D66
Schriftelijke inbreng D66 bij het voorstel Regels die een
geconcentreerde aanpak van grootstedelijke problemen mogelijk maken
(Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek) 30091
30 juni 2005
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van het voorstel Regels die een geconcentreerde aanpak van
grootstedelijke problemen mogelijk maken.
Inleiding (p. 1- 3)
De leden van de D66-fractie beseffen dat sommige onderdelen van
onderhavig voorstel een inperking van individuele vrijheden voor
sommige mensen zal betekenen. Zoals uit het vervolg van dit verslag
zal blijken, vinden deze leden deze beperking minimaal en
proportioneel. Belangrijk is voor hen ook dat geen direct onderscheid
wordt gemaakt op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke
gezindheid, ras of geslacht. De regering komt met onderhavig voorstel
tegemoet aan de wensen die vanuit de grote steden en met name vanuit
Rotterdam werden geformuleerd. Hiermee heeft de regering laten zien de
verzuchtingen serieus te nemen van gemeenten die in hun strijd tegen
verloedering werden gehinderd door verouderde wetgeving die gewenste
maatregelen onmogelijk maakte. Ook kan onderhavig wetsvoorstel een
positieve impuls geven aan het herstel van vertrouwen van bewoners van
de grote steden. De regering is immers niet doof gebleken voor het
krachtige signaal dat met name de Rotterdamse kiezer heeft afgegeven.
Dit alles afwegende, willen de leden van de D66-fractie deze
maatregelen een kans geven en zullen zij er hun steun niet aan
onthouden.
Vestigings- en investeringsklimaat (p.6-11)
De leden van de D66-fractie steunen de voorstellen voor de
mogelijkheid om kansenzones binnen 25 Nederlandse 100.000 + gemeenten
aan te wijzen, waarbinnen de OZB voor kleinschalige bedrijven
tijdelijk kan worden verlaagd. Zij hebben echter nog enkele vragen
over de uitwerking van deze maatregel.
Deze leden begrijpen dat de eis dat zo'n gebied ten minste 10.000 en
ten hoogste 30.000 inwoners mag omvatten is ingegeven door angst
anders niet te voldoen aan Europese regels rond steunmaatregelen. Zien
deze leden het goed dat deze eis betekent dat een kansenzone een vrij
groot gebied zal beslaan, en het dus bijvoorbeeld niet mogelijk is om
alleen één bepaalde straat in een buurt als kansenzone aan te wijzen?
Betekent dit niet dat het risico bestaat dat deze maatregel te weinig
specifiek zal blijken te zijn, doordat ook bedrijven die dat niet
nodig hebben van zo'n maatregel zullen profiteren, omdat zij toevallig
in het gebied vallen? Op basis van welke criteria zullen de grenzen
van een kansenzone worden vastgesteld? Zijn er eisen aan het
grensverloop van een kansenzone? Bijvoorbeeld dat de grens gelijk moet
zijn aan bestaande wijkgrenzen? Of kan een gemeenteraad naar eigen
goeddunken de grenzen van een kansenzone vaststellen, desnoods dwars
door een straat?
De leden van de D66-fractie zijn niet zo ingenomen met de suggestie
van de regering in de memorie van toelichting (p. 8) dat gemeenten de
OZB-tarieven zouden kunnen verhogen ter compensatie van het verlies
aan OZB-inkomsten als gevolg van de kansenzones. De lokale lasten zijn
volgens deze leden de laatste jaren enorm gestegen en nog verdere
stijging zou de nekslag kunnen zijn voor die ondernemers die niet in
een kansenzone komen te vallen. Bovendien staat deze opmerking op
gespannen voet met het wetsvoorstel (30096) het gebruikersdeel van de
OZB af te schaffen en het overgebleven deel van de OZB te maximeren.
Graag een reactie van de kant van de regering.
Toegang tot de woningmarkt (p. 11- 21)
Deze leden van de D66-fractie willen benadrukken dat het voornaamste
doel van het beleid van regering en gemeenten zou moeten zijn om van
kansarme inwoners kansrijke inwoners te maken. Scholing en
werkgelegenheid zijn daarbij belangrijke factoren. Zij zien echter in
dat een concentratie van kansarmen succesvol beleid kan bemoeilijken.
Vandaar dat de leden van de D66-fractie in principe positief staan
tegenover de maatregelen uit onderhavig voorstel die het mogelijk
moeten maken om de instroom van kansarmen in nader aan te wijzen
gebieden vergaander te kunnen reguleren dan de wet nu toelaat. Deze
leden vinden de redenering in het nader rapport vooralsnog overtuigend
dat de maatregelen een minimale inbreuk betreffen, omdat de voorwaarde
geldt dat woningzoekenden die door de maatregelen in de aangewezen
gebieden geen huisvesting kunnen krijgen wel elders in de gemeente of
de regio voor hen passende huisvesting moeten kunnen vinden. Ook voor
deze leden is voorgestelde beperking van het recht op vrijheid van
vestiging verdedigbaar, omdat de maatregelen dienen ter bescherming
van de openbare orde. In de gebieden waar het om gaat, staat de
leefbaarheid immers ernstig onder druk. Maatregelen gericht op het
vergroten van de leefbaarheid in die gebieden zijn in het belang van
de openbare orde.
Een belangrijke voorwaarde voor deze leden is tenslotte dat er geen
direct onderscheid wordt gemaakt op grond van godsdienst,
levensovertuiging, politieke gezindheid, ras of geslacht. Er wordt wel
onderscheid op inkomen gemaakt, wat kan betekenen dat indirect
onderscheid op grond van de voornoemde gronden niet op voorhand
volledig worden uitgesloten. Kortom deze leden volgen de regering dat
mogelijk indirecte onderscheid gerechtvaardigd wordt, omdat de
maatregelen een gerechtvaardigd doel dienen, geschikt zijn om dat doel
te bereiken en proportioneel zijn. De overweging dat het doel niet met
andere middelen bereikt kan worden, vergt echter nog enige nadere
toelichting voor de leden van de D66-fractie.
Heeft de regering enig zicht of er additionele maatregelen worden
genomen in die gemeenten die nu met een grotere instroom van kansarmen
te maken zullen krijgen? Zijn deze gemeente voldoende voorbereid op
deze grotere instroom van kansarmen?
Wijziging van de woningwet
De leden van de D66-fractie kunnen zich vinden in de voorgestelde
uitbreiding van de wettelijke gronden tot sluiting en overname van het
beheer van panden in die gevallen waarbij door cumulatie en/of
voortdurende herhaling van overtredingen een verloederend effect op de
woonomgeving optreedt. Dit onderdeel van onderhavig wetsvoorstel stelt
gemeenten in de toekomst in staat op te treden bij ernstige overlast,
maar waarbij afgaand op jurisprudentie kennelijk onvoldoende sprake is
van verstoring van de openbare orde of gevaar voor veiligheid of
gezondheid om tot sluiting en overname van het beheer over te gaan.
Zien deze leden het goed dat het vervolgens niet de bedoeling is dat
deze panden onbewoond (dichtgespijkerd) komen te staan, omdat dit de
leefbaarheid niet ten goede zal komen?
Kan de regering met voorbeelden toelichten in welke gevallen
onteigening van panden een proportioneel middel wordt geacht?
30-6-2005 14:57