D66

Deze toespraak is gehouden door Laurens-Jan Brinkhorst, Minister van Economische Zaken, ter gelegenheid van de opening van het Academisch Jaar aan de Universiteit Leiden.

Dames en heren,

Het is voor mij een grote eer hier vandaag te mogen spreken ter gelegenheid van de opening van het nieuwe academisch jaar. Ik heb een sterke band met Leiden en zijn universiteit. Ik heb hier gewoond, gestudeerd, gedoceerd, ja zelfs mijn echtgenote ontmoet. Overigens ben ik lid van het Comité van Aanbeveling van het Leids Universitair Fonds en er mag geen twijfel over bestaan: dat blijf ik ook. Ik heb hier een schat aan kennis mogen opdoen. De kans gekregen mijn talenten te ontwikkelen. Geleerd dat het belangrijk is om open te staan voor kennis, ideeën en opvattingen van anderen en andersdenkenden.

Het thema dat ik vandaag wil behandelen, is verbonden met het devies Presidium Libertatis, waarmee Willem van Oranje in 1575 de Leidse universiteit stichtte. Als een bolwerk van vrijheid. Van wetenschappelijke vrijheid, vanzelfsprekend. Maar daarmee ook als een toevluchtsoord voor denkers uit andere regio's die hier de vrijheid van denken vonden die zij elders ontbeerden. Zoals Albert Einstein, die hier in de jaren twintig van de vorige eeuw aan deze universiteit verbleef, en van wie hier in Leiden recentelijk een nog onbekend manuscript gevonden werd.

Waar Frits Bolkestein hier vorig jaar sprak over de Veelvolkeren Unie in Europa, zal ik het hebben over het samenleven van verschillende volken binnen de landsgrenzen. Over de omgang met nieuwkomers. Laat ik beginnen met een citaat:

`Zij, in het bijzonder de ongeschoolden die van het platteland trokken slaagden er slechts zelden in tot welstand te komen. Ook hun kinderen, de tweede generatie, kwamen niet veel verder. Eerst in de derde generatie, kwam een sterker neiging aan het licht de opleidingsmogelijkheden beter te benutten'. (Bouman&Bouman, 1952, De groei van een werkstad)

Dit citaat komt uit een historische studie over de stad Rotterdam, waar zoals in veel andere steden gedurende de twintigste eeuw velen van het platteland naar toe trokken. De zoektocht van nieuwkomers naar een plek in de samenleving is een proces van alle tijden. Een proces met verschillende fasen, met vallen en opstaan, dat niet automatisch verloopt. Een proces dat niet van de ene op de andere dag voltooid is, maar dat generaties kan duren.

Lost de tijd dit dan vanzelf op? Nee. We kunnen niet achteroverleunen. We mogen de maatschappelijke problemen niet zo maar wegwimpelen. Dat wegwimpelen is in het verleden te vaak gebeurd, zeker ook in Nederland. Integratie van nieuwkomers vereist een krachtig antwoord van de overheid, de samenleving én de nieuwkomers zelf.

Voor het zoeken naar een antwoord maakt Jean Monnet, één van de grondleggers van de Europese samenwerking, een belangrijk onderscheid tussen dynamiek die voortkomt uit angst en dynamiek die voortkomt uit hoop. Monnet beklemtoonde dat voor het Europese project de dynamiek van de hoop essentieel is.

Mijns inziens geldt hetzelfde voor vraagstukken rond immigratie en integratie. Ook hier zal het antwoord moeten voortkomen uit de dynamiek van de hoop. Niet uit de angst voor migranten, of de last die wij van hen denken te hebben. Maar vanuit de kansen die er liggen.

Zeker ook vanuit een economisch perspectief zie ik vraagstukken rondom integratie en toekomstige immigratie als twee kanten van dezelfde medaille. In beide gevallen is het de opgave onze arrangementen zo in te richten dat we kansen die er liggen kunnen verzilveren. Bij deze opgave staat onze omgang met verschillen centraal.

Alvorens hier op in te gaan wil ik een korte beschouwing geven over de Nederlandse immigratiegeschiedenis. En over de erfenis van het verzuilingsstelsel, die in mijn ogen een centrale rol speelt in onze omgang met nieuwkomers.

1. Integratie en immigratie in Nederland in historisch perspectief Laten we om te beginnen vaststellen dat immigratie in Nederland van alle tijden is. Kijkt u naar de Portugese Joden, onder wie de ouders van Spinoza, die hier in de 16e en 17e eeuw naar toe kwamen. Naar de Vlamingen die de Leidse lakenindustrie in de 17e eeuw een belangrijke impuls gaven. Kijkt u naar de Hugenoten in de 18e eeuw. En naar de Middeneuropese migranten eind 19e eeuw. Veel van deze nieuwkomers hebben hun weg gevonden binnen de samenleving. Zij droegen bij aan de denkkracht van de lage landen. Of ze brachten met hun nering vernieuwing in de Nederlandse economie, zoals bekende winkeliersfamilies als Dreesman, Lampe en Brenninkmeyer. Wie realiseert zich dat migranten C&A of V&D zijn gestart?

Zoals het citaat waarmee ik begon al aangaf, mogen deze succesvolle voorbeelden niet verhullen dat het proces van inpassing van nieuwkomers ingewikkeld is. Dat gold in de Gouden eeuw, dat gold na de Tweede Wereldoorlog, toen veel mensen uit Nederlands Indië naar hier kwamen, en dat geldt op dit moment. Het huidige integratieproces verloopt moeizaam.

Niet omdat de absolute positie van allochtonen in Nederland op dit moment zo veel slechter is dan die in andere landen. Ook is er behoorlijke progressie gemaakt op een aantal terreinen en loopt de positie van immigranten per herkomstgebied uiteen. Waar we in Nederland echter slecht in lijken te slagen is om goed om te gaan met verschillen tussen bevolkingsgroepen. Ik wil dat graag illustreren met drie sociale en economische voorbeelden.

o In de eerste plaats de arbeidsmarkt. Hoewel de situatie in de jaren negentig verbeterde, is de positie van allochtonen op de arbeidsmarkt aanzienlijk slechter dan die van autochtonen. Het verschil in arbeidsmarktpositie tussen allochtonen en autochtonen in Nederland behoort tot de hoogste in de westerse wereld. Voor jonge allochtone vrouwen loopt het verschil in participatie bijvoorbeeld op tot 34 procentpunten!
o Ook qua opleidingsniveau gaapt er een kloof. Meer dan elders is de scholingssituatie van allochtonen in Nederland veel ongunstiger dan die van de autochtone bevolking. Door hoge onderwijsuitval verlaten relatief veel allochtonen de school zonder diploma. Daarmee bestaat een fors gat met de bovenlaag, waarin overigens gelukkig ook een allochtone elite in toenemende mate zijn plaats vindt. Verontrustend is echter dat ook deze beter geschoolde allochtonen problemen hebben met het vinden van een baan.
o In sociaal perspectief valt op dat de verschillende bevolkingsgroepen weinig contact met elkaar hebben. Ik ben geschrokken van de resultaten van onderzoek van het gerenommeerde Amerikaans Pew Research Centre. Daaruit blijkt dat Nederland het enige westerse land is waar een meerderheid van de bevolking een negatief beeld heeft van moslims. Recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau laat zien dat tweederde van de autochtone bevolking geen of weinig contact heeft met allochtonen. Andersom blijkt 70 procent van de Turken en 60 procent van de Marokkanen overwegend met mensen uit de eigen groep om te gaan. Nog zorgwekkender is dat de contacten ook nog eens lijken te verminderen. Niet alleen bij ouderen, maar ook jongere generaties.

Dames en heren, Nederland heeft anno 2005 een LAT-relatie met zijn gemeenschap van migranten. Of eigenlijk een omgekeerde LAT-relatie: we leven samen, maar toch apart. Living together apart.

2. Naar een verklaring: de erfenis van de verzuiling Hoe is dat zo gekomen? Ongetwijfeld speelt een rol dat de migranten van vandaag een andere achtergrond hebben dan die in de 17e eeuw. En daardoor minder makkelijk aansluiting vinden.

Er is echter ook een oorzaak die zijn wortels heeft in de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse samenleving: de erfenis van de verzuiling. Waar Nederland sinds de Republiek gekenmerkt wordt door een open economische oriëntatie, is tegelijkertijd steeds sprake geweest van een gesloten politieke cultuur. In het verzuilde Nederland, dat voort bestond tot in de jaren zestig van de vorige eeuw, toleréérden redelijk gesloten systemen elkaar weliswaar. Maar gezámenlijkheid bleef tot een minimum beperkt. Burgers in de ene zuil hadden weinig contact met burgers uit de andere zuil.

Zo konden groepen in Nederland vreedzaam naast elkaar bestaan. Mijn partijgenoot Hans van Mierlo noemde dit begin mei terecht de paradox van de `verdraagzame intolerantie'. De rol van de staat hierbinnen was om de aspiraties van de verschillende zuilen binnen de samenleving in balans te houden. De politicoloog Arend Lijphart, die aan deze universiteit in 2001 een eredoctoraat ontving, heeft dit beschreven in zijn beroemde werk `Verzuiling, Pacificatie en Kentering'.

Hoewel de verzuiling sinds de jaren zestig van de vorige eeuw vrijwel is verdwenen, denk ik dat zij op het terrein van onze omgang met nieuwkomers een dubbele erfenis heeft nagelaten. Deze uit zich in onze omgang met culturele verschillen en in onze gelijkheidsideologie.

Cultuurpolitiek
Op het terrein van wat ik cultuurpolitiek zou willen noemen, omvat deze erfenis een mengeling van te grote geslotenheid en vrijblijvendheid, en een gebrek aan gezamenlijkheid.

o Te gesloten, omdat toetreding tot de bestaande zuilen zeker voor groepen nieuwkomers die minder met het bestaande gemeen hadden moeilijk was. Dat werd nog versterkt, doordat er van uit werd gegaan dat nieuwkomers zouden terugkeren naar de herkomstlanden. o Te vrijblijvend, omdat aan nieuwkomers te weinig eisen werden gesteld om hun uiterste best te doen zich een plaatsje in de samenleving te verwerven. Ik deel de suggestie van Paul Scheffer dat die vrijblijvendheid samenhangt met de veelgeroemde tolerantie van de Nederlandse samenleving. Die tolerantie staat vaak voor onverschilligheid, die verschillen helpt in stand te houden. o En ten slotte te weinig gezamenlijkheid. De gemeenschappelijkheid tussen de zuilen was immers minimaal en was direct gekoppeld aan een acceptatie van verschil. Daarmee werd Nederlanderschap te weinig tastbaar en aantrekkelijk om als gemeenschappelijke basis te kunnen dienen. Niet zo gek dus dat uit onderzoek in het kader van de European Value Studies blijkt dat Nederlanders in vergelijking met andere Europeanen relatief weinig trots zijn op hun vaderland.

Gelijkheidsideologie
Naast deze drie elementen van de verzuiling - geslotenheid, vrijblijvendheid en gebrek aan gezamenlijke beleving - is een tweede residu van de verzuiling de gelijkheidsideologie. Doordat de overheid in de verzuilde samenleving altijd op eieren moest lopen om de verschillende bloedgroepen te vriend te houden, ontwikkelden de Nederlandse instituties een sterk egalitair karakter. Dat uitte zich in het poldermodel en een uitgebreide verzorgingsstaat. Differentiatie kreeg maar beperkt ruimte. Uitzonderlijke prestaties werden niet navenant beloond en geprezen.

Deze dubbele erfenis van een gesloten, vrijblijvende en weinig gezamenlijke cultuurpolitiek en een doorgeschoten gelijkheidsideologie is in tijden van globalisering steeds minder houdbaar. Bovendien bemoeilijkt zij de omgang met integratie en immigratie. Zij biedt te weinig houvast in de context van de onzekerheid en de veranderingen die globalisering onvermijdelijk met zich meebrengt. En te weinig flexibiliteit en ruimte voor differentiatie. Zowel vanuit het perspectief van cultuurpolitiek als dat van de egalitaire inslag van de Nederlandse samenleving, zijn integratie en immigratie daarom gebaat bij een bredere hervormingsagenda.

3. Integratie
Laat ik beginnen met integratie. Nederland heeft veel te winnen bij een betere integratie van nieuwkomers. Integratie is een thema dat hoog op het lijstje staat van zaken waarover burgers zich zorgen maken. Zij vormt een belangrijk bestanddeel van de hedendaagse `morele paniek', zoals professor Ineke Sluiter het noemde in haar Diësoratie aan deze universiteit. Ook in economische zin is zij van belang. Ik schets u de resultaten van een kleine rekenoefening die ik heb laten uitvoeren waar het dan om gaat.

Kansen
Er zijn in Nederland ongeveer 1,1 miljoen niet-westerse migranten in de leeftijdgroep van 15 tot 64 jaar. De helft van deze mensen heeft een baan, tegen tweederde van de Nederlandse bevolking. Als het ons lukt de arbeidsdeelname van niet-westerse migranten te verhogen tot het peil van de Nederlandse bevolking, dragen in de toekomst 200.000 mensen meer bij aan onze economische groei. Het Bruto Binnenlands Product zou daarmee met zo'n 3 ½ miljard euro kunnen toenemen. Alleen al in de bijstand zou jaarlijks 1,6 miljard euro aan uitkeringen kunnen worden bespaard. Maar het gaat ook om het aan de slag krijgen van velen die nu geen uitkering ontvangen. Onder hen zijn veel allochtone vrouwen. Dat is ook in bredere dan economische zin belangrijk, omdat werk een belangrijke manier vormt om volwaardig deel te nemen aan de samenleving.

Leerwerktrajecten
De vraag is hoe we dit kunnen realiseren. Ik heb grote sympathie voor een aantal recente initiatieven om scholing en werkervaring te combineren. In Rotterdam loopt bijvoorbeeld het project `Marok'kans. Dat regelt dat jongeren een stage kunnen lopen op Rotterdam Airport met uitzicht op een baan. De ervaringen hiermee zijn positief. Ook op andere plekken wordt vanuit deze optiek gewerkt, zoals in de kabinetsaanpak van jeugdwerkloosheid. Het gaat hierbij om niet vrijblijvende initiatieven, in de zin dat behoorlijke prikkels bestaan om deel te nemen. Het uitzicht op een baan of een leerwerktraject motiveert uiteraard; dat is de wortel die we moeten bieden. Daarnaast moeten we er niet voor terugschrikken af en toe naar de stok te grijpen als werklozen hun verantwoordelijkheid niet nemen.

Bij deze initiatieven is het bedrijfsleven nauw betrokken. Die betrokkenheid wil het kabinet graag nog vergroten. Dat kan onder meer door het risico dat bedrijven lopen om op te draaien voor bijvoorbeeld ziekteverzuim, tijdelijk over te nemen. Zo zou de overheid garant kunnen staan voor de kosten in het eerste halfjaar van een leerwerktraject. Na die periode zou dan het bedrijfsleven zelf weer verantwoordelijk worden. Het kabinet heeft recent besloten langs deze lijn een pilot te beginnen.

Sociale zekerheid
Hoe belangrijk ook, naast deze initiatieven zijn verdere hervormingen nodig om de problematiek van integratie op de arbeidsmarkt op te lossen. Net als andere aspecten van globalisering zetten integratie en immigratie druk op de verzorgingstaat. In een studie onder redactie van Jelle van der Meer en Han Entzinger wordt dit de `ontgrenzing van de verzorgingsstaat' genoemd. Een van de oplossingen die de studie voor dit probleem aandraagt, is migranten de eerste tijd het recht op een uitkering te ontzeggen.

Ik denk echter dat we de oplossing vooral ook moeten zoeken in meer generieke aanpassingen. Uit onderzoek van het Centraal Planbureau blijkt dat in landen waar de uitkeringsduur lang is, waar weinig actief arbeidsmarktbeleid is en waar de ontslagbescherming hoog is, het werkloosheidpercentage onder migranten eveneens erg hoog is. Dat is ook niet raar: "outsiders" als migranten hebben het meeste last van regels en wetten die "insiders" beschermen. Het versterken van prikkels tot activiteit en het verwijderen van barrières voor toetreding op de arbeidsmarkt vormt de centrale opgave. Met verandering in WW en WAO en vooral ook de recente aanpassingen in de bijstand - waarin nieuwkomers oververtegenwoordigd zijn - werkt het kabinet hier ook hard aan. In de toekomst zullen we niet ontkomen aan verdere aanpassingen om de arbeidsmarkt beter te laten functioneren. Aan de vraagkant gaat het dan om de minimumloonkosten, aan de aanbodskant om de sociale zekerheid nog meer activerend te maken.

4. Kennismigratie
Dames en heren, naast integratie dient zich de vraag aan hoe we de komende tijd moeten omspringen met immigratie. Het Centraal Planbureau heeft laten zien dat het toelaten van grote aantallen migranten ook in tijden van vergrijzing niet automatisch heilzaam is voor de economie. Hiermee zet het vraagtekens bij een VN- studie die suggereert dat westerse landen om de gevolgen van vergrijzing op te vangen de komende 50 jaar zo'n 674 miljoen migranten nodig hebben; ruim 13 miljoen per jaar dus. Alleen als die migranten goed geschoold zijn en als zij in groten getale gaan deelnemen aan het arbeidsproces, kunnen positieve effecten worden verwacht.

Voor toekomstige migratie betekent dit dat we ons meer moeten richten op hoger opgeleide nieuwkomers, op kennismigranten die met hun vakkennis en vaardigheden een bijdrage kunnen leveren aan de Nederlandse economie, die een brug kunnen vormen naar buitenlandse markten. Juist op het vlak van die kennismigratie wordt de internationale concurrentie groter. Of het nu gaat om de crème de la crème van academische onderzoekers of toppers voor het bedrijfsleven, er ontstaat meer en meer een strijd om talent, kennis en vaardigheden op wereldschaal. Landen moeten zich onderscheiden om aantrekkelijk te zijn voor dit toptalent.

Ook hier heeft Nederland nog veel te winnen. Toponderzoekers vertrekken en masse naar de andere kant van de oceaan. Waar landen als Groot-Brittannië succesvol zijn in het aantrekken van hoogopgeleide migranten, loopt die stroom naar Nederland relatief terug.

Zoals u wellicht weet, heeft het kabinet al een aantal maatregelen genomen om de procedures voor het aantrekken van hoger opgeleiden te vereenvoudigen. Toch krijg ik nog signalen die duidelijk maken dat we er nog niet zijn. Recent onderzoek van werkgeverszijde laat zien dat bedrijven nog steeds problemen ondervinden. Voor veel buitenlandse promovendi aan universiteiten is het moeilijk om na afronding van hun proefschrift hier te blijven werken. Maar ook breder. Maar net als bij integratie ligt een belangrijk deel van het probleem bij het aantrekken van kennismigranten dieper. Ik noem u twee voorbeelden.

Creatieve klasse
In de eerste plaats het onderzoek van de Amerikaan Richard Florida over de zogenoemde creatieve klasse. Daarmee doelt Florida niet alleen op kunstenaars, maar ook op creatievelingen op het vlak van onderzoek en wetenschap, ondernemers, et cetera. Ik vermoed dat die creatieve klasse in deze zaal hier vandaag goed vertegenwoordigd is. Die creatieve klasse van hoogopgeleide mensen is cruciaal voor economische groei, en is internationaal erg mobiel. Voor landen is het daarom belangrijk om aantrekkelijk te zijn voor dergelijke hoogopgeleide migranten. Eén van de factoren die creatieve mensen aantrekken, is volgens Florida het bestaan van een open en tolerant klimaat, en een veelzijdige culturele omgeving. Een goede omgang met integratie is daarmee ook indirect economisch belangrijk, als onderdeel van je culturele infrastructuur om toptalent van elders te trekken. Om aantrekkelijk te zijn voor hoogopgeleide migranten zullen we zo'n open en tolerant klimaat moeten koesteren en onderhouden.

Differentiatie
In de tweede plaats is er de relatie met de egalitaire inslag van Nederland. Onderzoekers uit Nederland die naar de VS vertrekken, blijken dit vooral te doen omdat bij uitzonderlijke prestaties in de VS ook uitzonderlijke onderzoeksfaciliteiten en beloning worden geboden. Het gebrek aan differentiatie in de manier hoe we met excellentie omgaan maakt dat toptalent zijn heil elders zoekt. En dat buitenlandse toppers zich twee keer bedenken voordat ze naar Nederland komen. Dit zijn overwegingen die bij de financiering van onderzoek een belangrijke functie moeten hebben, willen we in de mondiale strijd om kennis en vaardigheden een rol van betekenis spelen.

5. Conclusie
Dames en heren, ik heb vandaag een aantal gedachten met u gedeeld over onze omgang met nieuwkomers. Hoe moeizaam het proces van integratie in Nederland in een aantal opzichten ook is verlopen, ik zie ook de dynamiek van de hoop, zoals Monnet dat noemde. Hoop omdat integratie en immigratie kansen bieden die een open samenleving als de Nederlandse in tijden van globalisering wel zal móeten aangrijpen.

Om die hoop te verzilveren zullen we echter niet aan lastige vragen ontkomen. Vragen over sociaal-economische hervormingen, over cultuur en over mentaliteit. Onze eigen geschiedenis van verzuiling heeft ons een gecompliceerde erfenis nagelaten waar het gaat om de omgang met verschillen.

In het culturele domein zijn we als gevolg hiervan vaak met een boog om verschillen heen gelopen, en zijn we te weinig in staat gebleken om gemeenschappelijkheid te bieden èn te vragen. Vanuit onze egalitaire inslag binnen het sociaal-economische domein zijn we juist bang om die verschillen toe te laten, en bieden daarmee te weinig ruimte voor de beloning van excellente prestaties en prikkels tot participatie.

Het lijkt mij duidelijk dat deze dubbele erfenis niet meer houdbaar is. Zij is namelijk mede debet aan de ongunstige positie van migranten in Nederland. En zij vermindert de aantrekkingskracht voor kennismigranten in de toekomst. Ook de stappen die dit vergt lijken mij in belangrijke mate helder. De verminderde vrijblijvendheid die het kabinet nastreeft waar het gaat om integratie is hier een voorbeeld van. Dat geldt ook voor de noodzaak van een grotere mate van differentiatie bij het belonen van excellente prestaties zoals in de academische wereld. Ook het verder verminderen van toetredingsbarrières tot de arbeidsmarkt zal de inpassing van nieuwkomers ten goede komen.

Vooral in het culturele domein zijn de antwoorden echter minder eenduidig. De omgang met verschil vergt daar een verdere zoektocht. Het gaat bij die tocht in essentie om het vinden van een balans tussen openheid en verdraagzaamheid aan de ene kant en een niet vrijblijvende gemeenschappelijkheid aan de andere kant. Ik was in dit opzicht getroffen door een ingezonden brief in de Volkskrant van een Nederlandse studente aan Kings's College in Londen na de verschrikkelijke aanslagen op 7 juli. Zij schreef: "De publieke opinie over migratie en integratievraagstukken in Londen is positiever dan in Nederland. Er is een grotere acceptatie van verschil en tegelijkertijd is er saamhorigheid, juist ook na de aanslagen van donderdag".

Net als uw collega in Londen, zult u als jonge nieuwe intelligentsia bij deze zoektocht een sleutelrol moeten vervullen. U bent het immers die met uw kennis en kunde de basis moet leggen voor de toekomst. Als studenten van vandaag is uw wereld vanzelfsprekend een internationale. Voor velen van u betekent het buitenland meer dan vakantie. U gaat er ook heen voor studie, vriendschappen en werk. Beter dan uw ouders en grootouders bent u in staat om Nederland te vergelijken met andere landen. Voor u is de mondiale verwevenheid en de aanwezigheid van nieuwkomers niet zo zeer een verandering maar een gegeven.

Ik wil u graag uitdagen mee te denken over wat ik een hernieuwde en herkenbare Nederlandse identiteit zou willen noemen. Een identiteit die open is, maar niet vrijblijvend. Die recht doet aan verscheidenheid maar voldoende tastbaar is in zijn gezamenlijkheid. Dat zal voor ons misschien even wennen zijn. Nederland is een land waar nationale trots er vooral uit lijkt te bestaan dat we die maar in zo geringe mate kennen. Chauvinistisch over het feit dat we niet chauvinistisch zijn. Dat maakt het lastig voor nieuwkomers om zich met hun nieuwe vaderland te vereenzelvigen. Mag ik de titel van Simon Schama's fascinerende boek over de lage landen The Embarassment of Riches parafraseren: Nederland kampt met een `Embarrassment of Pride'. Om onze omgang met nieuwkomers tot een succes te maken, hebben we een breed gedeelde trots nodig over wat ons bindt.

5-9-2005 14:59