Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk: VD. 2005/2475
datum: 31-08-2005
onderwerp: Maatregelen i.v.m. risico insleep Aviaire Influenza
Bijlagen: 2
Geachte Voorzitter,
In mijn brief van 3 mei 2005 (TK 2004-2005, 28 807, nr. 82) informeerde ik u over de situatie met betrekking tot Aviaire Influenza (AI) in Azië. Ik heb u geschetst hoe wij ons hebben ingezet om door het ter beschikking stellen van expertise bij te dragen aan het beteugelen van de verdere verspreiding van het virus. Alle inspanningen ten spijt is de epidemie in de getroffen regio niet overal beteugeld en heeft zich zelfs uitgebreid naar Midden-Azië.
Op 17 maart van dit jaar (TK 2004-2005, 1206) antwoordde ik op vragen van het lid Vos (GroenLinks) dat er in de situatie van dat moment geen veterinaire noodzaak aanwezig was voor de maatregel van een ophokplicht. Mijn stellingname was het gevolg van een door de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE) aan de pluimveehouders verstrekt advies om pluimvee met vrije uitloop binnen te houden tot eind april 2005.
De situatie is ten opzichte van dat eerdere moment dit jaar gewijzigd.
In de eerste plaats is het virus de afgelopen maanden vanuit Zuidoost-Azië opgerukt naar Mongolië, Tibet, Kazachstan en Rusland met de laatst bevestigde uitbraak begin augustus 2005 oostelijk van de Oeral. De autoriteiten van de getroffen landen hebben het vermoeden uitgesproken dat trekvogels het virus hebben overgebracht.
In de tweede plaats gaat het bij de uitbraken in Rusland en Kazachstan om de hoogpathogene variant (H5N1) van AI. Deze variant is zeer agressief en ook voor mensen gevaarlijk.
Het derde aspect dat de situatie van nu anders maakt dan eerder dit jaar is het feit dat de huidige periode de start van de vogeltrek markeert. Vogeldeskundigen geven aan dat in Nederland trekvogels kunnen arriveren die mogelijk in contact zijn geweest met besmette vogels uit de gebieden waar AI-uitbraken zijn vastgesteld. Incidenteel wordt ook directe trek vanuit de besmette gebieden naar Nederland waargenomen. Een door verschillende vogelorganisaties opgestelde quick scan met betrekking tot vogeltrekroutes is als bijlage bijgevoegd.
Over de aldus ontstane situatie heb ik een spoedadvies gevraagd aan een onafhankelijke Commissie van Deskundigen AI (ingesteld na de AI-uitbraak in 2003). Deze commissie is op maandag 15 augustus 2005 bijeen geweest en heeft mij geadviseerd een ophokgebod uit te vaardigen voor de commerciële pluimveehouderij. Voor de hobbysector achtte de commissie een advies het juiste middel.
Ik heb het advies van de commissie zorgvuldig gewogen, daarbij rekening houdend met de door hen geschetste veterinaire risico's en de mijnerzijds onderkende belangen van dierenwelzijn en economische aspecten (het advies van de Commissie van Deskundigen is ter informatie bijgevoegd).
De afweging van belangen heeft mij ertoe gebracht de pluimveesector niet uitsluitend een ophokplicht op te leggen, maar hen tevens een alternatief te bieden om andere maatregelen te treffen die hetzelfde effect beogen. Daardoor kunnen pluimveehouders die vrije uitloop hebben, voornamelijk de biologische pluimveehouders en houders van zogenaamde Freilandkippen, constructies aanbrengen waardoor de dieren wel, zij het beperkt, naar buiten kunnen, maar waar contact met wilde vogels of hun uitwerpselen wordt voorkomen. Met deze aanpak kunnen welzijnsproblemen worden voorkomen dan wel worden beperkt. De maatregel met de ophok- of afschermplicht is op 22 augustus 2005 in werking getreden.
Met de keuze om het advies van de Commissie van Deskundigen te volgen en tot verplicht ophokken of afschermen over te gaan is één van de belangrijke risico's afgedekt. Een ander risico voor insleep wordt gevormd door directe import van levende vogels, producten of delen daarvan, uit de besmette gebieden. Dit risico is afgedekt met een Europees importverbod voor vogels, producten of delen daarvan. Dit importverbod bestond al voor de door AI getroffen landen in Azië, maar is op 15 augustus 2005 uitgebreid tot Rusland en Kazachstan. Om illegale import tegen te gaan heb ik de Douane en Algemene Inspectiedienst (AID) gevraagd alert te zijn op mogelijke smokkel van levende dieren.
De Commissie van Deskundigen heeft verder geadviseerd de criteria in het kader van de Early Warning-aanpak in de Regeling monitoring Aviaire Influenza 2003 aan te scherpen met het criterium eiproductiedaling. De consequenties van zo'n aanscherping worden momenteel in beeld gebracht waarna ik daar spoedig een besluit over zal nemen.
In de context van monitoring op laagpathogeen AI speelt de strategie van bedrijfsisolatie na een verdenking een belangrijke rol. Het soms enkele weken 'op slot gaan' van een bedrijf na een verdenking stimuleert de meldingsbereidheid van pluimveehouders niet. In dat kader ben ik voornemens spoedig een besluit te nemen over het gebruik van de snelle PCR-test (Polymerase Chain Reaction), bedoeld om de periode van insluiting aanzienlijk te kunnen bekorten.
De Commissie van Deskundigen adviseerde voorts aandacht te besteden aan preventie van insleep door hygiënische maatregelen. Het PVE heeft daarom op mijn verzoek de geldende hygiënemaatregelen nog eens expliciet onder de aandacht gebracht van de bij het PVE aangesloten bedrijven in de pluimveesector.
Hobbydierhouders
Zoals gezegd heb ik geen ophok- of afschermplicht opgelegd aan de hobbysector. De Commissie van Deskundigen oordeelde dat de hobbydieren een kleinere kans lopen besmet te raken doordat zij over het algemeen in kleine eenheden gehouden worden, waardoor er bij een eventuele besmetting minder virus geproduceerd wordt. De locaties waar hobbydieren gehouden worden zijn bovendien meestal zodanig ingericht en gesitueerd dat de kans op contact met trekvogels geringer is. Trekvogels zoeken over het algemeen grote open ruimten om in groepen op te stijgen of te landen en te foerageren. Tot slot zijn ook de contacten tussen hobbydieren en het commercieel gehouden pluimvee over het algemeen gering, waardoor de kans op verspreiding kleiner is. Niettemin achtte de Commissie van Deskundigen het wel gewenst dat de hobbydiersector beschermende maatregelen zou treffen, maar dan op basis van advisering.
In mijn afweging om dat advies over te nemen heb ik ook betrokken dat de hobbydieren onder veel verschillende omstandigheden worden gehouden met een grote diversiteit aan soorten, waardoor een wettelijk plicht ook handhavingsmatig niet eenvoudig zou zijn.
De hobbysector heeft zich na de AI-crisis in 2003 georganiseerd in de Nederlandse Werkgroep hobbymatig gehouden Pluimvee en Parkvogels (NWPP). Deze organisatie heeft op eigen initiatief voor haar achterban een advies opgesteld en mij dat op 22 augustus jl. aangeboden. Daarenboven is LNV actief door publicaties in de media, de Staatscourant en via vragen en antwoorden op de LNV-website en het LNV-loket.
Juridische context
De 'tijdelijke regeling ter wering van Aviaire Influenza' is gebaseerd op artikel 17, eerste lid, van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. Op grond van deze bepaling kunnen bij ministeriële regeling regels gesteld worden ter voorkoming van overbrenging van een besmettelijke dierziekte, waaronder in ieder geval regels omtrent het opsluiten van dieren.
De regelgeving op het gebied van de dierziekten is voor een groot deel geharmoniseerd binnen de Europese Unie. Zo voorziet richtlijn nr. 92/40/EEG in regels en bevoegdheden met betrekking tot de bestrijding van AI. De richtlijnen nr. 90/425/EEG en 91/496 bevatten regels en bevoegdheden inzake de voorkoming van insleep van dierziekten bij de handel in dieren. Er is evenwel geen specifieke Europese regelgeving van toepassing op de maatregelen ter wering van de insleep van AI door trekvogels. De genoemde richtlijnen zijn niet van toepassing, nu er in Nederland immers geen uitbraak van AI is en de getroffen maatregelen geen betrekking hebben op de invoer van pluimvee en pluimveeproducten uit andere lidstaten of derde landen.
Omdat de tijdelijke regeling ter wering van Aviaire Influenza maatregelen betreft die op grond van richtlijn 98/34/EG aangemerkt worden als technische voorschriften is notificering bij de Europese Commissie vereist. Dit proces is inmiddels in gang gezet. Technische voorschriften kunnen handelsbelemmerend werken, maar van handelsbelemmeringen door onderhavige regeling is mijns inziens geen sprake.
Het is niet onwaarschijnlijk dat de Europese Commissie de notificatieprocedure ook zal gebruiken om de veterinaire noodzaak en de proportionaliteit van de regeling te beoordelen. Deze beoordeling kan een rol spelen bij de standpuntbepaling inzake de status van de eieren van Nederlandse biologische pluimveehouders. Op grond van verordening (EEG) nr. 2092/91 dienen biologische hennen vrije uitloop te hebben. Een uitzondering ten aanzien van een veterinaire noodzaak is niet expliciet in de verordening geregeld. In de vergadering van het Comité Biologische Landbouw heeft de Europese Commissie evenwel verklaard dat de verordening aldus moet worden uitgelegd, dat de status van de biologische landbouw ook wordt behouden als dieren niet naar buiten kunnen vanwege veterinaire gronden.
Met betrekking tot de juridische status van de overige pluimveebedrijven met vrije uitloop, ook wel Freilandbedrijven genoemd, is in verordening (EG) nr. 2295/2003 voorzien in een definitie van vrije uitloop waarbij expliciet de uitzonderingsmogelijkheid is toegelaten dat de veterinaire autoriteiten (van een lidstaat) tijdelijk beperkingen (aan de vrije uitloop) opleggen.
Situatie in de EU
Met de Europese Commissie is op 17 augustus 2005 bilateraal overleg gevoerd over de Nederlandse aanpak. Op 25 augustus jl. hebben veterinaire vertegenwoordigers van alle lidstaten over de dreiging van insleep van AI overleg gevoerd in een technische werkgroep van het Permanent Comité voor de Voedselveiligheid en Diergezondheid (PCVD). Nederland heeft tijdens deze werkgroepbijeenkomst een uitgebreide toelichting gegeven op de specifieke Nederlandse situatie. Een vertegenwoordiger van Wetlands International heeft de positie van Nederland in de internationale trekvogelroutes helder toegelicht en benadrukt dat Nederland met een relatief grote oppervlakte aan wetlands en een groot aantal foeragerende trekvogels een bijzondere positie inneemt.
Viroloog prof. Osterhaus van de Erasmus Universiteit uit Rotterdam heeft toegelicht hoe het staat met de aanwezigheid van het AI-virus in trekvogels en welke mogelijkheden er zijn voor overdracht van het virus.
De werkgroepbespreking van 25 augustus jl. heeft er onder andere toe geleid dat in diverse lidstaten de deskundigendiscussie over de dreiging van insleep AI in het algemeen, maar ook over de mogelijke besmetting door trekvogels, prominent wordt gevoerd.
De werkgroep kwam naar aanleiding van de presentaties en de discussie tot de voorlopige conclusie dat het risico op insleep van AI via trekvogels weliswaar vermoedelijk laag is, maar dat een aantal aanvullende maatregelen genomen moet worden. Onderdeel van de voorgestelde extra maatregelen is uitbreiding van het monitoringsprogramma van wilde watertrekvogels. Verder acht men versterking van hygiënemaatregelen op bedrijfsniveau op basis van 'risk assessment' noodzakelijk, met name voor bedrijven die door hun situering een groter risico lopen om in contact te komen met de trekvogels. Het instellen van een 'EU-brede' ophokmaatregel achtte de werkgroep niet zinvol.
Sommige landen hebben in lijn met de uitspraak van de werkgroep extra maatregelen uitgevaardigd. België heeft extra bioveiligheidsmaatregelen genomen voor bedrijven waar intensieve contacten met wilde vogels mogelijk zijn.
Duitsland heeft aangegeven nut te zien in een gerichte ophokmaatregel, hoewel het aan de bevoegdheid van de Duitse deelstaten is om die beslissing uiteindelijk te nemen.
Zoals gezegd heeft de Europese Unie (EU) geen generiek beleid ontwikkeld op preventieve maatregelen tegen AI. Wel is beleid ontwikkeld met betrekking tot monitoring op het AI-virus. Nederland gaat daarin een stapje verder dan het beleid dat voor de EU is ontwikkeld. Ik heb u daar reeds over bericht in mijn brief van 15 april 2004 (TK 2003-2004, 28 807, nr. 75).
Draagvlak en naleving
Uit het overleg met de pluimveesector is gebleken dat er breed draagvlak bestaat voor de genomen maatregel. Uiteraard treft de maatregel alleen die bedrijven die vrije uitloop hebben, de circa 80 grote (meer dan 1000 dieren) biologische pluimveehouders, circa 50 kleinere biologische pluimveehouders en de circa 300 vrije uitloopbedrijven (Freiland). Verder gaat het nog om enkele andere bedrijven die dieren buiten hebben, zoals een enkel vleeskuikenbedrijf en een kalkoenbedrijf. De vertegenwoordigers van de uitloopbedrijven hebben aangegeven zeker de eerste tijd niet direct grote welzijnsproblemen te verwachten. Naar mate het ophok- of afschermgebod langer duurt schat men grotere welzijnsproblemen in. Met deze groep wordt daarom intensief overlegd hoe de mogelijkheid van tijdelijke afgeschermde buitenuitloop vorm kan krijgen.
Een eerste controleronde van de AID bevestigt het beeld dat de pluimveehouders zich nagenoeg allemaal aan de opgelegde maatregel houden. Het Openbaar Ministerie heeft overigens aangegeven dat optreden tegen eventuele overtreders niet op basis van het commune strafrecht zou moeten gebeuren, omdat het hier om preventieve maatregelen gaat waarvan de ernst anders is dan wanneer er sprake is van een feitelijke uitbraak. Daarom is afgesproken dat zonodig via bestuursdwang op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal worden opgetreden en dat het strafrecht slechts als ultimum remedium zal worden ingezet.
Het vervolgtraject
De Commissie van Deskundigen AI heeft aangegeven dat de thans ingeschatte risico's op besmetting door trekvogels of hun uitwerpselen in een ongunstige situatie tot februari 2006 kunnen blijven bestaan.
Ik wil daarbij benadrukken dat de nu ingestelde ophok- en afschermplicht tijdelijk van aard is en niet langer in stand zal worden gehouden dan veterinair noodzakelijk. De ontwikkeling van het virus in Rusland en andere getroffen landen wordt nauwlettend gevolgd en geanalyseerd. Ook is het bestaande retrospectieve monitoringsprogramma op trekvogels in Zweden en Nederland, uitgevoerd door de Erasmus Universiteit te Rotterdam, uitgebreid tot actuele monitoring. Daarmee kan wekelijks gevolgd worden hoe het staat met de aanwezigheid van het laag- of hoogpathogene virus in trekvogels die Nederland zouden kunnen aandoen. De uitkomsten van de analyses zullen steeds benut worden om aan de Commissie van Deskundigen de vraag voor te leggen of de genomen maatregel tot ophokken of afschermen nog voldoende zinvol is. Dat betekent overigens dat die uitkomsten ook aanleiding kunnen zijn om de maatregelen verder aan te scherpen.
Ten slotte beraad ik mij momenteel nog op mogelijke consequenties van een eventueel besluit van de Europese Commissie om de veterinaire noodzaak, die tot de Nederlandse maatregel heeft geleid, niet te onderschrijven.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Bijlagen
Advies van de 'Groep van Deskundigen' m.b.t. de uitbraken van HPAI in Rusland
Quick scan t.b.v. een risico-analyse uitbreiding aviaire influenza via trekvogels