal maatregelen
genomen om de procedures voor het aantrekken van hoger opgeleiden te
vereenvoudigen. Toch krijg ik nog signalen die duidelijk maken dat we
er nog niet zijn. Recent onderzoek van werkgeverszijde laat zien dat
bedrijven nog steeds problemen ondervinden. Voor veel buitenlandse
promovendi aan universiteiten is het moeilijk om na afronding van hun
proefschrift hier te blijven werken. Maar ook breder.
Maar net als bij integratie ligt een belangrijk deel van het probleem
bij het aantrekken van kennismigranten dieper. Ik noem u twee
voorbeelden.
Creatieve klasse
In de eerste plaats het onderzoek van de Amerikaan Richard Florida
over de zogenoemde creatieve klasse. Daarmee doelt Florida niet alleen
op kunstenaars, maar ook op creatievelingen op het vlak van onderzoek
en wetenschap, ondernemers, et cetera. Ik vermoed dat die creatieve
klasse in deze zaal hier vandaag goed vertegenwoordigd is. Die
creatieve klasse van hoogopgeleide mensen is cruciaal voor economische
groei, en is internationaal erg mobiel. Voor landen is het daarom
belangrijk om aantrekkelijk te zijn voor dergelijke hoogopgeleide
migranten. Eén van de factoren die creatieve mensen aantrekken, is
volgens Florida het bestaan van een open en tolerant klimaat, en een
veelzijdige culturele omgeving. Een goede omgang met integratie is
daarmee ook indirect economisch belangrijk, als onderdeel van je
culturele infrastructuur om toptalent van elders te trekken. Om
aantrekkelijk te zijn voor hoogopgeleide migranten zullen we zo'n open
en tolerant klimaat moeten koesteren en onderhouden.
Differentiatie
In de tweede plaats is er de relatie met de egalitaire inslag van
Nederland. Onderzoekers uit Nederland die naar de VS vertrekken,
blijken dit vooral te doen omdat bij uitzonderlijke prestaties in de
VS ook uitzonderlijke onderzoeksfaciliteiten en beloning worden
geboden. Het gebrek aan differentiatie in de manier hoe we met
excellentie omgaan maakt dat toptalent zijn heil elders zoekt. En dat
buitenlandse toppers zich twee keer bedenken voordat ze naar Nederland
komen. Dit zijn overwegingen die bij de financiering van onderzoek een
belangrijke functie moeten hebben, willen we in de mondiale strijd om
kennis en vaardigheden een rol van betekenis spelen.
5. Conclusie
Dames en heren, ik heb vandaag een aantal gedachten met u gedeeld over
onze omgang met nieuwkomers. Hoe moeizaam het proces van integratie in
Nederland in een aantal opzichten ook is verlopen, ik zie ook de
dynamiek van de hoop, zoals Monnet dat noemde. Hoop omdat integratie
en immigratie kansen bieden die een open samenleving als de
Nederlandse in tijden van globalisering wel zal móeten aangrijpen.
Om die hoop te verzilveren zullen we echter niet aan lastige vragen
ontkomen. Vragen over sociaal-economische hervormingen, over cultuur
en over mentaliteit. Onze eigen geschiedenis van verzuiling heeft ons
een gecompliceerde erfenis nagelaten waar het gaat om de omgang met
verschillen.
In het culturele domein zijn we als gevolg hiervan vaak met een boog
om verschillen heen gelopen, en zijn we te weinig in staat gebleken om
gemeenschappelijkheid te bieden èn te vragen. Vanuit onze egalitaire
inslag binnen het sociaal-economische domein zijn we juist bang om die
verschillen toe te laten, en bieden daarmee te weinig ruimte voor de
beloning van excellente prestaties en prikkels tot participatie.
Het lijkt mij duidelijk dat deze dubbele erfenis niet meer houdbaar
is. Zij is namelijk mede debet aan de ongunstige positie van migranten
in Nederland. En zij vermindert de aantrekkingskracht voor
kennismigranten in de toekomst. Ook de stappen die dit vergt lijken
mij in belangrijke mate helder. De verminderde vrijblijvendheid die
het kabinet nastreeft waar het gaat om integratie is hier een
voorbeeld van. Dat geldt ook voor de noodzaak van een grotere mate van
differentiatie bij het belonen van excellente prestaties zoals in de
academische wereld. Ook het verder verminderen van
toetredingsbarrières tot de arbeidsmarkt zal de inpassing van
nieuwkomers ten goede komen.
Vooral in het culturele domein zijn de antwoorden echter minder
eenduidig. De omgang met verschil vergt daar een verdere zoektocht.
Het gaat bij die tocht in essentie om het vinden van een balans tussen
openheid en verdraagzaamheid aan de ene kant en een niet vrijblijvende
gemeenschappelijkheid aan de andere kant. Ik was in dit opzicht
getroffen door een ingezonden brief in de Volkskrant van een
Nederlandse studente aan Kings's College in Londen na de
verschrikkelijke aanslagen op 7 juli. Zij schreef: "De publieke opinie
over migratie en integratievraagstukken in Londen is positiever dan in
Nederland. Er is een grotere acceptatie van verschil en tegelijkertijd
is er saamhorigheid, juist ook na de aanslagen van donderdag".
Net als uw collega in Londen, zult u als jonge nieuwe intelligentsia
bij deze zoektocht een sleutelrol moeten vervullen. U bent het immers
die met uw kennis en kunde de basis moet leggen voor de toekomst. Als
studenten van vandaag is uw wereld vanzelfsprekend een internationale.
Voor velen van u betekent het buitenland meer dan vakantie. U gaat er
ook heen voor studie, vriendschappen en werk. Beter dan uw ouders en
grootouders bent u in staat om Nederland te vergelijken met andere
landen. Voor u is de mondiale verwevenheid en de aanwezigheid van
nieuwkomers niet zo zeer een verandering maar een gegeven.
Ik wil u graag uitdagen mee te denken over wat ik een hernieuwde en
herkenbare Nederlandse identiteit zou willen noemen. Een identiteit
die open is, maar niet vrijblijvend. Die recht doet aan
verscheidenheid maar voldoende tastbaar is in zijn gezamenlijkheid.
Dat zal voor ons misschien even wennen zijn. Nederland is een land
waar nationale trots er vooral uit lijkt te bestaan dat we die maar in
zo geringe mate kennen. Chauvinistisch over het feit dat we niet
chauvinistisch zijn. Dat maakt het lastig voor nieuwkomers om zich met
hun nieuwe vaderland te vereenzelvigen. Mag ik de titel van Simon
Schama's fascinerende boek over de lage landen The Embarassment of
Riches parafraseren: Nederland kampt met een `Embarrassment of Pride'.
Om onze omgang met nieuwkomers tot een succes te maken, hebben we een
breed gedeelde trots nodig over wat ons bindt.
5-9-2005 14:59