Gemeente Pekela
VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN ONROERENDE-ZAAK-
BELASTINGEN 2005
(Vastgesteld door de gemeenteraad van Pekela op 14 december 2004)
Artikel 1 belastingplicht
1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van
binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen
geheven:
a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom,
bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen:
gebruikersbelasting;
b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
2. Bij de gebruikersbelasting wordt:
a. gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik
door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de
Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat
huishouden;
b. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in
gebruik heeft gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel
in gebruik heeft gegeven; hij die het deel in gebruik heeft gegeven is
bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat
deel in gebruik is gegeven;
c. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor voltijds
gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter
beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter
beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te
verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.
3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij
het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale
registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen
genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 belastingobject
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde
waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 bedoelde
kalenderjaar valt.
2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is
vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak
bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of
krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste lid onderdelen b en c,
tweede lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van
de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf
buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij
de bepaling van de in dat
artikel bedoelde waarde, de waarde van:
a ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde
cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de
ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt
voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond
als voedingsbodem te gebruiken;
b glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek
of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit
de in onderdeel a bedoelde grond;
c onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten
van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
d één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de
voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet
aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde
voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde
eigendommen;
e natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen,
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door
rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon
ten doel stellen, beheerd worden;
f openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per
rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
g waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd
door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken
die dienen als woning
h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of
diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering
van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die
werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde
eigendommen zijn aan te merken.
j straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten
gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het
verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten,
verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken,
abri's, hekken en palen;
k plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in
beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van
zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
l begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
Artikel 5 Belastingtarieven
1. Het tarief van de belasting is voor elke volle 2.268,00 van de
heffingsmaatstaf:
a. bij de gebruikersbelasting
1. Voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 2,63
2. Voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 4,26
b. bij de eigenarenbelasting
1. Voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 3,28
2. Voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 5,31
2. Indien de heffingsmaatstaf beneden 2.268,00 blijft, wordt geen
belasting geheven.
3. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden
afgerond op gehele euro's.
4. Voor belastingbedragen van minder dan 9,08 vindt geen invordering
plaats. Voor toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op
een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen
onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als een
belastingbedrag.
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7 Termijnen van betaling
1. De aanslagen moeten worden betaald in drie gelijke termijnen
waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de
maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk
van de volgende termijnen telkens een maand later.
2. Ingevallen bedoeld in het eerste lid, geldt in afwijking in zoverre
van het aldaar bepaalde, zolang de verschuldigde bedragen door middel
van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de
belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten
worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van
daagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar
overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste
vier bedraagt. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening
van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een
maand later.
3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de
onroerende-zaakbelastingen.
Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel
1. De "Verordening op de heffing en invordering van onroerende
zaakbelasting Pekela 2005", laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van
2 november 2004, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid
genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij
van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum
hebben voorgedaan.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na
die van de bekendmaking.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2005
4. Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening
onroerende-zaakbelasting 2005".