Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 Der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Binnenhof 1a Anna van Hannoverstraat 4 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 4007

Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer


- IZ/EA/2005/ 43061

Onderwerp Datum Contactpersoon Verslag van de bijeenkomst van de Raad 28 juni 2005
WSBVC van 2 juni 2005 (onderdeel
werkgelegenheid en sociaal beleid)

./. Hierbij zend ik u, mede namens Staatssecretaris van Hoof, het verslag van de Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid , Volksgezondheid en Consumentenzaken op 2 juni jongstleden in Luxemburg (onderdeel werkgelegenheid en sociaal beleid).

In verband met het uitvallen van het voorbereidende Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissie SZW op 31 mei j.l., en daarmee van de mogelijkheid om met uw Kamer van gedachten te wisselen over het op die datum gepresenteerde herziene voorstel voor de arbeidstijdenrichtlijn, ga ik in dit verslag uitgebreid in op deze materie. Er is overigens ook op de Raad van 2 juni geen overeenkomst over de herziening van de arbeidstijdenrichtlijn bereikt.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

Bijlage 1:
Verslag van de Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (Onderdeel: Werkgelegenheid en Sociaal Beleid)
van 2 juni 2005.

Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en banen (Lissabon-richtsnoeren)

De drie hoofdthema's van het Commissievoorstel voor de Werkgelegenheidsrichtsnoeren (het verhogen van de arbeidsparticipatie, het verbeteren van het aanpassingsvermogen en het investeren in menselijk kapitaal) volgen de aanbevelingen van het rapport Jobs, Jobs, Jobs dat is opgesteld door de Taskforce Werkgelegenheid (2003) onder leiding van oud-premier Wim Kok.

De Commissie stelt dat verhoging van de arbeidsparticipatie wordt beschouwd als de meest effectieve manier voor het bereiken van groei en sociale insluiting en tegelijkertijd voor het behouden van een sociaal vangnet voor diegenen die niet kunnen werken. In de richtsnoeren wordt opgeroepen tot het voeren van beleid dat bijdraagt aan volledige werkgelegenheid, kwaliteit en productiviteit en cohesie, het bevorderen van een levensloopbenadering van werken (inclusief het vergroten van kansen van jongeren op de arbeidsmarkt), het bevorderen van een inclusieve arbeidsmarkt en het verbeteren van het matchingproces op de arbeidsmarkt.

De richtsnoeren onder het kopje aanpassingsvermogen betreffen het aanpassingsvermogen en flexibiliteit die bij zowel ondernemingen als werknemers nodig zijn om in te kunnen spelen op economische en sociale veranderingen. Het gaat dan om het bevorderen van arbeidsmarktflexibiliteit in combinatie met zekerheid en het verminderen van segmentatie op de arbeidsmarkt en het streven naar een ontwikkeling van lonen en arbeidskosten die werkgelegenheid bevordert.

Onder het derde hoofdthema, menselijk kapitaal, wordt gesteld dat investeren in menselijk kapitaal van belang is voor het vergroten van de toegang tot de arbeidsmarkt voor alle (leeftijds)groepen en voor verhoging van de productiviteit. Overheid, ondernemingen en individuen dienen elk hun verantwoordelijkheid te nemen en te investeren in levenlang leren. De richtsnoeren betreffen het vergroten en verbeteren van investeringen in menselijk kapitaal en aanpassen van onderwijs- en trainingsstelsels aan de eisen van de arbeidsmarkt

De Raad bereikte een akkoord op deze geïntegreerde richtsnoeren over werkgelegenheid. Van Commissiezijde werd benadrukt dat deze nieuwe generatie richtsnoeren moeten leiden tot een meer integrale aanpak van de Lissabonstrategie tot aan 2008. De Commissie verwacht veel van de nationale hervormingsplannen Lissabon, die op basis van de richtsnoeren in het najaar moeten worden ingediend. De komende maanden zal de Commissie met bezoeken aan alle hoofdsteden de lidstaten ondersteunen in het maken van dat plan. Door de voorzitter van het EMCO werd het belang van het gezamenlijk advies van EMCO en SPC benadrukt. Hij bendrukte dat de nieuwe richtsnoeren de drie 3 pijlers van het rapport Kok centraal stellen. Overlap met economische richtsnoeren is zoveel als mogelijk voorkomen. De voorzitter van het SPC onderstreepte dat de werkzaamheden op het terrein van armoedebestrijding, pensioenen en gezondheidszorg ook hun weg zullen moeten vinden in de
werkgelegenheidsrichtsnoeren. Later dit jaar gaat het SPC afspraken maken over de timing 2

van de OMC-procedure sociale insluiting. Lidstaten gaven hun instemming aan de richtsnoeren en onderstreepten het belang ervan. Daarbij werd door een aantal lidstaten gerefereerd aan de recente uitslagen van de referenda over de grondwet. De EU staat ook en juist nu voor de taak de problemen van de burger aan te pakken. De nadruk op groei en werkgelegenheid, het belang van langer doorwerken in verband met de toekomstige vergrijzing, de belangrijke rol van sociale partners in de uitvoering van de richtsnoeren en de specifieke problematiek van laagopgeleide werknemers waren andere elementen in de discussie. De Europese Raad van 16 juni zal de richtsnoeren uiteindelijk in zijn totaliteit vaststellen.

Richtlijn voor arbeidstijden in het spoor

De ontwikkeling van de markt voor het grensoverschrijdend railvervoer (goederen en personen) vormt de achtergrond van het akkoord tussen de sociale partners. De grote spelers op deze markt, verenigd in de European Transport Workers' Federation (ETF) en de Community of European Railways (CER), vrezen dat concurrentie ontstaat `louter gebaseerd op verschillen in arbeidsvoorwaarden'. Daarbij zou de veiligheid van het vervoer, alsmede de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, in gevaar kunnen komen.

De bepalingen in deze richtlijn vormen een aanvulling op de algemene arbeidstijdenrichtlijn, en zijn deels strikter dan deze. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan kortere werktijden, langere rusttijden en een beperking van het aantal dagen dat men achtereen in het buitenland kan verblijven. Bovendien geven de bepalingen ook meer ruimte voor flexibiliteit, bijvoorbeeld bij de mogelijkheden tot inkorting van de dagelijkse rust buitenshuis.

De Raad bereikte een politiek akkoord op deze richtlijn, met stemonthoudingen van het VK, Oostenrijk en Slowakije. De Europese Commissie bleek bereid die lidstaten tegemoet te komen die vreesden dat het akkoord een negatieve werking zou kunnen hebben op de ontwikkeling van de Europese markt voor spoorwegtransport. Ook Nederland behoort daarbij. Commissaris Spidla gaf aan zich de komende periode in te spannen om de dialoog in deze sector verder te ontwikkelen. Een aanvraag van de Europese koepel van private aanbieders is ontvangen en zal snel in behandeling worden genomen. Van de kant van Nederland is het vertrouwen uitgesproken dat de Commissie de komende periode alles in het werk stelt om de sociale dialoog in deze sector te verbreden met nieuwe private aanbieders. Nederland gaat er vanuit dat - mocht deze verbreding van de dialoog een nieuw resultaat opleveren - de Commissie snel een wijzigingsvoorstel van de richtlijn zal indienen, in het bijzonder met betrekking tot clausule 4. Daarin wordt bepaald dat het internationaal treinpersoneel maximaal twee rustperioden van 12 uur buiten de woonplaats door mag brengen. Nederland zou graag zien dat het aantal rustperioden buitenshuis niet of aan een hoger maximum wordt verbonden. Een schriftelijke verklaring met deze strekking is namens Nederland aan de notulen toegevoegd.

3

Instellingsverordening Bilbao

De Raad bereikte een politiek akkoord over de wijziging van de verordening van het Europees Agentschap van Bilbao voor veiligheid en gezondheid op het werk.

In de verordening worden de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het Bureau (Dagelijks Bestuur) van het Agentschap na de uitbreiding van de EU met 10 nieuwe lidstaten opnieuw vastgelegd. De wijzigingen betreffen:

· kleine verduidelijking van de doelstelling en taken van het Agentschap;
· versterking van de strategische rol van het bestuur en van de rol van het Bureau;
· versterking van de rol van sociale partners in het netwerk van het Agentschap in de lidstaten;

· betere samenwerking van het Agentschap met andere gemeenschapsinstituties op het terrein van sociaal beleid zoals de Europese Stichting ter verbetering van Levens- en Arbeidsomstandigheden (Dublin).
De wijzigingen laten de doelstelling (informatieverzameling en -ontsluiting) en structuur van het Agentschap in de kern onverlet. Ze hebben geen financiële consequenties.

Instellingsverordening Dublin
De Raad bereikte een politiek akkoord over de wijzigingsvoorstellen van de Commissie voor de instellingsverordening voor de Stichting voor Verbetering van Levens- en Arbeidsomstandigheden te Dublin.

De Europese Stichting voor de Verbetering van Levens- en Arbeidsomstandigheden is een van de eerste-generatie-Agentschappen van de EU. De taak van de Stichting is het ontwikkelen van ideeën ter verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden op de middellange en lange termijn. De Stichting heeft een tripartiet bestuur (`Administrative Board'), samengesteld uit nationale vertegenwoordigers van overheden,
werkgeversorganisaties en vakbonden. Daarnaast is ook de Europese Commissie in het bestuur vertegenwoordigd.

De wijzigingen in de verordening hebben betrekking op de bestuurlijke structuur en de positie van de staf van de Europese Stichting. Dit in verband met de uitbreiding van de EU op 1 mei 2004. De wijzigingen betreffen een beperking van de vergaderfrequentie van het Bestuur en een versterking van de strategische rol van het Bestuur (Raad van Beheer) en het Bureau (Dagelijks Bestuur), maar laten de doelstelling en de structuur van de Stichting in essentie ongewijzigd.

4

Arbeidstijdenrichtlijn

De Europese Commissie heeft op 31 mei zijn herziene voorstel voor wijziging van de arbeidstijdenrichtlijn gepresenteerd. In dit voorstel is rekening gehouden met de amendementen van het Europese Parlement.

Appreciatie van het voorstel:
? De Commissie neemt het akkoord in de Raad van december op het punt van aanwezigheidsdiensten grotendeels over. Om het Europees Parlement tegemoet te komen, wijkt de Commissie met haar voorstel om wacht- of slaapuren niet als arbeidstijd maar evenmin als rusttijd mee te tellen echter af van de positie van de Raad op dit punt. Hierover vindt op dit moment nog discussie plaats. Ik verwacht echter niet dat dit voor Nederland problemen op zal leveren. Ook op basis van het herziene voorstel is een voor Nederland bevredigende oplossing nog steeds mogelijk.


· De Commissie kiest (aansluitend bij advies EP) voor uitfaseren van de opt out (na 3 jaar) met een ontsnappingsclausule voor lidstaten die de opt out al hebben ingevoerd. Voor Nederland ligt de prioriteit bij het repareren van de Hofuitspraken. Omwille van een algeheel compromis zou Nederland akkoord kunnen gaan met een continuering van de opt out.
· De Commissie neemt een aantal amendementen van het EP over, o.a. versterking van combineerbaarheid van werk en gezin. Nederland staat op zich welwillend tegenover het beoogde doel maar heeft eerder aangegeven dit geen onderwerp te vinden dat in deze richtlijn geregeld zou moeten worden. Op zich voldoet Nederland al aan de doelstellingen die met deze amendementen worden beoogd en zijn derhalve acceptabel. Bij een aantal lidstaten stuit het inbrengen van dit onderwerp in de richtlijn echter op bezwaren.

· Een amendement van het Europees Parlement op het voorstel om bij wet een referentieperiode van 12 maanden in te voeren neemt de Commissie eveneens over. Inhoudelijk leidt dit niet tot een verandering ten opzichte van het voorstel van de Commissie van september 2004. De Raad was het in december 2004 echter eens geworden over een soepeler regime. Ook Nederland kon zich daar goed in vinden.

Bespreking in de Raad
In het openbare deel van de beraadslaging presenteerde de Europese Commissie het voorstel, met uitdrukkelijke vermelding van het belang van de co-decisie (Raad en EP) op dit dossier. In het gewijzigde voorstel heeft de Commissie al veel rekening gehouden met de amendementen uit het EP, zij het dat uiteraard niet alles is overgenomen. De Commissie benadrukte dat het voorstel voor (een meerderheid in) de Raad acceptabel zou moeten zijn. Zij verklaarde zich bereid haar bemiddelende rol tussen de Raad en het EP voluit te spelen en zich flexibel op te stellen. Handhaven van de status quo vond de Commissie onmogelijk: veel lidstaten zijn in hun wetgeving niet conform de jurisprudentie van het Hof en als die situatie zich niet wijzigt is de Commissie verplicht hiertegen op te treden.

Veel lidstaten waren ­ gezien de zeer korte tijd die was verstreken tussen publicatie van het voorstel en de besprekingen in de Raad - niet in staat om een volledig uitgekristalliseerd standpunt in te nemen. Er was dan ook gekozen voor en informele bespreking tijdens de lunch en een mondelinge terugrapportage daarover door het voorzitterschap.

5

Na de besloten discussie kon het Luxemburgse voorzitterschap de volgende conclusies trekken.
Het EP is in zijn standpunt duidelijk geweest: de opt out moet uiteindelijk (uitgefaseerd) verdwijnen. De Commissie gaf aan dat ze niet alles uit het EP-advies heeft overgenomen maar gestreefd heeft naar een oplossing die voor beide zijden acceptabel is. De urgentie in het dossier ligt met name in de arresten Simap en Jaeger, maar helaas was er te weinig tijd om al tot een definitieve conclusie te komen.
Het meest in het oog springende punt in de discussie tijdens de lunch was uiteraard de opt out. De Raad is hierover verdeeld in twee extreme posities, waartussen evenwel ook veel nuances zitten, die een oplossing mogelijk moet maken. Daarbij dienen volgens het Luxemburgse voorzitterschap twee specifieke problemen mbt de opt out eerst te worden opgelost, namelijk de gezondheidssector en de cumulatie van gewerkte uren daar waar een werknemer meerdere werkgevers heeft.
Met betrekking tot het voorstel om een verlenging van de opt out, onder zekere voorwaarden, mogelijk te maken, werden door de lidstaten twee hoofdpunten van kritiek geuit. Ten eerste betrof dit het ontbreken van objectieve criteria voor een eventuele verlenging en ten tweede de door de Commissie voorgestelde besluitvormingsmethode rond de verlenging van de opt out.
De Commissie had evenwel geïndiceerd dat men flexibel was en open voor een compromis. In verband met de door gebrek aan voorbereidingstijd gebleken onmogelijkheid van een fundamentele discussie in de Raad werd de tekst terugverwezen naar Coreper. Het voorzitterschap verklaarde zich tenslotte bereid de nodige aandacht aan dit dossier te blijven besteden indien er zich ontwikkelingen voordoen die dit nodig maken.

Groenboek arbeidsmigratie

De Raad wisselde van gedachten over het Groenboek arbeidsmigratie (Groenboek over het beheer van economische migratie: een EU-aanpak).

Met het "Groenboek over het beheer van economische migratie: een EU-aanpak" wordt beoogd bij de instellingen van de EU en in de lidstaten een breed debat op gang te brengen over de meest aangewezen vorm van communautaire regelgeving voor de toelating van economische migranten en over de toegevoegde waarde van een Europese aanpak.

De lidstaten waren tot 15 april j.l. in de gelegenheid om een reactie op het Groenboek bij de Commissie in te dienen. Op grond van de reacties afkomstig van lidstaten, sociale partners, NGO's en andere betrokken actoren zal de Commissie vóór eind 2005 een actieplan over legale migratie indienen, waarin wordt ingegaan op de toelatingsprocedures.

De Europese Commissie - in de personen van JUBI-Commissaris Frattini en Commissaris Spidla - opende de discussie. Zij benadrukten dat het nodig is dat op Europees niveau goed wordt nagedacht en gediscussieerd over economische migratie van onderdanen van derde landen en de eventueel te nemen gemeenschappelijke maatregelen. Deze moeten uiteraard eerbiedigen dat op dit terrein de lidstaten bevoegd zijn. Na een seminar midden juni en een hearing in het Europese Parlement wil de Commissie later dit jaar een Actieplan voor legale immigratie uitbrengen. Vervolgens kregen lidstaten het woord, voornamelijk nieuwe en zuidelijke lidstaten, maar ook Zweden, Finland, Ierland, Frankrijk en Nederland. Sprekers 6

waren verdeeld over nut en noodzaak van een Europese aanpak, gelet op de grote verschillen tussen de lidstaten en benadrukten de nationale bevoegdheden op dit terrein. Als er al iets op Europees niveau moet komen dan slechts een kader: bij tekorten op de arbeidsmarkt moet eerst gekeken worden naar prioriteit genietend aanbod, inclusief de al legaal aanwezige werkzoekende 'derde landers', pas daarna kan elders worden gezocht. Uitgangspunt is de vraag (per sector), dus geen aanbod of quota. De acht nieuwe lidstaten, die in veel oude lidstaten nog belemmeringen ondervinden bij het vrije verkeer van werknemers zeiden ook nog dat eerst die belemmeringen moesten verdwijnen ten gunste van een werkelijk vrij verkeer binnen de Unie. Verschillende sprekers benadrukten de noodzaak van meer gegevens over migratie, dat zou via de database EURES kunnen.
De discussie zal worden voortgezet na het uitkomen van het Actieplan.

7

Oprichting van een Europees Genderinstituut

Het ­ op verzoek van de Europese Raad - op te richten Europees Genderinstituut moet een onafhankelijke kennisinstelling wordt met de volgende taken:

· verzamelen, analyseren en verspreiden van onderzoeksgegevens;

· ontwikkelen van methoden om de vergelijkbaarheid, objectiviteit en betrouwbaarheid van data op Europees niveau te vergroten;

· ontwikkelen van instrumenten die tot doel hebben de integratie van gender gelijkheid op alle Europese beleidsterreinen te vergroten;

· uitbrengen van rapporten over gender gelijkheid in Europa;

· uitbrengen van een jaarlijks rapport over de activiteiten van het instituut;
· organiseren van vergaderingen voor onderzoeksexperts;

· organiseren van conferenties, campagnes, rondetafelgesprekken, seminars en vergaderingen met stakeholders op Europees niveau.
Het instituut moet vanaf 1 januari 2007 operationeel zijn.

De Raad kon unaniem akkoord gaan met de voorgestelde tekst en dus is ­ in afwachting van het advies van het Europese Parlement over dit onderwerp - een algemene oriëntatie tot stand gekomen
.

Platform Beijing

Naar aanleiding van een conferentie van het Luxemburgse Voorzitterschap (3-4 februari) hebben de EU ministers in een ministeriële verklaring het belang van de `Beijing Declaration' en het `Beijing Platform for Action' herbevestigd. Het belang is nogmaals herbevestigd tijdens de "Commission on the Status of Women (CSW)" (4 maart j.l) in een gezamenlijke verklaring van de EU en de VN.
In de conclusies worden de Commissie en de lidstaten o.a. opgeroepen om methoden en instrumenten te ontwikkelen voor gender mainstreaming, om de dialoog met maatschappelijke organisaties en sociale partners te continueren, onderzoek te blijven doen, onderzoeksgegevens te verspreiden en de institutionele mechanismen te versterken. Tevens is de Commissie verzocht om de toepassing van relevante indicatoren te monitoren en hierover te blijven rapporteren aan de voorjaarstop.
De Raad ging akkoord met de voorgestelde tekst.

Diversen
Commissaris Spidla maakte melding van een tweetal nieuwe Commissiemededelingen namelijk een mededeling inzake een kaderstrategie voor non-discriminatie en gelijke kansen voor allen, inclusief een besluit van Raad en EP om 2007 het Jaar van de gelijke kansen te laten zijn en een mededeling inzake 2006 als Jaar van de mobiliteit van de werknemers. 8