Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer
W&B/URP/05/47621
Onderwerp Datum Contactpersoon
Langdurigheidstoeslag 24 juni 2005
In het Algemeen Overleg met uw Kamer d.d. 15 juni 2005 heb ik toegezegd u uiterlijk 27 juni
2005 een brief te sturen met daarin mogelijke oplossingen voor een door uw Kamer naar voren
gebracht knelpunt in de uitvoering van de Langdurigheidstoeslag (Ldt). Met deze brief los ik deze
toezegging in.
Doel Langdurigheidstoeslag
De Ldt is een tegemoetkoming voor diegenen die langdurig een inkomen op bijstandsniveau
hebben en door het ontbreken van arbeidsmarktperspectief geen uitzicht hebben op
inkomensverbetering. Het ontbreken van arbeidsmarktperspectief is de rechtvaardiging voor de
uitzondering die met de langdurigheidstoeslag wordt gemaakt op het uitgangspunt van de
toereikendheid van het sociaal minimum.
Het inkomen heeft bij de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag een dubbele functie:
1. De hoogte van het inkomen wordt getoetst aan de toepasselijke bijstandsnorm; en
2. De aard van het inkomen wordt getoetst ter vaststelling van het al dan niet ontbreken van
arbeidsmarktperspectief.
In de huidige situatie toetst de gemeente de tweede functie over een periode van 60 maanden. Als
er in die periode inkomsten uit of in verband met arbeid zijn ontvangen, bestaat geen recht op de
Ldt. Vanuit uw Kamer is naar voren gebracht dat dit een onredelijke uitkomst kan zijn in situaties
waarin de inkomsten uit arbeid gedurende een zo korte periode en/of tot een zodanig laag bedrag
zijn ontvangen dat daarvan niet kan worden gezegd dat de betrokkene arbeidsmarktperspectief
heeft. Dit klemt vooral in situaties waarin de betrokkene ondanks maximale inspanning toch (nog)
niet in staat is gebleken om aan het arbeidsproces deel te nemen. Daarmee kan het verlies van het
recht op Ldt een ontmoedigende werking hebben in situaties waarin de betrokkene, ondanks een
grotere afstand tot de arbeidsmarkt, toch wil proberen om aan het werk te komen.
2
Mogelijke oplossingsrichtingen
Naar aanleiding van de met uw Kamer gevoerde besprekingen heb ik mij beraden op mogelijke
oplossingen. Mijn uitgangspunt daarbij is om recht te doen aan de door uw Kamer naar voren
gebrachte situaties en onbedoelde neveneffecten te voorkomen.
Oplossingsrichtingen zijn zowel mogelijk buiten het huidige systeem van de Ldt als daar binnen.
Buiten het Ldt-systeem is de volgende variant denkbaar:
A. Het opnemen van de Ldt, inclusief de daarvoor beschikbare middelen, in de systematiek
van de (individuele) bijzondere bijstand.
Binnen het huidige systeem van de Ldt zijn de volgende varianten denkbaar:
B. Inkomsten uit of in verband met arbeid tijdens de referteperiode (tot een bepaald bedrag)
bij de beoordeling van de aard van de inkomsten buiten beschouwing laten;
C. Het `model Leek', waarbij iedere verdiende euro in de afgelopen vijf jaar in mindering
wordt gebracht op de uit te keren Ldt;
D. Gemeenten ruimte laten voor de beoordeling van het arbeidsmarktperspectief in situaties
dat zich een knelpunt voordoet.
Weging van de oplossingsrichtingen
In oplossingsrichting A komt het recht op Ldt te vervallen. In plaats daarvan gaat de
inkomensondersteuning van langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief via de (bijzondere)
bijstand lopen. De met de Ldt samenhangende middelen worden toegevoegd aan het fictief budget
bijzondere bijstand. Bij de bijzondere bijstand zijn twee vormen te onderscheiden, te weten
individuele en categoriale bijzondere bijstand.
· Individuele bijzondere bijstand
De variant van de bijzondere bijstand onderscheidt zich in die zin van een Ldt waarbij voor de
beoordeling van het arbeidsmarktperspectief ruimte aan de gemeente wordt gelaten (variant
D), dat bij de bijzondere bijstand ook de hoogte van de tegemoetkoming ter beoordeling is
van de gemeenten. Hierbij heeft individuele bijzondere bijstand het grote voordeel dat
gemeenten in staat zijn maatwerk te leveren. Mensen krijgen die tegemoetkoming die gegeven
hun financiële positie en kosten noodzakelijk is. Als gevolg hiervan neemt de prikkelwerking
van de WWB voor de Ldt-doelgroep toe; de armoedevaleffecten die inherent zijn aan de Ldt
treden minder op.
In tegenstelling tot de Ldt is de individuele bijzondere bijstand kostengerelateerd. Er moet dus
sprake zijn van noodzakelijke kosten alvorens er recht kan ontstaan. Bij langdurige minima
zullen deze kosten zich in de regel voordoen, zoals ook het uitgangspunt is bij de Ldt.
Bijzondere bijstand heeft dan het voordeel van afstemming op de aard, de hoogte en de
frequentie van de kosten.
Om de uitzonderlijke positie van langdurige minima te benadrukken, zou vastgelegd kunnen
3
worden dat voor de Ldt-doelgroep het drempelbedrag (112 per jaar), zoals genoemd in
artikel 35, tweede lid, WWB buiten toepassing wordt verklaard. Ook zou voor de Ldt-
doelgroep aan artikel 51 WWB kunnen worden toegevoegd dat gemeenten verplicht zijn om
diegene die behoort tot de Ldt-doelgroep bij de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen
bijzondere bijstand te verstrekken in de vorm van een bedrag om niet in plaats van in de vorm
van leenbijstand.
In de WWB zou een bepaling opgenomen kunnen worden die gemeenten verplicht om in een
gemeentelijke verordening de criteria voor Ldt-doelgroep vast te leggen alsmede de kosten
waarvoor aan deze groep bijzondere bijstand wordt verleend. Hiermee is voor de burger
zichtbaar vastgelegd wanneer men voor compensatie in aanmerking komt
· Categoriale bijzondere bijstand
In deze variant wordt in de WWB een bepaling opgenomen die gemeenten de bevoegdheid
geeft om categoriaal beleid voor de Ldt-doelgroep te voeren. In deze bepaling worden tevens
de algemene kaders voor het bepalen van de Ldt-doelgroep vastgelegd (5 jaar sociaal
minimum, afstand tot de arbeidsmarkt, voldoende getracht algemeen geaccepteerde arbeid te
verkrijgen en aanvaarden). Gemeenten vullen dit vervolgens in een verordening concreet in.
Hiermee is voor de burger zichtbaar vastgelegd wanneer men voor een Ldt in aanmerking
komt.
Categoriale bijstand is net als de huidige Ldt niet kostengerelateerd. Op het moment dat men
tot de doelgroep behoort, heeft men recht op het in de verordening vastgelegde bedrag.
Deze oplossingsrichting heeft als bezwaar dat categoriaal beleid voor een nieuwe doelgroep
niet past binnen de filosofie van de WWB en bij het uitgangspunt dat het voeren van
inkomensbeleid is voorbehouden aan de regering.
In de varianten B tot en met D blijft het recht op Ldt gehandhaafd. De varianten B tot en met D
leiden wel tot het oprekken van de grenzen van de Ldt en kunnen daardoor op gespannen voet
komen te staan met het primaire uitgangspunt van de WWB: `werk boven inkomen'.
In de varianten B tot en met D kunnen mensen hun recht op Ldt sneller doen gelden en wordt de
kring van rechthebbenden uitgebreid. Het oprekken van de grenzen veroorzaakt het risico dat de
huidige vorm van de Ldt juist beoogt te voorkomen: de Ldt krijgt het karakter van een ongewenste
bonus op een langdurig verblijf in een uitkering en er ontstaan gedrags- en armoedevaleffecten. In
het geval het criterium van het arbeidsmarktperspectief volledig wordt losgelaten, zoals de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten voorstelt, breidt de kring van rechthebbenden zich uit tot
iedereen die vijf jaar of langer een inkomen heeft op het sociaal minimum, dus ook werkenden. Dit
ondermijnt de functie van het sociaal minimum en zorgt voor een ongewenste opwaartse druk in
het loongebouw.
Een belangrijk aandachtspunt bij de varianten binnen het Ldt-systeem is dat iedere nieuwe grens
(in geld, in tijd) zoals die aan de orde is bij de varianten B en C leidt tot nieuwe grensgevallen,
hernieuwde discussies over de redelijkheid van deze nieuwe grenzen.
Ook de kosten vormen een belangrijk aandachtspunt. Zo zijn de kosten bij het volledig loslaten
van het arbeidsmarktperspectief geraamd op 60 miljoen.
4
Varianten B en C leiden tot extra regels, omdat gemeenten exact zullen moeten nagaan hoe hoog
de (relevante) inkomsten zijn geweest en op welk moment de inkomsten zijn verdiend. Teneinde dit
te kunnen ondervangen is extra regelgeving noodzakelijk. Dit past niet binnen de WWB-
uitgangspunten deregulering en decentralisatie. Bovendien zullen de uitvoeringslasten van de
gemeenten aanzienlijk toenemen.
Bij variant C kunnen onbillijkheden ontstaan door het vervagen van de grenzen tussen de functies
van het inkomen bij de beoordeling van het recht op Ldt (aard van het inkomen en hoogte van het
inkomen).
Variant D zou vorm kunnen worden gegeven door een wijziging van de WWB. Met die wijziging
wordt beoogd het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid te geven om af te
wijken van de bepalingen in artikel 36, eerste lid onderdeel b, indien de inkomsten uit arbeid
gedurende een zo korte periode en/of tot een zodanig laag bedrag zijn ontvangen dat daarvan in
redelijkheid niet gezegd kan worden dat de betrokkene arbeidsmarktperspectief heeft.
Conclusie
De varianten B (inkomsten uit of in verband met arbeid tijdens de referteperiode (tot een bepaald
bedrag) bij de beoordeling van de aard van de inkomsten buiten beschouwing laten) en C (`model
Leek') kennen teveel bezwaren om oplossing te kunnen zijn voor het door uw Kamer
gesignaleerde knelpunt.
De varianten A (individuele bijzondere bijstand) en D (gemeenten ruimte laten voor de beoordeling
van het arbeidsmarktperspectief in situaties dat zich een knelpunt voordoet) zijn naar mijn mening
wel goede oplossingsmogelijkheden. Mijn voorkeur gaat uit naar variant D, met variant A als goed
alternatief.
Ik vertrouw erop met deze brief een bijdrage te hebben geleverd aan de oplossing van het door uw
Kamer gesignaleerde knelpunt in de Ldt.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid