Leerling met gedragsstoornis: speciale of gewone school?
31 augustus 2005
Nederland blijkt in vergelijking met de Verenigde Staten, Scandinavië
en Groot-Brittannië het enige land te zijn dat met criteria beschrijft
welke leerlingen in aanmerking komen voor speciale onderwijszorg in
scholen voor regulier of speciaal onderwijs. Dit concluderen Leidse
onderzoekers in een onlangs verschenen rapport in opdracht van de
Programmacommissie Beleidsgericht Onderzoek Primair Onderwijs
(NWO-BOPO).
De onderzoekers bestudeerden de wetgeving van Groot-Brittannië,
Scandinavië en de Verenigde Staten op het gebied van onderwijs aan
kinderen met een handicap. Ze ontdekten dat deze wetgeving
voornamelijk uitgaat van de behoefte aan speciale onderwijszorg bij de
leerlingen. Gegevens over de manier waarop de best passende zorg wordt
bepaald, bleken echter in de wetsteksten te ontbreken.
De nadruk in de buitenlandse wetten ligt erop dat scholen
onderwijsbelemmeringen in de beschikbare onderwijsleeromgeving
wegnemen voor leerlingen met een beperking. Deze kinderen worden
zoveel mogelijk in het reguliere (basis- en voortgezet) onderwijs
geplaatst. Dit heet inclusief onderwijs. Het effect van de wetgeving
in Nederland is dat de nadruk minder ligt op het streven naar het
opvangen van zoveel mogelijk leerlingen in het reguliere onderwijs.
Ouders moeten daar zelf voor waken.
Minister Van der Hoeven heeft in Nederland voor de verschillende
schoolsoorten drie soorten criteria geformuleerd om een indicatie te
kunnen stellen: stoornis, onderwijsbelemmering en ontoereikendheid van
reguliere zorgstructuur. Om toegang te krijgen tot het speciaal
onderwijs of tot een zogeheten rugzak (leerlinggebonden financiering)
in het regulier onderwijs is een indicatie nodig op basis van deze
criteria.
Clusters
Onderwijsbeperkingen zijn in deze regeling verdeeld in vier clusters:
voor visueel gehandicapten en blinde kinderen; een cluster voor dove
en slechthorende kinderen en kinderen met ernstige taal of
spraakmoeilijkheden; een cluster voor de groep meervoudig gehandicapte
kinderen, langdurig zieke kinderen, lichamelijk gehandicapte kinderen
en verstandelijk gehandicapte kinderen; en tenslotte een cluster voor
kinderen met gedragsstoornissen, ontwikkelingsstoornissen en
psychiatrische problematiek.
Naar aanleiding van de resultaten uit hun literatuurstudie doen de
Leidse onderzoekers in het rapport aanbevelingen voor vier
verschillende praktijkonderzoeken om te bezien hoe indicatiestelling
functioneel te maken is. Het eerste is gericht op verfijning van de
bestaande criteria voor indicatiestelling. De andere drie studies
bieden inzicht in de meest effectieve aanpak in de
onderwijsleeromgeving op reguliere scholen voor basis of voortgezet
onderwijs om een leerling met een stoornis optimaal te laten
functioneren.
.........................
Meer informatie over BOPO bij:
* NWO, afdeling Voorlichting & Communicatie
* t: +31 (0)70 344 07 13, NWO_NIEUWS@nwo.nl
Meer informatie over de inhoud van het rapport bij:
* dr. Diny van der Aalsvoort (UL, Orthopedagogiek)
* t: +31 (0)71 527 4073/4060, aalsvoort@fsw.leidenuniv.nl
* Functionele indicatiestelling: een internationale literatuurstudie
en mogelijke proefstudies, G.M. van der Aalsvoort, K.J.
Eendhuizen. Leiden: Universiteitsdrukkerij. Deze uitgave is te
bestellen bij het secretariaat van de afdeling Orthopedagogiek,
Universiteit Leiden, t: +31 (0)71 52 74 060. De kosten bedragen 25
euro, dit is inclusief verzendkosten.
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek