Contactpersoon
-
Datum
24 juni 2005
Ons kenmerk
DGP/MDV/U.05.01531
Doorkiesnummer
-
Bijlage(n)
-
Uw kenmerk
2040515340
Onderwerp
Kamervragen
Geachte voorzitter,
Hierbij doe ik u mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap de antwoorden toekomen op de vragen van het lid Slob over het
mogelijk bijdragen aan de Rijn Gouwe Lijn door de Leidse universiteit.
1. Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de Leidse universiteit bereid
is
5,5 mln euro bij te dragen aan de Rijn Gouwe Lijn? )
1. Ja
2. Moet uit het aanbod van de universiteit worden afgeleid dat de
overheid onvoldoende middelen in het vooruitzicht heeft gesteld voor een
adequate ontwikkeling van de Rijn Gouwe Lijn? Kunt u aangeven welke
bedragen rijk, provincie en gemeenten elk afzonderlijk rechtstreeks
bijdragen aan de aanleg van deze lightrail verbinding? Hoe groot is het
tekort als alleen wordt gerekend met overheidsbijdragen?
1. Neen, mijn bijdrage van E 140 mln is gebaseerd op de kosten van de meest
kosten-effectieve oplossing voor het probleem, inclusief een extra
bijdrage voor het innovatieve karakter van de voorgestelde oplossing
(light rail door de binnenstad die ver-volgens weer samengebruik heeft
met heavy rail op hetzelfde spoor).
Deze bijdrage is gebaseerd op Wet en Besluit Infrastructuurfonds. De
verantwoor-delijkheid voor de aanleg, financiering en exploitatie ligt
bij de provincie Zuid Holland.
Zij zorgt ook voor de dekking van het verschil tussen de aanlegkosten
(geraamd op
E 240 mln) en de rijksbijdrage.
Daarvoor kan de provincie ook een deel van de BDU verkeer en vervoer
inzetten. In de BDU verkeer en vervoer van de provincie is rekening
gehouden met dit project. Zie ook mijn brief van 26 maart 2004 (kenmerk
DGP/MDV/u.04.00935) over de
E 115 mln voor light rail.
3. Wat is uw oordeel in het geval dat de gereserveerde overheidsbijdragen
- onverhoopt - ontoereikend zijn?
3. De verantwoordelijkheid voor de financiering van het project
ligt bij de provincie.
De toegezegde rijksbijdrage is vanwege het bijzondere karakter (zie het
antwoord op vraag 2) al hoger dan gebruikelijk.
4. Hebben ook andere instellingen of private partijen aangeboden bij te
dragen in de kosten van de Rijn Gouwe Lijn?
4. Mij is dit niet bekend, omdat de verantwoordelijkheid voor de
financiering bij de provincie ligt.
5. Komt het vaker voor dat onderwijsinstellingen de aanleg van
infrastructuur gedeel-telijk financieren? Zo ja, kunt u daarvan
voorbeelden noemen?
5. Mij zijn geen vergelijkbare situaties bekend, waarbij een
onderwijsinstelling financieel bijdraagt aan de totstandkoming van de
infrastructuur voor openbaar vervoer.
6. Hoe beoordeelt u het feit dat een onderwijsinstelling meebetaalt aan
de aanleg van infrastructuur? Deelt u de opvatting dat
onderwijsinstellingen hun middelen dienen in te zetten voor onderwijs en
niet voor de aanleg van infrastructuur?
6. Van het meebetalen aan de Rijn Gouwe Lijn door de Universiteit
Leiden is op dit
moment geen sprake. Een mogelijke, toekomstige bijdrage aan de Rijn Gouwe
Lijn is door de Universiteit Leiden afhankelijk gemaakt van een positieve
exploitatie van de Leeuwenhoek, een terrein waarvan de Universiteit
Leiden voor een groot gedeelte eigenaar is.
De Universiteit Leiden geeft aan dat voor de ontsluitbaarheid en
exploiteerbaarheid van het Leidse BioSciencepark een goede bereikbaarheid
van groot belang is. Met de bijdrage die de universiteit bereid is te
leveren aan de Rijn Gouwe Lijn, geeft zij als grondeigenaar invulling aan
de bovenplanse voorzieningen, zoals gebruikelijk is bij
de ontwikkeling van een vastgoedproject. Op deze wijze wordt het voor
studenten
en medewerkers van de faculteit der sociale wetenschappen, van de
faculteit der
wiskunde en natuurwetenschappen en het LUMC mogelijk de universiteit op
een
milieuvriendelijke wijze te bereiken. Voorts meent de Universiteit Leiden
dat de sociale veiligheid gediend is met de hiermee mogelijk gemaakte
verdere ontwikkeling van het BioSciencepark.
De voorwaarde die bij een dergelijke investering geldt, is dat deze de
rechtmatige aanwending van de rijksbijdrage voor de uitvoering van de
publieke taken, te weten het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs,
het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en kennisvalorisatie, niet
in de weg staat.
7. Deelt u de opvatting dat het ten principale niet uitmaakt dat in
dit specifieke geval de aangeboden middelen van de universiteit
beschikbaar komen door de commerciële planontwikkeling van de
Leeuwenhoek? Zo neen, kunt u dat onderbouwen?
1. Nee, bepalend in dit geval is het feit dat de bijdrage van de
Universiteit Leiden af-komstig is uit de exploitatie van een terrein
waarvan de universiteit grotendeels de
eigenaar is.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
-----------------------
1) Leidsch Dagblad, 20 april jl., Universiteitsblad Mare, 21 april jl.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat