Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA `s-GRAVENHAGE
Uw brief Ons kenmerk
SV/A&L/05/47325
Onderwerp Datum
Wet WIA 22 juni 2005
Op 16 juni heb ik u de CPB-toets gezonden inzake de rentehobbel in de WGA-regeling. Het
kabinet heeft het CPB om een dergelijke toets gevraagd op verzoek van uw Kamer, gegeven
de recente ramingen met betrekking tot de verwachte instroom in de WGA en in het
verlengde daarvan de gevolgen voor de hoogte van de rentehobbel. Het kabinet heeft De
Nederlandsche Bank gevraagd om de vraag betreffende de mogelijke meerwaarde van een
waarborgfonds te beantwoorden. Dit antwoord treft u bijgaand aan. Om zicht te krijgen op
de hoogte van de rentehobbel bij uiteenlopende perioden, heb ik het CPB om een
plausibiliteitstoets gevraagd, welke is bijgevoegd.
Conform mijn toezegging doe ik u hierbij het oordeel van het kabinet over de uitvoering van
de WGA toekomen, mede in het licht van de CPB-notitie en het antwoord van DNB.
Het CPB geeft in zijn toets aan dat uit de literatuur geen theoretische noch empirische
aanwijzingen blijken die antwoord geven op de vraag wat de meest efficiënte en effectieve
uitvoeringssystematiek is. De toets geeft dus geen argumenten voor een publieke uitvoering.
Evenmin wijst de CPB-toets richting een volledig privaat stelsel. Het CPB wijst wel op de
plausibiliteit van het kabinetsvoorstel: "Een hybridesysteem zou een extra prikkel vormen
voor private verzekeraars om de WGA zo efficiënt mogelijk uit te voeren, mits er sprake is
van gelijke condities ten aanzien van premiedifferentiatie. Een hybridestelsel kan zo een
zekere veiligheidsklep vormen in het geval private premies onverhoopt structureel hoger
zouden uitvallen dan de publieke premie."
Het kabinet concludeert dat een stelsel van keuzevrijheid de beste uitgangspositie biedt voor
een efficiënte en effectieve uitvoering. In dit model is er enerzijds ruimte voor maatwerk in
de private sfeer, terwijl anderzijds het UWV een tegenwicht vormt tegen ongewisse
prijsontwikkeling. Het kabinetsvoorstel is daarmee ook een ingroeimodel. De verwachting is
dat werkgevers geleidelijk aan van hun keuzevrijheid gebruik gaan maken, al dan niet in
combinatie met het eigen beleid inzake preventie en reïntegratie. Hierin kunnen ook sociale
partners een stimulerende rol spelen.
Het kabinet realiseert zich dat uitvoering van het stelsel van keuzevrijheid, zoals voorzien
met ingang van 2006 in het voorstel Invoeringswet WIA, uitvoeringstechnisch hoge eisen
stelt en voor de ontwikkeling van de werkgeverslasten niet zonder risico is. Om tot een
2
verantwoorde en zorgvuldige uitvoering van dit stelsel te komen, stelt het kabinet daarom
voor het level playing field, zoals dat is beschreven in het voorstel Invoeringswet WIA, niet
in het overgangsjaar 2006 maar in 2007 te implementeren. Hierdoor zal de complexiteit van
de uitvoering verminderen. Ingaande 2007 ontstaat daarmee voor werkgevers een reële
keuzevrijheid op basis van premiedifferentiatie, die dan ook door het UWV zal worden
toegepast. Verzekeraars krijgen aldus onder gelijkwaardige condities toegang tot de WGA-
markt. De tijdelijke lastenverzwaring die vanaf 2007 vanwege de zogenoemde rentehobbel
zal optreden, zal ingaande 2007 macro-economisch worden gecompenseerd. Deze
compensatie wordt ingepast in het kader van het budgettaire beeld.
Voor het jaar 2006 zal de bestaande mogelijkheid om eigen risico te dragen gecontinueerd
worden. Dit wil zeggen dat de werkgevers in 2006 voor de WGA eigenrisicodrager kunnen
worden voor de WGA-lasten van de eerste vier jaar. De WGA kent in 2006 nog een
ongedifferentieerde UWV-premie, zonder opslag. Degenen die thans reeds voor de WAO
eigenrisicodrager zijn, worden van rechtswege eigenrisicodrager WGA, tenzij ze aangeven
dit niet te wensen.
De duur van eigen risicodragen met ingang van 2007 zal tijdig in 2006 nader worden
bepaald. Hierbij zal worden afgewogen dat enerzijds het belang dat de eigenrisicodrager
heeft bij reïntegratie toeneemt met de duur en anderzijds dat de tijdelijke lastenverzwaring
als gevolg van de rentehobbel daardoor ook toeneemt.
Het bovenstaande zal worden uitgewerkt in een nota van wijziging.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Bijlagen: 2
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid