Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
SV/F&W/05/65098
Onderwerp Datum
Vrijstelling sollicitatieplicht vrijwilligers en 31 augustus 2005
mantelzorgers
Op 30 juni jl. heeft uw Kamer de motie Smilde/Noormanden Uyl1 aanvaard met betrekking tot
de sollicitatieplicht WW. De motie verzoekt de regering per omgaande de Regeling vrijstelling
verplichtingen WW2 (verder de regeling) aan te passen in die zin dat WW-gerechtigden van 57,5-
jaar en ouder die ten minste één jaar werkloos zijn en voor ten minste 20 uur per week
vrijwilligerswerk of mantelzorg verrichten, worden vrijgesteld van de sollicitatieplicht. De huidige
regeling geldt voor WW-gerechtigden die op 31 december 2003 57,5 jaar of ouder waren. In
deze brief geeft het kabinet zijn zienswijze op de motie.
Op 1 januari 2004 is de sollicitatieplicht voor personen van 57,5 jaar en ouder opnieuw ingevoerd.
Daarmee kregen zij dezelfde arbeidsverplichtingen als andere werknemers. Oudere werknemers
die op 1 januari 2004 al een WW-uitkering ontvingen, werden eveneens in de sollicitatieplicht
betrokken als zij korter dan één jaar werkloos waren. Achterliggende gedachte van het kabinet
was dat ook van oudere werknemers die werkloos worden, verwacht mag worden dat zij zich
inspannen om een nieuwe arbeidsplaats te verkrijgen. De maatregel vormt onderdeel van het
kabinetsbeleid om de arbeidsparticipatie van ouderen te bevorderen.
Tijdens het algemeen overleg over de herinvoering van de sollicitatieplicht op 12 februari 20043
heeft de Kamer de motie Smilde/Noorman-den Uyl4 aangenomen, waarin de regering werd
verzocht om WW-gerechtigden van 57,5 jaar en ouder onder voorwaarden, nadat zij langdurig
hebben gesolliciteerd, tijdelijk vrij te stellen van de sollicitatieplicht, wanneer zij substantiële
vrijwilligers- of mantelzorgtaken verrichten. Mede op basis van het evaluatierapport over de door
1 Kamerstukken II 2004/05, 28 862, nr. 46
2 Regeling van de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid van 28 april 2005, Stcrt. 2005, 88.
3 Kamerstukken II 2003/04, 28 862, nr. 30
4 Kamerstukken II 2003/04, 28 862, nr. 32
---
het UWV uitgevoerde pilot heeft het kabinet, bij brief van 27 januari 20055, de mogelijke
vormgeving van een regeling voor vrijstelling van de sollicitatieplicht uiteengezet. Twee elementen
waren daarbij in het bijzonder van belang: het duurcriterium en de leeftijdsgrens. Met betrekking
tot de duur van de sollicitatieperiode heeft het kabinet zich op het standpunt gesteld dat die duur zo
dient te worden gekozen dat werklozen ruimschoots de gelegenheid hebben gehad om betaald
werk te vinden. Tevens is een voorkeur uitgesproken om geen leeftijdsgrens te hanteren.
Tijdens het algemeen overleg van 3 maart 20056 heb ik aan de hand van de resultaten van de pilot
en mijn voorstel met uw Kamer over de vrijstellingsregeling gesproken. Daarbij bleek dat de
meeste fracties voorstander zijn van een regeling die meer is toegespitst op de huidige 57,5-jarigen.
Ik heb aangegeven dat een leeftijdsgrens van 57,5 jaar alleen te overwegen is als een tijdelijk
regime in het kader van overgangsrecht. Bij brief van 31 maart 2005 heeft het kabinet een regeling
uiteengezet. Deze voorgestelde regeling voorzag voor werknemers die op 31 december 2003 57,5
of ouder waren, - onder voorwaarden - in een vrijstelling van de sollicitatieplicht tijdens het
verrichten van vrijwilligerswerk of mantelzorg. Betrokkenen zijn vrijgesteld als zij gedurende
minimaal 3 maanden over ten minste gemiddeld 20 uur per week vrijwilligerswerk en/of
mantelzorgtaken verrichten. Indien de betrokken werknemer na 31 december 2003 in de WW
komt, voorzag de voorgestelde regeling in de mogelijkheid dat hij na twee jaar werkloosheid wordt
vrijgesteld. In het AO van 6 april 20057 heeft uw Kamer verzocht de WW-duur, voordat iemand
voor vrijstelling in aanmerking kan komen, te beperken tot één jaar. De regeling is
dienovereenkomstig getroffen en is per 1 juli 2005 in werking getreden.
De motie Smilde/Noorman-den Uyl van 30 juni jl. verzoekt de regering om de regeling uit te
breiden naar alle 57,5-jarigen. Consequentie daarvan zou zijn dat de regeling het karakter van een
overgangsregeling verliest. Indien vrijstelling ook mogelijk zou worden voor personen die na 31
december 2003 die leeftijd bereiken, dan zou de regeling het karakter krijgen van een uitzondering
op de algemene sollicitatieplicht voor WW-gerechtigden.
Nu de motie vraagt om een regeling die het karakter van een overgangsregeling verliest, ziet het
kabinet zich genoodzaakt de kernelementen (leeftijdsgrens/ duurcriterium) opnieuw te wegen. Het
uitvoeren van de motie stuit op juridische bezwaren. Het valt niet in te zien waarom personen die
de leeftijd van 57,5 jaar nog niet hebben bereikt en die overigens met betrekking tot de WW-duur
en het verrichten van vrijwilligerswerk of mantelzorg in dezelfde omstandigheden verkeren, anders
zouden moeten worden behandeld dan personen van 57,5 en ouder. Een dergelijke leeftijdsgrens
is willekeurig en is niet objectief te rechtvaardigen. In het kader van een overgangsregeling is een
objectieve rechtvaardiging wel aanwezig voor WW-gerechtigden die op 31 december 2003 reeds
57,5 of ouder waren. Zij werden door de herinvoering van de sollicitatieplicht voor oudere
werknemers verplicht tot solliciteren, terwijl zij voorheen vrijgesteld waren, dan wel het vooruitzicht
daarop hadden. Het kabinet merkt hierbij verder op dat de leeftijdsgrens van 57,5 jaar na het
afschaffen van de vervolguitkering geen rol meer speelt in de polisvoorwaarden van de WW.
5 Kamerstukken II 2004/05, 28 862, nr. 40
6 Kamerstukken II 2004/05, 28 862, nr. 42
7 Kamerstukken II 2004/05, 28 862, nr. 205
---
Ook het duurcriterium komt in een ander daglicht te staan. Ik memoreer dat in het oorspronkelijke
voorstel sprake was van een vrijstelling na een WW-duur van drie jaar; dit als invulling van het
begrip `langdurig solliciteren'. Mijn instemming met een duurcriterium van één jaar moet gezien
worden in het licht van het feit dat het een regeling in het kader van overgangsrecht betreft.
Daarnaast wil het kabinet de regeling voor vrijstelling van de sollicitatieplicht bezien in het licht van
het kabinetsstandpunt WW en ontslagrecht. In paragraaf 5.6 van het kabinetsstandpunt8 wordt
ingegaan op de sollicitatieplicht in de WW. De kern van dit standpunt is dat alle
uitkeringsgerechtigden zich via sollicitaties moeten inspannen om passende arbeid te verkrijgen,
ongeacht hun leeftijd. In zijn advies over de WW van 15 april jl. bepleit ook de Sociaal-
Economische Raad (SER) dat WW-gerechtigden, ongeacht hun leeftijd, beschikbaar dienen te zijn
voor de arbeidsmarkt en via sollicitaties moeten trachten passende arbeid te verkrijgen9. De SER is
van oordeel dat van een sollicitatieplicht voor ouderen een belangrijk signaal uitgaat naar
werknemers, werkgevers, uitkeringsgerechtigden en uitvoeringsinstellingen om de arbeidsdeelname
van ouderen te bevorderen. Bij de invulling van die sollicitatieplicht moet, aldus de SER, meer
ruimte komen voor maatwerk.
Het kabinet stemt in met het voorstel van de SER om het UWV de bevoegdheid te geven om in
individuele gevallen een werknemer te ontheffen van de sollicitatieverplichting. Het kabinet zal
hiervoor, mede in het licht van het ontbreken van een financiële prikkel voor het UWV, een strikte
normering opstellen, zodat, zowel voor werknemers als het UWV, duidelijk is dat er alleen gebruik
van kan worden gemaakt als uiterste optie. Voor een individuele ontheffing van een WW-
gerechtigde kan aanleiding bestaan indien er sprake is van een, door individuele omstandigheden
ingegeven, gebleken onmogelijkheid om arbeid te vinden. Redenen voor individuele ontheffing
kunnen gelegen zijn in een gebleken grote afstand tot de arbeidsmarkt en het in aanzienlijke mate
verrichten van mantelzorg of vrijwilligerswerk. Volgens het kabinet dient de algemene situatie op de
arbeidsmarkt geen rol te spelen bij die beoordeling. Het moet altijd gaan om een beoordeling van
de omstandigheden van het individu.
Het heeft mijn voorkeur aan de hand van het kabinetsstandpunt WW en ontslagrecht met uw
Kamer van gedachten te wisselen over de invulling van de motie Smilde/Noorman-den Uyl, in het
kader van een gemoderniseerde en meer activerende WW.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
8 Kamerstukken II 2004/05, 30 109, nr. 1, blz. 33-35.
9 Sociaal-Economische Raad Toekomstbestendigheid Werkloosheidswet, publicatienummer 5, 15 april 2005
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid