Tweede Kamer der Staten Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
t.a.v. de Commissie voor de Rijksuitgaven
Datum Ons kenmerk
22 juni 2005 BZ 2005-491
Onderwerp
Stichtingen
Geachte commissieleden,
Naar aanleiding van een aantal mededelingen aan de Tweede Kamer in december 2002 en januari 2003
over de oprichting van een aantal stichtingen volgens artikel 34 van de CW heeft u in een brief van
13 februari 2003 vragen gesteld over het gebruik van de rechtsvorm stichting door bewindspersonen.
In antwoord daarop heb ik in een brief van 20 mei 2003 aan u laten weten dat ik een inventarisatie
zou gaan uitvoeren. De inventarisatie is eind 2004 afgerond en met deze brief geef ik antwoord op
de door u gestelde vragen.
In een brief van 31 mei 2005 brengt u mij de brief van 13 februari 2003 in herinnering. De reden
waarom u met een oponthoud over de resultaten wordt geïnformeerd is omdat het in eerste instantie
mijn intentie was om de resultaten van het onderzoek samen te voegen met de kabinetsreactie inzake
IBO-VOR. Bij nader inzien bleek dit kabinetsstandpunt toch een minder geschikt moment voor
beantwoording van de vragen over stichtingen. Het kabinetsstandpunt gaat namelijk in het bijzonder
in op zbo?s.
Antwoorden
In de bijlage is per departement een overzicht opgenomen van de stichtingen die door
bewindspersonen (mede) zijn opgericht dan wel die de bewindspersoon heeft doen laten oprichten. De
antwoorden op uw vragen zijn van deze overzichten afgeleid.
1) Welke stichtingen zijn de laatste 10 jaar (al dan niet mede) door bewindspersonen
opgericht, dan wel hebben bewindspersonen doen oprichten.
Met uitzondering van AZ hebben alle bewindspersonen zowel stichtingen (mede) opgericht als
stichtingen doen laten oprichten. De hoeveelheid stichtingen die bewindspersonen hebben doen
oprichten dan wel (mede) hebben opgericht verschilt sterk per departement en loopt uiteen van 6
stichtingen voor het ministerie van Financiën tot 53 stichtingen voor het ministerie van OCenW. In
totaal zijn er vanaf 1991 209 stichtingen opgericht waarvan 109 (mede) door de bewindspersoon zijn
opgericht. Er was in 100 keer sprake van doen oprichten. In de onderstaande grafiek wordt per
departement het aantal opgerichte stichtingen weergegeven. Inmiddels zijn er 41 van de 209
stichtingen weer ontbonden.
2) Op welke wijze is bij elk van deze stichtingen de betrokkenheid van en het toezicht door
de bewindspersonen geregeld?
In het onderzoek is deze vraag toegespitst op het ?(mede) oprichten? van stichtingen. Bij het ?doen
oprichten? van een stichting beperkt de betrokkenheid van de bewindspersoon zich namelijk tot de
subsidierelatie. Omdat hier dus geen verschil bestaat bij subsidieverlening zoals bedoeld in het
AWb is betrokkenheid van een bewindspersoon bij een stichting vanuit de optiek van
subsidieverlening geen onderwerp van onderzoek geweest. Om de betrokkenheid van en het toezicht
door de bewindspersonen bij een stichting vast te stellen zijn de bevoegdheden van de
bewindspersonen zoals vastgelegd in de statuten van een stichting als uitgangspunt genomen.
In onderstaande tabel staan de meest voorkomende bevoegdheden weergegeven die in de statuten zijn
opgenomen.
1Instemmingsrecht interne regels 9Goedkeuring minister voor bindende voorschriften
2Stellen van beleidsregels 10Aanstellen bestuursleden
3Vaststellen tarieven 11Inlichtingenrecht
4Goedkeuringrecht grote financiële verplichtingen12Goedkeuring begroting en jaarrekening
5Vernietigingsbevoegdheid 13Goedkeuring ingrijpende personele beslissingen
6Evaluatiebepaling 14Ontslag bestuursleden
7Taakverwaarlozingsregeling 15Geven van begrotingsvoorschriften
8Recht op toezending jaarverslag 16Vaststellen statutenwijziging
In de onderstaande grafiek wordt aangegeven hoe vaak deze afzonderlijke bevoegdheden in de statuten
zijn opgenomen bij de stichtingen die door bewindspersonen (mede) zijn opgericht.
De betrokkenheid van en het toezicht op de stichtingen die door bewindspersonen (mede) zijn
opgericht wordt vooral vorm gegeven door het recht op toezending van het jaarverslag, een algemeen
inlichtingenrecht, het laatste woord bij een statutenwijziging, fusie of ontbinding, goedkeuring
begroting en jaarrekening en een evaluatiebepaling.
3) Welk soort taken voert elk van deze stichtingen uit? Zijn dat louter beleidsuitvoerende
taken of zijn er ook beleidsontwikkelende taken aan hen opgedragen?
Aan de stichtingen zijn uitsluitend beleidsuitvoerende taken opgedragen. In het onderzoek is
gebleken dat onderscheid gemaakt kan worden naar:
Reguliere uitvoering, bijvoorbeeld de Stichting Geschillencommissie Consumentenzaken, de Stichting
Beheerinstituut Veilig Wonen en de Stichting Bodemsanering NS,
Fondsen, bijvoorbeeld de Stichting Prins Clausfonds voor Cultuur en Ontwikkeling, de Stichting
Arbeidmarkt- en Opleidingsfonds voor de Overheid en de Stichting Joods Humanitair Fonds,
Museale instellingen, bijvoorbeeld de Stichting Nederlands Instituut Architectuur en Stedenbouw, de
Stichting Rijksacademie voor Beeldende Kunst en Vormgeving en de Stichting tot Exploitatie van het
Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie,
Kenniscentra, bijvoorbeeld de Stichting Kenniscentrum Groot Stedenbeleid en de Stichting Centraal
Bureau voor Genealogie,
Platformen, bijvoorbeeld de Stichting Nationaal Platform Criminaliteitbestrijding, de Stichting
Scheeps Afvalstoffen Binnenvaart.
4) Welke van deze stichtingen zijn te zien als ZBO?s in de zin van de Kaderwet ZBO?s, welke
als RWT?s in de zin van artikel 91 van de comptabiliteitswet 2001 en welke vallen onder de beoogde
werkingssfeer (lijst A of lijst B) van de eerste wijziging van de Comptabiliteitswet 2001?
In de bijlage staat per departement per stichting vermeld of het een reguliere stichting dan wel
een ZBO en/of RWT betreft. Daarbij is ook aangegeven of een stichting onder de beoogde
werkingssfeer van de eerste wijziging van de comptabiliteitswet valt.
Van de 209 stichtingen die zijn opgericht vanaf 1991 is in 27 keer sprake van een stichting die
valt onder de definitie van een ZBO in de zin van de Kaderwet. Het betreft hier voor het overgrote
deel (21 van de 27) stichtingen die op basis van een wettelijke regeling een fonds beheren. Het
betreft hier onder andere de Stichting Maror gelden Overheid, de Stichting Vervangingsfonds en
Bedrijfsgezondheidszorg voor het onderwijs en stichtingen die fondsen beheren ter bevordering van
de kunst.
Van de 209 stichtingen zijn 37 RWT zoals bedoeld in de zin van artikel 91 van de CW. Naast de
eerdergenoemde fondsen (deze zijn zowel zbo als RWT) betreft het hier vooral musea die wel onder de
reikwijdte van artikel 91 van de CW vallen maar niet onder de definitie van een zbo volgens de
Kaderwet. Van de 209 stichtingen vallen 38 stichtingen onder de eerste wijziging van de
comptabiliteitswet (Lijst A of B).
5) Hoe wordt elk van de stichtingen gefinancierd (uit publieke middelen, uit private middelen
dan wel een combinatie van beide?)
Uit het overzicht van stichtingen per departement blijkt dat de wijze van financiering sterk
uiteenloopt. De mate waarin de overheid het initiatief heeft genomen tot oprichting van de
stichting en de betrokkenheid van derden bij een stichting is veelal bepalend voor de mate waarin
de stichting vanuit publieke middelen wordt gefinancierd. Zo worden de stichtingen die een fonds
beheren in het algemeen volledig gefinancierd vanuit publieke middelen (begrotingsgelden vanuit het
Rijk, provincies en gemeenten). Musea worden grotendeels vanuit publieke middelen gefinancierd maar
kennen ook een private bijdrage in de vorm van o.a. opbrengsten uit kaartverkoop. Verder is er een
aantal certificerende stichtingen die volledig privaat, op basis van het profijtbeginsel worden
gefinancierd. Het betreft hier stichtingen zoals Stichting Toezicht Certificatieschema's Verticaal
Transport en de Stichting Beheer Certificatieregeling Arbo-diensteaandeel.
6) Welk financieel belang is met elk van deze stichtingen gemoeid wat betreft de publieke
middelen?
Stichtingen worden uit publieke en/of private middelen gefinancierd. Tot de publieke middelen
worden in het onderzoek de bijdragen vanuit de begroting van de Rijksoverheid en andere overheden
gerekend. De overige bijdragen in de vorm van entreeprijzen, heffingen en private giften worden als
private financiering beschouwd. De bijdrage per stichting loopt sterk uiteen en is afhankelijk van
bijvoorbeeld de taak die de stichting uitvoert
De stichtingen die bewindspersonen hebben doen oprichten dan wel (mede) hebben opgericht hebben een
gezamenlijk budget van ? 2,3 mld. waarvan ? 1,6 mld. afkomstig is uit publieke middelen.
7) Op welke wijze is de verantwoording van deze publieke middelen aan de Kamer geregeld?
Bijdragen aan stichtingen lopen mee in de jaarlijkse begrotings- en verantwoordingscyclus van de
departementen en zijn als dusdanig onderwerp van de accountantscontrole. De bijdragen aan
individuele stichtingen worden in de begrotingsartikelen veelal niet expliciet vermeld omdat deze
vaak een klein onderdeel vormen van het begrotingsartikel.
De Minister van Financiën,
Ministerie van Financiën