Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA 's Gravenhage
Uw brief Ons kenmerk
SV/F&W/05/64882
Onderwerp Datum
De invoering van premiegroepen in de 23 augustus 2005
wachtgeldfondsen
Bij brief van 21 december 2004 1 heb ik u geïnformeerd over mijn voornemen om een model
van premiegroepen in de wachtgeldfondsen in te voeren, waarbij de hoogte van de premie
afhankelijk is van de duur van het contract dat de werkgever aan zijn werknemer aanbiedt.
Dit model zal leiden tot een beperking van de instroom in de WW vanwege cyclische
werkloosheid en seizoenswerkloosheid. Tegelijk heb ik de Sociaal-Economische Raad
(SER) in de gelegenheid gesteld dit voornemen te betrekken bij het advies over de toekomst
van de WW.
Naar aanleiding hiervan heeft de Commissie Sociale Zekerheid van de SER in het Advies
Invoering premiegroepen wachtgeldfondsen naar duur arbeidscontract van 29 juni 2005,
aangegeven dit voornemen te steunen. De commissie van de SER adviseert in een vijftal
wachtgeldfondsen Culturele instellingen, Bouw, Schilders- en Agrarisch bedrijf en de
Horeca premiegroepen op basis van contractsduur in te voeren. De commissie wil daarbij
de rol van sectoren versterken en bepleit daarom de sectoren het recht te geven een advies
uit te brengen over de nadere invulling van het model van premiegroepen toegesneden op
cyclische en seizoenmatige arbeid en de verhouding tussen de hoge en de lage premie. De
commissie stelt zich daarbij op het standpunt dat de verhouding tussen de hoge en de lage
premie een zekere substantie moet hebben om enig effect te kunnen sorteren. Daarom zou
de verhouding bij voorkeur niet kleiner moeten zijn dan één staat tot vijf. In het advies van
de SER is aangegeven dat de adviesperiode voor sectoren in dit verband beperkt kan worden
tot drie maanden. Als er binnen deze termijn geen eensluidend sectoradvies tot stand komt,
is het aan de minister de differentiatie in de premie voor het wachtgeldfonds vast te stellen,
aldus het SER-advies.
Mede gelet op het SER-advies, dat een ondersteuning vormt voor mijn voorstel om
premiegroepen in te voeren, bevestig ik dat ik voornemens ben de invoering van
premiegroepen in de hierboven genoemde wachtgeldfondsen te realiseren met ingang van 1
januari 2006. Daarbij ga ik vooralsnog uit van een verhouding tussen de hoge en de lage
premie van één staat tot zeven. Uit eerdere consultaties van sectoren is mij gebleken dat
deze verhouding op draagvlak kan rekenen.
1 Kamerstukken II, 2004-2005, 26448, nr. 179
2
De invoering van premiegroepen in de wachtgeldfondsen is geregeld in de Wet financiering
sociale verzekeringen (Wfsv) en wordt nader uitgewerkt in het besluit Wfsv en de
ministeriele regeling Wfsv. UWV en de Belastingdienst heb ik gevraagd deze nadere
regelgeving te bezien vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid. Naar aanleiding hiervan heeft
UWV in zijn uitvoeringstechnisch commentaar van 14 juni 2005 aangegeven dat de regeling
door de Belastingdienst zal worden uitgevoerd en dat deze uitvoerbaar is, mits in de regeling
wordt verduidelijkt wat beoogd wordt met de bepaling dat de hoge premie ook van
toepassing is als de omvang van het contract niet eenduidig is vastgelegd. De tekst van de
regeling is daarop zo aangepast dat duidelijk wordt dat de lage premie niet van toepassing is,
indien de omvang van het contract niet is vastgelegd, zoals bij een nul-urencontract of een
oproepcontract het geval is. Ook de Belastingdienst heeft aangegeven dat het voorstel
uitvoerbaar is indien op dit punt duidelijkheid wordt verschaft.
Uitgangspunt van de systematiek van premiegroepen is dat werkgevers zelf het correcte
premietarief moeten toepassen en kiezen voor toepassing van de hoge premie op
kortdurende arbeidsovereenkomsten of de lage premie op langdurende overeenkomsten. Dit
is inherent aan de nieuwe aangiftesystematiek. In 2006 zal echter nog niet uit de
polisadministratie af te leiden zijn of de correcte premie is toegepast. De Belastingdienst
heeft aangegeven dat dit voor het overgangsjaar 2006 handhavingsrisico's met zich mee
brengt en dat de handhaving van de regeling over 2006 daarom zal plaatsvinden in het kader
van de reguliere periodieke looncontroles. De handhavingsrisico's die verbonden zijn aan de
invoering van premiegroepen acht ik acceptabel
De SER vraagt om te bezien of bij de omzetting van een kortdurend contract in een
langdurend contract, premierestitutie over de verstreken periode mogelijk is.
Naar aanleiding van mijn verzoek om daar in het uitvoeringstechnisch commentaar aandacht
aan te besteden, heeft de Belastingdienst bericht dat een systematiek waarbij de werkgever
over kan gaan tot verrekening van de te veel betaalde premie indien een kortdurend contract
verlengd wordt met minimaal een jaar, technisch uitvoerbaar is, maar dat de
handhavingsrisico's toenemen.
Indien overgegaan zou worden tot premierestitutie, zal er voor werkgevers minder stimulans
zijn om bij aanvang van de arbeidsovereenkomst al de nodige maatregelen te treffen om
continuïteit in de werkzaamheden te waarborgen. Hierdoor zal mijns inziens de effectiviteit
van premiegroepen verminderen.
Dit overwegende ben ik van oordeel dat het niet wenselijk is om de mogelijkheid van
premierestitutie in te voeren.
Het voorstel van de SER om de hoge premie niet van toepassing te laten zijn op
vakantiewerk van scholieren en studenten en bij leer-werktrajecten, neem ik over. UWV en
de Belastingdienst hebben aangegeven dat hieraan geen uitvoeringstechnische bezwaren
verbonden zijn.
Het voorstel van de SER om de sectoren te consulteren over de bandbreedte van de premie,
wil ik graag honoreren. Door de SER-commissie is onderkend dat er geen formele
sectorvertegenwoordiging is die kan fungeren als adviesorgaan. Derhalve heb ik de
Stichting van de Arbeid op 7 juli 2005 verzocht mij uiterlijk per 1 oktober 2005 te laten
---
weten wat de zienswijze van de vijf betrokken sectoren over de bandbreedte van de premie
is. Bij een eensluidend advies met betrekking tot deze sectoren, zal ik de premie in oktober
vaststellen conform het voorgestelde advies (ervan uitgaande dat hierin ten minste de
verhouding één staat tot vijf is terug te vinden).
Gelijktijdig met de invoering van bovenstaand model van premiegroepen in een vijftal
wachtgeldfondsen, ben ik voornemens de regeling voor cyclische werkloosheid2 in te
trekken. Deze regeling, waarbij werknemers die cyclische werkloos zijn, geen recht hadden
op een werkloosheidsuitkering, leidde in de uitvoering tot problemen, vooral omdat de grens
tussen seizoenmatige en niet-seizoenmatige arbeid niet altijd duidelijk was. Met de
invoering van bovenstaand model voor premiegroepen is een andere, meer
werkgeversgerichte benadering gekozen voor het terugdringen van cyclische werkloosheid.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
2 Artikel 4b van het Besluit inzake gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid