Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer D.d. 4 juli 2005 ARBO/M&A/2005/51582 Kenmerk: 2040517530

Onderwerp Datum Contactpersoon Van Egerschot 10 augustus 2005

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid van Egerschot (VVD) over een Europese richtlijn inzake optische straling.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(H.A.L. van Hoof)

2 ARBO/M&A/2005/51582

Bijlage: Antwoorden op Kamervragen van Egerschot (VVD); kenmerk 2040517530.

Vraag 1: Bent u op de hoogte van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europese Parlement en de Raad betreffende de minimumvoorschriften inzake de veiligheid en gezondheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (optische straling) dat nu in tweede lezing bij het Europese Parlement ligt?1

Antwoord: Ja.

Vraag 2: Deelt u de mening dat een dergelijk voorstel hoge kosten en administratieve rompslomp voor de werkgever met zich meebrengt? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 2: De ontwerp richtlijn bevat een aantal regels voor de bescherming van werknemers tegen risico's van optische straling. Onder optische straling worden zowel kunstmatige stralingsbronnen (lasers en infrarood apparaten) als natuurlijke stralingsbronnen (zonnestraling) begrepen.
De meeste regels gaan over de bescherming tegen schadelijke effecten van kunstmatige stralingsbronnen. Bij het werken met deze vaak sterke bronnen kunnen risico's voor de veiligheid en gezondheid van werknemers optreden. Gedacht kan worden aan acute schade zoals (af)sterven van lichaamsdelen en schade op langere termijn (kanker en oogstaar).
De richtlijn geeft regels voor een Europese basisbescherming: opstellen van grenswaarden, maken van een risicoanalyse, geven van voorlichting en onderricht en medisch toezicht. Het harmoniseren van regelgeving voor kunstmatige bronnen in Europa heeft tevens tot doel eventuele concurrentievervalsing tegen te gaan.

Naast regels voor kunstmatige bronnen bevat het ontwerp ook regels voor de bescherming tegen risico's van blootstelling aan natuurlijke bronnen (zonnestraling). Hierbij kunnen gezondheidsrisico's optreden zoals huidkanker en oogstaar.
De richtlijn geeft ook hier een Europese basisbescherming (het opstellen van risicoanalyse en een globaal actieplan om risico's te vermijden, het geven van voorlichting en onderricht en zonodig medisch toezicht). Voor deze bronnen worden dus géén grenswaarden vastgesteld. In deze risicoanalyse en het actieplan besteedt de werkgever aandacht aan de eventuele risico's van blootstelling aan zonnestraling. Het ligt voor de hand dat hierbij vooral gedacht wordt aan het gebruik van eenvoudige beschermingsmiddelen, zoals beschermende kleding, het beschikbaar stellen van drinkwater en mogelijkheden om alternatieven (andere werktijden en schuilen) te bieden voor het werken bij extreme temperaturen (hittegolf). Veelal zal dit overeenkomen met de bestaande praktijk. Naar verwachting zullen er daarom nauwelijks extra kosten voor ondernemingen gemaakt hoeven te worden.


1 Negentiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG, de kaderrichtlijn.

3 ARBO/M&A/2005/51582

Vraag 3: Deelt u de mening dat er tussen de lidstaten grote klimatologische verschillen bestaan waardoor de risico's van natuurlijke optische straling voor werknemers zeer verschillend zijn? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 3: Ja. Het is evident dat er klimatologische verschillen in Europa zijn. Dit betreft verschillen in duur en intensiteit van de blootstelling aan zonnestraling. Schadelijke effecten (huidkanker en oogstaar) kunnen echter optreden ongeacht de geografische ligging van de werkplek en dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In zuidelijke lidstaten vraagt in verband met de grotere duur en intensiteit van de blootstelling dit potentiële risico meer aandacht van de werkgever dan in Nederland.

Vraag 4: Deelt u de mening dat het zeer moeilijk na te gaan is of negatieve gevolgen door natuurlijke optische straling van een werknemer werkgerelateerd dan wel in privé-tijd is veroorzaakt? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4: Het arbeidsomstandighedenbeleid is gericht op het voorkomen en verminderen van risico's die gerelateerd zijn aan het verrichten van werk. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt vooral bij de werkgever ook al kunnen bepaalde risico's ook buiten de werksfeer optreden. De werkgever kan niet verantwoordelijk zijn voor het optreden van schadelijke effecten van privégedragingen van zijn werknemers.

Vraag 5: Steunt de Nederlandse regering de door de Raad ingenomen positie ten aanzien van voornoemde richtlijn? Zo ja, waarom? Zo neen, wat bent u voornemens hieraan in de Raad te doen?

Antwoord 5: Ja. Nederland steunt het onder haar voorzitterschap tot stand gekomen gemeenschappelijk standpunt.
Het Europese Parlement heeft enkele amendementen met aanvullende regels op dit gemeenschappelijk standpunt opgesteld die mogelijk aanleiding geven tot het vergroten van administratieve lasten voor werkgevers. Hierover is dan ook aandacht in de pers ontstaan. Thans wordt door het Britse voorzitterschap gesproken met het Europese Parlement om tot een definitieve richtlijn te komen.
Mijn inzet is dat verdere aanvullingen of aanscherpingen van de richtlijn zoals vervat in het Gemeenschappelijk standpunt overbodig zijn. Regelgeving in Europa dient eenvoudig te zijn en zich te beperken tot het minimaal noodzakelijke.