Uitspraak vastgesteld d.d. 15 juni 2005
door mr. A. Herstel, voorzitter, mw. C.J.E.M. Joosten, mr. drs.
M.M.P.M. Kreyns, mw. E.H.C. Salomons en mr. A.H. Schmeink, leden, in
tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris.
de Stichting Woningwinkel Zuid-Kennemerland / N. Bakker, S. Sietsma en
Netwerk (EO)
Uitspraak: ongegrond
In het kader van een reportage over de situatie van de heer Schmitz,
een Nederlander die woonachtig is in Thailand en door de tsunami van
december 2004 is getroffen, is een telefoongesprek tussen Schmitz en
een medewerkster van klaagster uitgezonden. De klacht is dat
verweerders journalistiek onbehoorlijk hebben gehandeld door geen
melding te maken van de opname en uitzending van dat telefoongesprek.
Eerder heeft de Raad overwogen dat een journalist die een
telefoongesprek opneemt teneinde (delen van) die opname in een
uitzending ten gehore te brengen, zijn gesprekspartner ervan op de
hoogte dient te stellen dat en met welk doel hij die opname maakt,
zulks behoudens bijzondere omstandigheden. (vgl. RvdJ 2005/21). Voorts
heeft de Raad herhaaldelijk overwogen dat een journalist degene over
wie hij publiceert met open vizier tegemoet behoort te treden, dat wil
zeggen zijn hoedanigheid aan hem bekend te maken. Slechts indien
sprake is van bijzondere omstandigheden kan rechtvaardiging bestaan
voor het niet naleven van deze regel. (vgl. RvdJ 2005/10). Dit geldt
evenzeer wanneer een journalist degene over wie hij publiceert of
uitzendt niet zelf benadert, maar wanneer een derde dit doet met de
bedoeling hiervan voor een publicatie of uitzending gebruik te (laten)
maken.
Verweerders hebben beoogd aan de orde te stellen welke hindernissen
Schmitz tegenkomt bij het zoeken naar een woning in Nederland. Zij
hebben vooral een beeld willen schetsen van de moedeloosheid die door
die zoektocht bij Schmitz is ontstaan. Het is niet onredelijk dat
verweerders daarbij kennelijk van belang hebben geacht dat die
moedeloosheid met name wordt veroorzaakt door de informatie die
Schmitz ontvangt van verschillende instellingen, waaruit kan worden
opgemaakt dat het niet waarschijnlijk is dat de gewenste woning op
korte termijn zal worden gevonden. Het is niet onaannemelijk dat
verweerders deze hindernissen en het daarmee gepaard gaande gevoel van
moedeloosheid van Schmitz zonder toepassing van de gevolgde werkwijze
niet op de door hen beoogde realistische en waarheidsgetrouwe wijze
hadden kunnen weergeven.
Aldus is sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat
verweerders niet bekend hebben gemaakt dat het telefoongesprek zou
worden opgenomen en uitgezonden. Bovendien is door de medewerkster van
klaagster slechts feitelijke, openbare informatie naar voren gebracht.
Juist het verstrekken van die informatie was van belang voor het
beoogde doel van de reportage. Niet is gebleken dat het uitzenden van
de informatieverstrekking schadelijk is geweest voor de belangen van
klaagster. Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de Raad van
oordeel dat verweerders geen grenzen hebben overschreden.
Trefwoorden:
- Journalistieke werkwijze: bandopnamen, verzwijgen eigen identiteit
Publicatie op www.rvdj.nl onder nr. 2005/30
---
Uitspraak vastgesteld d.d. 15 juni 2005
door mr. drs. M.M.P.M. Kreyns, waarnemend voorzitter, mw. C.J.E.M.
Joosten, E.H.C. Salomons, en mr. A.H. Schmeink, leden, in
tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris.
X / B. Haan (NCRVs Netwerk)
Uitspraak: ongegrond
Medio 2003 is in Netwerk de reportage Belastingdienst pleegde valsheid
in geschrifte tijdens vogelpest uitgezonden, waarin mr. dr. A.
Pleijsier commentaar heeft geleverd op de handelwijze van de
belastingdienst. Naar aanleiding daarvan heeft klager via de website
www.netwerk.tv een e-mail gestuurd met de tekst: Geachte redactie, Ik
geef u het advies om op de zoekmachine (google) de naam Arthur
Pleijsier en plagiaat in te voeren. U kunt ook in het U-blad van de
Universiteit Utrecht kijken. Volgens klager heeft verweerder
onzorgvuldig gehandeld door het e-mailbericht van klager en de reactie
daarop van verweerder in kopie aan Pleijsier te zenden.
De Raad overweegt allereerst dat ten tijde van het indienen van het
klaagschrift nog geen zes maanden waren verstreken na invoering van de
op 1 februari 2005 ingevoerde termijn, waarbinnen een klacht bij de
Raad moet worden ingediend. Klager kan niet worden tegengeworpen dat
hij zijn klaagschrift niet binnen zes maanden na de gewraakte
journalistieke gedraging heeft ingediend. Ondanks het tijdsverloop is
klager ontvankelijk in zijn klacht (vgl. RvdJ 2004/36).
Verder blijkt volgens de Raad uit de aanhef van het bericht dat dit
gericht is aan de redactie. Het is niet onredelijk dat verweerder het
e-mailbericht heeft opgevat als een verzoek van een kijker om nader
onderzoek te doen. Verweerder heeft contact opgenomen met Pleijsier en
hem de gelegenheid gegeven te reageren op de door klager naar voren
gebrachte informatie. Gegeven de wijze waarop klager zijn informatie
aan verweerder heeft verstrekt, komt het voor zijn rekening en risico
dat verweerder de informatie in het e-mailbericht heeft onderzocht en
de inhoud van dat bericht voorts aan Pleijsier heeft kenbaar gemaakt.
De Raad acht daarbij mede van belang dat het e-mailbericht geen
mededeling bevatte dat het bericht vertrouwelijk diende te worden
behandeld. Bovendien ontbrak nadere informatie waaruit verweerder had
moeten opmaken dat vertrouwelijke behandeling gewenst dan wel
noodzakelijk was. De klacht is dan ook ongegrond.
Trefwoorden:
- Journalistieke werkwijze: misbruik van informatie
- Procedure: ontvankelijkheid
- Rectificatie/weerwoord: ingezonden brieven
Publicatie op www.rvdj.nl onder nr. 2005/29
---
Raad voor de Journalistiek