Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA `s-GRAVENHAGE
Uw brief Ons kenmerk
SV/A&L/05/49140
Onderwerp Datum
Overzicht amendementen 28 juni 2005
Tijdens het wetgevingsoverleg over de Invoeringswet WIA d.d. 27 juni heb ik u toegezegd
een overzicht van de ingediende amendementen toe te sturen, tezamen met mijn oordeel
hierover. Met deze brief voldoe ik aan het verzoek van uw Kamer. Tevens ga ik in op enkele
andere onderwerpen die op 27 juni ter sprake kwamen.
Wetsvoorstel WIA (30034)
30 034 nr. 14 ingediend door het lid Huizinga-Heringa.
Inhoud:
In dit amendement wordt meer ruimte in de flexibele keuring ingebouwd door de
ondergrens van minimaal 26 weken ziekte en de bovengrens van maximaal 78 weken ziekte
te vervangen door de ondergrens van minimaal 13 weken.
Reactie:
Dit amendement ontraad ik. Een ondergrens van 26 weken is mijns inziens nodig omdat in
die periode slechts bij hoge uitzondering sprake zal zijn van een stabiele situatie. Een
eerdere claimbeoordeling leidt tot belasting van de uitvoering en kan teleurstelling bij
betrokkene tot gevolg hebben. Betrokkene moet bij een afwijzing immers wachten tot twee
jaar ziekte voordat hij een nieuwe aanvraag kan indienen.
Een bovengrens is wenselijk omdat voorkomen moet worden dat iemand binnen een half
jaar twee keer gekeurd zou moeten worden in het geval de flexibele keuring tot een
afwijzing heeft geleid.
2
30 034, nr. 15 ingediend door het lid Huizinga-Heringa.
Inhoud:
In dit amendement wordt voorgesteld om, als de betrokkene na 104 weken ziekte niet
volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, het recht op een IVA-uitkering toch te doen
ontstaan als de betrokkene binnen tien jaar alsnog volledig en duurzaam arbeidsongeschikt
is. Voorts wordt voorgesteld om het recht op een IVA-uitkering die is beëindigd omdat de
betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is, te doen herleven als de betrokkene binnen
tien jaar opnieuw volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Reactie:
Ik ontraad dit amendement, omdat de periode waarin na de wachttijd waarop alsnog recht op
uitkering kan ontstaan hierdoor erg ver wordt uitgebreid. Dat de arbeidsongeschiktheid zich
pas openbaart zeven jaar (104 weken plus vijf jaar) na de ziekte, is weinig aannemelijk.
30 034, nr. 22 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Inhoud:
In dit amendement wordt voorgesteld om de loonaanvulling en de WGA-vervolguitkering
direct (in plaats van na twee maanden) te verhogen bij een afname van de resterende
verdiencapaciteit.
Reactie:
Aanvaarding van dit amendement ontraad ik, omdat dit zou betekenen dat bij een
kortdurende afname van de resterende verdiencapaciteit, bijvoorbeeld als gevolg van een
flinke griep, de uitkering direct moet worden verhoogd, terwijl het zeker is dat deze kort
daarna weer moet worden verlaagd. Daarom is in het wetsvoorstel voor een termijn van
twee maanden gekozen (zie ook Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 12, blz. 82).
30 034, nr. 23 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Inhoud:
In dit amendement wordt voorgesteld om, als de betrokkene na 104 weken ziekte niet
arbeidsongeschikt is, het recht op WIA toch te doen ontstaan als de betrokkene binnen vijf
jaar alsnog ten minste 35% arbeidsongeschikt is, ongeacht de oorzaak van de toename van
de arbeidsongeschiktheid. Voorts wordt voorgesteld om het recht op WIA dat is beëindigd
omdat de betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt, te doen herleven als de betrokkene
binnen vijf jaar opnieuw ten minste 35% arbeidsongeschikt is, ongeacht de oorzaak van de
toename van de arbeidsongeschiktheid.
Reactie:
Dit amendement zou een forse uitbreiding van het huidige beleid betekenen met alle
aanzuigende werking van dien. In de huidige WAO geldt het in het amendement
voorgestelde immers alleen als er sprake is van een toegenomen arbeidsongeschiktheid uit
dezelfde oorzaak (zie ook Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 3, blz. 67 en 71).
Om die redenen ontraad ik aanvaarding van dit amendement.
3
30 034, nr. 24 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Inhoud:
Dit amendement heeft tot doel het reïntegratie-instrument begeleid werken ook op te nemen
in het wetsvoorstel WIA. Dit amendement moet in samenhang worden gezien met
amendement 14 op het wetsvoorstel IWIA waarin wordt voorgesteld het begeleid werken te
handhaven voor personen met een WAO- of WAZ-uitkering.
Reactie:
Ik ontraad dit amendement. In het wetsvoorstel Wet IWIA wordt begeleid werken
gereserveerd voor jonggehandicapten die gaan werken bij een reguliere werkgever. Het gaat
hier om een zeer intensieve en langdurige vorm van begeleiding die voorheen in de Wet
REA was geregeld voor personen die zonder deze begeleiding niet terecht kunnen op de
reguliere arbeidsmarkt. In de praktijk werd deze begeleiding, buiten het hierna behandelde
begeleid werken op grond van de Wsw, vrijwel uitsluitend ingezet voor (verstandelijk)
jonggehandicapten.
Voor personen die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, wordt ervan uit gegaan
dat zij zonder specifieke ondersteuning bij een werkgever werkzaam kunnen zijn. Indien bij
aanvang van de werkzaamheden extra ondersteuning nodig is, kan die worden geleverd als
onderdeel van de nazorg in het reïntegratietraject. Er is dus voor deze personen geen
regeling voor begeleid werken noodzakelijk.
Ten behoeve van personen met een Wsw-indicatie geldt ook een regeling voor begeleid
werken. In de Wsw is daarin namelijk voorzien indien personen met een Wsw-indicatie bij
een reguliere werkgever aan de slag gaan. Indien behoefte mocht bestaan aan begeleid
werken door anderen dan WAJONG-ers kan daarvan gebruik worden gemaakt.
30 034, nr. 25 ingediend door de leden Vendrik en De Wit.
Inhoud:
In dit amendement wordt voorgesteld om de ondergrens voor het recht op een WGA-
uitkering te verlagen van 35% naar 25%.
Reactie:
Dit amendement ontraad ik.
De regering is van mening dat de reïntegratie van personen met geringere beperkingen
behoort tot de verantwoordelijkheid van sociale partners. Op het niveau van de
arbeidsorganisatie dienen mogelijkheden te worden gerealiseerd om te bevorderen dat
werknemers met lichtere beperkingen in dienst kunnen blijven van de werkgever of bij een
andere werkgever in dienst kunnen komen. Zowel de SER als de commissie Donner
onderschrijven dit standpunt.
Daarbij komt dat dit amendement ten opzichte van het wetsvoorstel tot een
aanmerkelijke toename van het aantal gedeeltelijk arbeidsgeschikten zal leiden.
30 034, nr. 26 ingediend door de leden Vendrik, Bussemaker en de De Wit
Inhoud:
Het amendement strekt tot het in de WIA opnemen van een recht op ondersteuning bij
reïntegratie voor WGA-gerechtigden bij eigenrisicodragers.
Verder wordt geregeld dat ook deze WGA-gerechtigden kunnen kiezen voor een individuele
reïntegratieovereenkomst bij de eigenrisicodrager. Zij kunnen deze bij de eigenrisicodrager
aanvragen, waarna die eigenrisicodrager die overeenkomst in beginsel ook moet sluiten.
4
Reactie:
Ik ontraad de aanvaarding van dit amendement. Het past niet in de systematiek van de wet
om een recht op ondersteuning vast te leggen voor een WGA-uitkeringsgerechtigde bij een
eigenrisicodrager. Immers, in de WGA is de reïntegratietaak voor eigenrisicodragers reeds
wettelijk vastgelegd en daarmee tevens het recht op ondersteuning. Het tweede onderdeel
van het amendement raad ik eveneens af. De eigenrisicodrager krijgt een grote vrijheid om
zijn reïntegratieverantwoordelijkheid in te vullen. Gezien de (financiële) prikkels die de
eigenrisicodrager heeft, zal hij zijn verantwoordelijkheid ook nemen en aan zijn
reïntegratieverplichting invulling geven. Het is dan ook niet wenselijk de
verantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager vooraf te beperken dan wel in te vullen.
30 034, nr. 27 ingediend door de leden Vendrik, Bussemaker en De Wit.
Inhoud:
Dit amendement heeft tot doel om personen met aanspraak op IVA-uitkering hulp te geven
bij reïntegratie.
Reactie:
Ik ontraad dit amendement. De WIA maakt zowel in uitkering als in reïntegratie een helder
en principieel onderscheid tussen gedeeltelijk arbeidsgeschikte personen en volledig
duurzaam arbeidsongeschikte personen. Voor de eerste groep is de WGA bestemd. De IVA
is volledig gericht op inkomensondersteuning van personen die juist geen mogelijkheden
hebben tot arbeid bij een reguliere werkgever. Het gaat hier enerzijds om mensen die geheel
geen arbeidsvermogen hebben en anderzijds om mensen met een verdiencapaciteit tot ten
hoogste 20% van het maatmaninkomen. Dit stelsel is geheel in de lijn met de SER, die
meent dat voor deze categorie geldt, dat "er geen sprake meer is van reële
arbeidsmarktkansen". Om die reden wordt niet ingezet op actieve bevordering van de
arbeidsparticipatie en worden geen eisen gesteld. IVA-ontvangers kunnen uiteraard wel
vrijwilligerswerk verrichten en eventueel in aanmerking komen voor een dienstbetrekking in
het kader van de Wsw. Ook kunnen zij gebruik maken van ondersteuning (actieverende en
ondersteunende begeleiding) in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Indien een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte van mening is dat toch sprake is van
resterende arbeidscapaciteit en hij aanspraak wil maken op ondersteuning bij inschakeling in
reguliere arbeid, dan kan hij het UWV vragen om een herbeoordeling. Als blijkt dat toch
nog resterende verdiencapaciteit aanwezig is, dan wordt deze persoon beschouwd als
gedeeltelijk arbeidsgeschikte (WGA) en kan hij aanspraak maken op ondersteuning bij
reïntegratie door het UWV in de vorm van een reïntegratietraject.
Indien een persoon met een IVA-uitkering werk mocht vinden, dan kunnen de faciliteiten
worden verstrekt die ook van toepassing zijn op de personen met een WGA-uitkering die
aan het werk gaan, te weten de no risk polis en premiekorting en eventueel
arbeidsplaatsvoorzieningen.
5
30 034, nr. 28 ingediend door de leden Vendrik, De Wit en Bussemaker.
Inhoud:
In dit amendement wordt voorgesteld om de referte-eis voor de loongerelateerde WGA-
uitkering te schrappen.
Reactie:
Dit amendement ontraad ik, omdat met de loongerelateerde uitkering de WW is
geïncorporeerd in de WGA. Overigens hebben de gedeeltelijk arbeidsgeschikten die niet
voldoen aan de referte-eis aanspraak op hetzij een IVA-uitkering, hetzij een loonaanvulling,
hetzij een WGA-vervolguitkering (zie ook Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 12, blz.
23).
30 034, nr. 29, ingediend door het lid Bussemaker.
Inhoud:
In dit amendement wordt voorgesteld de thans bestaande voorhangprocedure voor het
Schattingsbesluit aan te vullen met door een zwaardere voorhangprocedure (waarin de
mogelijkheid wordt geboden het onderwerp bij wet te regelen) en de ministeriële regeling
die betrekking heeft op de "wetenschappelijke hulpmiddelen bij de claimbeoordeling" (lijst)
dezelfde voorhangprocedure te geven.
Reactie:
Ik ontraad de aanvaarding van dit amendement. Het Schattingsbesluit kent thans een
voorhangprocedure die naar mijn mening goed werkt. Door ook de ministeriële regeling een
zware voorhangprocedure te geven, krijgt deze regeling die primair van
uitvoeringstechnische aard is, een te zware lading. Bovendien zou dit leiden tot vertraging in
de uitvoering, omdat de verwachting is dat de ministeriële regeling regelmatig aangepast
moet worden aan nieuwe wetenschappelijke inzichten. Ook is sprake van een groeimodel:
de regeling is niet direct compleet. Ik zeg wel toe de Kamer steeds uitvoerig te informeren
over deze aspecten.
Overigens: door het amendement krijgt het Schattingsbesluit twee voorhangprocedures: een
gewone en een zware.
30 034, nr. 30 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit
Inhoud:
Dit amendement heeft als doel de ministeriële regeling waarmee de categorale vrijstellingen
van de sollicitatieplicht kunnen worden gegeven, met een zware voorhangprocedure voor te
leggen aan het parlement.
Reactie:
Een voorhangprocedure is een zwaar middel (zeker voor een ministeriële regeling). De
procedure betekent dat het treffen van de regeling meer tijd zal kosten en minder flexibel
is,waardoor minder snel ingespeeld kan worden op ontwikkelingen.
Ik ontraad derhalve het amendement. Wel ben ik bereid de Kamer toe te zeggen dat het
concept van de ministeriële regeling aan de Kamer wordt toegezonden zodat
kennisgenomen kan worden van de inhoud van de regeling. Na ontvangst van de regeling
kan de Kamer vervolgens zelf aangeven of zij over (de inhoud van) regeling wenst te
spreken.
6
30 034, nr. 31 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Inhoud: I
In dit amendement wordt voorgesteld om de inkomenseis voor het recht op loonaanvulling
te verlagen naar 1% van de resterende verdiencapaciteit.
Reactie:
Aanvaarding van dit amendement zou betekenen dat een gedeeltelijk arbeidsgeschikte al bij
een zeer klein baantje in aanmerking komt voor de loonaanvulling. Hiervan gaat anders
dan in het wetsvoorstel - geen financiële stimulans uit om de resterende verdiencapaciteit te
benutten. Voorts maakt het amendement de mogelijkheden tot misbruik of oneigenlijk
gebruik erg groot. Om deze redenen ontraad ik aanvaarding van dit amendement.
30034, nr. 32 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Inhoud:
Dit amendement regelt dat een WGA-gerechtigde geen beroep hoeft te doen op de WW als
hij wordt ontslagen. In dat geval wordt op grond van dit amendement de WGA-
vervolguitkering verhoogd. De verhoging wordt gebaseerd op het dagloon dat aan de WW
ten grondslag zou hebben gelegen. De uitkeringsgerechtigde ontvangt zodoende slechts één
uitkering.
Reactie:
Dit amendement ontraad ik, omdat het de WGA nodeloos complex maakt. Zo moet een van
de WW afwijkend werkloosheidsbegrip in de WGA worden gehanteerd (de betrokkene
moet anders dan in de WW worden ontslagen) om het mogelijk te maken dat slechts één
uitkering ontstaat. Daarnaast is van belang dat het UWV heeft laten weten dat zij niet in
staat is de uit dit amendement voortvloeiende aanpassingen voor 1 januari 2006 te
realiseren.
30 034, nr. 33 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Inhoud: in dit amendement wordt voorgesteld om de beoordeling van de
reïntegratieverslagen te intensiveren door het UWV te verplichten altijd contact op te nemen
met de werkgever en de werknemer.
Reactie:
Een algemene verplichting van het UWV ter raadpleging van verzekerde en zijn werkgever
voert thans te ver. Ik vertrouw er op dat het UWV de voordelen die met een intensieve
beoordeling zijn te behalen, naar behoren zal weten te benutten. Een algemene bepaling kan
daarbij meer hinder vormen dan hulp en op korte temijn onoverkomelijke knelpunten in de
uitvoering te weeg brengen. Om deze redenen ontraad ik de aanvaarding van dit
amendement.
30 034, nr. 34 ingediend door het lid De Wit.
Inhoud:
In dit amendement wordt het begrip "duurzaam"geschrapt uit de IVA en wordt het systeem
van lijsten vervangen door een periodieke herbeoordeling. Ook de flexibele keuring komt te
vervallen.
7
Reactie:
Door het schrappen van het begrip duurzaam wordt het hart uit de WIA gehaald, namelijk
het onderscheid tussen mensen die nooit meer kunnen werken en mensen die dat nog wel
kunnen. Het zou betekenen dat alle volledig arbeidsongeschikten een IVA-uitkering zouden
krijgen, dus ook de mensen die waarschijnlijk nog herstellen en meer of volledig
arbeidsgeschikt worden. Deze groep zou dan feitelijk niet gestimuleerd worden tot herstel.
Derhalve ontraad ik aanvaarding van dit amendement.
30 034, nr. 35 ingediend door de leden De Wit en Vendrik.
Inhoud:
In dit amendement worden de twee onderste arbeidsongeschiktheidsklassen uit de WAO
geïntroduceerd in de WIA.
Reactie:
De ondergrens in het wetsvoorstel WIA is gekozen op grond van de adviezen van de
Commissie Donner en de SER. Deze groep krijgt zo meer arbeidsmarktperspectieven,
terwijl ook de reïntegratie-instrumenten uit de WW voor hen beschikbaar zijn. Om deze
redenen ontraad ik aanvaarding van dit amendement.
30 034, nr. 36 ingediend door de leden De Wit en Vendrik.
Inhoud:
In dit amendement wordt voorgesteld de referte-eis en de arbeidsverledeneis als
voorwaarden voor de loongerelateerde uitkering te laten vervallen. Dat betekent dat iedere
gedeeltelijk arbeidsgeschikte gedurende vijf jaar een loongerelateerde uitkering krijgt van
vijf jaar.
Reactie:
Dit amendement ontraad ik omdat het defacto een verruiming van de WW impliceert.
Immers de loongerelateerde uitkering is een combinatie van
arbeidsongeschiktheidsuitkering en WW-uitkering. Het ligt niet voor de hand om voor de
groep gedeeltelijk arbeidsgeschikten een ruimer WW-regime te creëren dan voor andere
werklozen. Bovendien moet bedacht worden dat gedeeltelijk arbeidsgeschikten die niet aan
de referte-eis voldoen, wel recht hebben op de loonaanvulling of de vervolguitkering. Het is
dus niet zo dat deze categorie in het geheel geen recht op WGA-uitkering zou hebben.
30 034, nr. 37 ingediend door de leden De Wit, Bussemaker en Vendrik
Inhoud:
Het amendement strekt ertoe om te voorkomen dat de eigenrisicodrager zelfstandig sancties
kan opleggen. Eigenrisicodragers kunnen sanctiewaardig gedrag aan het UWV melden,
waarna het UWV beoordeelt of een sanctie moet worden opgelegd (en hoe hoog deze
sanctie dan moet zijn). Tevens wordt geregeld dat de bevoegdheid om de uitkering te
schorsen of op te schorten in deze situatie uitsluitend aan het UWV toekomt.
Reactie:
Er is uitdrukkelijk voor gekozen om de eigenrisicodrager een integrale verantwoordelijkheid
te geven. Het is belangrijk dat degene die verantwoordelijk is voor reïntegratie èn de
uitkering moet financieren, ook zelf directe invloed kan uitoefenen op een eventueel op te
leggen sanctie. Ook is het van belang dat de periode tussen constatering en sanctieoplegging
zo kort mogelijk is zodat er dus een effectief lik-op-stukbeleid kan worden gevoerd.
8
Het amendement doorkruist de verantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager en daarnaast
treedt een vertraging op in de mogelijkheid tot sanctieoplegging. Ik heb ook niet de indruk
dat werkgevers lichtvaardig met de sanctiebevoegdheid zullen omgaan. De ervaringen die
bestaan met de sanctiemogelijkheid van werkgevers in de verplichte
loondoorbetalingsperiode bevestigen dit. Om die reden ontraad ik u aanvaarding van dit
amendement.
30 034, nr. 38 ingediend door de leden De Wit, Bussemaker en Vendrik.
Inhoud:
Het amendement strekt ertoe om de quotumplicht uit de Wet REA te handhaven. Het biedt
de mogelijkheid werkgevers te verplichten dat een bepaald percentage van het personeel
bestaat uit gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers. Het amendement voert de
quotumplicht niet in, maar handhaaft deze als stok achter de deur.
Reactie:
De quotumplicht in de Wet REA is nooit geëffectueerd. De regering acht een dergelijke
algemene quotumverplichting geen geschikt en noodzakelijk instrument om toegang tot de
arbeidsmarkt voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten te bevorderen.
Ik geef een aantal redenen:
· Er is gekozen voor een samenstel van specifieke verplichtingen, faciliteiten en
prikkels voor werkgevers in diverse wetten. Ik denk aan van de Wet Verbetering
Poortwachter, de Verlenging Loondoorbetaling bij Ziekte, de WIA, de
Arbeidsomstandighedenwet en de Wet gelijke behandeling chronisch zieken en
gehandicapten.
· Een quotumplicht zou bovendien leiden tot hoge administratieve lasten voor
werkgevers en uitvoeringskosten voor de organisatie voor toezicht op naleving en
handhaving.
De regering ziet geen voordeel in een quotumplicht boven het systeem van het verbod van
discriminatie, het opleggen van specifieke plichten en het bieden van diverse faciliteiten aan
werkgevers. Een verplichting voor werkgevers om ten minste een bepaald aantal
gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer in dienst te hebben acht de regering daarom niet
langer opportuun. De regering ziet dus ook geen reden om dit instrument als stok achter de
deur te handhaven en ontraad derhalve de aanvaarding van dit amendement.
Wetsvoorstel IWIA (30118)
30 118, nr. 12 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Inhoud:
Dit amendement heeft tot doel het opzegverbod wegens ziekte van werknemers die na
afloop van de loondoorbetalingperiode minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, te verlengen
met vijf jaar. De verlenging geldt indien de werkgever 25 of meer werknemers in dienst
heeft.
Reactie:
Naar mijn mening is de voorgestelde verlenging van het opzegverbod niet nodig en ook niet
wenselijk. Er zijn na afloop van de loonbetalingsperiode twee situaties denkbaar. De
werknemer is ongeschikt voor de eigen arbeid maar werkt inmiddels in andere voor hem
passende arbeid bij de eigen werkgever. In die situatie is sprake van een succesvolle
9
reïntegratie en is er geen reden deze werknemer wat betreft ontslagbescherming op een
andere wijze te behandelen dan andere werknemers binnen het bedrijf.
De tweede denkbare situatie is dat betrokkene aan het eind van de loonbetalingsperiode nog
niet werkt. In veel gevallen zal het dan gaan om een werkgever die geen voor de werknemer
passende arbeid heeft of in redelijkheid kan creëren. In zo'n situatie heeft een verlenging
van de ontslagbescherming geen zin, omdat de werknemer is aangewezen op werk bij een
andere dan de eigen werkgever.
Aan de andere kant vrees ik dat de voorgestelde verlenging van de ontslagbescherming
werkgevers kunnen afschrikken en hen ervan weerhoudt werknemers in dienst te nemen.
Om die reden ontraad ik aanname van dit amendement.
30 118, nr. 13 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik, De Wit
Inhoud:
Dit amendement heeft als doel om de werknemer en de werkgever de gelegenheid te geven
een second opinion aan te vragen als zij klachten hebben over elkaars reïntegratie-
inspanningen, in geval de werkgever eigenrisicodrager is. Voor partijen bestaat geen
verplichting om de second opinion bij het UWV aan te vragen. Bij CAO kan de
mogelijkheid tot het inwinnen van een oordeel bij een andere deskundige dan het UWV
worden overeengekomen.
Reactie:
Ik sta welwillend tegenover dit amendement. Het wetsvoorstel biedt de werknemer en de
eigenrisicodrager de mogelijkheid om, zo lang nog geen besluit is afgegeven waartegen
bezwaar en beroep openstaat, het oordeel van een deskundige in te winnen. Uitgangspunt is
dat binnen de branche of sector hiervoor een regeling wordt getroffen in een CAO. Dat biedt
immers de mogelijkheid om optimaal gebruik te maken van de kennis en deskundigheid die
binnen de branche of sector aanwezig is. Voor zover de uitkeringsgerechtigde niet meer in
dienst is van de eigenrisicodrager kunnen de verzekerde en de eigenrisicodrager niet bij
CAO verplicht worden om het oordeel bij een andere partij dan het UWV te vragen. Te
verwachten is echter dat als er een regeling binnen de branche of sector bestaat, partijen
daarvan gebruik zullen maken.
Het regelen van een second opinion binnen de branche of sector heeft, gelet op de positie
van de eigenrisicodrager, ook sterk mijn voorkeur. In beginsel ligt het immers niet voor de
hand dat het UWV bemoeienis heeft met de invulling van de reïntegratietaak door de
eigenrisicodrager. Zo lang echter binnen de branche of sector een dergelijke voorziening
nog niet tot stand is gekomen zou het UWV om een oordeel kunnen worden gevraagd. Het
UWV verricht immers al een dergelijke taak ingeval een werkgever eigenrisicodrager voor
de Ziektewet is. Het UWV zal voor het onderzoek kosten in rekening brengen.
30 118, nr. 14 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik, De Wit, Huizinga-Heringa
Inhoud:
Dit amendement heeft tot doel het reïntegratie-instrument begeleid werken te handhaven
voor personen met een WAO- of WAZ-uitkering, zonder beperking tot WAJONG-ers en
WSW-ers.
Reactie:
Dit amendement hangt samen met amendement 24 op de Wet WIA waarin begeleid werken
ook in de WIA wordt opgenomen. Voor mijn reactie verwijs ik naar hetgeen bij
amendement 24 Wet WIA is vermeld en om de aldaar genoemde redenen ontraad ik
aanvaarding van dit amendement.
10
30 118, nr. 15 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit
Inhoud:
Dit amendement geeft recht op een IOAW-uitkering aan een persoon die vóór de leeftijd
van 50 jaar werkloos is geworden, de volledige loongerelateerde WW-uitkering heeft
bereikt en uitsluitend geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35%
arbeidsongeschikt is, maar naar het oordeel van het UWV wel ten minste 15%
arbeidsongeschikt is.
Reactie:
De IOAW is een inkomensvoorziening voor werkloze ouderen en voor werkloze
gedeeltelijk arbeidsongeschikten. De in het amendement genoemde personen zijn noch
`oud' noch gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Het amendement komt niet overeen met het doel
en bereik van de IOAW. Er is geen aanleiding voor een aparte door de overheid te bieden
inkomensbescherming voor de in het amendement genoemde personen, noch in de IOAW
noch in de WWB. Zij verkeren niet in andere omstandigheden dan andere werknemers die
onvrijwillig werkloos worden.
1. Ze zijn niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt.
Uitgangspunt in de WIA is dat een werknemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is
als hij ten minste 35% arbeidsongeschikt is. Bij een loonverlies van minder dan
35% is er geen sprake van arbeidsongeschiktheid. Voor werknemers met een
loonverlies van minder dan 35%, ligt de verantwoordelijkheid voor de
inkomensbescherming bij de werkgevers en de sociale partners. Ook de SER
heeft voor deze groep geen specifieke regeling voorgesteld.
2. Ze behoren niet dot de doelgroep van ouderen.
De IOAW biedt een inkomensvoorziening voor werknemers die werkloos zijn
geworden na de leeftijd van 50 jaar. De SER heeft in zijn advies over de
toekomstbestendigheid van de WW eveneens een tijdelijke inkomensvoorziening
voorgesteld voor werknemers die werkloos zijn geworden ná de leeftijd van 50
jaar. De raad en het kabinet achten dit gerechtvaardigd gezien de kansen op de
arbeidsmarkt, de duur van de werkloosheid en het opleidingsniveau. Een
dergelijke rechtvaardiging is niet aanwezig voor jongere werklozen. Het
amendement staat op gespannen voet met dit SER-advies.
De stimulans voor werkgever en werknemer om het werk te behouden dan wel bij
onvrijwillige werkloosheid een nieuwe dienstbetrekking aan te gaan zal naar verwachting
afnemen, omdat de IOAW geen vermogenstoets en een beperktere inkomenstoets kent dan
de bijstandswet. Daarmee kan een hoger inkomen worden gegenereerd dan in de
bijstandswet. Inspanningen van de werkgever en zoekgedrag van de werknemer kunnen
daardoor negatief worden beïnvloed. Voorkomen moet worden dat ouderen maar zeker ook
jongeren vroegtijdig worden `afgeschreven'.
Het amendement leidt naar verwachting tot extra uitkeringslasten van circa 25 mln. op
jaarbasis. Hiervoor is geen dekking aangegeven.
Om deze redenen ontraad ik aanvaarding van dit amendement.
30 118, nr. 16 ingediend door de leden Vendrik en De Wit.
Inhoud:
Dit amendement hangt samen met amendement 25 op het wetsvoorstel WIA. Daarin wordt
voorgesteld de ondergrens voor de WGA te leggen op 25% in plaats van 35%. Het
onderhavige amendement vertaalt dit door naar de bij eerste nota van wijziging voorgestelde
wijziging van artikel 16 WW, die in het wetsvoorstel IWIA is opgenomen.
11
Reactie :
Op de merites ten principale van het voorstel om de ondergrens te stellen op 25% is reeds
ingegaan bij amendement 25 op de WIA. Ik moge daarnaar verwijzen en ontraad op de
aldaar genoemde argumenten de aanvaarding van dit amendement.
30 118, nr. 17 ingediend door de leden Vendrik, Bussemaker en De Wit.
Inhoud:
Dit amendement regelt het recht op reïntegratie voor IVA-gerechtigden.
Reactie:
Dit amendement hangt samen met het amendement 27 op het wetsvoorstel WIA. Ik moge
voor mijn reactie naar aldaar verwijzen.
30 118, nr. 18 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Inhoud:
Dit amendement hangt samen met amendement 32 op de Wet WIA. Doel van het
amendement is de samenloop van WW- en WGA-uitkeringen te voorkomen, door de WW
in de betreffende gevallen in de WGA te incorporeren.
Reactie:
Ik moge verwijzen naar mijn reactie op amendement 32 op het wetsvoorstel WIA.
30 118, nr. 19 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik, De Wit en Huizinga-Heringa
Inhoud:
Dit amendement heeft tot doel om personen met aanspraak op IVA-uitkering in de
gelegenheid te stellen om het instrument sociale activering te gebruiken. Daarmee worden
sociale uitsluiting en isolement bestreden en maatschappelijk nuttige activiteiten uitgevoerd
die anders achterwege zouden blijven.
Reactie:
De WIA maakt zowel in uitkering als in reïntegratie een helder en principieel onderscheid
tussen gedeeltelijk arbeidsgeschikte personen en volledig duurzaam arbeidsongeschikte
personen. De IVA is volledig gericht op inkomensondersteuning van personen die juist geen
mogelijkheden hebben tot arbeid bij een reguliere werkgever. Dit stelsel is geheel in de lijn
met de SER, die meent dat voor deze categorie geldt, dat "er geen sprake meer is van reële
arbeidsmarktkansen". Om die reden wordt niet ingezet op actieve bevordering van de
arbeidsparticipatie en worden geen eisen gesteld aan sollicitatie-activiteiten.
Sociale activering wordt door UWV alleen ingezet als eerste stap op weg naar het
uiteindelijke doel, te weten reguliere betaalde arbeid. Zoals aangegeven is juist kenmerkend
voor personen met een IVA-uitkering dat dit doel niet haalbaar is. Daarom wordt ook geen
sociale activering ingezet.
Indien het uitsluitende doel van de ondersteuning is het bestrijden van maatschappelijke
uitsluiting en isolement door het verrichten van (maatschappelijk nuttige) activiteiten dan is
sociale activering in het kader van de WIA niet aan de orde. In dat geval ligt het meer voor
de hand om gebruik te maken van de ondersteuning die gemeenten kunnen bieden door
middel van welzijnsvoorzieningen. Om deze redenen ontraad ik de aanvaarding van dit
amendement.
12
30 118, nr. 20 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Inhoud:
Het amendement strekt ertoe de beslissingsautoriteit uit het wetsvoorstel IWIA te schrappen.
De indieners zijn van mening dat introductie van de beslissingsautoriteit geen toegevoegde
waarde heeft.
Reactie:
Het voorstel van de regering inzake een beslissingsautoriteit is een wezenlijk onderdeel van
de WIA-voorstellen en heeft naar het oordeel van de regering zeker toegevoegde waarde.
Daarmee wordt immers allereerst beoogd beslissingen van het UWV met betrekking tot
volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid met voldoende waarborgen te omkleden. De
besluitvorming inzake IVA-uitkeringen dient zorgvuldig plaats te vinden, gelet op de
belangen die voor alle betrokkenen daarmee zijn gediend. De beslissingsautoriteit neemt de
definitieve beslissing over de toekenning van een IVA-uitkering en de hoogte van die
uitkering. De beslissingsautoriteit dient voorts bij te dragen tot een uniforme besluitvorming
inzake de IVA-regeling. Vanwege deze overwegingen ontraad ik aanvaarding van dit
amendement.
30 118, nr. 21 ingediend door de leden De Wit en Vendrik.
Inhoud:
Dit amendement hangt samen met amendement 35 op het wetsvoorstel WIA. Daarin wordt
voorgesteld de onderste twee arbeidsongeschiktheidsklassen zoals die nu ook in de WAO
staan te handhaven. Het onderhavige amendement vertaalt dit door naar de bij eerste nota
van wijziging voorgestelde wijziging van artikel 16 WW, die in het wetsvoorstel IWIA is
opgenomen.
Reactie:
Op de overwegingen ten principale van het voorstel de onderste
arbeidsongeschiktheidsklassen te handhaven is reeds ingegaan bij amendement 35 op het
wetsvoorstel WIA. Ik moge daarnaar verwijzen en om de aldaar genoemde redenen
aanvaarding van dit amendement ontraden.
30 118, nr. 22 ingediend door de leden De Wit, Bussemaker en Vendrik.
Inhoud:
Dit amendement is een technische aanpassing die voortvloeit uit amendement 37 op het
wetsvoorstel WIA.
Reactie:
Voor een reactie verwijs ik naar amendement 37 op de het wetsvoorstel WIA. Aangezien ik
aldaar ontraad om de sanctiebevoegdheid louter aan het UWV te geven en niet aan
eigenrisicodragers, geldt dat ook voor dit amendement dat strekt tot verdere technische
aanpassingen die in verband hiermee noodzakelijk zouden zijn.
30 118 nr. 23 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Inhoud:
Dit amendement introduceert een premiekorting voor werkgevers die bovengemiddeld veel
arbeidsgehandicapten in dienst hebben (progressieve afdrachtkorting).
13
Reactie:
Voor werkgevers wordt voorzien in diverse prikkels om gedeeltelijk arbeidsgeschikte
werknemer in dienst te hebben. Zo wordt aan werkgevers die een gedeeltelijk
arbeidsgeschikte werknemer in dienst nemen een premiekorting verleend gedurende drie
jaar en bij het in dienst houden van een gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer wordt een
premiekorting verleend gedurende een jaar. Daarnaast wordt het risico van ziekteverzuim
weggenomen doordat de werkgever bij ziekte van de gedeeltelijk arbeidsgeschikte
werknemer een compensatie ontvangt voor de kosten van loondoorbetaling door middel van
de aanspraak van de werknemer op ziekengeld, de zogenoemde no risk polis.
De Belastingdienst voorziet uitvoeringstechnische bezwaren verbonden aan dit
amendement. Conform de systematiek na invoering van de Wfsv stellen werkgevers zelf
vast welke premies voor hen van toepassing zijn. Hetzelfde geldt voor de in dit amendement
genoemde teruggave. Werkgevers moeten zodoende ook zelf vaststellen in welke mate de in
het amendement voorgestelde premiekorting van toepassing is. Dit betekent dus een
administratieve last voor werkgevers. De berekening van de teruggave is daarnaast dermate
complex dat verwacht mag worden dat hieraan heffingsrisico's voor de Belastingdienst
verbonden zijn. Vanuit het oogpunt van rechtshandhaving vormt deze regeling dan ook geen
optie.
Het amendement kan bovendien een verstorend effect hebben op de prikkelwerking van
premiedifferentiatie. Bij een groter aantal arbeidsongeschikten zal een hogere
gedifferentieerde premie betaald moeten worden. Onder het amendement zullen de
premielasten weer verlaagd worden bij het in dienst houden van de zieke werknemers. De
preventieve werking van premiedifferentiatie wordt daarmee verminderd.
Het amendement betreft dus een zeer bewerkelijke regeling met grote consequenties voor de
uitvoering. Tevens is er onzekerheid over het te bereiken resultaat, bóvenop de hiervoor
genoemde prikkels.
Gezien het bovenstaande, zie ik in dit amendement geen toegevoegde waarde en ontraad
daarom de aanvaarding ervan.
30 118, nr. 24 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik, De Wit.
Inhoud:
Dit amendement regelt dat mensen gebruik kunnen maken van de no risk polis en de
premiekorting als van hen op grond van een medisch-arbeidskundige beoordeling is
vastgesteld dat ze in verband met een ziekte of gebrek een belemmering hebben bij het
verkrijgen of verrichten van arbeid. Met dit amendement wordt de beperking van de
doelgroep ongedaan gemaakt.
Reactie:
Het amendement wordt ontraden. De regering is van mening dat de reïntegratie van
personen met geringere beperkingen behoort tot de verantwoordelijkheid van sociale
partners. Op het niveau van de arbeidsorganisatie dienen mogelijkheden te worden
gerealiseerd om te bevorderen dat werknemers met lichtere beperkingen in dienst kunnen
blijven van de werkgever of bij een andere werkgever in dienst kunnen komen. Meer dan nu
worden deze personen als ze geen werk hebben, als werkzoekende benaderd. In de
wetsvoorstellen WIA en Wet IWIA is dit tot uitdrukking gebracht. De regering sluit
hiervoor aan bij het advies van de SER, Werken aan arbeidsgeschiktheid, en bij de
commissie Donner. In de wetsvoorstellen beoogt de regering een passend instrumentarium
te verstrekken ten behoeve van gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers. In het kader van
het wetsvoorstel WIA is het percentage dat kwalificeert om in aanmerking te komen voor
een uitkering of loonaanvulling, ten minste 35%.
14
Bij de vormgeving van het reïntegratiebeleid is aansluiting gezocht bij deze inzichten. De
regering is van mening dat overheidsmiddelen voor reïntegratie in de vorm van een no risk
polis en premiekorting alleen beschikbaar moeten zijn, indien de mate van de handicap
zodanig is dat er substantiële belemmeringen optreden in het functioneren en dat daarom
aangesloten moet worden bij het criterium in het wetsvoorstel WIA. In de derde nota van
wijziging op de Wet IWIA zijn ook werknemers die de wachttijd hebben volgemaakt en niet
ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn, maar geen werk hebben bij de eigen werkgever in
aanmerking gebracht voor de no risk polis en de premiekorting indien ze binnen vijf jaar
nadien een dienstbetrekking aangaan met een andere werkgever.
Met betrekking tot de gemeentelijke populatie wordt ook aangesloten bij de hiervoor
vermelde inzichten. Gemeenten kunnen voor personen die niet kwalificeren voor de
toepassing van de no risk polis en de premiekorting eigen middelen inzetten uit hun vrij
besteedbare reïntegratiebudget. Om deze redenen ontraad ik aanvaarding van dit
amendement.
Lagere regelgeving
Ten aanzien van het verzoek van uw Kamer met betrekking tot de lagere regelgeving WIA
kan ik u het volgende melden.
Wat betreft de claimbeoordeling zijn onder meer relevant de aanpassing van het
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (dat in het kader van de voorhangprocedure
aan uw Kamer is gezonden) en de ministeriële regeling die betrekking heeft op
wetenschappelijke hulpmiddelen bij de claimbeoordeling (protocollen voor behandeling en
begeleiding van omschreven ziektes met gebruikelijke hersteltermijnen). Ik zal u informeren
over de betreffende regelingen.
Voorts zijn van belang de algemene maatregelen van bestuur die betrekking hebben op
respectievelijk de reïntegratie, de sanctiemogelijkheden, de gegevensverstrekking, het
dagloon en het inkomen en de ministeriële regeling die voorschrijft welke groepen worden
vrijgesteld van de sollicitatieplicht.
Wat betreft de financiering gaat het om een algemene maatregel van bestuur die betrekking
heeft op de WGA-premiedifferentiatie die met ingang van 2007 in werking treedt. Voorts is
aan de orde geweest de ministeriële regeling met betrekking tot de mogelijkheid voor de
werkgever om een deel van de WGA-premie te verhalen op de werknemer. In deze regeling
worden onder andere de rekenregels gedefinieerd ter bepaling van de fictieve premie bij een
eigenrisicodrager of een privaat verzekerde werkgever. Deze regels zijn noodzakelijk,
omdat een eigenrisicodrager geheel geen premie betaalt (hij betaalt de uitkeringslasten
immers direct zelf) en de privaat verzekerde werkgever niet perse een volledige verzekering
hoeft af te sluiten (waardoor zijn verzekeringspremie lager is dan de totaal door hem
verschuldigde lasten). In beide gevallen moet de werkgever wel weten wat hij precies mag
inhouden bij de werknemer. Ook hierover zal ik u informeren.
Collectieve bovenwettelijke aanvullingen op de WGA
De heer Vendrik (GroenLinks) heeft gevraagd of het naar het oordeel van de regering bij
alle WGA-uitkeringen mogelijk is dat bovenwettelijke aanvullingen de prikkelstructuur in
de WGA doorkruisen.
In reactie daarop merk ik in de eerste plaats op dat het gaat om bovenwettelijke
aanvullingen die door werkgevers- en werknemersorganisaties bij CAO zijn afgesproken.
15
Het gaat derhalve niet om een individuele aanvullende verzekering die een werknemer
eventueel heeft afgesloten. Het staat iedere werknemer vrij om zich aanvullend privaat te
verzekeren. De private verzekeraar zal in dat geval ervoor zorgen dat in de
verzekeringsovereenkomst voldoende stimulansen worden ingebouwd om het werk te
hervatten voor zover dat mogelijk is.
In de tweede plaats merk ik op dat één van de uitgangspunten van het wetsvoorstel is dat
werken moet lonen. Dat is de betekenis van de opmerking dat het onwenselijk is dat
bovenwettelijke aanvullingen de prikkelstructuur in de WGA doorkruisen. Bij alle soorten
WGA-uitkeringen zou dit het geval kunnen zijn.
Premierestitutie WGA-premie 2006
In de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Wet WIA (Kamerstukken II, 2004/05,
30 034, nr. 20) staat in de toelichting het volgende vermeld over premierestitutie voor
eigenrisicodragers:
"Omdat in 2006 premiedifferentiatie in de WGA om uitvoeringstechnische redenen niet kan
worden ingevoerd, geldt voor dat jaar dat de WGA-uitkeringen worden gefinancierd uit een
uniforme premie. Deze uniforme premie bestaat uit twee componenten: één ten behoeve van
de financiering van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (zowel oude WAO-uitkeringen als
IVA-uitkeringen) en één ten behoeve van de financiering van de WGA-uitkeringen die in
dat jaar zijn ontstaan. De aanvankelijk voorziene derde component, te weten de opslag in
2006 ten behoeve van de mitigering van de rentehobbel komt derhalve te vervallen.
Eigenrisicodragers betalen in 2006 de WGA-uitkeringen die in 2005 en 2006 ontstaan als
ook de uniforme premie. Om te voorkomen dat zij hierdoor dubbel betalen, ontvangen
eigenrisicodragers in 2007 een korting op de Aof-premie."
De omvang van de premiekorting in 2007 voor eigenrisicodragers 2006 zal overigens
beperkt zijn. UWV heeft in haar position paper ten behoeve van de hoorzitting van de Vaste
Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 2 juni 2005 gemeld voor
2006 een premieniveau WGA van 0,03 à 0,04% te verwachten. Dit komt gemiddeld
genomen neer op ca. 10 per werknemer. Om te voorkomen dat zeer geringe bedragen
moeten worden gerestitueerd zal worden bezien of een bodembedrag gehanteerd kan
worden.
Brief van dhr. vd Zandschulp
Mevrouw Bussemaker (PvdA) heeft verzocht om een reactie op het voorbeeld van de heer
Van de Zandschulp, waaruit zou blijken dat de Wet WIA tot een nieuwe armoedeval bij
werkhervatting leidt.
In reactie daarop merk ik het volgende op. Het voorbeeld heeft betrekking op een
gespecialiseerd verpleegster die 3.000 per maand verdient. Vervolgens valt zij wegens
ernstige beperkingen uit. Bij de claimbeoordeling WAO wordt vastgesteld dat zij met haar
beperkingen nog 2.000 kan verdienen; dit is haar zogenaamde resterende
verdiencapaciteit. Haar verlies aan verdiencapaciteit is dus 1.000, zodat zij een mate van
arbeidsongeschiktheid van 33,3% heeft.
De heer Van de Zandschulp werkt eerst uit wat de betrokken verpleegster ingevolge de
huidige wetgeving zou ontvangen. Zij heeft aanspraak op een WAO-uitkering van 21% van
16
3.000, dat wil zeggen 630. Daarnaast maakt hij onderscheid tussen werken en niet-
werken. Als de verpleegster werkt en haar resterende verdiencapaciteit volledig weet te
benutten, ontvangt zij een loon van 2.000. Als zij niet werkt, ontvangt zij een WW-
uitkering van 1.470. Hieruit concludeert de heer Van de Zandschulp dat werken in haar
geval dus lonend is, omdat zij meer verdient dan de WW-uitkering bij niet-werken.
Vervolgens bespreekt de heer Van de Zandschulp de inkomenspositie van de verpleegster
ingevolge de toekomstige wetgeving. Omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft
zij geen aanspraak op een WIA-uitkering. Vervolgens wordt hetzelfde onderscheid gemaakt
tussen werken en niet-werken. Als de verpleegster werkt en haar resterende
verdiencapaciteit volledig weet te benutten, ontvangt zij een loon van 2.000. Als zij niet
werkt, ontvangt zij een WW-uitkering van 2.100. Hieruit concludeert de heer Van de
Zandschulp dat werken in haar geval dus niet lonend is, omdat zij minder verdient dan de
WW-uitkering bij niet-werken
Over deze conclusie merk ik het volgende op. Deze is in zoverre juist dat de betrokken
verpleegster na 104 weken ziekte beter af is met een WW-uitkering dan met werk waarmee
ze haar resterende verdiencapaciteit benut. Dit is echter een momentopname. De WW-
uitkering is tijdelijk en zal op een gegeven moment worden beëindigd. Daarentegen ziet
haar toekomstperspectief bij werken er veel gunstiger uit. Zo is er een reële kans dat haar
resterende verdiencapaciteit door het werken zal toenemen; immers, tweederde van de
gedeeltelijk arbeidsgeschikten herstelt volledig. Mede daardoor is er een grote kans dat ze in
de toekomst meer zal gaan verdienen dan 2.100.
De heer Van de Zandschulp vervolgt zijn voorbeeld met dat de betrokken verpleegster toch
blijft werken tegen, als gezegd, een loon van 2.000. Vervolgens wordt zij twee jaar later in
een reorganisatiegolf ontslagen. Zij zal daarom een WW-uitkering van 1.400 ontvangen.
Daaruit trekt de heer Van de Zandschulp de conclusie dat haar werk tegen lager loon met
volledige benutting van haar resterende verdiencapaciteit opnieuw wordt afgestraft. Onder
de huidige wetgeving zou ze volgens hem namelijk een WW-uitkering van 1.470
ontvangen. De WIA kent volgens hem dan ook averechtse/perverse effecten die de
arbeidsparticipatie ontmoedigen. De huidige wetgeving is volgens de heer Van de
Zandschulp op dit punt dan ook superieur.
Over deze conclusie merk ik op dat de heer Van de Zandschulp waarschijnlijk een foutief
uitgangspunt heeft gehanteerd. Onder de huidige wetgeving ontvangt de betrokken
verpleegster na het ontslag ook een WW-uitkering van 70% van haar laatste loon ( 2.000),
en niet zoals de heer Van de Zandschulp abusievelijk veronderstelt van 49% van
3.000. Met andere woorden, de WW-uitkering na het ontslag is in dit voorbeeld onder de
nieuwe wetgeving niet lager of hoger dan onder de oude wetgeving. Het is dus niet zo, zoals
de heer Van de Zandschulp stelt, dat de betrokken verpleegster opnieuw wordt afgestraft.
Gemeentebudgetten reïntegratie
In het debat werd gevraagd naar de gemeentelijke budgetten die beschikbaar zijn voor
reïntegratie. Verwezen kan worden naar hoofdstuk 4 van de nota naar aanleiding van het
verslag van de IWIA. Met betrekking tot de in het debat genoemde bedragen meld ik u het
volgende.
Door de meeneemregeling van 75% van het toegekende budget zijn gemeenten zelf in staat
om het beschikbare budget over verschillende jaren te verdelen en zelf prioriteiten te stellen
17
over de benutting van reïntegratiemiddelen over de verschillende doelgroepen. Bovendien is
gebleken dat de gemeenten in 2004 ruim 300 mln hebben overgehouden op hun
beschikbare middelen voor het werkdeel van de WWB. Dit kan op basis van gegevens over
2004, die gemeenten aan het ministerie van SZW hebben verstrekt in het kader van het
voorlopige Verslag over de uitvoering (vVodu), worden vastgesteld. De beschikbare
middelen bestonden uit een budget van 1.586 miljoen dat door het ministerie van SZW
voor 2004 was verstrekt en een budget van ongeveer 220 miljoen dat via de
meeneemregeling door gemeenten naar 2004 was overgeheveld.
Veteranen
In een Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Defensie met staatssecretaris Van
der Knaap op 20 juni jl. over de Veteranennota is het arbeidsongeschiktheidsrisico van
militairen aan de orde gesteld. In dit overleg is onder andere gesproken over het risico dat
uitgezonden militairen die deelnemen aan vredesoperaties kunnen lopen om bepaalde
ziektes zoals PTSS te krijgen, over de gevolgen van de WIA voor deze groep en de relatie
met het militair invaliditeitspensioen. Hierover zijn verschillende moties ingediend.
Met het ministerie van Defensie heb ik afgesproken over deze onderwerpen met de
staatssecretaris van Defensie te overleggen. Ik zeg u toe de Kamer hierover te informeren.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid