Ministerie van Buitenlandse Zaken
rapportage ontwikkeling en migratie
Kamerbrief inzake eerste rapportage ontwikkeling en migratie (word)
Eerste rapportage ontwikkeling en migratie (word)
Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal
Binnenhof4
Den Haag
Directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken
Asiel en Migratie
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum 1 juli 2005 Behandelddrs F. Wijnen
Kenmerk DPV/AM-249/05 Telefoon 070- 348 4106
Blad1/12 Fax 070- 348 5046
Bijlage(n) friso.wijnen@minbuza.nl
Betreft Eerste rapportage ontwikkeling en migratie
Voor u ligt de eerste halfjaarlijkse rapportage ontwikkeling en migratie. Deze rapportage volgt op een toezegging die wij deden tijdens een algemeen overleg met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken en de vaste commissie voor Justitie, op 7 december 2004. Bij die gelegenheid zetten wij onder meer onze prioriteiten op het gebied van ontwikkeling en migratie uiteen. Eén van de punten die wij in het overleg naar voren brachten, was het belang van een goede interdepartementale samenwerking. Dit is een wezenlijk punt. Beleid op het gebied van ontwikkeling en migratie vraagt om een gezamenlijke inzet van de ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie en om betrokkenheid van andere ministeries. Deze samenwerking verloopt goed en zal de komende tijd verder worden geïntensiveerd. In deze rapportage besteden wij allereerst kort aandacht aan het bredere internationale debat over ontwikkeling en migratie. Vervolgens gaan wij nader in op enkele specifieke thema's binnen het beleid van ontwikkeling en migratie; dit mede aan de hand van enkele toezeggingen gedaan tijdens het algemeen overleg van 7 december 2004.
1. Ontwikkeling en Migratie in internationaal perspectief
De relatie tussen ontwikkeling en migratie geniet niet alleen in Nederland, maar ook in andere landen in toenemende mate belangstelling. Overheden, internationale organisaties en NGO's brengen de thema's steeds vaker met elkaar in verband. In 2004 stelde een parlementair comité van het Britse Lagerhuis een uitgebreid rapport over ontwikkeling en migratie op. Daarin werd onder meer aandacht besteed aan de mogelijkheden van circulaire migratie en aan manieren waarop het tijdelijke karakter van arbeidsmigratie beter zou kunnen worden gegarandeerd. Op dit moment werkt de Britse regering aan een notitie over ontwikkeling en migratie. Deze zal naar verwachting dit najaar verschijnen. Ook in België, Denemarken, Griekenland en Zweden hebben regeringen een expliciet verband tussen ontwikkeling en migratie gelegd en worden mogelijkheden van geïntegreerd beleid verkend. Het onderwerp staat bovendien op de agenda van verschillende Afrikaanse landen, waaronder Ghana, Kaapverdië en Zuid-Afrika.
Deze afzonderlijke nationale ontwikkelingen passen in een bredere internationale trend. Bijvoorbeeld binnen de Europese Unie. Zo gaat er steeds meer aandacht uit naar de externe dimensie van het Europese asiel- en migratiebeleid. Het Haags Programma, dat op 5 november 2004 door de Europese Raad werd aangenomen, stelt dat het beleid van migratie, ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp coherent dient te zijn, en dat dit beleid ontwikkeld moet worden in partnerschap en dialoog met landen en regio's van herkomst. De Europese discussie over de samenhang tussen ontwikkeling en migratie zal ongetwijfeld worden voortgezet als de Commissie dit najaar een Mededeling over dit onderwerp aan het Europees Parlement en de Raad zal voorleggen. Naar verwachting zal deze Mededeling beleidsvoorstellen bevatten voor onderwerpen als overmakingen, het tegengaan van braindrain en het versterken van capaciteitsopbouw voor migratiemanagement in landen in regio's van herkomst en transit. Als inkomend voorzitter van de Europese Unie heeft het Verenigd Koninkrijk al aangegeven deze Mededeling het komende halfjaar intensief te zullen behandelen.
Ook op mondiaal niveau is ontwikkeling en migratie onderwerp van discussie. De aandacht gaat daarbij in belangrijke mate uit naar de voorbereidingen voor een dialoog op hoog politiek niveau over migratie, die in 2006 in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zal plaatsvinden. Het betreft hier een persoonlijk initiatief van Secretaris Generaal Kofi Annan. Ter voorbereiding van de hoge politieke dialoog heeft Annan eind 2003 de Global Commission on International Migration (GCIM) in het leven geroepen. Deze Commissie, die uit 20 onafhankelijke leden bestaat, heeft inmiddels wereldwijd vijf regionale bijeenkomsten en themabijeenkomsten georganiseerd tijdens welke onderwerpen als arbeidsmigratie, migratiebeheer, rechten van migranten, internationale samenwerking en integratie uitgebreid aan bod zijn gekomen. Nederland heeft vanaf het eerste begin actief aan deze bijeenkomsten deelgenomen. Daarbij heeft Nederland keer op keer gepleit voor een actievere samenwerking tussen staten. In onderlinge samenwerking zullen staten beter in staat zijn om oorzaken van migratie, zoals armoede, ongelijke verdeling van welvaart, mensenrechtenschendingen en gebrek aan goed bestuur aan te pakken, maar ook om illegale migratie tegen te gaan en betere oplossingen voor vluchtelingen te vinden. Nederland heeft zich in de verschillende discussies voorstander getoond van een open dialoog waarin de uiteenlopende belangen van staten en van migranten zonder reserves op tafel kunnen komen, om vervolgens naar gezamenlijke oplossingen te zoeken. Begin oktober 2005 zal de Commissie haar bevindingen publiceren. De Zweedse co-voorzitter van de GCIM, oud-minister Jan Karlsson, heeft toegezegd dat het rapport beknopt en praktisch van aard zal zijn.
Behalve in EU- en VN-verband komt de relatie tussen ontwikkeling en migratie ook aan de orde in de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), de OESO en binnen de 'Intergovernmental Consultations on Asylum and Migration' (IGC). De IGC is een informeel, niet-besluitvormend netwerk voor de uitwisseling van overheidsinformatie op het gebied van migratie management dat sinds 1991 bestaat. De IGC is gevestigd in Genève, waar ook de meeste vergaderingen van dit netwerk plaatsvinden. Momenteel zijn 15 westerse landen lid. Daarnaast nemen UNHCR, IOM en de Europese Commissie deel aan de besprekingen. Nederland zal deze zomer het Voorzitterschap van de IGC overnemen van Canada. Eén van de prioriteiten die Nederland zich gesteld heeft, is expertise en ervaringen over geïntegreerd migratiebeleid uit te wisselen. Hoe werken departementen bijvoorbeeld samen op het gebied van arbeidsmigratie, bescherming in de regio of ten aanzien van de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers? In hoeverre slagen ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken enerzijds en ministeries van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking anderzijds om op het punt van migratie een gezamenlijk en consistent beleid te voeren? Deze vragen zijn uiterst actueel. Het voornemen van Nederland om deze vragen binnen de IGC aan de orde te stellen, is door de overige leden dan ook positief onthaald.
2. Uitvoering notitie ontwikkeling en migratie
a. Capaciteitsopbouw en migratiemanagement
Beleid inzake goed bestuur als onderdeel van ontwikkelingssamenwerking kan een rol spelen bij de bestrijding van illegale immigratie, door bij te dragen aan de bestrijding van corruptie en versterking van de rechtsstaat. Dat stelden wij in de gezamenlijke notitie over ontwikkeling en migratie, die wij vorig jaar aan uw Kamer voorlegden. Een interdepartementale werkgroep capaciteitsopbouw onderzoekt momenteel in welke landen en op welke wijze capaciteitsopbouw kan bijdragen aan de bestrijding van illegale immigratie. Daarbij gaat het met name om de vraag wat de neveneffecten van capaciteitsopbouw in het ene land zijn op illegale immigratie via andere landen: reisroutes kunnen zich, mede als gevolg van de activiteiten van mensenhandelaren en mensensmokkelaars, gemakkelijk verleggen. Het heeft dan ook niet zoveel zin om capaciteitsopbouw op één specifiek land te richten, zonder met dergelijke effecten rekening te houden. Voor het ontwikkelen van een goed beeld van de reisroutes worden bestaande en recent verschenen rapportages van zowel Europol als het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) gebruikt. Daarnaast is aan de Immigration Liaison Officers (ILO's), waarover Nederland op negen verschillende ambassades beschikt, gevraagd feitelijke informatie over reisroutes aan te leveren, alsmede een inschatting te maken van de rol die capaciteitsopbouw zou kunnen spelen. Daarbij is, voor zover het gaat om het ontwikkelingsbeleid, ook van belang een inschatting te verkrijgen van het belang dat het betrokken land zelf hecht aan capaciteitsopbouw in het licht van migratiemanagement.
Hoewel de resultaten van dit onderzoek nog niet gereed zijn, zal capaciteitsopbouw zich naar verwachting toespitsen op de buurlanden van de Europese Unie, zowel in Noord-Afrika als in Oost- en Zuidoost Europa. Slechts enkele van deze landen behoren tot de partnerlanden in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid, en lang niet alle landen behoren tot de DAC1-landen. Daarom worden de werkzaamheden van de werkgroep niet beperkt tot het ontwikkelingsinstrumentarium van het Nederlandse OS-beleid. Ook het MATRA-programma dat o.a. voorziet in twinning wordt in het onderzoek betrokken, alsmede andere relevante Europese programma's. Naar verwachting zal de werkgroep voor het eind van 2005 met concrete voorstellen komen.
Samenwerking met derde landen ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel is overigens breder dan capaciteitsopbouw. In de betrekkingen met, in het bijzonder, belangrijke transitlanden speelt deze samenwerking een belangrijke rol. In het kader van een geïntegreerd buitenlands beleid, zowel op nationaal als op EU-niveau, is het dan ook niet meer dan logisch dat politieke druk wordt uitgeoefend op deze landen om actief mee te werken aan de bestrijding van illegale immigratie. Voor zover het gaat om partnerlanden in het kader van het ontwikkelingsbeleid, geeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking aandacht aan deze problematiek in het kader van de beleidsdialoog met deze landen. Zo heeft zij bijvoorbeeld bij de Ghanese autoriteiten aangedrongen op een flexibeler opstelling bij de terugname van eigen onderdanen die illegaal in Nederland verbleven.
Zoals uiteen is gezet in het Nationaal actieplan mensenhandel, dat op 10 december 2004 aan uw Kamer is aangeboden, neemt de bestrijding van mensenhandel binnen het geïntegreerde buitenlands beleid een speciale plaats in. De rol van ambassades is hierbij van groot belang. In de eerste plaats spelen ambassades een belangrijke rol bij de herkenning van mogelijke slachtoffers van mensenhandel bij de afgifte van visa. Voor mensenhandel gericht op prostitutie is reeds een checklist voorhanden die ambassades hiervoor kunnen gebruiken. Voor andere vormen van mensenhandel - gedwongen arbeid anders dan in de prostitutie - zal een dergelijke checklist naar verwachting binnenkort gereedkomen. Voorts worden non-gouvernementele organisaties ondersteund die zich toeleggen op informatiecampagnes onder potentiële slachtoffers. Bij de terugkeer van slachtoffers naar hun land van herkomst spelen ambassades allereerst een rol bij het informeren van de IND over de vraag of een dergelijke terugkeer in redelijkheid van betrokkenen kan worden gevraagd, of dat voortgezet verblijf in Nederland aangewezen zou zijn, gelet op de situatie in het land van herkomst. Daarnaast zijn ambassades actief bij het opzetten en ondersteunen van reïntegratieprogramma's.
Zowel de preventie- als de reïntegratieactiviteiten worden veelal gefinancierd uit OS-middelen. De bescherming van slachtoffers en hun (mensen)rechten sluit immers direct aan bij de doelstellingen uit het ontwikkelingsbeleid. In Albanië zijn vrij recent twee projecten van start gegaan op het gebied van preventie van mensenhandel en de reïntegratie van slachtoffers. Ook in Colombia worden OS-middelen ingezet ter voorkoming van mensenhandel en vermindering van het aantal slachtoffers.
b. Mensenrechten
In de notitie ontwikkeling en migratie hebben wij aangegeven dat de Nederlandse posten in het buitenland goed op de hoogte zullen worden gehouden over de relatie tussen het Nederlandse vreemdelingenbeleid en de internationale mensenrechtenverplichtingen. Hoewel dergelijke informatieoverdracht continu plaatsvindt, is het initiatief genomen om een analyse te maken van het beschikbare informatiemateriaal en de voornaamste punten van discussie. Daartoe wordt een grondige inventarisatie gemaakt van de belangrijkste rapporten van (internationale) non-gouvernementele organisaties, alsmede van op Nederland gerichte uitspraken van toezichthoudende organen bij de VN-mensenrechtenverdragen. Ook worden de bevindingen van de relevante VN-rapporteurs in de inventarisatie opgenomen. Het gaat daarbij om onderwerpen als het Nederlandse asielbeleid, het beleid inzake gezinshereniging en gezinsvorming en bepaalde aspecten van het (arbeids)migratiebeleid. Naar verwachting zal deze inventarisatie uitmonden in aanvullend voorlichtingsmateriaal dat door de posten kan worden gebruikt voor contacten met derden.
c. Circulaire migratie
De regering acht het bevorderen van circulaire migratie, binnen de kaders van het nationale migratiebeleid, aangewezen als strategie die de belangen van de migrant, de herkomstlanden en de bestemmingslanden kan verenigen. Een belangrijk punt daarbij is hoe tijdelijke arbeidsmigratie daadwerkelijk kan worden gefaciliteerd en gereguleerd. Dit punt kwam ook ter sprake bij de behandeling van het Groenboek "Over het beheer van de economische migratie: een EU-aanpak" dat op 11 januari 2005 door de Europese Commissie werd gepresenteerd. Op 12 april 2005 vond over de kabinetsreactie op dit Groenboek een algemeen overleg met uw Kamer plaats. De discussie over arbeidsmigratie gaat intussen voort. Zo wordt onder de gezamenlijke leiding van de ministeries van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid thans een analyse over naoorlogse arbeidsmigratie in Nederland opgesteld. Deze analyse zal in de tweede helft van dit jaar gereed komen. In de verdere discussies over circulaire migratie en arbeidsmigratie zullen wij ons mede baseren op onze gezamenlijke notitie over ontwikkeling en migratie.
d. Bedrijfsleven en braindrain
Tijdens het algemeen overleg van 7 december 2004 zegde de minister voor Ontwikkelingssamenwerking toe een dialoog aan te gaan met het bedrijfsleven over de mogelijke compensatie van de braindrain die optreedt als hoogopgeleiden uit ontwikkelingslanden in Nederlandse bedrijven komen werken. De Kamer vroeg in het bijzonder aandacht voor de compensatie van opleidingskosten die landen van herkomst hebben gemaakt voor hun hooggeschoolde arbeidskrachten die door Nederland of de EU worden aangetrokken, zodat wordt gewerkt aan de vervanging van de capaciteit die met de arbeidsmigrant is verdwenen.
Op initiatief van de minister heeft de Commissie Ontwikkelingslanden van VNO-NCW in maart dit jaar hierover gesproken. Tijdens die bespreking bleek dat het Nederlandse bedrijfsleven zich bewust is van het algemene probleem van braindrain voor ontwikkelingslanden. Tegelijkertijd werd geconstateerd, zoals ook aangegeven in de notitie ontwikkeling en migratie, dat de rol van Nederland als 'veroorzaker' van braindrain vanuit ontwikkelingslanden beperkt is. Behoudens kennisoverdracht naar ontwikkelingslanden, die reeds plaatsvindt, bijvoorbeeld in de vorm van tijdelijke plaatsing van hoogopgeleiden in Nederland gevolgd door terugkeer naar het land van herkomst, ziet het Nederlandse bedrijfsleven op dit moment geen rol voor zichzelf weggelegd in de compensatie van braindrain.
De regering beoogt intussen braindrain uit arme landen tegen te gaan. Zo bestaan op Europees en nationaal niveau afspraken over terughoudendheid bij het rekruteren van hoogopgeleiden in landen die deze mensen zelf hard nodig hebben. Zambia is in dit verband illustratief. Samen met de Zambiaanse overheid en andere donoren zet Nederland zich in om het vertrek van werknemers in de Zambiaanse gezondheidszorg terug te dringen, door salarissen in de lokale gezondheidszorg te verhogen. Een ander voorbeeld betreft Ghana. Daar steunt Nederland een project van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), dat Ghanese artsen in Nederland, het VK en Italië beoogt te stimuleren om tijdelijk in Ghana te gaan werken.
e. Bescherming in de regio, duurzame oplossingen voor vluchtelingen en ontheemden
Met de brief van 26 november 2004 informeerden wij uw Kamer over de ontwikkelingen op het gebied van bescherming in de regio. Deze informatie had met name betrekking op de vooruitgang die onder Nederlands EU-voorzitterschap is geboekt. Zo kwamen in de tweede helft van vorig jaar Raadsconclusies over duurzame oplossingen voor vluchtelingen tot stand, en werd bescherming in de regio onderdeel van het Haags Programma. Hiermee werd bescherming in de regio van een streven van enkele lidstaten, een Europees streven.
In het Haags Programma en separate conclusies van de Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen is afgesproken dat de EU in een geest van gedeelde verantwoordelijkheid een bijdrage moet leveren aan een beter toegankelijk, rechtvaardiger en doeltreffender internationaal systeem van bescherming in partnerschap met derde landen. Vluchtelingen dienen in een zo vroeg mogelijk stadium, zo dicht mogelijk bij huis bescherming en toegang tot duurzame oplossingen te krijgen. De invulling van dit beleid is complementair aan de verdere ontwikkeling van een gemeenschappelijk Europees asielbeleid.
De Europese Commissie zal op verzoek van de Raad, en in nauw overleg met de betrokken derde landen en UNHCR, regionale beschermingsprogramma's opstellen. Deze programma's zullen voortbouwen op de ervaringen die zijn opgedaan met proefbeschermingsprogramma's die voor het einde van 2005 van start moeten gaan. De Commissie zal daartoe in juli 2005 een voorstel aan de Raad en het Europees Parlement presenteren. De Commissie heeft alvast aangegeven dat ze zich bij het opstellen van dit voorstel mede zal baseren op ervaringen met een aantal lopende projecten van UNHCR op het gebied van bescherming in de regio. Het gaat dan in het bijzonder om projecten die gezamenlijk door de Commissie, het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Denemarken zijn gefinancierd. Deze projecten hebben onder meer betrekking op duurzame oplossingen voor Somalische vluchtelingen en op een dialoog met vier Afrikaanse landen, Benin, Burkina Faso, Kenia en Tanzania over hiaten in de vluchtelingenbescherming en hoe deze hiaten gezamenlijk aan te pakken. UNHCR voert de regie. Nederland is als mede-financier actief betrokken
Binnen UNHCR-kader zal Nederland zich blijven inzetten voor het streven naar vroegtijdige en duurzame oplossingen voor vluchtelingen. Staten dienen daartoe verdere praktische samenwerkingsverbanden aan te gaan, waarbij landen in regio's van herkomst op ondersteuning van UNHCR en andere landen moeten kunnen rekenen. Mede vanuit die gedachte zet Nederland zich onverminderd in voor een verbreding van de donorbasis van UNHCR, maar ook voor actieve betrokkenheid van organisaties als UNDP en de Wereldbank bij het slaan van een brug tussen humanitaire hulp en meer duurzame vormen van ontwikkeling en wederopbouw.
Tijdens het algemeen overleg op 7 december 2004 werd de regering verzocht om behalve aan vluchtelingen ook aandacht te besteden aan de vaak netelige positie van miljoenen ontheemden in de wereld. Terecht werd daarbij de opmerking gemaakt dat de problemen van ontheemden vaak vergelijkbaar zijn met die van vluchtelingen. Vergelijkbaar of niet, vanuit internationaal-rechtelijk oogpunt bestaat er tussen beide groepen een duidelijk onderscheid. Zo kunnen personen die een internationaal erkende grens overschrijden, bescherming en hulp vragen onder het Vluchtelingenverdrag van 1951. Mensen die binnen hun eigen land op de vlucht slaan, blijven daarentegen in grote mate afhankelijk van de eigen regering. Een feit is dat nationale overheden er vaak onvoldoende in slagen deze verantwoordelijkheid naar behoren in te vullen. Ontheemden zijn daarmee dikwijls aangewezen op humanitaire hulp.
Nederland besteedde in 2004 wereldwijd 160 miljoen Euro aan humanitaire hulp. Daarnaast geeft Nederland grote ongeoormerkte bijdragen aan organisaties als het Internationale Comité van het Rode Kruis, UNHCR, het Wereldvoedselprogramma en UNICEF. Een deel van dit geld komt ten goede aan ontheemden in bijvoorbeeld Sudan, Somalië, Ethiopië, Eritrea, de Democratische Republiek Congo, Burundi, Uganda en Colombia. Binnen het Nederlands humanitaire beleid zijn ontheemden niet een op zichzelf staande doelgroep. De financiering van humanitaire hulp vindt plaats daar waar deze het hardst nodig is. In de praktijk gaat het dan dikwijls om situaties waar ontheemden tot de meest kwetsbaren in een samenleving behoren.
In beleidsmatig opzicht maakt Nederland zich sterk voor een brede gezamenlijke benadering ten aanzien van ontheemden. Deze benadering gaat ervan uit dat de bescherming van ontheemden het mandaat van één enkele organisatie te boven gaat. Het probleem, 25 miljoen mensen in tenminste 49 landen, is groot en complex. VN-organisaties en NGO's hebben zich daarom verplicht om in onderlinge samenwerking tot de meest effectieve bescherming van ontheemden te komen. Nederland heeft versterking van de Interagency Internal Displacement Division binnen OCHA (het VN-kantoor voor de coördinatie van humanitaire hulp) ondersteund en spreekt VN- en NGO-partners regelmatig aan op hun betrokkenheid bij de brede gezamenlijke benadering. Daarnaast steunt Nederland het Global IDP project dat door training, informatieve publicaties en workshops aandacht vraagt voor de situatie van ontheemden en stimuleert dat de VN-richtsnoeren voor ontheemden worden nageleefd. Ook vanuit het mensenrechtenbeleid onderkent Nederland het belang van deze richtsnoeren.
Tijdens de 61e bijeenkomst van de VN-Mensenrechtencommissie die dit voorjaar plaatsvond, werd een resolutie over ontheemden aangenomen waarin de Commissie haar waardering voor de richtsnoeren uitsprak en het feit verwelkomde dat steeds meer landen en organisaties deze beginselen daadwerkelijk toepassen. Tijdens het Nederlandse OVSE-Voorzitterschap, in 2003, is bereikt dat op ministerieel niveau door de OVSE-landen de beginselen zijn omarmd en thans werkt een werkgroep van de Raad van Europa aan een aanbeveling om ook in het kader van deze organisatie de praktische betekenis van de beginselen te bevorderen.
f. Effectiviteit terugkeermiddelen
Een ander punt waar uw Kamer tijdens het algemeen overleg van 7 december 2004 de aandacht op vestigde, betreft de effectiviteit van terugkeermiddelen. Zoals bekend verschaft de Nederlandse overheid aan terugkerende (ex-)asielzoekers een herintegratiebijdrage via een aantal programma's, zoals de Herintegratieregeling Project Terugkeer en de zogenoemde REAN+regelingen voor Irak, Afghanistan en Angola. Deze programma's worden uitgevoerd door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Afgemeten aan het aantal mensen dat uit Nederland vertrekt, blijken deze programma's een succes. In 2004 vertrok een recordaantal mensen uit Nederland. In dat jaar vertrokken 3.828 personen met behulp van IOM naar het land van herkomst of naar een derde land, een stijging van 26 procent ten opzichte van 2003.
Over de mate van integratie na terugkeer zijn minder exacte gegevens beschikbaar. Niettemin valt hier wel degelijk iets over te zeggen. Zo financiert het ministerie van Buitenlandse Zaken in twee landen een zogenaamd herintegratieproject, uitgevoerd door IOM. In Afghanistan heeft IOM in 2004 50 personen assistentie bij herintegratie geboden na terugkeer. Hiervan zijn 34 personen geholpen met het opzetten van een eigen bedrijfje; 5 personen hebben een beroepsgerichte training ontvangen; 4 personen zijn gekoppeld aan een werkgever en 7 personen zijn doorverwezen naar andere instanties. In Sri Lanka zijn in 2004 37 personen door IOM Colombo geassisteerd met hun herintegratie. Van deze 37 kregen 14 personen een aanbod voor een beroepsgerichte training. IOM heeft aldaar 4 personen begeleid richting werk en voor 4 personen medische zorg bemiddeld.
Naast de activiteiten in deze twee landen is in het kader van de REAN+regeling in Angola een structuur opgezet om, met name jongeren, na terugkeer enige hulp bij herintegratie te kunnen bieden. Het gaat dan bijvoorbeeld om assistentie bij transport en inklaring van bedrijfsgerichte middelen voor personen die een onderneming willen starten. Het ministerie van Justitie heeft een onderzoek gefinancierd naar de beweegredenen van terugkerende Angolezen in Nederland. Dat onderzoek wordt momenteel uitgevoerd door IOM. Uit de eerste voorlopige resultaten blijkt dat potentiële kandidaten de aangeboden herintegratiebijdrage vooral wensen te benutten voor een opleiding na terugkeer. De vertegenwoordiging van IOM in Luanda geeft verder aan dat zij met regelmaat geconfronteerd wordt met verdergaande ondersteuningsvragen van personen die vanuit Nederland zijn teruggekeerd, maar wier budget inmiddels is uitgeput.
De effectiviteit van terugkeermiddelen zal ook de komende tijd nader door de overheid, maar ook door derden worden onderzocht. Zo heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken onlangs financiering aan de stichting Maatwerk bij Terugkeer verleend. Deze stichting komt voort uit Cordaid en richt zich sinds 2001 op het verlenen van hulp bij de vrijwillige terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers. Eén van de punten die Maatwerk bij Terugkeer de komende tijd nader wil onderzoeken, is in hoeverre mensen in staat zijn bij terugkeer hun leven, zoals de stichting dat noemt, zinvol op te pakken. Ten behoeve van dit onderzoek heeft Maatwerk bij Terugkeer al enkele contacten met de universiteiten van Nijmegen en Leiden gelegd.
Het voorstel van Maatwerk bij Terugkeer wordt gefinancierd vanuit een nieuw programma voor Terugkeer, Migratie en Ontwikkeling (TMO). Dit programma, dat op 10 maart 2005 in de Staatscourant werd gepubliceerd, vormt een logisch vervolg op onze gezamenlijke notitie over ontwikkeling en migratie. Daarin stelden wij dat conform de bestaande praktijk activiteiten ter ondersteuning van terugkeer uit de ODA-middelen op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zouden worden gefinancierd. De doelstellingen van het nieuwe TMO-programma luiden in prioritaire volgorde als volgt: de terugkeer en herintegratie van uitgeprocedeerde asielzoekers; de (tijdelijke) terugkeer van statushouders ten behoeve van de wederopbouw van het land van herkomst, en beleidsontwikkeling op het gebied van ontwikkeling en migratie. Voor het TMO-programma is jaarlijks circa 5 miljoen Euro beschikbaar.
In reactie op een motie van het lid Azough van Groen Links, over het bevorderen van terugkeermotiverend onderwijsaanbod dat aansluit bij de behoeften van alleenstaande minderjarige asielzoekers, zijn inmiddels contacten gelegd met andere NGO's die terugkeer- en herintegratieprojecten uitvoeren of zouden willen uitvoeren, zoals de Stichting Wereldwijd en de Stichting Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers.
Behalve over de effectiviteit van terugkeermiddelen zegden wij toe uw Kamer te informeren over een Europees project getiteld Return of Qualified Afghans (RQA). Dit project, dat door IOM wordt uitgevoerd en dat deze zomer afloopt, richt zich op de inzet van gekwalificeerde Afghanen bij de wederopbouw van Afghanistan. Op 14 februari 2005 stuurde de minister voor Ontwikkelingssamenwerking een brief naar uw Kamer over het RQA-project. Gelet op het aantal deelnemers vanuit Nederland - éénderde van het totaal - kan worden geconstateerd dat het project kwantitatief een succes is. De indruk bestaat verder dat kandidaten een daadwerkelijke bijdrage aan de wederopbouw van Afghanistan hebben kunnen leveren.
Of het project ook in de toekomst zal worden voortgezet en in welke vorm dat dan zal zijn, hangt af van de nog uit te voeren externe evaluatie na afloop van het project. Het ministerie van Justitie inventariseert de juridische implicaties van een tijdelijke terugkeer van tot Nederland toegelaten vreemdelingen die een bijdrage aan de wederopbouw van het land van herkomst willen leveren. Aan de hand van deze inventarisatie en de externe evaluatie van het RQA-project zal worden bezien hoe de tijdelijke terugkeer ten behoeve van wederopbouw verder kan worden gestimuleerd.
g. Overmakingen van migranten
Het onderwerp overmakingen van migranten, vaak aangeduid met de Engelse term 'remittances', is een terugkerend element in het internationale debat over ontwikkeling en migratie. Voor ontvangende landen is de instroom van overmakingen van migranten tegenwoordig vaak groter dan de instroom uit ontwikkelingssamenwerking. Over de precieze ontwikkelingsrelevantie van deze overmakingen bestaan op dit moment echter nog veel vragen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken draagt daarom bij aan een onderzoek van de Wereldbank naar de bestemming die ontvangers aan overmakingen geven. De resultaten van dit onderzoek zullen worden gepubliceerd in het Global Monitoring Report van de Wereldbank dat dit najaar zal verschijnen.
Overmakingen van migranten naar hun thuisland zijn, zo menen wij, in de eerste plaats een particuliere aangelegenheid, waarbij niet direct een rol voor de Nederlandse overheid is weggelegd. Migrantenorganisaties wijzen op hun beurt op de hoge transactiekosten voor geldovermakingen, die mede het gevolg zouden zijn van strikte Nederlandse regelgeving. Deze kosten zouden er toe leiden dat migranten uitwijken naar andere kanalen, zoals zogenoemde ondergrondse banken, die buiten het officiële financiële stelsel geldoverboekingen van en naar het buitenland verzorgen. Uit onderzoeken van onder andere de FIOD-ECD en de politie blijkt dat het ondergronds bankieren ook in Nederland voorkomt, met name onder groepen migranten voor welke het financiële systeem in het land van herkomst niet, of niet goed functioneert, of voor welke het gebruikelijk is om langs dergelijke kanalen geld over te maken.
Over de omvang van het ondergronds bankieren in Nederland is nog onvoldoende bekend. Vaststaat dat in veel landen de transactiekosten dalen en overmakingen makkelijker worden door nieuwe technologische ontwikkelingen, zoals internet en transacties via mobiele telefoons. De diensten die ondergrondse banken aanbieden, vallen onder de Wet inzake de geldtransactiekantoren (Wgt). Deze wet wordt komend jaar door het ministerie van Financiën geëvalueerd. Hierbij zal worden gekeken naar de doeltreffendheid van de toetredingseisen en naar de naleving en handhaving van deze wet.
4. Tot slot
Sinds het verschijnen van de notitie ontwikkeling en migratie en het daaropvolgende algemeen overleg met uw Kamer is er veel in gang gezet. Zoals gezegd, zal ook de komende tijd de relatie tussen ontwikkeling en migratie de nodige aandacht opeisen. In een volgende rapportage zullen we uw Kamer van verdergaande ontwikkelingen op de hoogte stellen. Daarbij zullen we dan onder meer ingaan op het rapport van de GCIM, op de binnenkort te verschijnen voorstellen van de Europese Commissie ten aanzien van bescherming in de regio en ontwikkeling en migratie, en op de nadere invulling van het Nederlandse Voorzitterschap van de IGC.
De Minister De Minister
voor Ontwikkelingssamenwerking, voor Vreemdelingenzaken en
Integratie,
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven M.C.F. Verdonk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 693, nr.2
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004/5, 26 963, nr. 1
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004/5, 28 638, nr. 13
Op nationaal niveau valt hierbij te denken aan het sectorale convenant Arbeidsvoorziening Zorgsector, dat in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen is afgesloten; op Europees niveau aan de richtlijn omtrent Toelating van Wetenschappelijk Onderzoekers van december 2004.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004/5, 27 062, nr.32
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004/5, 29 693, nr. 3