De Nederlandse Bank
Zoeken
Speech president Wellink 'Over grijze
luchten en een zonniger toekomst'
Speech
Datum 23/06/2005
Locatie Jaarlijkse ledendag van
het Verbond van
Verzekeraars te Garderen
Spreker Dr. A.H.E.M. Wellink,
President De
Nederlandsche Bank
Organisatie DNB
In deze speech gaat Wellink in op drie
raakvlakken met de verzekeringsbranche: de
conjuncturele situatie in Nederland, de
huidige rente-ontwikkeling en de
vergrijzing
Inleiding
Vanmiddag zal ik de conjuncturele situatie
in Nederland schetsen, en ingaan op de
vooruitzichten voor de nabije toekomst.
Ook de huidige rente-ontwikkeling zal aan
bod komen. Ter afsluiting zal ik de blik
wat verder vooruit richten. Nederland
vergrijst. Een hogere arbeidsparticipatie
van ouderen is daarom gewenst. Langer
doorwerken is mogelijk, omdat mensen
langer in goede gezondheid leven. Recent
DNB onderzoek laat zien dat ouderen best
te motiveren zijn langer aan het
arbeidsproces deel te nemen. Hoewel
uiteenlopend van aard, hebben alledrie de
onderwerpen raakvlakken met de
verzekeringsbranche. De conjunctuur en de
rente beïnvloeden de groei- en
rendementsvooruitzichten voor de
verzekeringsbedrijfstak op de korte
termijn. De vergrijzing wordt ook door het
Verbond - terecht - gezien als één van de
belangijkste thema's van deze tijd.
Stand conjunctuur en raming economische
groei Nederland
De wereldeconomie heeft een goed jaar
achter de rug. De reële groei van de
mondiale productie bedroeg 5,1%, het
hoogste niveau in meer dan 25 jaar. De
groei was echter onevenwichtig verdeeld.
In de Verenigde Staten en Azië, met
uitzondering van Japan, was de economische
groei fors. In het eurogebied, en ook in
Nederland, bleef de groei achter.
De economische groei in de Verenigde
Staten werd gedragen door de binnenlandse
bestedingen. De lage lange rente, waarover
ik later uitgebreider zal komen te
spreken, stimuleerde zowel de
bedrijfsinvesteringen als de particuliere
consumptie. Bij de groei van de
particuliere consumptie speelt de
huizenmarkt een belangrijke rol. Uitgaven
van huizenbezitters, die op ruime schaal
de overwaarde van hun woning hebben
verzilverd, leverden een substantiële
bijdrage aan de particuliere consumptie.
De groei in China is daarentegen
exportgeleid. Mede om deze reden geven de
Chinese autoriteiten vooralsnog de
voorkeur aan een vaste wisselkoers van de
renminbi ten opzichte van de Amerikaanse
dollar. Door dit beleid neemt China niet
alleen een groeiend deel van de
wereldhandel voor haar rekening, maar
draagt zij - zoals over enkele ogenblikken
duidelijk zal worden - mogelijk ook bij
aan het lage rente-niveau in de Verenigde
Staten en het eurogebied.
De economische groei in het eurogebied
blijft achter, hoewel deze in 2004 aantrok
tot dicht bij potentieel. Met name in de
eerste helft van 2004 profiteerde het
eurogebied van het aantrekken van de
wereldhandel. In de tweede helft van vorig
jaar kwam de klad erin. Een rol hierbij
speelt dat de euro in effectieve termen -
gewogen naar handelspartners - de
afgelopen twee jaar ongeveer 14% is
geapprecieerd. Ook het oplopen van de
olieprijs speelde een rol. De laatste tijd
is een discussie opgelaaid over
groeiverschillen tussen landen in het
eurogebied. Landen als Frankrijk en Spanje
zouden sinds de invoering van de euro
harder groeien dan landen als Duitsland en
Italië. Al snel trekken sommigen de
conclusie dat dit 'dus' komt door het ene
monetaire beleid. De economische groei in
Frankrijk en Spanje is inderdaad gemiddeld
hoger dan in Duitsland en Italië, maar
deze groeiverschillen bestaan al veel
langer, en kunnen dus moeilijk worden
toegeschreven aan het ene monetaire
beleid. Alle landen van het eurogebied
beschouwend, is het verschil tussen de
koploper en de langzaamste groeier sinds
1999 zelfs afgenomen (grafiek 1). Ook in
de Verenigde Staten - een gevestigde
monetaire unie van vergelijkbare
economische omvang - komen aanzienlijke en
langdurige groeiverschillen tussen regio's
voor.
Nederland heeft ten dele kunnen profiteren
van de sterke mondiale groei. De uitvoer
van goederen en diensten nam in het midden
van vorig jaar fors toe, zelfs sterker dan
het volume van de voor Nederland relevante
wereldhandel. Deze ontwikkeling verhult
echter dat de Nederlandse uitvoer
onderliggend verzwakt doordat een steeds
groter aandeel van de uitvoer wordt
ingenomen door de wederuitvoer. Dit zijn
goederen die in Nederland worden ingevoerd
en na een kleine bewerking weer worden
uitgevoerd. De toegevoegde waarde van deze
uitvoer is relatief laag. Tegenover de
gunstige ontwikkeling van de wederuitvoer
staat dat de binnenlands geproduceerde
goederen terrein verliezen op buitenlandse
afzetmarkten door een relatief ongunstige
prijsconcurrentiepositie; sinds eind jaren
90 zijn de arbeidskosten per eenheid
product in Nederland relatief sterk
gestegen.
Het vorig jaar ingezette herstel van de
economische groei in Nederland zal naar
verwachting dit jaar een significante
hapering ondergaan (noot 1). Door een
stevige vertraging van de
wereldhandelsgroei en aanzienlijke hogere
olieprijzen lijkt de economische groei in
het laatste kwartaal van vorig jaar en het
eerste kwartaal van dit jaar te zijn
stilgevallen. Hierdoor zal, ondanks dat de
economie in de loop van het jaar weer zal
aantrekken, de economische groei in 2005
blijven steken op 0,4%. Gesteund door een
wereldhandelsgroei van jaarlijks ruim 6%
in 2006 en 2007 blijven de vooruitzichten,
ondanks de hapering dit jaar, voor de
middellange termijn positief. De economie
zal naar verwachting kunnen terugkeren op
het pad van herstel en in 2006 en 2007 met
respectievelijk 1,8% en 2,5% kunnen
groeien. Naast de uitvoer zullen ook de
binnenlandse bestedingen aan het herstel
bijdragen. Investeringen worden
ondersteund door de aanhoudend lage rente
en een gematigde loonkostenontwikkeling.
Het voorziene herstel van de arbeidsmarkt
is een stimulans voor het
consumentenvertrouwen en daarmee de
consumptiegroei.
Achtergronden bij het huidige renteniveau
Verzekeraars, met name levensverzekeraars,
zijn vanwege het langlopende karakter van
hun verplichtingen gevoelig voor de lage
lange rente. Ik wil daarom een paar
opmerkingen maken over het niveau van de
lange rente in zowel de Verenigde Staten
als het eurogebied. Het is gebruikelijk
dat de rente daalt als de (verwachte)
inflatie afneemt. Dit is het bekende
Fisher-effect. Vanuit dit gezichtspunt is
de geleidelijke daling van de lange rente
gedurende de afgelopen 25 jaar niet
verbazingwekkend (grafiek 2). Immers, in
de eerste helft van de jaren 80 lag de
inflatie in de geïndustrialiseerde landen
gemiddeld nog boven de 9 procent, terwijl
deze in de eerste jaren van dit millennium
is gedaald tot ongeveer 2,5 procent. Dit
proces van disinflatie heeft verschillende
oorzaken. Centrale banken zijn meer nadruk
gaan leggen op prijsstabiliteit als
doelstelling van monetair beleid.
Daarnaast is, onder druk van toenemende
globalisering, de mate van concurrentie in
zowel product- als arbeidsmarkten
toegenomen(noot 2). Niettemin is het
huidige niveau van de lange rente moeilijk
te verklaren op basis van de gebruikelijke
determinanten. Alan Greenspan, voorzitter
van het beleidsbepalende comité van de
Amerikaanse Federal Reserve, betitelde het
lage niveau van de lange rente
recentelijk(noot 3)als een 'conundrum',
wat vrij vertaald kan worden als een
'breinpijniger'. Niettemin circuleert er
een aantal (deel)verklaringen.
Eén verklaring is, zoals gezegd, het
niveau van de inflatie en
inflatieverwachtingen. Deze hebben zich,
mede door geloofwaardig monetair beleid
zowel aan deze als aan de overkant van de
Atlantische oceaan gestabiliseerd op een
laag niveau. Ook de reële lange rente
bevindt zich echter op een historisch laag
niveau (grafiek 3). Zowel in de Verenigde
Staten als het eurogebied was de reële
lange rente in 1980 voor het laatst op het
huidige niveau. Ook veranderingen in de
zogenoemde yieldcurve - het verschil
tussen de lange en de korte rente - in de
Verenigde Staten lijken moeilijk te rijmen
met het beloop van inflatieverwachtingen.
Sinds juni vorig jaar heeft de Federal
Reserve geleidelijk haar beleidsrente
verhoogd. Opmerkelijk genoeg heeft dit
niet geleid tot een stijging van de lange
rente; de lange rente is sindsdien zelfs
gedaald. Deze vervlakking van de
yieldcurve zou impliceren dat financiële
markten een lagere inflatie risico premie
in de lange rente verlangen. Volgens
enquêtes zijn inflatieverwachtingen echter
stabiel.
De lange rente reflecteert ook
verwachtingen ten aanzien van de
toekomstige economische groei. Bij een
lagere economische groei hoort een lagere
reële rente, en - bij gelijkblijvende
inflatieverwachtingen - een lagere
nominale rente. Sommige commentatoren in
de financiële markten zagen in de sterke
stijging van de olie- en
grondstoffenprijzen een bedreiging voor de
economische groei. Anderen wezen op de
lage spaarquote en het hoge tekort op de
lopende rekening in de Verenigde Staten,
en de beperkte structurele hervormingen in
het eurogebied, als enkele neerwaartse
risico's voor de groei. Financiële prijzen
volgen echter niet altijd de gedachten van
financiële commentatoren. De Europese
Centrale Bank(noot 4) heeft - op basis van
financiële prijzen - schattingen gemaakt
van de marktverwachtingen ten aanzien van
de economische groei in zowel de Verenigde
Staten als het eurogebied voor 5 tot 10
jaar vooruit. Deze marktverwachtingen
blijken de afgelopen jaren nauwelijks te
zijn veranderd. Ook andere indicatoren
duiden niet op een verslechtering van de
vooruitzichten voor economische groei op
de wat langere termijn. Zo is volgens de
OESO de zogenoemde potentiële economische
groei in de Verenigde Staten en het
eurogebied stabiel.
Een andere factor is de grote toename van
officiële reserves, met name in Azië.
Wereldwijd is de voorraad officiële
reserves toegenomen van 1200 miljard
dollar begin 1995 tot 3800 miljard dollar
nu. Vooral sinds 2002 is de aanwas van
officiële reserves fors toegenomen.
Uitschieters zijn Rusland, +274%, China,
+181%, en India, +169%. Bij veel
Aziatische landen is de toename van de
officiële reserves het gevolg van de wens
de wisselkoers ten opzichte van met name
de dollar te stabiliseren. Door de
depreciatie van de Amerikaanse dollar en
de sterke groei van deze Aziatische landen
is opwaartse druk op de valuta's in deze
regio ontstaan. Dit wordt gezien als
bedreiging voor de exportgeleide groei
aldaar. Door de officiële reserves uit te
breiden wordt voorkomen dat de valuta's
van deze landen appreciëren. Dit heeft de
vraag naar Amerikaanse staatsobligaties
sterk doen toenemen. Dit kan de lange
rente in de Verenigde Staten hebben
gedrukt. De omvang van het effect is
echter zeer onzeker: schattingen lopen
uiteen van 30 tot 200 basispunten. Ook
blijken officiële reserves niet
geconcentreerd in langlopende
staatsobligaties, maar juist goed gespreid
naar looptijd te zijn; 'slechts' ongeveer
één derde heeft een looptijd van vijf jaar
of langer (noot 5). Dat met name de lange
rente laag is lijkt hiermee moeilijk te
verklaren, hoewel het aanbod van
langlopende staatsobligaties wel relatief
beperkt is.
Ook door nieuwe regelgeving, zoals IFRS,
kan de vraag naar staatsobligaties met een
lange looptijd zijn toegenomen. Door de
nieuwe regels zijn de balansen van met
name pensioenfondsen aanmerkelijk
gevoeliger geworden voor schommelingen in
de lange rente. In combinatie met de
gedaalde dekkingsgraden en de door de
toezichthouder aangescherpte eisen ten
aanzien hiervan, zien pensioenfondsen zich
genoodzaakt minder risicovol te beleggen
en hun activasamenstelling beter aan te
laten sluiten bij hun - langlopende -
verplichtingen. Dit verklaart mogelijk
mede het gemak waarmee een aantal Europese
overheden, waaronder de Nederlandse,
recentelijk staatsobligaties met een zeer
lange looptijd in de markt hebben kunnen
zetten.
Daarnaast kan er ook sprake zijn van
over-optimisme van de kant van de
financiële markten. Niet alleen de
rendementen op staatsobligaties zijn
historisch laag, maar ook risicopremies op
bedrijfsobligaties zijn sterk gedaald. Dit
hangt samen met een zoektocht naar
rendement, maar duidt mogelijk ook op een
onderwaardering van risico.
Rest de prangende vraag of de rente zich
momenteel op een té laag niveau bevindt.
Impliciet in deze vraag is het bestaan van
een zogenoemd neutraal- of
evenwichts-niveau van de rente. Dit begrip
vindt zijn oorsprong in publicaties van de
Zweedse econoom Knut Wicksell aan het
einde van de negentiende eeuw (noot 6).
Losjes gedefinieerd is de evenwichtsrente
die rente waarbij alle markten ruimen, het
volledige potentieel van de economie wordt
benut, en er sprake is van
prijsstabiliteit. De evenwichtsrente is
niet constant, maar wordt bepaald door
verschillende economische factoren. Zo
neemt de evenwichtsrente toe als de
trendmatige groei van de economie stijgt.
Maar bijvoorbeeld ook de mate van spaarzin
van huishoudens en het tekort van de
overheid hebben invloed op de
evenwichtsrente. Kortom: de
evenwichtsrente is niet direct
waarneembaar, is niet constant, en wordt
ook nog eens bepaald door grootheden die
vaak ook niet waarneembaar zijn.
Schattingen van de evenwichtsrente lopen
dan ook sterk uiteen. Een vergelijking met
de evenwichtswaarde van de wisselkoers
ligt hier voor de hand. Ook schattingen
van de evenwichtswaarde van de wisselkoers
van de euro lopen sterk uiteen. Niettemin
had menigeen enkele jaren geleden, toen
één euro minder dan één dollar waard was,
de indruk dat de euro was
ondergewaardeerd. We zeiden toen dat de
euro opwaarts potentieel had, hoewel
onbekend was wanneer de euro zou
appreciëren, en met hoeveel. Eenzelfde
typering lijkt nu van toepassing op de
rente.
Arbeidsparticipatie van ouderen
Tenslotte, wil ik de blik wat verder
vooruit richten. Nederland vergrijst.
Momenteel zijn er op elke honderd inwoners
met een leeftijd van 20 tot 65 jaar
twee-en-twintig 65+-ers. Volgens
berekeningen van het Centraal Planbureau
zal deze zogenoemde grijze druk de komende
decennia verdubbelen (noot 7). Door de
stijgende grijze druk zal de vraag naar
zorg toenemen en de uitgaven aan de AOW
oplopen. Hierdoor kan de houdbaarheid van
de overheidsfinanciën onder druk komen te
staan. De vergrijzing gaat niet aan de
verzekeringbranch voorbij. Onderwerpen als
de fiscale behandeling van
oudedagsvoorzieningen, de levensloop
regeling, en de gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij levensverzekeringen
zijn belangrijke thema's voor het Verbond.
Vergrijzing is een internationaal
fenomeen. In verhouding tot de landen om
ons heen staat Nederland er om een aantal
redenen relatief goed voor. Zo ligt het
OESO-gemiddelde van vergrijzing met 24
ouderen op 100 werkenden boven het
Nederlandse niveau. Ook zal - volgens de
OESO - de grijze druk in Nederland naar
verwachting (iets) minder harder oplopen.
Tenslotte, is de gemiddelde effectieve
uittredingsleeftijd in Nederland 1 tot 2
jaar hoger dan in landen als Duitsland,
Frankrijk en Italië. Daarentegen ligt de
effectieve uittredingsleeftijd in Zweden
en de Verenigde Staten weer 2 tot 3 jaar
hoger dan in ons land.
Er is echter geen reden tot
zelfgenoegzaamheid. Als we niets doen, zal
ook in Nederland de vergrijzing de basis
voor economische groei aantasten. Studies
wijzen uit dat bij ongewijzigd beleid de
groei van het inkomen per hoofd van de
bevolking ruim 0,5 procentpunt zal afnemen
(noot 8). Eén manier om de grijze druk
dragelijker te maken, is door deze over
meer mensen te verdelen. Nederland scoort
momenteel internationaal bezien al goed
wat betreft de fractie van de bevolking
die werkt of beschikbaar is voor werk. De
bruto participatiegraad van 15- tot
64-jarigen bedraagt ongeveer 76 procent,
en ligt daarmee op een vergelijkbaar
niveau als in de Angelsaksische landen, en
ruim 5 procentpunt boven het gemiddelde
van de Europese Unie (uitgezonderd de
nieuwe lidstaten). Hierbij moet worden
aangetekend dat in Nederland
verhoudingsgewijs veel in deeltijd wordt
gewerkt, waardoor het aantal gewerkte uren
per jaar relatief laag is. Op dit punt is
in ons land nog de nodige winst te
behalen. De totale participatiegraad
verhult echter aanzienlijke verschillen
tussen enerzijds mannen en vrouwen, en
anderzijds jongeren en ouderen. Hoewel de
deelname van vrouwen in de afgelopen
dertig jaar bijna is verdubbeld, ligt de
participatiegraad van vrouwen nog altijd
ongeveer 16 procentpunt onder die van
mannen. Dit verschil zal de komende jaren
deels vanzelf kleiner worden naarmate de
geëmancipeerde, werkende, vrouwen ouder
worden, het zogenoemde cohorteffect.
Ouderen participeren aanzienlijk minder in
het arbeidsproces dan jongeren. Sinds 1990
is de participatiegraad van 55-plussers in
Nederland weliswaar met 14 procentpunt
toegenomen, maar deze ligt nog steeds
onder het niveau van 1971. Vooral een
terugkeer van de arbeidsparticipatie van
mannen ouder dan 55 naar het niveau in
1971 kan aanzienlijke winst opleveren.
Hoe kunnen oudere werknemers gestimuleerd
worden langer te blijven werken? Uit de
literatuur is bekend dat financiële
prikkels een belangrijke rol spelen in de
arbeidsparticipatie van ouderen. DNB heeft
recentelijk onderzocht of deze conclusie
ook voor Nederland valt te trekken (noot
9). Bij dit onderzoek is gebruikt gemaakt
van de DNB Household Survey. Dat is een
enquête waarin jaarlijks ruim 1500
huishoudens worden ondervraagd naar hun
financiële kenmerken en gedrag, waaronder
hun pensioenopbouw.
De enquêteresultaten geven aan dat van
elke vijf Nederlanders er drie zijn te
motiveren om langer door te werken. De
respondenten konden hierbij uit vier
motieven kiezen. Ten eerste, langer werken
in ruil voor een hoger pensioen. Ten
tweede, langer werken in ruil voor een
hoger nettoloon. Ten derde, langer werken
als de directe werkomgeving daar om
vraagt. En ten vierde, langer werken als
dit in deeltijd mogelijk is. Het vergroten
van de mogelijkheden om op hogere leeftijd
in deeltijd te blijven werken blijkt de
meest effectieve manier om oudere
werknemers aan het werk te houden. Voor
ongeveer 20% van de respondenten is de
mogelijkheid om in deeltijd te werken de
belangrijkste reden om langer door te
blijven werken, terwijl bijna 40% dit één
van de drie belangrijkste motivaties
vindt. De leden van het panel zijn
gemiddeld genomen bereid 1,5 jaren langer
door te werken, als dit in deeltijd kan.
Het faciliteren van deeltijdpensioen is
dus belangrijk. Vanuit dit perspectief, is
de omzetting van pensioenregelingen van
eindloon naar middelloon een verandering
in de goede richting, omdat hierdoor de
impliciete boete op deeltijdwerken aan het
einde van de loopbaan wordt verlaagd.
Immers, het loon aan het eind van je
carrière heeft dan minder invloed op het
pensioengevend loon.
Ook financiële prikkels kunnen helpen
ouderen langer aan de arbeidsmarkt te
binden. Ongeveer 30% van de respondenten
geeft aan een hoger netto loon een
belangrijke motivatie te vinden om langer
door te werken. Eenzelfde fractie van de
geënquêteerden antwoordt langer te willen
werken voor een hogere pensioenuitkering.
In beide gevallen zijn de leden van het
panel bereid gemiddeld genomen ruim 1 jaar
langer door te werken. Er zijn belangrijke
verschillen waarneembaar naar
inkomensklassen. Werknemers met lagere
inkomens of een gering vermogen hebben
over het algemeen een grotere bereidheid
om door te werken als zij hiermee hun
pensioen kunnen aanvullen. Werknemers met
een hoger inkomen of groter vermogen zijn
vooral geneigd om bij een versobering van
de pensioenvoorzieningen in te teren op
hun vermogen in plaats van langer door te
werken.
Vooral jongere mensen blijken gevoelig te
zijn voor maatregelen gericht op het
langer laten doorwerken. Dit betekent dat
de volledige effecten van de maatregelen
pas op termijn - als de huidige jongeren
ouder geworden zijn - zichtbaar zullen
worden. Maar uit de enquête blijkt ook dat
voor een deel van de gepensioneerden
deeltijdwerk een mogelijkheid is om weer
aan het arbeidsproces deel te nemen. Dit
heeft direct invloed op de
arbeidsparticipatie. Bij dit alles moet
bedacht worden dat veel mensen slecht op
de hoogte zijn van hun eigen pensioen, en
ook nauwelijks bezig zijn met de
beslissing wanneer te stoppen met werken.
Hier is in termen van voorlichting nog een
wereld te winnen.
Slot
Ik zou mijn opmerkingen hier vanmiddag als
volgt willen samenvatten. Hoewel de
economische groei in Nederland tijdelijk
een pas op de plaats lijkt te maken, heeft
zij - meer nog dan de rente wereldwijd -
opwaarts potentieel. De conclusie dat
ouderen best te motiveren zijn meer in het
arbeidsproces te participeren laat zien
dat ook de vooruitzichten voor de langere
termijn positief zijn.
Noot 1: Zie het artikel 'De Nederlandse
economie in 2005-2007: Een voorspelling
met Morkmon', Kwartaalbericht De
Nederlandsche Bank, juni 2005.
Noot 2: Rogoff, Kenneth, 2003,
Globalization and global disinflation,
paper gepresenteerd tijdens Jackson
Holeconference on 'Monetary policy and
uncertainty: adapting to a changing
economy'.
Noot 3: Greenspan, Alan, 2005, Testimony
before the Committee on Banking, Housing,
and Urban Affairs, U.S.Senate February 16,
2005.
Noot 4: ECB maandbericht april 2005.
Noot 5: Deze gegevens dateren van juni
2003; zie Wu, Tao, 2005, The long-term
interest rate conundrum: not unraveled
yet?, Federal Reserve Bank of San
Francisco Economic Letter.
Noot 6: Voor een bondig overzicht van de
rol van de evenwichtsrente in het
monetaire beleid, zie Amato, Jeffery,
2005, The role of the natural rate of
interest in monetary policy, BIS working
papers no. 171.
Noot 7: Huizinga, F. en B. Smid, 2004,
Vier vergezichten op Nederland, CPB
special publications 55.
Noot 8: CESIfo Report on the European
Economy 2005.
Noot 9: Bruinshoofd, Allard en Sybille
Grob, 2005, Arbeidsparticipatie van
ouderen, microfinanciële motivaties en
beleidsaspecten, te verschijnen DNB
Occasional Studies.
Downloads
Grafieken bij de speech
van president Wellink Over
grijze luchten en een
zonniger toekomst
Disclaimer > Speech president Wellink 'Over grijze ©DNB
| Contact luchten en een zonniger toekomst'
| Help