Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Toespraak
Directie:
Voorlichting
Publicatiedatum:
31-08-2005
Status:
Informatie
Inleiding minister Van der Hoeven bij de persconferentie over de start
van de canoncommissie
N.B.: Alleen het gesproken woord geldt
Het is mij een groot genoegen dat ik u de start van de ontwikkeling
van een Nederlandse canon kan aankondigen. Misschien wel een
historisch moment in deze historische omgeving van het Mauritshuis.
Hartelijk dank voor de gastvrijheid die we hier in deze Gouden Zaal
genieten. Misschien wel de plaats waar kunst en politiek elkaar in elk
geval fysiek het meest nabij zijn.
Morgen, 1 september, begint een commissie onder leiding van professor
Frits van Oostrom aan haar werk. Ik stel me voor dat we elkaar hier
over een jaar weer zien om dan het resultaat aan u allen te laten
zien.
Ik durf dat wel aan, om een jaar vooruit te kijken, omdat ik alle
vertrouwen heb in de commissie. Ik heb een aantal zeer deskundige en
creatieve mensen bereid gevonden om de ontwikkeling van een canon ter
hand te nemen. Ze zijn afkomstig uit het onderwijs, de cultuur en de
wetenschap; sommigen van hen zijn werkzaam in meerdere van deze
werelden. Frits van Oostrom zal hen zo dadelijk allemaal in persoon
aan u voorstellen.
Wat is nu de bedoeling van mij en van het kabinet met een canon?
Dat kan ik in één zin zeggen: met een canon wordt het voor de inwoners
van Nederland gemakkelijker om over gemeenschappelijke kennis over
geschiedenis, cultuur en samenleving van Nederland te beschikken en
die kennis met elkaar te delen. En het onderwijs legt een stevige
basis voor deze gedeelde kennis. De canon is dan ook in de eerste
plaats bedoeld voor het onderwijs. Scholen voor primair en voortgezet
onderwijs zullen de kern van de canon aan alle jongeren aanleren en
kunnen zich daarbij gesteund weten door het werk dat de commissie
straks oplevert.
Het idee om met een canon in het onderwijs te gaan werken, is
afkomstig van de Onderwijsraad. De vorige raad heeft de balans
opgemaakt van het onderwijs in Nederland en daarbij onder meer
geconstateerd dat de socialisatiefunctie wat onderbelicht is ten
opzichte van de kwalificatiefunctie. Met andere woorden: jongeren
worden wel goed voorbereid op de arbeidsmarkt, maar minder goed op het
deelnemen als burger aan de samenleving. Ik deel deze analyse en heb
daarom deze ontwikkeling in gang gezet.
U vraagt zich misschien af of scholen deze taak er wel bij kunnen
hebben, en of ze alleen verantwoordelijk worden voor het aanbieden van
de canon. Mijn antwoord op die vraag is nee. Gelukkig kent ons land
heel veel instellingen op het gebied van cultuur en ook wel wetenschap
die vanuit hun taak ondersteunend en aanvullend op het onderwijs
kunnen werken. Ook deze instellingen kunnen zich laten inspireren door
de canon die de commissie straks heeft samengesteld bij hun
programmering. Jongeren kunnen zo de illustratie en verdieping vinden
van wat zij op school hebben geleerd.
Misschien hebt u uit mijn verhaal opgemaakt dat de canon een
verzameling leerinhouden wordt die alleen voor jongeren, voor
scholieren tot 18 jaar is bedoeld. Dat is echter niet het geval. Ik
zei u al eerder wat de bedoeling met een canon is van het kabinet als
geheel, niet alleen van de minister van OCW. Ik noem u twee mogelijke
voorbeelden van het benutten van een canon ook voor anderen.
U hebt vorige week de eerste officiële nationalisatie-ceremonie kunnen
zien. De gemeente Den Haag reikte een aantal Hagenaars van
buitenlandse afkomst hun Nederlandse paspoort uit. Bij de felicitaties
hoorden ook cadeaus: natuurlijk een pluchen ooievaar voor de kinderen,
maar ook een boekje met de Grondwet. Misschien vinden gemeenten het
wel een goed idee om aan hun nieuwe Nederlanders het boekje met de
Nederlandse canon cadeau te geven.
Voor mijn tweede voorbeeld moet u zich even verplaatsen naar het
buitenland. Onze ambassades krijgen heel veel verzoeken om informatie
over Nederland. Uiteraard zijn er veel vragen over hoe wij omgaan met
abortus, euthanasie en het homohuwelijk, maar evenzeer vragen mensen
naar een breder beeld van Nederland. Een boekje met de Nederlandse
canon, vertaald en misschien geïllustreerd, kan een goed antwoord op
deze vragen vormen.
Ik wil eindigen met nog iets te zeggen over wat het kabinet straks met
het advies van de commissie denkt te gaan doen. Ik schets u dat
uiteraard in grote lijnen want dat hangt af van de inhoud van het
advies én van het overleg met mijn collega's.
Ik heb gekozen voor een onafhankelijke commissie van vooral
deskundigen omdat de keuze voor de relevante leerinhouden een
afwegingsproces vanuit de vakgebieden onderwijs, cultuur en wetenschap
zou moeten zijn. Daarmee bedoel ik niet te zeggen dat het om
bureauwerk gaat. De voorzitter heeft al eens gesuggereerd dat een
referendum over de canon een goed idee zou zijn. Ik ben dat in
principe met hem eens. Dat hoeven we niet in formeel-juridische zin op
te vatten, maar wel qua gezindheid. Ik heb de commissie gevraagd de
ontwikkeling van de canon vanuit een open houding te benaderen. Hoe de
werkwijze precies zal zijn, gaat Frits van Oostrom zo dadelijk
toelichten. Maar één ding is zeker: het eindrapport zal de vrucht zijn
van de inbreng van velen, gewogen vanuit de wijsheid van de commissie
die de keuzes maakt.
Ik geef de commissie drie taken mee: het ontwikkelen van een canon,
het adviseren over de verantwoordelijkheden rond de canon, én over
evaluatie en herijking van de canon. Ik zal volgend jaar op alledrie
de onderdelen een reactie geven, in overleg met de collega's in het
kabinet.
Één ding staat voor mij al wel vast: mijn uitgangspunt is en blijft
mijn visie op hoe overheid en onderwijsinstellingen met elkaar zouden
moeten omgaan. U zult ook niet anders verwachten, neem ik aan, nu ik
net deze zomer mijn governancefilosofie (soms is vakjargon moeilijk te
vermijden) heb geformuleerd een aan de Tweede Kamer heb aangeboden. In
dit verband is daarvan relevant dat het de professionals in het
onderwijs zelf zijn die met de canon aan de slag zullen gaan.
Natuurlijk kijken we naar de kerndoelen en examenprogramma's van
primair en voortgezet onderwijs, maar het is niet mijn bedoeling om
opnieuw gedetailleerde inhoudelijke eisen aan het onderwijs voor te
schrijven.
Ik wil afsluiten met een beeld dat mij bij het werk van de commissie
voor ogen staat. Ik ontleen dat aan Jan Wolkers, die er de bundel Het
mooiste gedicht mee inleidt.
"Als men mij zou verzoeken het mooiste gedicht uit de Nederlandse
poëzie te kiezen, zou ik net zo ontsteld kijken als wanneer men mij
zou vragen de mooiste bloem uit een overdadig bloeiende bloemenweide
te plukken. Daar die! Nee, die is nog mooier! En die dan! Wat een
boeket, ik kan mijn handen niet meer bij elkaar krijgen."
Ik wens de commissie veel wijsheid toe om de goede keuzes te maken. Ik
zie met grote interesse uit naar het veldboeket dat u ons volgend jaar
zal aanbieden.