KNMG
De zaak Vencken en het vervolgingsbeleid Openbaar Ministerie
Tijdens de strafrechtelijke vervolging van de arts Peter Vencken is op het vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie al van diverse kanten, waaronder de KNMG, kritiek geuit. Tijdens zo'n procedure past enige terughoudendheid. Nu de strafvervolging formeel is beëindigd, ontstaat de ruimte voor een uitvoeriger discussie. In dat kader heeft de KNMG een onderhoud gevraagd met de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal. De KNMG acht het van groot belang inzicht te krijgen in de achtergronden en de inhoud van het vervolgingsbeleid van het OM in medische zaken.
Binnen de medische beroepsgroep is veel beroering ontstaan over de vervolging die het OM in 2004 instelde tegen de arts Peter Vencken. In de ogen van het OM had hij zich schuldig gemaakt aan levensbeëindiging. Vencken werd kort na het gebeuren een aantal dagen in cel gezet en nadien vervolgd wegens moord. De afloop is inmiddels bekend: zowel de Rechtbank Breda als het Gerechtshof Den Bosch spraken Vencken vrij. In de ogen van beide rechterlijke colleges was er in de zaak-Vencken sprake van normaal medisch handelen.
Al vanaf het eerste moment dat de zaak-Vencken in de publiciteit kwam heeft deze geleid tot veel discussie onder medici. Het gevoel bestond dat het OM erop uit was normaal medisch handelen te criminaliseren. De kop van een recente publicatie in de NRC van 8 augustus 2005 ('Artsen bang voor hulp aan stervenden - Vrees voor vervolging OM') drukt goed uit wat artsen -blijkens de vele reacties- thans bezig houdt. Veel artsen hebben zich de afgelopen maanden tot de KNMG gewend met vragen en opmerkingen over de zaak-Vencken. Hiertoe heeft zeer recent nog bijgedragen het door een Inspecteur voor de Gezondheidszorg uitgesproken vermoeden dat de vervolging in de zaak-Vencken een prestigestrijd was (Medisch Contact 2005, p. 1248).
Er moet worden voorkomen dat de zaak-Vencken leidt tot een vertrouwensbreuk tussen de medische professie en het OM, en wel om drie redenen:
* Er moet niet de situatie ontstaan dat artsen -vanwege al dan niet terechte vrees voor vervolging- terughoudend worden bij het verlenen van zorg die erop gericht is het lijden van stervende patiënten te verminderen;
* Zowel de overheid als de KNMG steken veel energie in het vergroten van de bereidheid van artsen om situaties waarin zij levensbeëindigend handelen te melden. De vervolging in de zaak-Vencken zien veel artsen als een vervaging van het onderscheid tussen normaal medisch handelen en levensbeëindiging. Die vervaging kan de meldingsbereidheid nadelig beïnvloeden;
* In de gezondheidszorg pleit men in het algemeen voor de introductie van een systeem van veilig melden bij (bijna)fouten. De gedachte hierachter is dat een grotere bereidheid om (bijna)fouten te melden en te bespreken tot een aanzienlijke verbetering van de kwaliteit van zorg kan leiden. In de gezondheidszorg kan veilig melden alleen van de grond komen als artsen en andere hulpverleners het vertrouwen hebben dat toezichthouders (Inspectie, OM e.a.) op gepaste wijze met hun bevoegdheden omgaan.
Uit de luchtvaartsector is bekend dat zelfs de strafrechtelijke vervolging in een enkele zaak gedurende enkele jaren op een hele beroepsgroep veel negatieve impact kan hebben. De wettelijke vervolgingsbevoegdheid impliceert uiteraard dat het OM ruimte hebben om eigen afwegingen te maken. Dat laat echter onverlet dat die bevoegdheid niet geïsoleerd moet worden bezien, maar in relatie tot andere maatschappelijke ontwikkelingen en fenomenen, waaronder de hiervoor genoemde drie voorbeelden.
De voorzitter van de KNMG heeft de bovenstaande overwegingen neergelegd in een brief aan de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal. Een afschrift van deze brief is gezonden aan de Inspecteur-Generaal voor de Gezondheidszorg. Van de uitkomst van het overleg tussen OM en KNMG zal in deze rubriek verslag worden gedaan.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met mr dr J. Legemaate, juridisch adviseur, tel. 030 2823765 of j.legemaate@fed.knmg.nl.