Ministerie van Buitenlandse Zaken

Antwoorden van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken, mede namens mevrouw Van Ardenne-Van der Hoeve, minister voor Ontwikkelingssamenwerking, op vragen van het lid Van der Laan (D66) over demobilisatie in Colombia.

Vraag 1
Wat is uw standpunt over de recent aangenomen Justice and Peace Law in Colombia, mede in het licht van uw antwoorden op mijn eerdere Kamervragen dat Nederland en de EU grote waarde hechten aan de totstandkoming van een adequaat juridisch kader met betrekking tot straffeloosheid van gedemobiliseerden dat in overeenstemming is met internationaal recht en dat het recht van slachtoffers op waarheidsvinding, gerechtigheid en schadeloosstelling respecteert? 1)

Vraag 2
Deelt u de kritiek van het kantoor van de VN-Hoge Commissaris van de Mensenrechten, de VN-Werkgroep inzake Verdwijningen, de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens, Human Rights Watch, Amnesty International en Colombiaanse NGO's, die onder meer stellen dat de wet op veel punten niet voldoet aan het internationaal recht, waaronder het recht op waarheid en genoegdoening en de aanpak van straffeloosheid? Is de wet in strijd met de Voorzittersverklaring van de VN-Mensenrechtencommissie van 2005 inzake Colombia, waarin wordt aangedrongen op een demobilisatiewet die in lijn is met het internationaal recht?

Antwoord
Ik beschouw het als een positieve ontwikkeling dat de Colombiaanse regering, nu, voor de eerste maal in de geschiedenis van het al decennialang voortslepende interne conflict en na zorgvuldige, democratische consultatie, een wet heeft aangenomen die een juridisch kader biedt voor de demobilisatie van illegale gewapende groeperingen dat niet automatisch uitmondt in amnestie voor hen die ernstige misdaden hebben gepleegd.

Mijn eerste indruk is dat deze "Justice and Peace Law" een adequate verwijzing bevat naar de verplichtingen die Colombia is aangegaan bij de ratificatie van een aantal relevante internationale verdragen op het gebied van het humanitaire recht en de bescherming van mensenrechten. Ook zijn er een aantal specifieke bepalingen opgenomen die respect voor het recht van slachtoffers op waarheidsvinding, gerechtigheid en schadeloosstelling moeten zekerstellen.

Anderzijds deel ik de zorg van een aantal Colombiaanse en internationale mensenrechtenorganisaties, de VN en de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens dat de garanties die deze wet verschaft op sommige punten onvoldoende zijn. Ook ten aanzien van de voorzieningen die zijn getroffen om de wet daadwerkelijk te implementeren kunnen vraagtekens worden geplaatst. De wet komt dan ook slechts gedeeltelijk tegemoet aan de eis, vervat in de Voorzittersverklaring van de 61ste Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties, van "volledige garantie" van de rechten op waarheidsvinding, gerechtigheid en schadeloosstelling. Ik begrijp dat de Colombiaanse regering in reactie op internationale kritiek op de wet momenteel werkt aan additionele maatregelen op dit vlak.

Vraag 3
Heeft u bij de Colombiaanse regering uw zorg uitgesproken over zowel het gebrek aan het recht op genoegdoening in de wet en het ontbreken van de mogelijkheid op waarheidsvinding alsmede de grote mate van straffeloosheid die de wet verschaft? Zo ja, hoe heeft de Colombiaanse regering hierop gereageerd? Zo neen, waarom niet?

Antwoord
In contacten met de Colombiaanse regering, zowel bilateraal als in EU-verband, is het juridische kader voor het demobilisatieproces veelvuldig onderwerp van gesprek geweest. Zo is zowel tijdens de bilaterale consultaties die in maart jl. in Den Haag werden gehouden als bij het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Colombia in mei van dit jaar de noodzaak benadrukt van een wettelijk kader dat verregaande straffeloosheid voorkomt en het recht van de slachtoffers op waarheid, gerechtigheid en genoegdoening respecteert. Bij die gelegenheden is ook een aantal onvolkomenheden in de ontwerpwet aan de orde gesteld. Tijdens haar onderhoud op 22 augustus jl. met de bezoekende Colombiaanse Vice-president, de heer Francisco Santos, heeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking bovendien het belang benadrukt van een strikte toepassing van de wet.

De Colombiaanse regering is zich bewust van de kritiek op de wet van een deel van het maatschappelijk middenveld en de internationale gemeenschap en voert een open en actieve dialoog over dit onderwerp. De regering vraagt echter ook begrip voor de moeilijke afweging die zij bij het opstellen van de wet heeft moeten maken tussen enerzijds de eisen van internationaal recht ten aanzien van waarheidsvinding, gerechtigheid en genoegdoening en anderzijds de concessies in de vorm van o.a. strafvermindering die nodig zijn om de leiders van de gewapende groepen die immers niet militair verslagen zijn tot onderhandelingen en demobilisatie te bewegen.

Vraag 4
Bent u bereid op zeer korte termijn bij president Uribe er op aan te dringen dit wetsvoorstel niet te ratificeren, mede gezien het feit dat de wet niet in lijn is met de mede door de EU gesteunde aanbevelingen? Wilt u zich inzetten voor een soortgelijk verzoek vanuit de EU? Zo neen, waarom niet?

Antwoord
De wet is op 22 juli jl. reeds in werking getreden.

Vraag 5
Hoe oordeelt u over berichten van mensenrechtenorganisaties waarin wordt gesteld dat gedemobiliseerde soldaten in nieuwe veiligheidsstructuren lijken te worden opgenomen en dat in gebieden waar demobilisatie heeft plaatsgevonden mensenrechtenschendingen en geweld nog altijd voortduren? Mocht dit inderdaad het geval zijn, wat zegt dit over het succes van het huidige demobilisatieproces? Hoe voorkomt de nieuwe wet dit probleem?

Antwoord
Deze berichten zijn mij bekend. Aangenomen dat zij op waarheid berusten zijn zij een illustratie van de complexiteit van het conflict in Colombia en een herinnering aan het feit dat demobilisatie slechts een eerste stap is in het moeizame en fragiele Colombiaanse vredesproces, dat zeker nog jaren zal vergen. Overigens zijn er duidelijke indicaties dat het geweld in gebieden waar leden van illegale gewapende groepen in groten getale zijn gedemobiliseerd is afgenomen, al zijn noch de cijfers noch het oorzakelijk verband in alle gevallen onbetwist.

Het zou te ver gaan te stellen dat de nieuwe wet deze problemen kan voorkomen. De wet kan de problemen echter wel verminderen mits zij zorgvuldig wordt geïmplementeerd en de Colombiaanse regering tevens zorgdraagt voor adequate monitoring van het ontwapenings- en demobilisatieproces en een zorgvuldige begeleiding van de reïntegratie van ex-strijders.

Vraag 6
Heeft de OAS-verificatiemissie, die toeziet op het demobilisatieproces, haar invloed aangewend om te pleiten voor een juridisch kader voor demobilisatie dat voldoet aan internationale standaarden? Heeft de Nederlandse regering getracht hier via haar steun aan de OAS-missie invloed op uit te oefenen? Zo ja, op welke wijze? Welke conclusies trekt u dan nu uit het feit dat de Justice and Peace Law niet voldoet aan het internationaal recht?

Vraag 9
Deelt u de mening dat de door Nederland gegeven indirecte steun aan een demobilisatieproces dat niet in lijn is met internationaal recht, een verkeerd signaal afgeeft omtrent de naleving van internationaal recht? Is het niet beter deze steun stop te zetten of op te schorten totdat aan internationale standaarden is voldaan?

Antwoord
De OAS heeft via de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens gepleit voor een adequaat juridisch kader voor het demobilisatie- en ontwapeningsproces. Mede als gevolg van de invloed ontleend aan de steun aan de OAS-verificatiemissie in Colombia heeft Nederland via zijn ambassade in Bogota, als lokale EU-Voorzitter namens Luxemburg en als lid van de G-24, een substantiële bijdrage kunnen leveren aan de succesvol verlopen Conferentie van Cartagena in februari 2005. De Colombiaanse regering zegde daar onder druk van de internationale gemeenschap toe op korte termijn met een wettelijk kader voor de demobilisatie te komen dat in overeenstemming zou zijn met toepasselijk internationaal recht.

Uit het feit dat de Justice and Peace Law op het vlak van de voorzieningen voor implementatie niet geheel aan deze voorwaarden voldoet trek ik echter niet direct de conclusie dat Nederland zich voortaan zal onthouden van steun aan het demobilisatieproces. Gegeven het Nederlandse belang bij de beëindiging van het in belangrijke mate door de drugshandel gefinancierde conflict wil ik niet wachten op het ideale moment en de ideale omstandigheden, maar kies ik ervoor om geboden kansen te benutten. Ik ben ervan overtuigd dat het demobilisatieproces, met al zijn beperkingen, een essentiële stap is op weg naar afname en uiteindelijk beëindiging van de vijandelijkheden. Bij de bepaling van de toekomstige Nederlandse inzet zal uiteraard kritisch gekeken worden naar de maatregelen die de regering de komende tijd zal nemen om de implementatie van de wet en de monitoring van demobilisatie, ontwapening en reïntegratie te versterken.

Vraag 7
Hoe denkt u dat OAS-missie in de toekomst invloed kan uitoefenen op het demobilisatieproces als de Colombiaanse regering weinig of geen oog heeft voor de zorgen over het demobilisatieproces van bijvoorbeeld de VN, de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens, de VN-Werkgroep inzake Verdwijningen en NGO's?

Antwoord
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 1 en 2 heb ik niet de indruk dat de Colombiaanse overheid weinig oog zou hebben voor de internationale zorgen over het demobilisatieproces.

Vraag 8
Heeft u kennisgenomen van de brief van Human Rights Watch (HRW) waarin Nederland wordt opgeroepen de steun aan de OAS-missie te stoppen? Wat is uw standpunt ten aanzien van deze oproep?

Antwoord
Ja. Ik ben het niet eens met de opvatting van Human Rights Watch dat lacunes in de wet aanleiding zouden moeten zijn om de steun aan de OAS-missie niet te continuëren. Een beslissing over voortzetting van de Nederlandse steun aan de OAS-verificatiemissie zal mede afhangen van de uitkomsten van een Zweeds-Nederlandse evaluatie van het functioneren van deze missie en van bredere internationale steun. De Secretaris-Generaal van de OAS, José Miguel Insulza, heeft onlangs via de pers aangekondigd de capaciteit van de OAS-missie in Colombia te willen versterken. Dit zou een welkome ontwikkeling zijn.

Vraag 10
Hoe garandeert de Nederlandse regering dat personen die zich schuldig hebben gemaakt aan het begaan van ernstige mensenrechtenschendingen of schendingen van humanitair recht zonder dat zij hiervoor berecht zijn, niet in aanmerking komen voor de financiële steun die Nederland geeft voor de reïntegratie van individuele gedemobiliseerde personen van 18 tot 25 jaar?

Antwoord
Conform de Colombiaanse wetgeving komen slechts personen die niet vervolgd worden voor ernstige mensenrechtenschendingen en of schendingen van het humanitaire recht in aanmerking voor reïntegratieprogramma's. Het door Nederland gesteunde reïntegratieprogramma wordt uitgevoerd door de Organisatie voor Internationale Migratie (OIM). De OIM neemt slechts jonge gedemobiliseerden in haar programma op die gescreend zijn op misdaden tegen de menselijkheid.

1) Aanhangsel-Handelingen, nr. 490, vergaderjaar 2004-2005.