De Nederlandse Bank

Ter gelegenheid van het 50 jarig bestaan van het College van Beroep van het Bedrijfsleven

Spreker: Prof. dr. A. Schilder, directeur van de Nederlandsche Bank

DNB - Speech directeur Schilder 'Toezicht in beweging: trends, dilemma's en keuzes'

Het toezicht is in beweging. Om de kwaliteit van het toezicht te borgen in een veranderende omgeving verschuiven de accenten in het toezicht in de richting van het meer risicogeoriënteerd inzetten van de toezichtcapaciteit, het versterken van het integriteitstoezicht, het bewust ruimte geven aan open normen en het vergroten van de transparantie.

Allereerst mijn dank aan de organisatie voor de uitnodiging om hier enige woorden tot u te mogen richten. Het onderwerp van mijn lezing is "toezicht in beweging". De toezichtomgeving verandert, de eisen aan het toezicht veranderen, het toezicht verandert zelf en wellicht moet ook het toezicht op het toezicht - uw werk - meeveranderen.

Wanneer het College en DNB elkaar treffen, is dat in de rechtszaal bij een geschil tussen DNB als prudentieel toezichthouder op financiële instellingen en een onder toezicht staande instelling. Aan de orde is dan 1 specifieke casus over 1 specifiek besluit met betrekking tot 1 specifieke onder toezicht staande instelling. Totnogtoe is dat in beperkte mate het geval geweest. Dat kan natuurlijk veranderen gezien de toenemende juridisering van de samenleving. Maar nu we vandaag in een wat minder formele sfeer bijeen zijn, wil ik graag van de gelegenheid gebruik maken om juist eens de breedte in te gaan en de grote lijnen van het toezicht te schetsen. Dit raakt tevens de veranderingen die zich voordoen en de dilemma's waarvoor we als toezichthouder dagelijks staan (dia 1).

Ik wil u meegeven dat toezicht houden betekent dat je keuzes moet maken, dat wij ons best doen de goede keuzes te maken, maar dat altijd sprake is van een afruil tussen voor en tegens. Zeker in individuele gevallen weet je pas achteraf of je echt de beste keuze hebt gemaakt. Per jaar worden een paar van die specifieke keuzes door het CBB getoetst. Uiteraard zijn we er blij mee dat het CBB het meestal met ons eens is. Maar misschien juist daardoor blijven meer fundamentele keuzes en hun achterliggende redenen daarbij wat op de achtergrond. Die hoop ik vandaag te verhelderen aan de hand van 4 begrippen: risico-oriëntatie, integriteit, open normen en transparantie (dia 2).

Het eerste kernbegrip betreft het risicogeoriënteerd inzetten van de toezichtcapaciteit. Ons doel is het bevorderen van stabiliteit en daarom het voorkomen van ernstige problemen bij de onder toezicht staande instellingen. Om dit te doen hebben we een actueel en getrouw beeld van de instellingen nodig. Hoe actueler en omvattender het beeld, hoe eerder we een probleem zien aankomen en tijdig kunnen ingrijpen. We vragen daarom informatie op, voeren gesprekken met bestuurders en houden onderzoeken bij de instellingen. Echter, ik zeg het meteen maar duidelijk, we hebben beperkte middelen en kunnen niet altijd en overal toezicht op houden. We moeten dus een keuze maken hoe we de beperkte middelen gaan inzetten. Dat doen we liefst zo effectief en efficiënt mogelijk. Dit gebeurt door de toezichtcapaciteit vooral in te zetten op de plekken waarvan wij vermoeden dat zich daar de grootste risico's manifesteren.

Dit brengt het dilemma met zich mee tussen enerzijds een zo effectief mogelijke inzet van toezichtcapaciteit - wat gepaard gaat met een sterke risico-oriëntatie - en anderzijds een zo hoog mogelijk minimum niveau van preventief toezicht voor alle instellingen. In de huidige praktijk ontvangen de kleine instellingen een relatief grote toezichtinzet. Het publiek vertrouwt er immers op, en mag erop vertrouwen, dat elke instelling aan een bepaald minimum niveau van toezicht is onderworpen. Het juiste antwoord op dit dilemma staat echter nergens opgeschreven, niet in een wet of ergens anders. We moeten dus zelf een keuze maken tussen een bodem in het toezicht voor alle instellingen en de mate in hoever we het idee van risico-oriëntatie doorvoeren.

We kunnen dus niet altijd overal bij zijn, maar doen ons best bij alle onder toezicht staande instellingen een bepaald minimum aan toezicht te handhaven. Tegelijk concentreren we ons op de grootste risico's. Het is dus een gegeven dat wij keuzes moeten maken met onze capaciteit (dia 3).

Het tweede kernbegrip dat ik zou willen benadrukken is integriteit. De trend is hier duidelijk: het belang van toezicht op de integriteitsaspecten van financiële instellingen neemt toe. Met betrekking tot integriteit is ons toezichtdomein de laatste jaren uitgebreid naar trustkantoren, geldtransactiekantoren en casino's. In het dagelijkse toezicht bij banken, verzekeraars en pensioenfondsen besteden we ook steeds meer aandacht aan de integriteitsaspecten.

Ook hier worden we met gevoelige afwegingen geconfronteerd. Ten eerste is daar de inzet van onze toezichtcapaciteit. Moeten we meer tijd besteden aan bijvoorbeeld de uitvoering van het nieuwe Bazelse kapitaalakkoord of aan onderzoek naar de naleving van integriteitsvragen? Denk daarbij aan het tegengaan van witwassen, fraudepreventie en het voorkómen van terrorismefinanciering. We hebben in elk geval besloten om het integriteitstoezicht in ons Beleidsplan 2006 nog explicietere aandacht te geven.

Ten tweede: de afweging tussen eigen verbeteringsacties van instellingen dan wel de gang naar de justitiële autoriteiten. DNB is geen opsporingsinstantie, maar de raakvlakken daarmee worden indringender. Daarom is onze samenwerking met opsporingsinstanties en toezichthouders van groot belang. Immers, dit bevordert een effectieve en efficiënte rechtshandhaving. Maar tegelijk is voor ons de eigen verantwoordelijkheid van financiële instellingen wezenlijk. Dat geldt natuurlijk voor de eigen correctieve actie bij gebleken onrechtmatigheden. Daar moet het tenminste beginnen. Gedogen is niet aan de orde, een scherp normbesef des te meer.

Ten derde: wanneer doe je als financiële instelling genoeg aan integriteit en compliance? De sector kreunt nog wel eens onder de vele gevraagde inspanningen, bijvoorbeeld ten gevolge van de Sanctiewetgeving. We denken dat intensieve aandacht onontkoombaar is. We moeten blijven zoeken naar een balans hierin, maar de gewichten worden wel zwaarder (dia 4)!

Het derde kernbegrip gaat over de verhouding tussen principes en regels, oftewel over toezicht dat is gebaseerd op open normen versus toezicht op basis van strakke regels. De toezichtwetten werken sinds jaar en dag met open normen. Zij schrijven voor dat de instellingen moeten beschikken over "voldoende solvabiliteit" en een "beheerste en integere bedrijfsvoering", zonder uit te werken wanneer aan die voldoende solvabiliteit of beheerste bedrijfsvoering is voldaan.

Toch is er een trend om meer dan vroeger echt met die open normen te werken in plaats van zelf allerlei aanvullende regels te stellen: het principle based in plaats van rule based toezicht. Instellingen krijgen bijvoorbeeld steeds meer ruimte om eigen interne modellen te gebruiken voor hun risicobeheersing, in plaats van dat ze een opgelegd standaard model moeten gebruiken. De instellingen zijn immers voor een groot deel volwassen, professionele instellingen die, opnieuw voor een groot deel, zelf goed weten hoe ze op prudente wijze hun bedrijfsvoering moeten organiseren. Dit betekent voor ons als toezichthouders dat wij meer dan vroeger maatwerk moeten leveren en meer bilateraal contact met de instellingen hebben. In plaats van "simpel" de regeltjes afvinken, moeten wij nu begrijpen of de instellingen op adequate maar eigen wijze aan de normen voldoen.

Belangrijk hierbij is overigens het begrip dat de instellingen en de prudentiële toezichthouder in belangrijke mate dezelfde doelstelling hebben: het solide houden van de instellingen zodat de belangen van polis- en depositohouders veilig zijn. Tevens speelt mee dat de bestuurders van de instellingen in beginsel hun eigen boontjes moeten en mogen doppen: de toezichthouder gaat niet op de stoel van de ondernemingsbestuurder zitten. Toezicht op basis van open normen in plaats van toezicht aan de hand van strakke regels past daarbij.

Toezicht op basis van open normen brengt echter spanningen met zich mee. Maatwerk op basis van open normen moet immers niet leiden tot willekeur of een aantasting van het zekerheidsbeginsel. Het onder toezicht staande veld vraagt daarom zelf vaak om aanvullende regels. Ook de rechterlijke macht wil graag een handvat om te kunnen toetsen. Een concreet voorbeeld zijn de gedetailleerde criteria bij de betrouwbaarheidstoetsing van bestuurders en commissarissen.

Uiteraard hebben we daar begrip voor. Toch zullen ons moeten blijven inspannen voor normen die geen keurslijf worden en ruimte laten voor ontwikkeling (dia 5).

Het vierde en laatste begrip, transparantie, biedt tegenwicht aan deze beleidsruimte. Wij willen graag voorspelbaar zijn naar publiek en instellingen, en verantwoording afleggen over wat we doen en hoe we dat doen. Transparantie draagt zo bij aan de spontane normnaleving door de instellingen en aan de verantwoordingsplicht die wij als bestuursorgaan hebben. Transparantie vormt ook het instrument voor het toezicht door derden: de horizontalisering van het toezicht. Vreemde ogen dwingen. Transparantie draagt dus bij aan de kwaliteit van het toezicht. De trend is dan ook duidelijk naar meer transparantie.

Een concreet voorbeeld is hier de zogeheten "supervisory disclosure" van het omgaan met nationale discreties in het solvabiliteitstoezicht. Dat zal straks op de websites van alle Europese toezichthouders helder worden verantwoord.

Wij kunnen echter niet altijd volledig transparant zijn vanwege de mogelijke disproportionele gevolgen. Voorts hebben wij een wettelijke geheimhoudingsplicht met betrekking tot bepaalde bedrijfsgegevens. Dit helpt ons ook met het toezicht, omdat het de bereidheid van de instellingen vergroot deze informatie te verschaffen en zo bijdraagt aan een constructieve wederzijdse verstandhouding.

De verandering naar meer transparantie is bij ons ingezet. Dit vergroot de kwaliteit van het toezicht, maar we kunnen niet over alles altijd even transparant zijn. Ook hier moeten we dus op zoek naar een gulden middenweg tussen te weinig en te veel transparantie (dia 6).

Ik sluit af. Ik heb proberen duidelijk te maken dat we als toezichthouder elke dag bewust keuzes moeten maken om tot goed toezicht te komen. Bij al die keuzes is het zoeken naar de juiste balans. Absolute antwoorden zijn niet te vinden en bovendien zijn de omstandigheden en de inzichten aan verandering onderhevig. Wat we wel kunnen is aangeven welke keuzes zijn gemaakt, welke afwegingen daar aan ten grondslag liggen en tot welke resultaten dit leidt. Dat zullen we ook in de toekomst graag aan uw College uitleggen!