Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA `s-GRAVENHAGE
Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer
ARBO/P&G/2005/63059
Onderwerp Datum Contactpersoon
Voortgang OPS/VOS-beleid 31 augustus 2005
Zoals toegezegd bij brief van 30 september 2003 (szw0300653) en 7 juni 2004 (TK, 2003-
2004, 25 720, nr. 17) informeer ik u over de ontwikkeling van het beleid ter preventie van
het organisch psychosyndroom.
Beroepsmatige (langdurige) blootstelling aan vluchtige organische stoffen (VOS, waaronder
oplosmiddelen) kan leiden tot aandoeningen van het zenuwstelsel. Het klachtenbeeld wordt
aangeduid met Chronische Toxische Encefalopathie (CTE). De aanduiding Organisch
Psychosyndroom (OPS) is meer gangbaar. De klachten hebben onder andere betrekking op
geheugenverlies, concentratiestoornissen, somberheid en verhoogde prikkelbaarheid. In
sommige gevallen leiden deze klachten tot arbeidsuitval.
Vanaf 1997 is door mijn ambtsvoorgangers een actief beleid gevoerd op het terugdringen
van de beroepsmatige blootstelling aan VOS. Daartoe is onder andere in verschillende
sectoren een vervangingsplicht voor VOS-rijke producten ingevoerd, en is door het
Nederlands Centrum voor Beroepsziekten een diagnosemethodiek ontwikkeld waarmee
mogelijke OPS-patiënten kunnen worden opgespoord. Ik wil het ingezette preventiebeleid
voortzetten en daarbij een meer generieke systematiek ontwikkelen om het gebruik van
veiliger producten te stimuleren. Een dergelijke systematiek sluit aan bij de door mij
beoogde mogelijkheden voor maatwerk op bedrijfsniveau en de versterking van de eigen
verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers (zie paragraaf 3).
1. Beroepsziekten door blootstelling aan VOS
Door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten is een diagnostiek ontwikkeld, waarbij
in een multidisciplinair samengesteld team (de zogenoemde Solvent Teams) de relatie
tussen de klachten en de blootstelling aan VOS (oplosmiddelen) kan worden vastgesteld. Er
zijn twee van dergelijk Solvent Teams operationeel: in Amsterdam (UMC) en in Enschede
(Medisch Spectrum). In 2004 zijn 24 nieuwe gevallen van CTE vastgesteld (waaronder 9
schilders, 7 verfspuiters en 2 drukkers). Het aantal nieuwe gevallen van CTE vertoont sinds
2000 (50 gevallen) een dalende trend. Met name het aantal nieuwe gevallen onder schilders
is sterk gedaald van 17 gevallen in 2001 naar 9 in 2004.
Ik schrijf dit toe aan een verminderde blootstelling aan oplosmiddelen door de verbetering
ARBO/P&G/2005/63059
2
van de arbeidsomstandigheden in de verschillende sectoren. De door mijn
ambtsvoorgangers ingestelde vervangingsplicht voor VOS-rijke producten (onder andere
voor het schilderen in binnensituaties) heeft hierin een rol van betekenis gespeeld.
Overigens blijft het aantal initiële meldingen bij de Solvent Teams op hetzelfde niveau
(circa 250 per jaar). De verklaring hiervoor moet worden gezocht in enerzijds de aard van
het klachtenpatroon (de symptomen van het OPS komen deels ook voor bij andere
neurologische of psychische aandoeningen), en anderzijds in de toegenomen bekendheid bij
huis- en bedrijfsartsen met het OPS, waardoor ook het verwijsgedrag zich heeft aangepast.
Subsidiëring diagnostiek
De subsidie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de diagnostiek
van het OPS door de bovengenoemde solvent teams ingevolge de Regeling subsidies
AWBZ en Ziekenfonds is per 1 januari 2005 beëindigd. Deze subsidie had een tijdelijk
karakter en is diverse malen verlengd in de periode 1997 tot 2005. Op basis van het rapport
van het College voor Zorgverzekeringen over de OPS-diagnostiek heeft de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat er geen beletsel is voor het volledig
onderbrengen van de OPS-diagnostiek in de reguliere verzekeringsfinanciering. Hiertoe
worden in 2005 de gereserveerde subsidiegelden van het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport overgeheveld naar het College voor Zorgverzekeringen om als een opslag
op grond van ziekenhuisbudgettering de diagnostiek van het OPS mogelijk te maken voor
de twee eerder genoemde medische centra. De revalidatie van OPS-patiënten is
overgedragen naar revalidatiecentra als onderdeel van de wettelijke aanspraken op zorg. In
2005 zal het College voor Zorgverzekeringen nog een evaluatie uitvoeren naar het
overbrengen van de subsidie naar de reguliere financiering.
Onderzoek naar effecten op nageslacht
Op 23 februari 2005 werd een onderzoek gepresenteerd van het UMC St. Radboud in
Nijmegen naar effecten van oplosmiddelen op het nageslacht van schilders. De
onderzoekers geven aan dat aangeboren lichamelijke afwijkingen van het nageslacht bij
schilders vier tot vijf keer meer voor komen dan bij de referentiegroep van timmerlieden.
Dit leidde tot Kamervragen van het lid De Wit en bespreking in het Algemeen Overleg van
de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 2 maart 2005.
Op dat moment had ik de Gezondheidsraad al een advies gevraagd over de relatie
oplosmiddelen en effecten op de fertiliteit. Deze adviesaanvraag heb ik naar aanleiding van
het gepubliceerde onderzoek aangevuld met de vraag naar de relatie oplosmiddelen en
effecten op het nageslacht van schilders. De intentie van deze adviesaanvraag is om inzicht
te krijgen in het mechanisme bij deze effecten en de effectiviteit van de vervangingsregeling
bij het voorkomen ervan. De Gezondheidsraad heeft aangegeven het advies eind 2006 op te
leveren.
2. Stand van zaken vervangingsregelingen in sectoren
In de periode 1999 tot 2005 is een aantal vervangingsregelingen tot stand gebracht. Met
deze regelingen is voorgeschreven dat in bepaalde werkzaamheden producten met minder
VOS (zoals oplosmiddelen) moeten worden toegepast. Inmiddels zijn deze regelingen van
kracht voor specifieke werkzaamheden van schilders (in binnensituaties), tapijt- en
parketleggers, drukkers, autospuiters en in timmerfabrieken.
ARBO/P&G/2005/63059
3
Meubelindustrie
Onderzoek is nog gaande naar de mogelijkheden om ook voor de meubelsector een
dergelijke regeling te ontwerpen. Om vast te stellen welke vervangingsmogelijkheden er in
deze sector zijn, wordt in het kader van het Arboconvenant in de meubelindustrie een
zogenoemde VOS-scan uitgevoerd, waarbij naast het in beeld brengen van de
vervangingsmogelijkheden op bedrijfsniveau, de werkgever ook wordt geadviseerd over
maatregelen die de blootstelling aan VOS kunnen beperken. Naar verwachting zijn de
resultaten van deze VOS-scans in de meubelindustrie medio 2006 beschikbaar. Alsdan zal
ik, in het verlengde van het door mijn ambtsvoorganger geïnitieerde beleid, bezien welke
vervangingsmogelijkheden beschikbaar en realiseerbaar zijn.
Metaalsector
Ook in de metaalsector kan een vervangingsregeling een belangrijke bijdrage aan de
vermindering van de blootstelling aan VOS leveren. De complexiteit (vele tientallen
ondergronden, kwaliteitseisen en toegepaste producten) bemoeilijkt echter het opstellen en
de uitvoerbaarheid van een dergelijke vervangingsregeling. De ontwikkeling van een meer
generiek instrument om vervanging te stimuleren (de zogenoemde AWARE-code, zie
onder) zou wellicht evenzeer kunnen leiden tot een substantiële vermindering van de
blootstelling van werknemers aan VOS. De metaalsector heeft zich bereid verklaard om
deze ontwikkeling te ondersteunen door deelname in het hieronder aangeduide proefproject.
De deelname van de metaalsector in deze pilot vormt onderdeel van het plan van aanpak
voor de verbetering van de arbeidsomstandigheden in deze sector, dat ik u op 23 mei 2005
toezond (TK, 2004-2005, 25 883, nr. 48).
Binnenschilderen
Kort na het van kracht worden van de vervangingsregeling voor schilderen in
binnensituaties is een beleidsregel in werking getreden waarmee wordt aangegeven hetgeen
onder bestanddelen van gebouwen moet worden verstaan. Hoewel daarmee de reikwijdte
van de vervangingsregeling is geëxpliciteerd, blijven er in de praktijk onduidelijkheden
bestaan, met name rond het aanbrengen van coating (verf) op corrosiegevoelige
ondergronden (metaal), of ondergronden in een corrosieve atmosfeer. Voor deze
toepassingen dient in veel gevallen ontheffing voor het toepassen van VOS-rijke verven bij
de Arbeidsinspectie te worden aangevraagd. De daaraan verbonden administratieve lasten
bij zowel het bedrijfsleven als de overheid acht ik ongewenst. Daarom heb ik in overleg met
het bedrijfsleven besloten om deze beleidsregel in te trekken, en de essentie ervan te
integreren in de bestaande vervangingsregeling. Het aantal ontheffingsaanvragen zal
daarmee aanzienlijk worden beperkt. Een aan de regeling toe te voegen beslisschema zal de
werkgevers behulpzaam zijn bij het vaststellen of de voorgenomen werkzaamheden onder
de vervangingsregeling vallen of dat de te formuleren uitzondering van toepassing is.
Kunststofvloeren
Ten aanzien van het aanbrengen van VOS-rijke producten bij kunststofvloeren (zogenoemde
gietvloeren) bestaat eveneens onduidelijkheid over de reikwijdte van de huidige
vervangingsregeling voor binnenschilderen. Immers kan het aanbrengen van een dergelijke
kunststofgietvloer (een polymeerproduct dat veel oplosmiddel kan bevatten en dat wordt
uitgegoten of uitgestreken op een vloer) worden opgevat als het aanbrengen van een coating
op een bestanddeel van een gebouw. Daarmee vallen deze werkzaamheden onder de
vervangingsregeling en dient steeds een ontheffing te worden aangevraagd bij de
ARBO/P&G/2005/63059
4
Arbeidsinspectie. Gelet op de daaruit voortvloeiende administratieve lasten, zal ik met het
bedrijfsleven afstemmen om de situaties waarin deze VOS-rijke producten niet kunnen
worden vervangen door minder VOS bevattende alternatieven, vast te leggen in de
vervangingsregeling. Daarmee vervalt dan de noodzaak om ontheffing bij de
Arbeidsinspectie aan te vragen, terwijl tevens vastligt dat in alle andere situaties de
beschikbare VOS-arme alternatieven moeten worden gebruikt.
Timmerwerk
Per 1 januari 2004 is een vervangingsregeling voor het aanbrengen van coatings op nieuw
vervaardigd timmerwerk (kozijnen, ramen, gevelelementen) van kracht geworden. In deze
regeling is een uitzondering opgenomen voor houtsoorten die ongeschikt zijn om met VOS-
arme coatings te behandelen omdat deze producten inhoudstoffen uit het hout kunnen
vrijmaken (bij zogenoemde 'bloedende houtsoorten'). Omdat het bedrijfsleven heeft
aangegeven dat thans voldoende alternatieven voor de in die gevallen nog toegestane VOS-
rijke producten beschikbaar zijn, zal ik de bestaande regeling in deze zin aanpassen.
3. AWARE-systematiek
Medio 2004 heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd over een mogelijk traject om te
komen tot een meer generiek instrument waarmee de vervanging van VOS-rijke producten
kan worden gerealiseerd (TK, 2003-2004, 25 720, nr. 17). De kern van deze, in Scandinavië
geoperationaliseerde systematiek, wordt gevormd door een samenstel van twee getallen, dat
relevante informatie verschaft over de risico's van het product. Zowel de benodigde
ventilatie bij de verwerking, als de intrinsieke gevaren van het betreffende product worden
met deze code herkenbaar gemaakt. In Denemarken wordt deze code aangeduid met MAL
(afgeleid van het Deense woord voor schilder = maler). In Noorwegen wordt slechts het
eerste deel van die code gebruikt (de zogenoemde OAR (= Occupational Air Requirement,
een maat voor de ventilatiebehoefte bij de verwerking van het product). In het algemeen
geldt hoe hoger de getalswaarde van de (samengestelde) code voor het product is, des te
groter is het potentiële blootstellingsrisico voor de werknemer. In Noorwegen en
Denemarken wordt deze code op de verpakking van verfproducten vermeld en is inmiddels
dusdanig ingeburgerd dat behalve de professionele gebruikers ook consumenten zich richten
op deze code bij de keuze van producten. In beide landen is voor professionele gebruikers
wettelijk vastgelegd dat er steeds producten moeten worden gebruikt die, bij de technische
mogelijkheden van de toepassing, een zo laag mogelijke code dragen. In Denemarken is
daarnaast de MAL-code gekoppeld aan het toepassen van een maatregelenmatrix die de
kans op blootstelling van de werknemer verminderen.
Voor werkgevers en werknemers die producten toepassen die een zeker blootstellingsrisico
voortbrengen, kan het verstrekken van die code dus voorzien in de behoefte aan adequate
informatie over de risico's van het product. In Nederland wordt deze informatie thans door
de leverancier van een product verstrekt in de vorm van het zogenoemde
Veiligheidsinformatieblad (VIB). De inhoud van een dergelijk VIB is echter niet goed
toegankelijk voor werkgevers en werknemers. Het vereist tamelijk veel specifieke kennis
om bijvoorbeeld de risico's van producten onderling te vergelijken. Invoering van de eerder
bedoelde code vergemakkelijkt voor de werkgever de keuze voor minder risicovolle
producten, danwel de selectie van adequate beheersmaatregelen. In beginsel kan de
AWARE-code (Adequate Warning and Air REquirement-code) de werkgever ook
behulpzaam zijn (als bekend is onder welke omstandigheden het product wordt toegepast)
ARBO/P&G/2005/63059
5
bij het beoordelen van de blootstelling van werknemers, als onderdeel van de risico-
inventarisatie en -evaluatie. Op grond van specifieke gebruiksomstandigheden kan op grond
van de AWARE-code een eerste indruk worden gevormd of de aanwezige voorzieningen
doeltreffend zijn, of dat de keuze voor een ander product is gewenst, danwel extra
beheersmaatregelen noodzakelijk zijn.
Behalve voor de professionele gebruiker biedt de AWARE-code ook voor de fabrikant van
(verf-)producten bijzondere mogelijkheden, want de onder de AWARE-code liggende
rekenmethodiek verschaft gedetailleerd inzicht in de bijdrage van de verschillende
componenten van het product aan deze code. Zodoende is voor fabrikanten van producten
die de precieze samenstelling (formulering) van hun product kennen, deze code
beïnvloedbaar door óf de hoeveelheid van de schadelijke component in het product te
verminderen, óf componenten met minder schadelijke eigenschappen toe te passen. In beide
gevallen leidt dat tot een lagere getalswaarden en dus tot een relatief veiliger product. De
mogelijkheden die het AWARE-instrument biedt, kunnen bovendien de producent hulp
bieden bij het invullen van de verantwoordelijkheid in het kader van het Europese REACH.
Tot de doelstelling van REACH behoort het duidelijk communiceren van risico's voor
gebruikers van stoffen in de keten. Met het verstrekken van een AWARE-code maakt de
fabrikant zodoende bekend aan welke eisen bijvoorbeeld de ventilatie moet voldoen om het
product veilig te kunnen verwerken. De Nederlandse aanpak van deze ketencommunicatie
wordt vormgegeven door het project VASt (Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid voor
Stoffen). Binnen dit project zijn thans 24 branches in actie gekomen om de communicatie in
de keten over de risico's van stoffen te verbeteren.
Proefproject AWARE-systematiek
In het kader van het project Versterking Arbobeleid voor Stoffen (VASt) is een proefproject
gestart waarmee gedemonstreerd zou kunnen worden waartoe de invoering van een
dergelijke systematiek kan leiden. Een dergelijk proefproject acht ik van belang gelet op
mijn overtuiging dat de invoering van deze systematiek het best op Europees niveau kan
plaatsvinden. De aandacht in dit proefproject gaat vooral uit naar de wijze waarop de risico's
van producten bij de toepassing ervan herkenbaar moeten worden gemaakt, en de
leermomenten die de introductie van een dergelijke systematiek in dit project kan opleveren.
Voor de begeleiding van dit proefproject is een begeleidingscommissie gevormd waarin
sociale partners zijn vertegenwoordigd.
In het proefproject wordt in grote lijn de Deense rekenwijze gevolgd, echter vindt op
sommige aspecten nuancering plaats. Om die reden is besloten om niet de bestaande
benaming voor de code volgens de Scandinavische methodiek over te nemen, maar een (ook
in Europees kader geschiktere) andere, nieuwe aanduiding te introduceren: de AWARE-
code (Adequate Warning and Air REquirement-code). Het acroniem verwijst zowel
letterlijk (let op!, weest bewust!) als inhoudelijk naar de mogelijke risico's van het product
en de ventilatievereisten bij toepassing ervan.
Om dit proefproject te kunnen starten is het commitment en daadwerkelijke medewerking
van betrokken partijen essentieel. Ik ga ervanuit dat alle partijen in de keten te weten: de
organisatie van verffabrikanten (VVVF), de werkgeversorganisaties in de metaalsector
(FME, Metaalunie), de applicateurs (FOSAG, VOM), de handelaren in reinigingsmiddelen
(VHCP) en vakorganisaties hiertoe bereid zijn.
Na deze voorbereidende fase zullen deelnemende verf- en reinigingsmiddelenfabrikanten de
AWARE-codes voor een aantal frequent toegepaste producten berekenen en aan de afnemer
ter beschikking stellen. Datzelfde zal worden uitgevoerd voor de alternatieven die voor die
ARBO/P&G/2005/63059
6
producten beschikbaar zijn. In het proefproject worden door brancheorganisaties
representatieve bedrijven geworven die actief in deze pilot deelnemen. Zij zullen worden
geïnstrueerd over de inhoud van de verstrekte AWARE-codes, en de mogelijkheden die het
gebruik ervan biedt. Bij een tiental bedrijven zal het proces van het gebruik van die codes
nauwkeurig worden gevolgd (waarom worden welke keuzes gemaakt), bij een grotere groep
zal worden onderzocht of, en zo ja, welke verschuivingen er in de toegepaste producten
optreedt. Beoogd wordt om het proces in deze proef zoveel mogelijk autonoom te laten
verlopen. Ik verwacht dat de uitvoering van dit proefproject in 2006 zijn beslag krijgt.
Ik verwacht u voor 1 januari 2007 nader te kunnen informeren over de resultaten ervan.
4. Slot
Ik ben van mening dat met de invoering van een dergelijke systematiek als de AWARE-
code de vermindering van de blootstelling aan VOS en andere schadelijke componenten in
een groot aantal branches een flinke stimulans kan ondervinden, en bovendien kan leiden tot
een zekere deregulering indien vastgesteld wordt dat hantering van deze codes
daadwerkelijk leidt tot vervanging van VOS-rijke producten, zoals de
vervangingsregelingen dat nu doen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid