Gemeente Utrecht

2005 Gemeente Utrecht: SCHRIFTELIJKE VRAGEN
69 Vragen van de heer P.F.C. Jansen
(ingekomen 7 juli 2005)

Deze maand is het rapport "Recht op Groen" van de Raad voor het Landelijk Gebied (RLG) verschenen. Dit rapport, online beschikbaar via www.rlg.nl, bevat een advies over de groene kwaliteit van de openbare ruimte. De RLG is een adviesorgaan van de regering en het parlement met betrekking tot het gehele werkveld van het ministerie van LNV. Daaronder valt onder meer de groene hoofdstructuur in de steden.

De analyse en het advies van de RLG geven een dramatisch beeld van de groene ruimte in de steden, met name in de randstad. Van de G30-gemeenten is Utrecht bijna de hekkesluiter, met 40m2 groen per woning, ten opzichte van de minimumnorm van 75m2 uit de nota ruimte. De hoeveelheid groen per woning is de afgelopen jaren zelfs nog licht gedaald, door de realisatie van een aantal woningbouwprojecten binnen de bestaande stad, die niet gecombineerd zijn met voldoende uitbreiding van het groen ter plekke.

De SP-fractie zou graag een reactie krijgen van het College op het rapport en de aanbevelingen van de RLG, toegespitst op de Utrechtse situatie. Wij verzoeken u om daarbij in ieder geval in te gaan op de volgende aspecten:


1. Volgens de RLG is landelijk 2888 ha extra stedelijk groen nodig om te voldoen aan het richtgetal van de nota Ruimte. Hoeveel bedraagt het tekort binnen de gemeente Utrecht?
2. Hoe is de situatie op het niveau van de subwijken?
3. Hoe denkt uw College het bestaande tekort weg te werken, waarbij tevens voldaan wordt aan het uitgangspunt van een redelijk evenwichtige spreiding van het groen over de stad?
4. De RLG stelt dat de huidige afstandsnorm van 500 meter tot een "groene openbare ruimte" achterhaald is, met name vanwege de vergrijzing. Ook voor kinderen zou 300 meter een meer realistische maat zijn. Hoeveel procent van de Utrechtse woningen voldoet momenteel aan de 500 meter norm en hoeveel aan de 300 meter norm?
5. De RLG pleit er op grond van haar analyse voor om de filosofie van de compacte stad te verlaten. De gemeente Utrecht en het BRU baseren hun ruimtelijk beleid op de filosofie van de compacte stad. Anderzijds zijn er onderzoeken die concluderen dat er nog een grote mate van verdichting mogelijk is voor het rode (reeds bebouwde) deel van het stedelijk gebied, waardoor er nog mogelijkheden lijken te zijn voor verdichting in combinatie met uitbreiding van het stedelijk groen. Acht uw College het realiseren van een groennorm van 75 m2 per woning mogelijk in combinatie met het voorzetten van het compacte stad beleid?

Wij stellen ons voor om de antwoorden op deze schriftelijke vragen te betrekken bij de behandeling van uw voorstellen met betrekking tot de Groen voor Poen projecten Kanaleneiland-Zuid en Rijnsweerd in de commissie stedelijke ontwikkeling in september a.s.

Antwoorden van Burgemeester en wethouders
(verzonden 30 augustus 2005)


1. De bestaande stad Utrecht (bebouwde kom) heeft inderdaad een tekort aan stedelijk groen. De RLG baseert zich in het advies op onderzoeken van Alterra. Dit onderzoeksbureau heeft in opdracht van het ministerie van LNV in twee onderzoeken "Groene Meters I" en "- II" de groennorm vergeleken met de werkelijke situatie in tien respectievelijk alle dertig steden van de G30. Utrecht is in beide onderzoeken een van de onderzochte steden. Uit dit onderzoek blijkt voor Utrecht een bestaand groenareaal van 50 m2 per woning (Bron: groene Meters II, Alterrarapport 833). In hectares komt het tekort neer op 250 ha.


2.

Alterra heeft in het onderzoek Groene Meters I voor Utrecht de spreiding van het groen over de stad onderzocht (zie afbeelding boven). Alterra heeft daarbij echter gebruik gemaakt van de 4-cijferige postcodegebieden. Daarom komen niet alle gebieden exact overeen met de Utrechtse subwijken. Desalniettemin geeft de uitkomst van het onderzoek wel een beeld van de spreiding.

De oostrand van Utrecht is ruim bedeeld met groen. Lunetten, Rijnsweerd, Voordorp en Overvecht Noord hebben meer dan 75 m2 groen per woning. Overvecht zuid, Ondiep oost, Oog in Al en Hoograven hebben tussen de 50 en 75 m2 groen per woning. De subwijken Tolsteeg, Sterrenwijk, Schildersbuurt, Oudwijk, Votulast, Tuindorp, Zuilen en Kanaleneiland Noord hebben 25 - 50m2 groen per woning. Het hart van de oude stad Utrecht heeft het minste groen per woning: De Binnenstad, Pijlsweerd en Zuilen noord hebben minder dan 25 maar meer dan 10 m2 groen per woning. Van de overige subwijken zijn of geen gegevens beschikbaar, of er zijn nauwelijks of geen woningen (Cartesiusdriehoek, Lage weide, Voorveldse polder) of is de hoeveelheid groen per woning minder dan 10 m2 zoals in Ondiep west, Lombok, de westelijke binnenstad, Rivierenwijk en Dichterswijk. In Leidsche Rijn wordt, uitgaande van 30.000 woningen en realisatie van het Leidsche Rijn park ruimschoots aan het richtgetal voldaan: 130m2 groen per woning. (Bron: groene Meters I, Alterrarapport 584).


3. Het College gaat uit van een drietal sporen in de omgang met het groen in en om de stad.

Het eerste spoor betreft het hanteren van het richtgetal van 75 m2 in de nieuwe uitleggebieden. In Leidsche Rijn wordt dit ruimschoots gerealiseerd. Daar waar mogelijk wil het College meer groen realiseren omdat zij het huidige imago van Utrecht als groene stad (dit in tegenstelling tot de cijfers) graag verder wil versterken.

Middels een tweede spoor werkt het College aan het verbeteren van het bestaande groen, de groene parels van de stad. Daarmee wil het College het tekort aan areaal deels compenseren. Met het oppoetsen van soms dof geworden parels zijn we al een flink eind op dreef (Julianapark, park Transwijk, Zocherplantoen, Klopvaart, park de Gagel, park de Watertoren, Vechtzoompark, stadsboerderij de Koppel).

Als derde spoor werkt Utrecht aan een beter, mooier, bereikbaar en toegankelijk buitengebied. Utrecht heeft, anders dan veel andere grote steden, een aantal prachtige buitengebieden op relatief korte afstand beschikbaar. We benutten dan ook de kansen voor het beschikbaar, bereikbaar en toegankelijk maken van groen voor de bewoners. Enerzijds door de kwaliteit van het ons omringende landschap voor natuur en recreatie te vergroten (Noorderpark, Haarzuilens, Utrecht west). Hierbij werken we overigens zeer nauw samen met Rijk, provincie en BRU, die allen de noodzaak inzien om een aantal grote groengebieden rond de stad te realiseren. Anderzijds gaan we voor het beter bereikbaar maken van dat prachtige landschap voor auto, OV, maar bovenal voor de fietser en voetganger. We zetten in op het creëren van aantrekkelijke verbindingen in de stad en naar buiten. Deels zijn die er al, deels worden die ontwikkeld. Zo heeft Utrecht in de eerste ISV-1 periode geld van het rijk gevraagd en gekregen, en geïnvesteerd in Overvecht en Maarschalkerweerd. Voor de ISV-2 periode hebben we opnieuw geld gevraagd en gekregen voor het realiseren van verbindingen tussen de stad en het buitengebied. Daarnaast werken we met het jaarlijks krediet van het Groene Web de knelpunten in de groenstructuur weg.

Overigens zijn wij het met de Nota Ruimte eens waar deze stelt dat: omdat er onder meer verschillen zijn tussen de steden( en wijken) door de ligging, geschiedenis, de grondprijs, bevolkingssamenstelling , de van oudsher aanwezige kwaliteit van het groen maar ook door de sterk uiteenlopende mate van drukte en stedelijkheid, is lokaal en regionaal maatwerk essentieel voor een goede balans tussen en . Dit betekent dat we ook binnen Utrecht uit gaan van verschillen tussen wijken, en we niet streven naar een egale verdeling van areaal over de stad.

Tot slot, Utrecht staat voor een forse herstructurerings- en verdichtingsopgave. Bij het opstellen van Nota's van Uitgangspunten worden gemeentelijke randvoorwaarden geformuleerd waar de (particuliere) ontwikkelaars zich aan moeten houden. Rijkswetgeving en gemeentelijke beleid worden daarbij als bindende kaders aangegeven, dus ook het gemeentelijk groenbeleid. In Nota's van uitgangspunten dreigt echter nogal eens een dusdanige stapeling van eisen en randvoorwaarden te ontstaan, dat de realisatie van een initiatief tegen aanvaardbare kosten in gevaar komt. Dat vraagt soms om keuzes te maken. Het is binnen deze afwegingen en keuzes dat het college zorgvuldig bewaakt dat de gemaakte afspraken met betrekking tot de stedelijke groenstructuur en de inrichting van de openbare ruimte in de nieuwbouwlocaties worden gerealiseerd. Met betrekking tot de kwaliteit en de gebruiksvriendelijkheid van de openbare ruimte en de groene gebieden in de stad zijn door o.a. DSB en DSO kaders ontwikkeld die door de gemeenteraad zijn vastgesteld. Zo heeft de raad in 2004 nog besloten de gemeentelijke groenstructuur te actualiseren.

Wij stellen u voor dat wij over het groenprogramma verder debatteren aan de hand van het concept Actualisatie Groenstructuurplan, dat aan de Commissie Stedelijke Ontwikkeling zal worden voorgelegd.


4.

Bovenstaande kaart: links weergegeven is Utrecht met de in het onderzoek betrokken groene ruimtes en recht is weergegeven de 500 meter zones rondom de onderzochte groene ruimtes. (Bron: groene Meters II, Alterrarapport 833).

Op basis van de 500 meter afstandsnorm voldoet Utrecht nagenoeg helemaal: alleen in het hart van de stad en een klein deel in het hart van Rivierenwijk is geen groen binnen 500 meter van de woning. In het onderzoek van Alterra is helaas geen 300 meter afstand onderzocht.


5. In Utrecht en de regio is de filosofie van de compacte stad steeds het uitgangspunt (geweest) voor stedelijke ontwikkeling. Gegeven de uitgangspunten in de structuurvisie (2004) en de afspraken met de regio, is het loslaten van de compacte stad-filosofie voor onze stad en regio geen optie. Dat staat los van de consequentie dat de gemeente voor onvoorstelbare financiële en juridische opgaven wordt gesteld, in realisatie en in het beheer van dat areaal groen. We zullen derhalve andere keuzes moeten maken: in het te actualiseren Groenstructuurplan wordt ingezet op de verbetering van de kwaliteit van het huidige binnenstedelijk groenareaal (parkenprogramma) en het realiseren van groene verbindingen naar het landschap om de stad. Daarmee wordt het groen om de stad sneller bereikbaar en beter toegankelijk voor de stadsbewoners.

En daar doen we het voor: de stadsbewoners. De laatste resultaten van het NUP geven aan: Over de groenvoorzieningen in het algemeen zijn mensen tevreden: 17% is (zeer) ontevreden, 16% is neutraal en 66% is tevreden tot zeer tevreden. Slechts 10% is (zeer) ontevreden over het park bij hen in de buurt, maarliefst 70% van de Utrechters is tevreden tot zeer tevreden.

Bijlage: Citaat uit de Nota Ruimte deel 3a: Aangepast kabinetsstandpunt naar aanleiding van behandeling in de Tweede Kamer, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 435, nr. 154 (p.93 en verder)

2.3.2.7 Balans tussen rood en groen / blauw

De kwaliteit van steden en dorpen wordt mede bepaald door de landschappelijke, sportieve en recreatieve mogelijkheden in de directe omgeving. De kwantiteit en de kwaliteit van het groen in en om de stad zijn de afgelopen decennia aanzienlijk verminderd. Mede door het «compacte stadbeleid» is veel groen verdwenen. Sportvelden en volkstuincomplexen zijn vaak naar de randen van de stad verplaatst, «groene» plekken bebouwd. Door de hoge grondprijzen hebben nieuwe wijken veelal een hoge woningdichtheid en weinig groen. De beschikbaarheid van bereikbare en toegankelijke «groene» en «blauwe» recreatie en sportvoorzieningen in en rond de (grote) steden houdt geen gelijke tred met de vergaande verstedelijking van de laatste jaren. Met name in de grote steden van de Randstad bestaat (ook rondom de steden) een groot tekort aan toegankelijk vaar-, fiets-, wandel- en andere «groene» en «blauwe» recreatie- en sportmogelijkheden. Het aantal inwoners is toegenomen, maar ook de eisen met betrekking tot de vrijetijdsbesteding en de benodigde hoeveelheid sport- en recreatievoorzieningen. Het aanwezige groen voldoet bovendien dikwijls niet aan de huidige kwaliteitseisen. Het is veelvuldig versnipperd door barrières, zoals spoorwegen en (snel)wegen en de aantrekkelijke vormgeving van verschillende stadsparken en monumentale lanen is aangetast. Tevens zijn er onvoldoende verbindingen tussen het groen in de stad en het buitengebied en is het buitengebied zelf matig toegankelijk voor recreatief gebruik. Ondanks de aanleg van nieuwe sportterreinen en recreatiegebieden en de investeringen in groen (en blauw), zijn de kwantitatieve en kwalitatieve tekorten in het algemeen dan ook per saldo toegenomen. Aanbod en toegankelijkheid van voldoende «rode» én «groen/blauwe» ontspanningsmogelijkheden is echter belangrijk voor de leefbaarheid, het welzijn en de gezondheid van bewoners en zelfs voor de economie. Het is belangrijk dat provincies en gemeenten voldoende ruimte voor parken, groengebieden, sportterreinen en «groene» en «blauwe» recreatiemogelijkheden reserveren in en om de stad. Daarbij is het wenselijk dat provincies en gemeenten in hun ruimtelijk beleid ook bosaanplant als optie meenemen omdat met name bos een stevige natuurlijke buffer kan vormen tegen ongewenste verstedelijking. Aangezien er onder meer verschillen zijn tussen de steden door de ligging, de grondprijs, de bevolkingssamenstelling, de van oudsher aanwezige kwaliteit van het groen, maar ook door een sterk uiteenlopende mate van drukte en stedelijkheid, is lokaal en regionaal maatwerk essentieel voor een goede balans tussen «rood» en «groen en blauw».

In de planning van provincies en gemeenten zal niet alleen ruimte voor «rode» functies moeten worden gevonden, maar ook voor op loop- en fietsafstand liggende en daarmee goed vanuit de stad bereikbare «groene en blauwe» functies zoals parken, groengebieden, sportterreinen, volkstuinen en andere «groene» en «blauwe» recreatie- en sportmogelijkheden in en om de stad. Het gaat hierbij zowel om het handhaven en opwaarderen van bestaande als om het realiseren van nieuwe «groene» en «blauwe» functies. Dit betekent bijvoorbeeld dat gemeenten volkstuinen en - complexen zoveel mogelijk moeten ontzien bij stedelijke herstructurering en aanleg van nieuwe stimuleren. In de ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten wordt de balans tussen bebouwing en groen en blauw integraal meegenomen. De kwaliteiten van de stedelijke en regionale groenstructuur wordt behouden en zonodig vergroot, waarbij het groen in en om de stad in samenhang met herstructurering, transformatie en nieuwe uitleg wordt ontwikkeld. De gemeenten geven aan welke mate van intensivering van bebouwing nagestreefd wordt, zonder dat dit ten koste gaat van de oppervlakte groen in het bebouwde gebied, en waar verdichting en verdunning mogelijk is. Over de verdeling van de opgaven voor wat betreft groen en blauw en zorgvuldig ruimtegebruik kunnen gemeenten in regionaal verband nadere ruimtelijke afspraken maken. Bij de inzet van rijksmiddelen ter verbetering van de stedelijke en regionale groenstructuur wordt prioriteit gegeven aan inzet in de nationale stedelijke netwerken waar sprake is van een achterstand in mogelijkheden voor dagrecreatie (zie paragraaf 2.2.3.4).

Het rijk acht het een onderdeel van de te garanderen basiskwaliteit voor alle burgers, dat aan de vraag naar zowel «rode» als «groene» en «blauwe» recreatie- en sportmogelijkheden wordt voldaan. Daarbij is het belangrijk dat de mogelijkheden hiervoor in het buitengebied in balans zijn met de ontwikkeling van het bebouwde gebied. De kwaliteiten van de stedelijke en regionale groenstructuur worden versterkt waarbij ook tevens recreatieve en sportieve tekorten weggewerkt worden. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen maatregelen getroffen worden, die het recreatieve en sportieve gebruik of de beleving verbeteren. Bij de gelijktijdige ontwikkeling van rood, groen en blauw en de integrale financiële planvorming daarvan, kunnen gemeenten en provincies gebruik maken van de exploitatieopzet voor de verstedelijking, bovenplanse verevening en/of andere financiële constructies. In het Balansboek rood-groen van de ministeries LNV en VROM (september 2003) worden voorbeelden gegeven hoe rood en groen beter in balans komen. Met zorg constateert het rijk dat ook op nieuwe uitleglocaties het groen nogal eens sluitpost van de begroting is. In de praktijk blijkt circa 75 vierkante meter groen per woning een goed richtgetal. Het rijk rekent erop dat gemeenten bij de opzet van nieuwe uitleglocaties dit richtgetal hanteren.

Parken en groenstructuren in steden en dorpen leveren eveneens een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van steden en dorpen. Voor de mentale en fysieke ontwikkeling van kinderen bijvoorbeeld is buitenspelen en zich zelfstandig buiten verplaatsen van groot belang. Dat stelt eisen aan de vormgeving van de dagelijkse leefomgeving. Behoud van parken en groenstructuren is derhalve wenselijk, zodat als het ware tenminste een «stand-still»-situatie ontstaat. Voor de herstructureringsopgave in steden en dorpen kan het echter noodzakelijk zijn een stuk van een park of voetbalveld te bebouwen. Op het betreffende niveau moet door de verantwoordelijke overheden zelf een afweging worden gemaakt. Oplossingen die vermindering van het areaal groen in het bebouwd gebied eventueel aanvaardbaar maken zijn gelegen in een compensatie buiten het bebouwd gebied of door een kwaliteitsimpuls in het resterende groen waardoor de gebruikswaarde tenminste op het oude niveau blijft. Het is aan provincie en gemeente om in concrete gevallen deze afweging te maken.


-----------------------
Utrecht heeft 2 parken als rijksmonument, van de 5 die er in Nederland zijn.