VVD
24 jun 2005 - Oppassen voor overregulering energiemarkt
Tweede-Kamerfractie
Onderwerp: Wetgevingsoverleg Veegwet
Woordvoerder: Paul de Krom
Datum: 13 juni 2005
VVD: oppassen voor overregulering energiemarkt
De VVD is voorstander van goede consumentenbescherming, maar waarschuwt voor teveel regels waardoor de werking van de markt wordt belemmerd. Dat kan tot gevolg hebben dat het nieuwe toetreders of nieuwe investeerders afschrikt. De VVD heeft daarom in het debat over de energie wetgeving een aantal voorstellen gedaan om de regels eenvoudiger te maken.
Hieronder treft u de inbreng van woordvoerder Paul de Krom
Ik heb vier amendementen ingediend. De eerste onder nummer 14 betreft artikel 95k van de Elektriciteitswet, dat eist dat leveranciers alle opwekgegevens binnen 3 maanden na afloop van het leveringsjaar aan eindafnemers bekend maken. De VVD-fractie steunt het beginsel dat consumenten inzicht moeten hebben waar hun stroom vandaan komt voluit. Maar het moet in de praktijk wel mogelijk zijn. Voor groene stroom is dat in de regel het geval vanwege het systeem van garanties van oorsprong. Maar voor grijze stroom zijn er een aantal praktische belemmeringen. Op elektriciteitsbeurzen wordt anoniem gehandeld. Als stroom via de beurs wordt ingekocht is het dus feitelijk onmogelijk om de herkomst van de stroom en dus de opwekkingsbron vast te stellen. Ten tweede geldt een dergelijke verplichting niet voor buitenlandse bedrijven die via dochterondernemingen op de Nederlandse markt leveren. Het kan zijn dat die niet - of nog niet - in alle gevallen hun administratie zodanig op orde hebben waardoor het voor Nederlandse dochters mogelijk is om aan de eis te voldoen dat ook hun opwekgegevens aan Nederlandse afnemers kan worden verstrekt. Kunnen Centrica, Dong en Eon dat? Zoniet, raken de Nederlandse dochters dan in de problemen als gevolg van de huidige wettelijke verplichting? Eigenlijk moet dit Europees worden geregeld. Om geen valse verwachtingen te scheppen is in het amendement opgenomen dat - uitsluitend in geval het in de praktijk onmogelijk blijkt om aan de verplichtingen te voldoen - bedrijven gemotiveerd kunnen aangeven waarom niet aan de verplichting kan worden voldaan. Bedrijven zullen dat dan wel hard moeten aantonen. De bewijslast rust dus bij hen. Handhaving van het stroometikketeringsregime berust bij Dienst uitvoering en toezicht Energie (Dte). Het is dus aan de Dte om in individuele gevallen te beoordelen of die onmogelijkheid voldoende, en voldoende gemotiveerd, is aangetoond. Graag het oordeel van de minister.
Het tweede amendement onder nummer 15 betreft bescherming tegen van misbruik van klantgegevens. Artikel 95g verbiedt het gebruik van die gegevens voor andere doeleinden dan voor uitvoering van de wettelijke taken. De VVD-fractie vindt deze regeling eigenlijk overbodig en ziet geen reden voor deze sectorspecifieke regeling. Net zoals in alle andere gevallen is de privacy wetgeving gewoon van toepassing. De energiebedrijven werken in een commerciële markt en zouden net als andere bedrijven op dezelfde wijze gebruik kunnen moeten maken van hun klantgegevens. Ook hier graag het oordeel van de minister Het amendement onder nummer 16 gaat over de termijn van minimaal 4 weken die moet worden aangehouden door leveranciers om prijswijzigingen aan de Dte door te geven. Ik heb namens mijn fractie al eerder gewezen op het gevaar van overregulering, dat ten koste gaat van de marktwerking. Deze bepaling gaat ten koste van de flexibiliteit die leveranciers moeten hebben om flexibel op prijswijzigingen in de markt te reageren. Bovendien is prijsstelling en wijziging ook een marketing instrument dat met de wettelijke bepaling onnodig wordt ingeperkt. Zeker daar waar sprake is van tariefverlagingen is dit niet in het belang van de klant. Overigens worden generieke afspraken over wijzigingstermijnen vastgelegd in een model algemene voorwaarden, die in SER-verband worden overeengekomen tussen de Consumentenbond en EnergieNed. Ingevolge het voorgestelde amendement dient de vergunninghouder DTe en de klant op hetzelfde moment in te lichten over een tariefwijziging. Dat biedt de markt de gewenste flexibiliteit en is administratief minder belastend voor de vergunninghouder. De wijzigingstermijn is dan immers niet tenminste vier weken, maar is afhankelijk van de contractrelatie tussen vergunninghouder en afnemer. DTe behoudt natuurlijk ingevolge de Elektriciteitswet en de Gaswet de volledige bevoegdheid om in te grijpen in de tariefstelling van vergunninghouders indien DTe van mening is dat sprake is van onredelijke tarieven.
Het amendement onder nummer 17 betreft de zogenaamde multi site contracten. Probleem is, zo begrijp ik uit de praktijk, dat afnemers die onderdeel zijn van een raam- of multi site contract, volgens de wet worden behandeld als afzonderlijke kleinverbruikers met een aansluiting, met alle informatieverplichtingen en rechtsbescherming vandien. Daarmee wordt de mogelijkheid om raamcontracten af te sluiten beperkt of in ieder geval ontmoedigd, terwijl het tot veel administratieve lasten leidt. Het amendement maakt het mogelijk om van dit regime af te wijken, maar dat moet dan wel uitdrukkelijk in het contract worden afgesproken. Om te voorkomen dat kleinverbruikers onbedoeld hun rechtsbescherming opgeven is een zorgplicht voor de vertegenwoordiger opgenomen, die inhoudt dat dergelijke afspraken alleen kunnen worden gemaakt met uitdrukkelijke toestemming van met name kleinverbruikers. Zakelijke grootverbruikers hebben deze bescherming niet nodig. De bepalingen inzake oneerlijke handelspraktijken en misleidende verkoopmethoden blijven onverkort van toepassing. Als een leverancier misbruik maakt van de regeling kan de Dte handhavend optreden. Graag het oordeel van de minister over dit voorstel.
Tenslotte: de Wet regelt dat van 1 tot 10 MW netbedrijven verplicht zijn standaardaansluitingen aan te leggen, op kosten van de netbeheerder. Daarboven geldt die verplichting niet meer. Volgens een aantal energiebedrijven heeft dit regime als consequentie dat de kosten van onrendabele aansluitingen tot 10 MW niet openbaar worden aanbesteed maar worden afgewenteld op de netbeheerder. Die kosten moeten natuurlijk ergens worden verhaald en dat gebeurt dan via doorberekening in de transportkosten. Op die manier betaalt iedere consument mee aan de onrendabele aansluiting van enkelen. Kortom: dit lijkt in strijd met het kostenveroorzakingsprincipe. In de praktijk leidt dit ertoe dat aansluitingen - of percelen - kunstmatig 'opgeknipt' in stukken van minder dan 10 MW om de kosten van onrendabele aansluitingen te ontlopen. Dit speelt met name bij windparken. Als je dan ook nog bedenkt dat windenergie en WKK zijn vrijgesteld van transportkosten, dan is duidelijk dat netbeheerders in deze gevallen de netten moeten uitbreiden zonder dat de aanvrager de kosten vergoedt en zonder dat daar inkomsten uit het transporttarief tegenover staan.
Een mogelijke oplossing is om de grens van 10 MW te verlagen tot 1 MW. Maar dit zou wel betekenen dat het toezicht van Dte op de tarifering aanzienlijk wordt ingeperkt. Immers, alleen standaardaansluitingen zijn opgenomen in de Tarievencode en dus onderwerp van toezicht door Dte. De financiële consequenties van dit voorstel zouden ook wel eens heel groot kunnen zijn. Ik aarzel daarom om een amendement op dit punt in te dienen, hoewel ik de overwegingen om dit wel te doen goed begrijp en ook logisch vind. Maar dit onderwerp is met het oog op de mogelijke verstrekkende consequenties wellicht niet geschikt om in het kader van de merendeels technische Veegwet even op een achternamiddag te regelen. Ik stel de zienswijze van de minister op deze problematiek op prijs, waarmee ik de mogelijkheid om alsnog een amendement in te dienen op dit punt op dit moment openhoud.
Nog één allerlaatste punt: in noodsituaties moeten overheid en energiebedrijven altijd met elkaar kunnen communiceren. In het project 'bescherming vitale infrastructuur' is de energiesector niet voor niets als vitale infrastructuur aangewezen. Het lijkt mij daarom verstandig dat energiebedrijven gebruik kunnen maken van verbindingsmiddelen van de Staat in geval van calamiteiten. Ik doel hiermee op het C2000 systeem. Wil de minister van Economische Zaken hierover met de minister van BZK overleggen en de Kamer hierover informeren?