ChristenUnie
Toerusten tot verantwoordelijkheid: De overheid en de sociale kwestie
vrijdag 26 augustus 2005 - 21:26
Deze speech is uitgesproken door André Rouvoet op het Christelijk
Sociaal Congres te Doorn
Dames en heren,
Op een congres over de sociale kwestie anno 2005 staan zo lijkt mij
twee vragen centraal: Hebben we scherp wat de sociale kwestie van nu
is? En zijn we als christelijk-sociale beweging in staat daar iets aan
te doen?
Wat die eerste vraag betreft bleek in het voorjaar dat er niet één
specifiek item uitspringt, maar dat er wel een bepaalde lijn valt te
ontdekken: zorg over de vormgeving van de onderlinge solidariteit
tussen mensen. Volgens de gehouden enquête ziet de top 5 van wat als
de sociale kwestie wordt gezien er als volgt uit: 1) afnemende
gemeenschapszin en toename van egoïsme, 2) spanningen tussen
wereldgodsdiensten, 3) ongelijke verdeling van welvaart tussen Noord
en Zuid,
4) verlies van sociale verbanden, 5) afbraak van sociale zekerheid en
gezondheidszorg.
Dat is nogal wat! En heeft de christelijk-sociale beweging daar een
antwoord op?! Volgens maar liefst 96% van de respondenten wel.
Pretentieus? Of een uitdaging?
Zouden we misschien iets kunnen leren van onze voorgangers? Laat ik u
mogen meenemen naar het jaar 1891, naar het 1^e Christelijk Sociaal
Congres. De centrale vraag van dát congres was in wezen de zelfde als
de onze: Wat staat ons, als belijders van den Christus te doen, met
het oog op de sociale nooden van onzen tijd? In zijn beroemde rede Het
sociale vraagstuk en de Christelijke religie benadrukte Abraham Kuyper
de noodzaak van maatschappelijke vernieuwing: ja, er moest aandacht
zijn voor de nood van de arbeiders, maar vooral was het nodig de
fundamenten van het politieke en maatschappelijke bestel onder
architectonische kritiek te stellen. In het voorwoord bij de
heruitgave van deze rede schrijft Woldring dat Kuyper zich hiermee een
ware nazaat betoonde van het vroege calvinisme uit de 16^e eeuw, dat
niet alleen een kerkelijke reformatoriebeweging wilde zijn, maar ook
een maatschappelijke en politieke reformatiebeweging. Woldring spreekt
van een reformatorische radicaliteit en een de wereld vormgevende
christenheid. Ik noem in dit verband ook het Reveil en de naam van ds.
De Liefde.
Waarom dit aangehaald? Omdat ik dit zo vaak mis in hoe we als
christenen present zijn in de samenleving. Ik snak soms naar die
radicaliteit, dit vuur van de eerste liefde, deze gerichtheid op de
wereld, dit missionaire elan. We zijn immers zout en licht?! Te vaak
wekken we als christenheid de indruk allang tevreden te zijn als we de
zaken bij onszelf, in eigen huis (als kerk, als
christelijk-maatschappelijke organisaties) een beetje glad kunnen
houden. Het geloof is naar de marges van de samenleving gedrongen,
verzuchten we dan en we mopperen wat op de secularisatie. Maar: vinden
we het nog wel echt erg? Liggen we er wakker van? We worden niet meer
gemist in het publieke domein, maar missen wij onze plaats in het hart
van de samenleving eigenlijk wel? Delen we in de gepassioneerdheid van
Fichte, die schreef: Het Christendom verbergt in zijn schoot een veel
grooteren schat van levensvernieuwing dan ge vermoedt. () Van het
Christendom kan ook voor de maatschappij een wondere organiseerende
kracht uitgaan; en, eerst als die kracht doorbreekt zal de Religie van
het Kruis voor heel de wereld schitteren in al de diepte harer
conceptiën en in al den rijkdom van den zegen dien ze brengt.
Of herkennen we ons beter in het beeld van de christenheid, die in de
kerk, als in de ark van Noach, schuilt voor het onweer van de
secularisatie, wachtend tot het over is en intussen scheldend op het
rotweer?
Kuyper zoekt de hartader der sociale quaestie in de beginselen die ons
handelen, ook in politieke zin, bepalen. In navolging van Groen van
Prinsterer stelt hij het ongeloof van de Franse Revolutie, tot
uitdrukking komend in het ni Dieu, ni maître, de gerichte
secularisering en de overaccentuering van het individu als maat der
dingen, verantwoordelijk voor de noden van zijn dagen. Dáár tegenover
heeft de christen zijn houding te bepalen! En in zijn analyse gaat het
mes er vervolgens diep in: Wie van een sociale quaestie spreekt,
bedoelt hiermee dat er ernstige twijfel is gerezen aan de
deugdelijkheid van het maatschappelijk gebouw, waarin we wonen. Zal er
voor u een sociale quaestie bestaan, is slechts dit eene noodzakelijk,
t.w. dat ge de onhoudbaarheid van den tegenwoordigen toestand inziet,
en deze onhoudbaarheid verklaart niet uit bijkomstige oorzaken maar
uit een fout in den grondslag zelf van ons maatschappelijk samenleven.
(..) Een sociale quaestie bestaat voor u dan eerst, zoo ge
architectonische critiek oefent op de menschelijke sociëteit zelve, en
diensvolgens een andere richting van het maatschappelijk gebouw
gewenscht én mogelijk acht.
We moeten dus wél weten wat we doen, als we de onderlinge solidariteit
verklaren tot de sociale kwestie anno 2005: dat is niet vrijblijvend,
maar verplicht ons tot een grondige, architectonische aanpak!
Verrassend genoeg stelt Kuyper dat het antwoord op de sociale nood van
zijn tijd ongetwijfeld op den socialistischen weg ligt. Maar voordat
Wouter Bos en Jan Marijnissen vergenoegd beginnen te glimmen: hij
voegt er haastig aan toe: mits ge onder socialistisch nu maar niet
verstaat het programma der sociaal-democratie. Socialistisch moet hier
worden verstaan als gericht op de samenleving als een van God gewilde
gemeenschap, een levend organisme. Christelijk-sociaal is dus niet
iets linksigs. Het gaat niet zozeer om een politiek-inhoudelijke
oriëntatie op het links-rechts continuum, maar om een visie op de
samenleving, om een gegeven maatschappelijke ordening, om
onderscheiden verantwoordelijkheden.
En dan zien we hoe de overheid in het begin van de 20^e eeuw mede
onder invloed van de christelijk-sociale beweging haar
verantwoordelijkheid gaat nemen op sociaal terrein. Met o.a. de
Invaliditeitswet, Ongevallenwet, Ziektewet gaven Kuyper en Talma
concreet gestalte aan hun overtuiging dat op grond van de Bijbel niet
alleen werkgevers en werknemers hier een taak hebben, maar ook de
overheid. Let wel: niet in plaats van de persoonlijke
verantwoordelijkheid van mensen; dat is immers evenzeer een duidelijk
bijbels gegeven. Maar daarnaast staat de solidariteit, de spontane
individuele of collectief georganiseerde naastenliefde: sabbatsjaar,
jubeljaar, zorg voor de armen, de werknemers, de weduwe en de wees.
De christelijk-sociale benadering kent altijd een balans tussen de
persoonlijke verantwoordelijkheid van mensen en de solidariteit.
Vandaar bijv. de principiële voorkeur van de ChristenUnie om in het
nieuwe ziektekostenstelsel zowel een voor iedereen gelijke, nominale
premie te hebben als een inkomensafhankelijke premie, om zo niet
alleen de eigen verantwoordelijkheid tot uitdrukking te brengen, maar
ook de solidariteit.
Overigens heeft verantwoordelijkheid in de christelijk-sociale
traditie altijd sterk de lading gehad van onderlinge
verantwoordelijkheid, zorg voor elkaar. Het gaat om
verantwoordelijkheid jegens God en jegens de naaste, die tot zijn
recht en bestemming moet kunnen komen. Het huídige spreken over eigen
verantwoordelijkheid heeft volgens mij meer met een liberaal dan met
een christelijk-sociaal taalkleed te maken. Het gemak waarmee de eigen
verantwoordelijkheid wordt opgevoerd als rechtvaardiging van
bezuinigingen en verschuivingen van sociale verantwoordelijkheden van
de overheid naar burgers, moet ons te denken geven: gaan we niet
teveel mee in het vocabulaire (of, ernstiger: in de ideologie) van het
liberalisme, dat nota bene die tendensen die ons zorgen baren, nl.
individualisering en functieverlies van sociale verbanden, toejuicht
en als idealen nastreeft? Om enkele voorbeelden te noemen: de
sollicitatieplicht voor moeders met kleine kinderen in de WWB, het
schrappen van noodzakelijke zorg voor chronisch zieken en
gehandicapten uit het ziekenfondspakket (en straks uit het
basispakket), de structurele fiscale benadeling van
eenverdienershuishoudens ten opzichte van tweeverdieners. Ook de
selectiviteit waarmee de notie van eigen verantwoordelijkheid wordt
gehanteerd roept bij mij weerstand en ergernis op.Zo verzet zich
principieel niets tegen het vragen van een eigen bijdrage voor de
thuiszorg, óók van mensen in de lagere inkomensgroepen; maar als
ouderen, die niet zonder die thuiszorg kunnen, geld moeten lenen om
die eigen bijdrage te kunnen betalen en dat wordt laconiek aanvaard,
want: eigen verantwoordelijkheid, terwijl er tegelijkertijd een taboe
ligt op het zichtbaar maken van de eigen verantwoordelijkheid van
bezitters van een bovenmodale woning via een beperking van de
hypotheekrenteaftrek, dan kan ik dat vanuit de liberale gedachtengang
wel plaatsen, maar lijkt mij dat vanuit een christelijk-sociale
benadering niet te verantwoorden. Mag ik het zo zeggen: té vaak
spreekt er uit het beleid een smalle financieel-economische
rationaliteit, waarbij onvoldoende ruimte is voor andere relevante
noties voor het overheidshandelen, als bijv. schild voor de zwakken,
ondersteuning, gemeenschap, zorg en solidariteit. Ik bespeur hier
vooral de liberale agenda van individualisering, vraagsturing,
marktwerking en deregulering, meer dan een christelijk-sociale visie
op een gezonde samenleving.
En dan zwijg ik nog over het actuele Verlichtingsfundamentalisme en de
daaruit voortvloeiende ronduit anti-religieuze agenda van veel
dogmatische libertijns-liberalen, die zich manifesteert in politieke
debatten over de rol van religie in het publieke domein,
godslastering, en schepping en evolutie, maar ook in de opheffing van
leerstoelen christelijke wijsbegeerte.
Een in het oog springend verschil tussen 1891 en 2005 is dat de
sociale kwestie tóen de aanleiding vormde voor de christelijke
politiek om een optredende overheid te eisen, omwille van de bijbelse
gerechtigheid, terwijl de sociale kwestie nú een gevolg is van een óók
door de christelijke politiek verlangde terugtredende overheid,
primair omwille van de financierbaarheid.
Er is nog iets dat mij opvalt. Kuyper koos met beslistheid voor het
socialisme als de aangewezen bondgenoot in de strijd tegen de sociale
kwestie. Van het liberalisme moest hij niets hebben: al wie Christen
is, moet zich tegenover het liberalisme plaatsen. (Dat zijn
troostvolle woorden voor een uitgesproken christelijke partij als de
ChristenUnie, die nog wel eens kritiek krijgt als we in
sociaal-economische zaken samen optrekken met PvdA, GroenLinks of SP)
In onze tijd zien we contrasterend hoe de christen-democratie zich bij
de laatste twee verkiezingen vanzelfsprekend verbond aan de liberalen
(en dat ook al voor de volgende verkiezingen heeft gedaan), om samen
met hen de herijking van de verzorgingsstaat aan te vatten.
Nu valt er voor een terugtredende overheid veel te zeggen. De
verzorgingsstaat ís uit zijn voegen gegroeid en de overheid hééft veel
verantwoordelijkheden naar zich toe getrokken. Subsidieverslaving,
fiscale beloning van inactiviteit en freeridersgedrag vormen óók een
aantasting van de vitaliteit van de samenleving. Het is dan ook goed
en nodig om verantwoordelijkheden terug te leggen waar ze horen: bij
sociale partners, individuele werkgevers en werknemers, mensen en hun
organisaties. Ik snap wel dat de liberalen daarbij qua filosofie een
meer voor de hand liggende bondgenoot zijn dan de sociaal-democraten.
Maar het is cruciaal om in de gaten te houden dat de liberale visie op
de verhouding tussen overheid en burger een wezenlijk andere is dan de
christelijke, ook als de terminologie dezelfde is. Dat geldt voor het
begrip verantwoordelijkheid, maar ook voor bijv. sanering. In
christelijk-sociale zin is dat: gezondmaken, dus werken aan gezonde
maatschappelijke verhoudingen, verantwoordelijkheden leggen waar ze
rechtmatig-normatief ik zou bijna zeggen: architectonisch gezien
hóren. Sanering in liberale zin is vooral pragmatisch en georiënteerd
op de doelmatigheid: taken afstoten, privatiseren, dereguleren,
marktwerking, afslanken, vraagsturing. De burger is de klant en de
overheid de ober, die op afroep beschikbaar is voor het vrije, mondige
individu dat produkten wil afnemen.
Tegen deze achtergrond plaats ik een paar kritische kanttekeningen bij
de wijze waarop de herziening van de verzorgingsstaat momenteel
gestalte krijgt.
1) Zon ingrijpende operatie moet weloverwogen gebeuren en niet
overhaast, onder druk van de toestand van s rijks financiën. Mijn
bezwaar is dat het bij veel maatregelen vooral om een efficiencyslag
lijkt te gaan en minder om een principiële politieke keuze vanuit een
heldere visie. Ik denk aan het dogmatische streven om de WAO-instroom
tot 25.000 per jaar te beperken, maar ook aan de drastische
snoei-operatie in de VWS-subsidies, waarbij een organisatie als
Scouting Nederland uiteindelijk dankzij een effectieve lobby bij de
coalitiefracties gespaard werd, in tegenstelling tot het kerkelijk
jeugdwerk.
2) Als we de huidige afbraak van de sociale zekerheid en zorg
(de woordkeus is van u!) afzetten tegen de verjubeling van miljarden
ten tijde van Paars II, onder de enthousiaste leiding van de huidige
minister van Financiën, dan kan ik mij voorstellen dat burgers de term
eigen verantwoordelijkheid niet meer kunnen hóren! Lans Bovenberg
spreekt over de kater van het paarse feestje en meer bijbels het niet
toepassen van het principe van Jozef.
3) Het terugleggen van verantwoordelijkheden moet zorgvuldig
gebeuren en in een tempo dat mensen kunnen bijbenen, zodat ze ook echt
in staat worden gesteld, gefaciliteerd worden om hun
verantwoordelijkheid weer te nemen. Toerusten tot
verantwoordelijkheid, noem ik dat. Herschikking van
verantwoordelijkheden kan niet zonder flankerend beleid gericht op
revitalisering van maatschappelijke verbanden. Stel je voor dat we de
zorg voor de nabestaanden van de ene op de andere dag weer bij de kerk
zouden leggen: er zouden toch tal van gaten vallen en mensen zouden
tussen wal en schip raken, eenvoudigweg omdat een gemeenschap als de
kerk er niet meer voor toegerust is om de zorg voor de weduwe en de
wees, die vroeger door haar werd betoond, weer op zich te nemen. Deze
zorgvuldigheid wordt in het huidige beleid te vaak gemist. Niet ten
onrechte wordt er dan gesproken over het over de schutting gooien van
verantwoordelijkheden. Zo mag het dus niet. Als voorbeelden hoe het
niet moet noem ik hier: de abrupte afschaffing van de aftrek van de
rente op consumptief krediet onder Paars II; de WAO-ingrepen, m.n. de
grootscheepse herbeoordeling op grond van aangescherpte criteria,
terwijl er tegelijkertijd geweldig wordt bezuinigd op de reïntegratie;
de stapeling van bezuinigingen, eigen bijdrageregelingen en
pakketbeperkingen in de zorg, waardoor met name chronisch zieken,
ouderen en gehandicapten zijn getroffen, zonder dat ze de mogelijkheid
hebben zich bij te verzekeren; en de bezuinigingen op de bijzondere
bijstand, die ten koste gaan van de schuldhulpverlening, terwijl het
aantal huishoudens met problematische schulden nog altijd toeneemt.
4) Een terugtredende overheid heeft grote gevolgen voor
maatschappelijke organisaties en voor burgers. Het is daarom van het
allergrootste belang om bij zon proces te zorgen voor een breed
draagvlak bij degenen die direct geraakt worden door het beleid, door
hen bij de besluitvorming te betrekken. Dat zeg ik niet zozeer vanuit
een diepe liefde voor het poldermodel, maar omdat het hóórt bij het
toerusten tot verantwoordelijkheid! En ook daar ontbreekt het nogal
eens aan; zie de WMO, waardoor o.a. de kerken zich afvragen wat er
straks van hen wordt verwacht.
Met dit alles bedoel ik niet slechts af te dingen op een door de
liberale ideologie gedomineerde bezuinigingsagenda. Niet voor niets
heb ik u en mijzelf de spiegel van het 1^e Christelijk Sociaal Congres
voorgehouden. Wat van ons gevraagd wordt is een geactualiseerde
normatieve visie op de inrichting van de samenleving en vandaaruit op
de onderscheiden verantwoordelijkheden ten aanzien van arbeid en
inkomen, sociale zekerheid, zorg, ontwikkelingssamenwerking. Niet
vanuit de invalshoek van de doelmatigheid, van efficiency, maar vanuit
de invalshoek van de gerechtigheid en het rentmeesterschap.
De overheid heeft vanuit christelijk-sociale optiek te ijveren voor
duurzame en gezonde sociale verhoudingen, in de nationale samenleving
en mondiaal. Als we het als probleem ervaren, ja als sociale kwestie,
dat er in onze samenleving sprake is van een toename van egoïsme en
als keerzijde van vereenzaming, als we geconfronteerd worden met dak-
en thuislozen, met nieuwe armoede, met verlies van sociale cohesie en
erosie van de solidariteit, dan ligt daarin een appèl op onze
medemenselijkheid, zeker: relationisme, van moeten naar ont-moeten,
kansen scheppen én benutten voor dienstbaarheid en persoonlijke
solidariteit. Maar hier ligt óók een grote verantwoordelijkheid voor
de overheid, zelfs al erkennen we dat haar arm niet ver genoeg reikt
om aan alle individuele noden tegemoet te komen. En dan is het maar de
vraag of het in overeenstemming met een christelijk-sociale visie is
dat er vanuit de christelijke gemeenschap initiatieven genomen moeten
worden voor de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers en voor
schuldhulpverlening, hoeveel goeds daarover ook te zeggen valt. Of
vormen dergelijke initiatieven een aanklacht tegen een overheid die
tekortschiet in haar normatieve opdracht om schild voor de zwakken te
zijn? Scherp gezegd: ik ben er trots op dat er christenen zijn die
voedselbanken opzetten, maar ik schaam me dat het nodig is.
Ik wil maar zeggen: menselijkheid als maat is niet alléén een opdracht
voor u en mij persoonlijk. Ook de overheid staat voor de uitdaging om
er blijk van te geven dat zij zich niet alleen bezig houdt met
grootscheepse hervormingsprocessen en de financieel-economische
situatie in 2015, maar dat zij ook oog heeft voor het leven en de
moeiten van de mensen vandáág. Dáárom heb ik het kabinet erop gewezen
dat belangrijker nog dan de Zalmnorm de Psalmnorm is: het spreken van
Psalm 72 over de sociale taken van de overheid. Wie de
vertrouwenskloof waarmee het kabinet of breder: de politiek zich
geconfronteerd ziet wil dichten, moet híer beginnen.
Verantwoordelijkheid dragen is inderdaad óók impopulaire en pijnlijke
beslissingen durven nemen, wanneer de sanering (gezondmaking) van de
samenleving die vergt. Maar de centrale opgave voor iedereen die zich
geïnspireerd weet door het bijbelse spreken over gezonde verhoudingen,
is het bevorderen van de gerechtigheid en het bestrijden van (sociaal)
onrecht. Dat geldt voor individuele christenen net zo goed als voor
maatschappelijke organisaties, politieke partijen en een kabinet. Mét
Abraham Kuyper zeg ik: We mogen niet rusten zoolang die samenleving
niet weer naar Gods Woord hervormd is.
Daarmee zijn we terug bij de beginvraag: wat staat ons als
christelijk-sociale beweging te doen ten aanzien van de sociale
kwestie? 114 jaar geleden sloot Kuyper zijn rede af met de volgende
indrukwekkende woorden:
En vraagt ge mij dan ten slotte, of ik op dit ons Congres dan waarlijk
hope durf bouwen; de hope dat we de oplossing der brandende quaestie
van den dag althans iets nader zullen komen, () voor ons blijft zijn
geopenbaarde ordinantie, om, in afwachting van wat komen moge, ook op
dit Congres te doen wat onze hand vindt om te doen, en dat te doen met
alle macht. Spreke God de Heere daar zijnen zegen toe. () En daarom
eindig ik met de bede, () dat () er nooit van Neerlands Christenen zal
kunnen gezegd worden, dat door onze schuld, dat door de lauwheid van
ons Christelijk geloof (), de redding
onzer maatschappij verhinderd en de zegen van God den Vaderen verbeurd
werd.
Daar mag ook vandaag het begin van ons antwoord liggen. Uit de enquête
werd duidelijk dat 96% van u meent dat de christelijk-sociale beweging
in staat is om een antwoord te geven op de hedendaagse sociale
kwestie. Bijna 91% geeft daarbij aan te beseffen dat dit een grote
inspanning zal vergen. Ik zou zeggen: reken maar! Maar de uitdaging
ligt er. De roeping om zout en licht te zijn ook. Laten we, staande op
de schouders van onze voorgangers, maar tegelijk midden in ónze
samenleving, met zijn heel eigen vragen en omstandigheden, aan die
roeping gehoor geven, met visie en leiderschap, gericht op sociale
cohesie en de menselijke maat, in de gezindheid van Christus en met
besef van onze afhankelijkheid van Gods zegen.
Ik heb gezegd.
---