Ministerie van Financiën

Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA 'S-GRAVENHAGE

Datum

Uw brief (Kenmerk)

Ons kenmerk

25 augustus 2005

Schriftelijk overleg gietwaterproject

WV 2005-00163 U

Onderwerp

vragen van de leden van de fracties van CDA, PvdA en VVD over het gietwaterproject Emmen ten behoeve van het schriftelijk overleg.

Ten behoeve van het schriftelijk overleg over de antwoorden op kamervragen van de leden Mastwijk, Snijder-Hazelhoff en Waalkens over het Gietwaterproject in Emmen. (Aanhangsel Handelingen II 2004/05, nr. 1213) doe ik u mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (V&W) de antwoorden op de schriftelijke opmerkingen en vragen toekomen die ik van uw commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ontving.

De staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. J.G. Wijn

Antwoorden naar aanleiding van schriftelijke opmerkingen en vragen van de fracties van CDA, PvdA en VVD over het gietwaterproject Emmen ten behoeve van het schriftelijk overleg over de antwoorden op kamervragen van de leden Mastwijk, Snijder-Hazelhoff en Waalkens.

Algemeen

De leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de VVD vragen waarom de Kamervragen over het gietwaterproject niet mede zijn beantwoord door de minister van LNV.

Tussen de minister van LNV en mij heeft overleg plaatsgevonden over de antwoorden op de Kamervragen. Gezien het feit dat ik verantwoordelijk ben voor dit beleidsdossier, heeft de minister van LNV besloten de beantwoording van de vragen aan mij over te laten. De Kamer is hier tijdens het algemeen overleg over administratieve lasten op 14 april jl. door de minister van LNV tevens mondeling over geïnformeerd.

Grondwater of ander water?

Voorts vragen deze leden of staande kan worden gehouden dat in het geval van het gietwaterproject in Emmen sprake is van grondwater. Zij vragen tevens of het waar is dat op hetzelfde water een waterschapsheffing rust op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en indien dit het geval is, hoe dan de stelling kan worden verdedigd dat het in de gietwaterplas gaat om grondwater.

In het geval van het gietwaterproject wordt oppervlaktewater uit de voormalige zandwinningsplassen opgepompt, waardoor grondwater omhoog welt en aan de oppervlakte komt, zoals dit ook gebeurt bij kuilen en putten. Het omhoog wellen van grondwater is een grondwateronttrekking. Indien deze grondwateronttrekking niet zou plaatsvinden, zou het niet mogelijk zijn geweest om in de waterbehoefte van de betrokken tuinders te voorzien aangezien aanmerkelijk meer water aan de plassen wordt onttrokken dan door neerslag wordt aangevuld. De onttrekking leidt dan ook tot een vermindering van de hoeveelheid grondwater ter plaatse. Op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren kan een heffing worden ingesteld ter zake van het brengen van stoffen in oppervlaktewater. Er is in het geval van het gietwaterproject echter geen sprake van een lozing maar van een onttrekking. Indien op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren de gietwaterplas als oppervlaktewater zou zijn aan te merken, betekent dit niet dat de onttrekking niet als grondwateronttrekking in het kader van de Grondwaterwet zou kunnen worden aangemerkt. In dit specifieke geval is de waterplas aan te merken als oppervlaktewater en de onttrekking als grondwateronttrekking. Het gaat enerzijds om een aan het aardoppervlak en aan de open lucht grenzende watermassa en anderzijds om een plas die voornamelijk wordt gevoed uit grondwater, hetgeen betekent dat onttrekking van water uit de plas in belangrijke mate gecompenseerd wordt door grondwater.

Met betrekking tot het verzoek om in te gaan op de argumentatie en de zienswijze van de Gietwater BV zoals verwoord in de brief van PriceWaterhouseCoopers van 18 november 2002 aan de Belastingdienst Grote Ondernemingen te Arnhem, kan het volgende worden opgemerkt. In deze brief is verzocht om toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen: de hardheidsclausule. Op grond van de hardheidsclausule heeft de staatssecretaris van Financiën de bevoegdheid om een tegemoetkoming te verlenen in gevallen waarin een strikte toepassing van de belastingwet tot een ander resultaat zou leiden dan hetgeen bij de totstandkoming van de wet is beoogd. Dit laatste doet zich in het onderhavige geval niet voor. De wetgever heeft het onttrekken van meer dan 40 000 m3 grondwater per jaar voor beregenings- en bevloeiingsdoeleinden destijds uitdrukkelijk in de heffing van grondwaterbelasting willen betrekken. De hardheidsclausule ziet niet op situaties waarin de belastingplichtige als gevolg van de belastingheffing in financiële problemen zou komen. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de belastingplichtige rekening te houden met de door hem verschuldigde belasting. Als bij de investeringsbeslissing verzuimd is rekening te houden met de fiscale gevolgen van het project behoort dit tot het normale ondernemersrisico. De financiële omstandigheden van de belastingplichtige kunnen geen reden zijn om de hardheidsclausule toe te passen.

Milieutechnische aspecten

Op de vraag van de leden in hoeverre met de heffing op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wbm) een milieudoel wordt gediend en in hoeverre een financieel doel wordt gediend, wordt opgemerkt dat de grondwaterbelasting primair is gericht op het genereren van belastingopbrengsten ten bate van de algemene middelen. Bij de grondwaterbelasting is het milieu-aspect - het ontmoedigen van het onttrekken van schaars grondwater om verdroging van de bodem tegen te gaan - van secundair belang. Het beheer van het grondwater is een taak die op grond van de Grondwaterwet primair bij de provincies berust. De provinciale vergunningen voor het onttrekken van grondwater dragen in belangrijkere mate bij aan de regulering van grondwateronttrekkingen dan de grondwaterbelasting.

Voorts vragen de leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de VVD in hoeverre de heffing zoals in het gietwaterproject Emmen aan het milieudoel bijdraagt.

De heffing van grondwaterbelasting draagt ertoe bij dat onttrekkers van grondwater alternatieven voor grondwater zullen overwegen. In hoeverre zij ook daadwerkelijk overgaan op het gebruik van bijvoorbeeld oppervlaktewater of hemelwater zal afhangen van omstandigheden, zoals de beschikbaarheid en de kosten van alternatieven. In het geval van het gietwaterproject Emmen wordt al op bescheiden schaal van oppervlaktewater en hemelwater gebruik gemaakt. In de toekomst zal de gietwaterplas naar verwachting in toenemende mate met oppervlaktewater worden gevoed uit het riviertje de Runde. Dit water is niet aan heffing van grondwaterbelasting onderworpen.

De leden achten de kans niet denkbeeldig dat de betrokken tuinders individueel grondwater gaan onttrekken en daarbij veelal onder de belastbare grens van 40 000 kubieke meter zullen blijven en vragen of de betrokken bewindspersonen op de hoogte zijn van het gegeven dat een aantal tuinders zich daadwerkelijk aan het voorbereiden is op het slaan van een eigen bron. Zij vragen welke gevolgen dat zal hebben voor de totale hoeveelheid onttrokken grondwater.

Het gietwaterproject Emmen zorgt ervoor dat de betrokken tuinders kunnen beschikken over gietwater van een goede kwaliteit voor de beregening van hun gewassen. De kwaliteit van het grondwater en het oppervlaktewater in het gebied waar de betrokken tuinders zijn gevestigd, is volgens waarnemingen ter plaatse niet voldoende. Het ijzergehalte van het water is te hoog. Door het gietwaterproject kunnen het grondwater en het oppervlaktewater worden gezuiverd, zodat gietwater van een goede kwaliteit ontstaat dat de tuinders kunnen afnemen van Gietwater BV.

Indien de tuinders individueel grondwater zouden gaan onttrekken, betekent dit dat zij individueel het water zouden moeten gaan zuiveren. Naar verwachting zal deze waterzuivering tot hoge kosten leiden. Bovendien is voor zuivering een constante aanvoer van water nodig, zodat constant grondwater zou moeten worden opgepompt. Hierdoor zouden de tuinders met wateroverschotten te kampen krijgen en mogelijk de huidige drempel van 40 000 m3 in de grondwaterbelasting overschrijden, met een mogelijk financieel nadeel tot gevolg. De kans dat de betrokken tuinders individueel grondwater zullen gaan onttrekken wordt daarom niet groot geacht. Op dit moment is nog niet vastgesteld dat tuinders zich daadwerkelijk aan het voorbereiden zijn op het slaan van een eigen put.

Gewassen moeten dikwijls met een heel precieze hoeveel water beregend worden. Een te laag én een te hoog gebruik van water kan schadelijk zijn voor gewassen. Naar verwachting zal de hoeveelheid water die de tuinder gebruikt voor de beregening van zijn gewassen dan ook niet toenemen wanneer hij zou overstappen op het individueel onttrekken van grondwater.

Met betrekking tot de vrees van de leden dat een toename van het aantal tuinders dat individueel grondwater onttrekt kan leiden tot beëindiging van het gezamenlijke gietwaterproject met als gevolg een mogelijke kapitaalvernietiging, kan het volgende worden opgemerkt. Zoals hiervoor aangegeven kan de kans klein worden geacht dat een tuinder daadwerkelijk zal overgaan op het slaan van eigen putten om individueel grondwater te kunnen onttrekken. Daarnaast neemt op dit moment reeds het grootste deel van de tuinders die gebruik maken van het gezamenlijke gietwaterproject minder af dan 40 000 kubieke meter grondwater ten behoeve van beregening, waardoor deze tuinders op grond van tegemoetkomend beleid geen belasting over dit grondwater verschuldigd zijn. Er is geen reden om aan te nemen dat deze tuinders in de toekomst geen water meer zullen afnemen van Gietwater BV.

De vraag wordt gesteld hoe de uitspraak van de Waterleidingmaatschappij Drenthe wordt beoordeeld, dat zij onder de gegeven omstandigheden niet langer bereid is te investeren in het leidingennet naar de tuinbouwlocatie Het Rundedal en of de vrees van de leden wordt gedeeld dat een belangrijk acquisitieargument voor prioritaire tuinbouwgebieden zoals Het Rundedal als gevolg van de geschetste problematiek zou kunnen verdwijnen.

In antwoord op deze vragen kan worden opgemerkt dat investeringsbeslissingen doorgaans worden genomen op basis van een veelvoud van factoren. In hoeverre de heffing van grondwaterbelasting bij de investeringsbeslissingen van Waterleidingmaatschappij Drenthe een rol speelt, is onbekend. Of er reden is te vrezen dat een belangrijk acquisitieargument voor prioritaire tuinbouwgebieden zou kunnen verdwijnen, kan dezerzijds niet worden beoordeeld. Wel mag worden geconstateerd dat in ieder geval een groot aantal belangrijke acquisitieargumenten zal blijven bestaan, zoals de leveringszekerheid en de goede kwaliteit van het water, het bestaan van een hoogwaardig leidingennet en het feit dat het slaan van individuele putten achterwege kan blijven.

De leden vragen vervolgens in te gaan op hun mening dat, als het gaat om het begrip 'duurzaamheid', een gezamenlijk gietwaterproject verre de voorkeur geniet boven individuele watervoorziening, niet alleen uit het oogpunt van het zuinig omgaan met water, het efficiënt gebruik van middelen en installaties bij de reiniging van het water, maar ook met het oog op het voorkomen van het aanleggen van doorgaans visueel weinig aantrekkelijke hemelwaterbassins.

De mening dat een collectieve voorziening altijd de voorkeur heeft boven een individuele voorziening, kan niet worden onderschreven. Het gebruik van hemelwater als gietwater heeft uit het oogpunt van duurzaamheid verschillende voordelen:


a. efficiënt gebruik van schaarse grondstoffen: er behoeft geen of beduidend minder grondwater of drinkwater te worden gebruikt;


b. de bij gebruik van drinkwater, grondwater of oppervlaktewater veelal benodigde waterbehandeling (bijvoorbeeld omgekeerde osmose) kan achterwege blijven, hetgeen gebruik van energie en het ontstaan van afvalstoffen voorkomt;


c. door het lage zoutgehalte is recirculatie bij substraatteelt mogelijk, waardoor verlies van bestrijdingsmiddelen en meststoffen naar het milieu aanzienlijk kan worden beperkt;


d. bij grondgebonden teelt leidt het gebruik van zoutarm gietwater over het algemeen tot een hogere waterefficiëntie en daarmee een lager verlies van bestrijdingsmiddelen en meststoffen naar de ondergrond;


e. een hemelwaterbassin geeft bij neerslag een bepaalde opvangcapaciteit, waardoor afstroming van hemelwater vanuit verhard oppervlak naar het oppervlaktewater wordt beperkt en vertraagd.

Deze voordelen kunnen zowel bij individueel als collectief gebruik van afvloeiend hemelwater optreden. In bepaalde situaties is het mogelijk om hemelwater gezamenlijk op een duurzame en efficiënte wijze op te slaan, waarbij dit zowel ruimtelijk als milieukundig voordelen kan bieden ten opzichte van individueel gebruik. In specifieke situaties kan de hemelwaterafvoer collectief via daartoe aangelegd oppervlaktewater worden hergebruikt, waardoor de voordelen van hemelwater ook optimaal kunnen worden benut. Welke van de twee opties bij gebruik van hemelwater uit het oogpunt van duurzaamheid de voorkeur verdient is afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Van die specifieke omstandigheden zal ook afhangen of de gekozen voorziening visueel een welkome afwisseling vormt voor de glasopstanden, dan wel visueel als storend wordt ervaren. Ook voor de keuze tussen deze opties bij gebruik van grondwater geldt dat het van de specifieke omstandigheden afhangt welke optie de voorkeur geniet.

Kwantitatieve gegevens

De leden vragen of op hoofdlijnen kan worden aangegeven hoeveel aanslagen op grond van grondwaterbelasting in de Wet belastingen op milieugrondslag jaarlijks worden opgelegd. Zij vragen voorts of een globale verdeling te maken naar rato van het aantal onttrokken kubieke meters water. Onderstaande tabel biedt hiervan een overzicht.

Tabel 1 aantal aangiften, verdeeld naar hoeveelheden

onttrokken grondwater.

aantal aangiften

2004

0 - 40 000 m3

4.236

40 000 - 100 000 m3

358

100 000 - 500 000 m3

419

500 000 - 1 mln m3

94

> 1 mln m3

99

Totaal

5.205

De totale opbrengst van de grondwaterbelasting bedroeg in 2004 ¤ 167 mln. De totale perceptiekosten van de grondwaterbelasting in 2004 worden op basis van de feitelijke inzet van personeel, vermeerderd met een opslag voor materiële kosten geraamd op ¤ 1, 7 mln.

Tabel 2 geeft een overzicht van de verdeling van het aantal aangiften, de opbrengst en de perceptiekosten over de agrarische sector, de waterleidingbedrijven en de industrie.

Tabel 2 aangiften, opbrengst en perceptiekosten grondwaterbelasting 2004,

verdeling over sectoren

Aantal

aangiften

Opbrengst 2004

Perceptie-

kosten

2004

Totaal

5.205

167


1,7

waarvan agrarische sector


971


5

0,2

waarvan waterleidingbedrijven


190


132

0,4

waarvan industrie en overig


4.044


30


1,1

Bij tabel 2 past de opmerking dat de opbrengst van ¤ 5 mln die afkomstig is van de agrarische sector slechts voor een deel afkomstig is van grondwaterbelasting ter zake van grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening en bevloeiing (> 40 000 m3), namelijk voor ongeveer ¤ 1 mln.

Op de vraag of er in Nederland meer projecten zijn of komen die qua opzet en werkwijze zijn te vergelijken met het gietwaterproject in Emmen wordt opgemerkt dat op dit moment geen andere projecten bekend zijn, maar dat zeker niet is uit te sluiten dat in de toekomst vergelijkbare projecten zullen worden opgestart. Het gietwaterproject in Emmen is een moderne wijze van collectieve benutting van gietwater ten behoeve van beregening voor de glastuinbouw. Ook in andere gebieden in de hoger gelegen delen van ons land waar op soortgelijke wijze gietwater kan worden benut, kan deze aanpak uitstekend worden gehanteerd. Een goede en constante kwaliteit van gietwater, vooraf gecontroleerd door een gietwaterbedrijf, zijn aspecten die door de tuinders zeer worden gewaardeerd en die de controle op de onttrekking eenvoudig houden.

Ook is de vraag gesteld of er een gerede kans is dat in voorkomende gevallen voor projecten zoals het gietwaterproject in Emmen ook overheidssubsidies voor de technische installaties worden verstrekt.

Vanuit LNV wordt thans subsidie verstrekt ten behoeve van de technische installaties voor deze gietwatervoorziening. Door de Stidug-regeling (Stidug = Stimuleringsregeling Inrichting Duurzame Glastuinbouwgebieden) kunnen in het algemeen bijdragen worden verleend in de kosten van transport en bewerking van gietwater via een waterfabriek naar de uiteindelijke gebruikers, de tuinbouwbedrijven. Daarnaast wordt subsidie verleend voor de aanleg van leidingsystemen waarmee oppervlaktewater uit het tuinbouwgebied naar de gietwaterplas kan worden teruggevoerd.

Naast bijdragen van de rijksoverheid kunnen ook bijdragen door andere overheidsinstellingen worden verleend, zoals in dit geval de gemeente Emmen.

Tevens vragen de leden om aan te geven in hoeverre de voor Het Rundedal verstrekte, respectievelijk toegezegde, Stidug-subsidies zijn gebaseerd op een geavanceerd, duurzaam watersysteem.

De Stidug-subsidie die is verstrekt in het kader van het glastuinbouwproject "Rundedal" is voor een belangrijk deel gebaseerd op het in het project opgenomen watersysteem. Het oppervlaktewater van het nieuwe glastuinbouwgebied wordt naar een nabijgelegen waterplas geleid, waar dit water wordt gemengd met het overtollige water uit het Bargerveen. Dit water is na menging van dermate hoge kwaliteit dat het met slechts een geringe voorbehandelingstechniek kan worden gebruikt als beregeningswater in het nieuwe glastuinbouwgebied. De waterhuishouding in het plan van Het Rundedal scoorde ten opzichte van de overige tuinbouwgebieden in de Stidug-aanvraag een tweede plaats. Dit werd voor een belangrijk deel gerealiseerd door de hoge score van het toegepaste waterhuishoudingssysteem .

Benutting van overtollig water vanuit het Bargerveen dat via de Runde ten behoeve van de kassen kan worden gebruikt alsmede de optimale benutting van regenwater wordt als een duurzame systematiek beoordeeld.

De leden vragen naar de wijze waarop wordt bepaald hoeveel water aan de bodem wordt onttrokken.

Het water dat aan de bodem wordt onttrokken, wordt bepaald door de totale hoe­veelheid water die in het kader van het gietwaterproject wordt gebruikt te vermin­deren met de hoeveelheid water die van buiten de plas wordt ingenomen en de hoeveelheid neer­slag in de plassen. Zo is in het jaar 2002 in de aan het Gietwaterproject verbonden locatie Klazienaveen 1,40 miljoen m3 gebruikt. In dat jaar is 0,11 miljoen m3 water van buiten de plas ingenomen en bedroeg de hoeveelheid neerslag 0,04 miljoen m3. Op grond van deze gegevens is de hoeveelheid water die aan de bodem onttrokken is, berekend op 1,25 miljoen m3. Deze berekening wordt ieder jaar gemaakt. Als het water in de plassen in de toekomst wordt aangevuld met oppervlaktewater uit de Runde, zal de hoeveelheid daarvan op dezelfde wijze als de hoeveelheid neerslag in aftrek worden gebracht.

Parallellen met andere wetgeving

De leden vragen of de mening wordt gedeeld dat voor specifieke gietwaterprojecten aansluiting zou moeten worden gezocht bij de omschrijving van het begrip 'inrichting', zoals beschreven in de Wet milieubeheer, voor de uitleg van artikel 8, onder e, van de Wbm, gelet op de bedoeling van de wet.

Ik deel de mening van de leden niet. Bij de invoering van de wet is er nadrukkelijk voor gekozen om zo veel mogelijk gebruik te maken van het toen al in de Grondwaterwet ontwikkelde begrippenkader. Er is daarom ook aansluiting gezocht bij het inrichtingsbegrip van de Grondwaterwet. Hiermee werd tevens beoogd verwarring met het begrip 'inrichting' in artikel 1.1 en Hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer te voorkomen (zie memorie van antwoord bij de Wet belastingen op milieugrondslag: Kamerstukken II 1992/93, 22 849, nr. 6, blz. 58-59). Daarnaast moet voor de gehele grondwaterbelasting eenzelfde omschrijving van het begrip inrichting gelden, ongeacht het soort project waar het om gaat. Een afwijkend inrichtingsbegrip zoals in de Wet milieubeheer zou tot problemen in de uitvoeringssfeer kunnen leiden.

Samenvattend

Afsluitend wordt gevraagd of de mening van de leden wordt gedeeld dat het, gezien de milieuaspecten, de totale belastingopbrengst en de aantrekkelijkheid van de Stidug-locaties, aanbeveling verdient om te streven naar een oplossing waarbij als duurzaam te beschouwen projecten niet worden bezwaard met een heffing zoals in het geval van het gietwaterproject in Emmen. Ook wordt gevraagd naar de bereidheid om op korte termijn een voorstel aan de Kamer voor te leggen, waarbij de onderhavige problematiek wordt opgelost.

Binnen het huidige wettelijke kader van de grondwaterbelasting is het niet mogelijk om een belastingheffing achterwege te laten om andere redenen dan degene waarin de wetgever, bijvoorbeeld in de vorm van een vrijstelling, heeft willen voorzien. Het is na onderzoek niet mogelijk gebleken om voor als duurzaam aangemerkte projecten zoals het collectieve watersysteem van Gietwater BV een uitzondering in de wet op te nemen. Een dergelijke uitzondering zou leiden tot een selectieve uitwerking van de belasting voor verschillende belastingplichtigen en zou daardoor kunnen stuiten op communautaire bezwaren van staatssteun.

Daarnaast is onderzocht welke mogelijkheden artikel 8, onderdeel e, van de wet zou kunnen bieden. In dat artikel wordt de vrijstelling voor beregening en bevloeiing geregeld, waarbij thans een drempel geldt van 40 000 kubieke meter grondwater. Indien deze drempel uit de wet wordt geschrapt waardoor beregening voor de toekomst volledig zou worden vrijgesteld, biedt dit - bij voortzetting van het bestaande uitvoeringsbeleid - een oplossing voor het Gietwaterproject. Een dergelijke wetswijziging geldt voor alle beregenaars en zal daardoor naar verwachting niet op staatssteunbezwaren stuiten.

In het Belastingplan 2006 dat op Prinsjesdag aan uw Kamer wordt aangeboden, zal een algehele vrijstelling voor beregening in de grondwaterbelasting worden voorgesteld.