Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk: VD. 2005/1777
datum: 17-06-2005

onderwerp: Ontwikkelingen in de schapensector

Bijlagen: 2

Geachte Voorzitter,

Ter voorbereiding van het Algemeen Overleg op 22 juni a.s. wil ik u nader informeren over een aantal ontwikkelingen in de schapen- en geitensector.
In de eerste plaats zal ik ingaan op het preventiebeleid dierziekten in de schapensector en geef ik u mijn zienswijze op de brief van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) d.d. 1 juni 2005 over de 'Audit exportcertificering schapen en geiten 2005'.
Ten tweede informeer ik u over de meest recente ontwikkelingen in de schapen- en geitensector met betrekking tot elektronische identificatie.
Tot slot heeft u mij verzocht te reageren op hetgeen in het rondetafelgesprek van 27 april jl. is gezegd over de scrapie-aanpak.

Preventiebeleid dierziekten in de schapensector

Achtergrond verzamelregelgeving

Vanwege de rol van schapen en veemarkten ten tijde van de mond- en klauwzeer (MKZ)-crisis bij de verspreiding van het MKZ-virus, met name in het Verenigd Koninkrijk, is zowel de nationale als Europese regelgeving ten aanzien van de handel in schapen aangescherpt. In 2001 is de nationale regelgeving aangepast, waarbij onder meer is bepaald dat slachtschapen slechts éénmaal verzameld mogen worden op erkende verzamelcentra en dat bij onderlinge bedrijfscontacten een quarantaineperiode van 21 dagen moet worden aangehouden. In 2003 is ook de Europese regelgeving gewijzigd. In deze Europese regelgeving is ook een quarantainemaatregel bij export van schapen verplicht gesteld. Wel is voor slachtschapen onder bepaalde voorwaarden een tweede verzamelslag toegestaan.
Bij de implementatie van de EU-regelgeving is evenwel besloten om voorlopig vast te houden aan de nationale regel dat evenhoevigen in Nederland maar éénmaal mogen worden verzameld. Dit heeft te maken met het feit dat het systeem van identificatie en registratie (I&R) van schapen en geiten minder vergaand is dan bij andere diersoorten (handmatige registratie van koppels, geen centrale database van individuele dieren zoals bij runderen), alsmede met de veterinaire risico's die het verzamelen van schapen met zich brengt.
Ik wil er in dit verband ook op wijzen dat Nederland destijds door het oog van de naald is gekropen doordat er bij de introductie van het virus in Nederland al sprake was van een verzamelverbod, waarmee grootschalige verspreiding binnen Nederland is voorkomen. Gezien de voorspelling dat er bij het huidige non-vaccinatiebeleid in de EU rekening gehouden moet worden met één MKZ-uitbraak per 10 jaar hebben deze regels nog niets aan actualiteit ingeboet. Daarom staat continuering van dit beleid voor mij voorop.

Ontwikkelingen/onderzoeken

Medio 2003 heeft een evaluatie plaatsgevonden van de nationale preventieve regelgeving. Hierbij is onder andere naar voren gekomen dat het draagvlak en de naleving van de verzamelregelgeving in met name de schapenhouderij gering is. Aangezien de primaire verantwoordelijkheid voor de preventie van dierziekten bij de sector ligt heb ik vervolgens aan het landbouwbedrijfsleven gevraagd zelf met een plan te komen voor de preventieve gezondheidszorg, dat op voldoende draagvlak in de sector kan rekenen.
Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO Nederland), de Samenwerkende Veetransporteurs (Saveetra) en de Nederlandse Bond voor Handelaren in Vee (NBHV) hebben begin 2005 voorstellen gedaan. De voorstellen lijken op het eerste gezicht meer regels, meer administratieve lasten en hogere toezichts- en controlelasten te veroorzaken. Ook vind ik met name de veetransitcentra veterinair niet verantwoord. Er wordt echter wel een belangrijke stap gezet naar een andere verantwoordelijkheidsverdeling (private certificeringsystemen) tussen overheid en bedrijfsleven.

De geringe naleving van de regelgeving op het gebied van de preventie van dierziekten door de schapensector is in 2003 voor de Algemene Inspectiedienst (AID) en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie aanleiding geweest een grootschalig onderzoek te verrichten naar de handel in schapen. Dit onderzoek bevestigt het beeld dat dit specifieke deel van de schapensector de nationale en de EU-regelgeving zeer slecht naleeft. Naar aanleiding hiervan heeft de AID de afgelopen maanden een intensievere controle uitgevoerd ten aanzien van het vervoer van schapen en van de administratieve verplichtingen van schapenverzamelcentra. Deze controle-intensiteit zal voorlopig worden gecontinueerd. Strafrechtelijke vervolging van de overtreders van eerdergenoemd onderzoek is ingezet.

Naar aanleiding van dit laatste onderzoek heb ik de VWA om haar controleactiviteiten ten aanzien van de handel in schapen door te lichten. Dit heeft geleid tot het reeds vermelde rapport 'Audit exportcertificering schapen en geiten 2005'. Het rapport kent twee belangrijke conclusies:
* de afgifte van exportcertificaten voor met name slachtschapen door de VWA vindt op het ogenblik plaats zonder adequate administratieve onderbouwing;
* de verschillende schapenboekhoudingen in Nederland sluiten niet op elkaar aan.
De VWA acht het voor hun uitvoerende taak noodzakelijk dat er zo spoedig mogelijk een goed functionerend I&R-systeem voor schapen en geiten komt.

Ten aanzien van het eerste punt wordt in het rapport aangegeven welke stappen de VWA verder zal nemen om deze situatie te verbeteren:
* De administratieve controle wordt aangescherpt;
* Steekproefsgewijs zal de VWA in samenwerking met de AID de administratie verifiëren door individuele dieren terug te traceren van verzamelplaats naar veehouder;
* Er wordt een pool van dierenartsen gevormd die over de 14 verzamelplaatsen gaan rouleren en die onderling het werk van certificerende dierenartsen zullen toetsen.
Ook komt in het rapport naar voren dat de verschillende schapenboekhoudingen in Nederland voor het jaar 2004 een verschil aangeven van 162.000 schapen.

Maatregelen
Ik heb er vertrouwen in dat de maatregelen die de AID en VWA de afgelopen maanden hebben getroffen tot een verbetering van de naleving zullen leiden. Op dit moment wordt in overleg met het OM bekeken in hoeverre de handhaving nog effectiever kan worden ingezet. Om er voor te zorgen dat in de schapensector nog meer overeenkomstig de regels wordt gehandeld, zal meer gebruik worden gemaakt van bestuursrechtelijke maatregelen. Bestuursrechtelijke maatregelen zijn in tegenstelling tot strafrechtelijke maatregelen voornamelijk gericht op herstel van situaties die niet in overeenstemming zijn met de wettelijke regels. Hierbij valt te denken aan het aanbrengen van verplichte oormerken. Daarnaast zal ik de volgende maatregelen in gang zetten:
* De invoering van elektronische identificatie van schapen en geiten wordt opgepakt.
* Zie hieronder;
* Het in overweging nemen van een tweede verzamelslag als het bedrijfsleven een eenvoudig controleerbare terugtracering van de individuele schapen tot het bedrijf van herkomst mogelijk maakt. Volgens mij zal dit echter pas met de invoering van elektronische identificatiemiddelen mogelijk worden. Indien het bedrijfsleven mij op een eerder tijdstip deze garantie kan bieden, zal ik dit eerder in overweging nemen;
* Een passieve houding (slecht bijgehouden bedrijfsregisters, afgifte van blanco getekende transportdocumenten) van de primaire bedrijven creëert fraudemogelijkheden. Door middel van voorlichting zal de sector geïnformeerd worden over de achtergronden van de regels en de risico's van het desbetreffende gedrag;
* Ten slotte zal ik, uitgaande van het huidige kabinetsbeleid (minder regels, Level playing field, minder administratieve lasten, meer verantwoordelijkheid bedrijfsleven) per sector bezien of aanpassing van preventieve regels mogelijk is. Daarbij staat wel voorop dat het huidige nagestreefde niveau van preventie gehandhaafd blijft.
Tot slot merk ik op dat ik geen aanwijzingen heb dat het verschil in boekhoudingen van 162.000 schapen enkel wordt veroorzaakt door fraude als gevolg van illegale exporten of slachtingen. Nader onderzoek zal hierover uitsluitsel moeten geven.

Elektronische identificatie schapen en geiten

Op 9 juli 2005 worden de identificatie- en registratieregels voor schapen en geiten in het kader van EU-verordening 21/2004 aangescherpt, daarbij wordt toegewerkt naar individuele registratie. De intensivering van I&R regels vindt plaats in twee stappen.
Per 9 juli 2005 moeten alle dieren geboren na die datum worden geïdentificeerd met twee identificatiemiddelen. Op deze manier kan een dier gedurende het hele leven hetzelfde individuele nummer behouden. Dezelfde verordening schrijft voor dat per 1 januari 2008 zal worden overgestapt op elektronische identificatie en individuele registratie. Uiterlijk 30 juni 2006 komt de Europese Commissie met een rapport hierover. Dit kan er mogelijk toe leiden dat de invoering wordt uitgesteld tot een latere datum als blijkt dat elektronische identificatie nog niet rijp is voor grootschalige invoering binnen Europa.

Voor de sector schapen en geiten betekent de implementatie van de EU-verordening 21/2004 een verzwaring van de administratieve lasten, die echter deels kan worden weggenomen door inzet van elektronische identificatiemiddelen en geavanceerde afleesapparatuur.
Om op gepaste wijze invulling te kunnen geven aan de eisen vanuit de EU heeft het ministerie van LNV in samenwerking met de sector een project opgestart om te bepalen welke systematiek van identificatie en registratie het beste past bij de Nederlandse situatie en hoe daarbinnen maximaal kan worden geprofiteerd van de mogelijkheden die elektronische identificatie met zich brengt. In dit onderzoek zal met nadruk de praktijksituatie van de sector aan de orde worden gesteld en zal worden gezocht naar werkbare oplossingen, uiteraard binnen de kaders van de vigerende wet- en regelgeving. Wat betreft de toepassing van chiptechnologie is ruimte ingepland voor het doen van enkele proeven teneinde de haalbaarheid van bepaalde technologische oplossingen te kunnen aantonen. Verder zullen ook de financiële consequenties in beeld worden gebracht en zal worden aangegeven op welke wijze van de bestaande naar de gewenste situatie over kan worden gegaan. Om het onderzoek van een behoorlijk praktijkgehalte te voorzien en voldoende draagvlak te kunnen kweken is in de projectorganisatie op diverse niveaus rekening gehouden met inbreng van vakmensen afkomstig van de sector. De resultaten van dit project zullen eind dit jaar beschikbaar komen. Ik zet mij er voor in om de verplichte invoering van elektronische identificatie van schapen en geiten op 1 januari 2007 rond te hebben. Dit is weliswaar later dan de VWA en de sector wenselijk achten maar een jaar eerder dan de EU op dit moment voorschrijft. Ik acht het technisch niet haalbaar om elektronische identificatie eerder in te voeren.

Scrapie-aanpak

In het rondetafelgesprek van 27 april jl. tussen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de schapensector kwamen twee onderwerpen met betrekking tot scrapie nadrukkelijk ter sprake.
Dat waren de doelmatigheid van het fokprogramma op TSE-ongevoeligheid en de bepaling dat schapenhouders met minder dan tien schapen nog niet verplicht zijn erfelijk ongevoelige rammen in te zetten. Ik zal op beide aspecten mijn reactie geven.

De doelmatigheid van het fokprogramma

Naast instemming van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD), De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), het Productschap voor Vee en Vlees (PVV) en LTO-Nederland met het fokprogramma, signaleerde met name de Groep Noodkreet Schapenhouderij (de heer A.J.J. Westendorp c.s.) enkele potentiële risico's. Kern van de kritiek was dat er in de toekomst nieuwe TSE-varianten zouden kunnen opduiken waarvoor de ongevoelige schapenstapel (de zogenaamde ARR/ARR-schapen) toch gevoelig zijn. Dat recent nieuwe atypische vormen van scrapie zijn waargenomen zou daarvoor een aanwijzing zijn. Men vreest onder meer dat er door het fokprogramma erfelijke eigenschappen verloren gaan die later toch van essentieel belang zijn als antwoord op die nieuwe varianten.

Op 24 november 2004 heb ik u een brief gezonden in reactie op een brief van de Groep Noodkreet Schapenhouderij aan uw Kamer (Kamerstuk II, 2004-2005, 24668, nr. 95). Een aantal aspecten heb ik op 8 februari 2005 verder toegelicht in antwoord op vragen van de heer Oplaat (VVD) over het fokprogramma (Aanhangsel handelingen, 2004-2005, 898). In het licht hiervan heeft de Groep Noodkreet geen nieuwe gezichtspunten ter sprake gebracht. Ik kan daarom in zijn geheel verwijzen naar bovengenoemde stukken.
Zoals ik daarin heb benadrukt zijn de lidstaten en de Europese Commissie zich bewust van de eventuele risico's. Daarom zijn de lidstaten verplicht jaarlijks grote aantallen schapen en geiten op de aanwezigheid van TSE's te testen. Alle positieve gevallen worden bovendien op diverse manieren in de laboratoria onderzocht om na te gaan of zich geen vreemde en ongewenste zaken voordoen. In mijn brieven aan de Kamer heb ik ook uitgelegd waarom Nederland al vroeg heeft gekozen voor een bestrijdingsstrategie die de nadruk legt op erfelijke ongevoeligheid. Een zorgvuldige besluitvorming over nieuwe ontwikkelingen vergt een afweging van alle voors en tegens. Ik betreur het dat de Groep Noodkreet c.s. de omvangrijke TSE-monitoring in de EU buiten beschouwing laat terwijl dat toch een essentieel gegeven is. Ook heeft de groep geen oog voor de risico's en maatschappelijke nadelen van een aanpak waarin de vernietiging van verdachte en besmette dieren centraal staat.

De uitzondering voor schapenhouders met minder dan tien schapen op de verplichting om erfelijk ongevoelige rammen in te zetten

In 2003 heb ik het PVV gevraagd om het fokkerijbeleid, dat voor een deel mede bepaald wordt door Brusselse eisen, vorm te geven. Ik vind het echter wel een belangrijke verantwoordelijkheid van mijn ministerie om erop toe te zien dat het PVV daarbij alle maatschappelijke belangen, dus ook die van de hobbydierhouderij, op een evenwichtige manier waarborgt. Belangrijk punt is de verplichting om erfelijk ongevoelige rammen in te zetten. De niet-commerciële schapenhouderij had er bij monde van de Nederlandse Vereniging van Hobbydierhouders (NBvH) en de Vereniging van Speciale Schapenrassen (VSS) al eerder bij mij op aangedrongen dat de uitzondering op de verplichting voor kleine schapenhouders blijft bestaan.

Het PVV en beide verenigingen hebben overleg gevoerd over de verplichting. Het overleg heeft ertoe geleid dat het PVV voornemens is de uitzondering te handhaven voor de 'kleine' houders van een groot aantal speciale en buitenlandse schapenrassen. Deze uitzondering komt bovenop de al langer bestaande voorziening voor (kleine en grote) schapenkuddes die tot de rassen behoren waarbij door het fokken op TSE-ongevoeligheid inteelt- of andere problemen dreigen. Ik heb u daarover geïnformeerd in mijn brief van 12 november 2004 (Kamerstuk II, 2004-2005, 24668, nr. 94).

Dat betekent dat hobbydierhouders, die andere schapen dan de hiervoor bedoelde speciale en buitenlandse rassen houden, zoals bijvoorbeeld Texelaarschapen, komend dekseizoen ongevoelige rammen moeten inzetten. Ik vind dat een verantwoorde keuze omdat deze schapenhouders hun dieren vooral afzetten in de commerciële circuits en omdat zij naar schatting ruim 10% van het schapenaanbod vertegenwoordigen.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman
Bijlagen
Aanbiedingsbrief VWA aan minister LNV over audit 'Exportcertificering schapen & geiten'