D66
De kwaliteit van ons onderwijs staat of valt bij de kwaliteit van de
mensen die het geven en daar schort het volgens Eddy Schuyer,
Eerste-Kamerlid namens D66, nogal aan. Niet alleen is de instroom van
leraren te klein, maar ook aan de kwaliteit van leraren ontbreekt het.
Schuyer vraagt zich dan ook af of het niet verstandig zou zijn voor
Pabos om toelatingseisen te stellen aan toekomstig studenten
bijvoorbeeld door een bepaald profiel op de middelbare school voor
toekomstig Pabo-studenten verplicht te stellen.
Verder plaatste Schuyer kanttekeningen bij de onlangs ontstane ideeën
voor tweejarige Hbo-opleidingen en de mogelijkheid om in twee jaar te
promoveren. In plaats van het niveau van het onderwijs op deze manier
verder omlaag te halen, zouden we volgens de senator ook eens moeten
denken aan het creëren van topstudies die het onderwijsniveau weer wat
op zouden kunnen krikken.
Wel betoonde Schuyer zich gelukkig met de toenemende aandacht voor de
kwaliteit van het onderwijs in het maatschappelijk debat. Onderwijs is
voor de toekomst van ons land van cruciaal belang en het is goed dat
dit eindelijk begint door te dringen.
Lees hier de volledige bijdrage van Eddy Schuyer.
Voorzitter, in een van de laatste vergaderingen van de commissie
onderwijs stelde de voorzitter van de commissie, de heer Klink, dat er
met het aspect van de kwaliteit van het onderwijs iets merkwaardigs
aan de hand is. Bij onderzoek, ook internationaal onderzoek, komt het
Nederlandse onderwijs over het algemeen goed voor de dag. Dat geldt
met name voor het wiskunde onderwijs in het bijzonder.
Maar de gevoelswaarde van de mensen die rechtstreeks met het onderwijs
te maken hebben, en ook van de politici, is een andere. Ernstige
kritiek op het basisonderwijs, ernstige kritiek op het Vmbo. In het
algemeen voortgezet onderwijs kritiek op de profielen en de
vervlakking in algemene zin. En ook het hoger onderwijs waarover we
vorige week met elkaar van gedachten wisselden, vertoont een
geschakeerd beeld.
Waar het onderzoek de criticasters gelijk geeft, is bij de opleidingen
tot het leraarsambt. Ik kom daar uitvoerig over te spreken, omdat dit
een uiterst ernstig feit is als we het over de kwaliteit van het
onderwijs hebben. Immers de kwaliteit van het onderwijs staat of valt
met de kwaliteit van de mensen die het geven, zo mogen we aannemen.
Maar voor het daarover te hebben, wil ik tocht eerst de paradox die de
heer Klink formuleerde wat nader beschouwen. Mijn uitgangspunt daarbij
is, dat klagen over de kwaliteit van het onderwijs vermoedelijk zo oud
als de mens zelf is. In de tijd dat ik een colloquium doctum Latijn
deed, gaf de docent ons een aantal teksten te lezen waarin geklaagd
werd over de kwaliteit van het onderwijs in de Romeinse tijd. Als die
op waarheid zouden hebben berust, is er slechts één conclusie te
trekken: in de senaat van nu zitten uitsluitend nog analfabeten. En
dat is aantoonbaar onjuist.
De reden van klagen over het onderwijsniveau moet wellicht dan ook
gezocht worden in de volgende oorzaken.
Ten eerste hebben volwassenen weinig inzicht meer op welk moment zij
zelf bepaalde kennis hebben verworven en waar zij die kennis hebben
verworven. Op school, thuis of in een andere sociale omgeving.
Ten tweede en dat is in deze tijd meer aan de orde dan in welke
periode daarvoor dan ook wordt in het onderwijs andere kennis
onderwezen dan de volwassenen zelf hebben verworven. Het kan dus heel
goed zo zijn, dat jonge mensen die kennis niet hebben of nog niet
hebben. En dat de klacht over de kwaliteit van het onderwijs komt van
mensen die waarnemen dat de leerling niet weet of nog niet weet wat
zij zelf wel weten en daarenboven ook nog menen dat op de leeftijd van
de leerling al wel te hebben geweten.
Ten derde, de nieuwe kennis die de leerling wel weet maar de
volwassene niet of veel minder wordt niet gezien als even waardevol.
Een voor de hand liggend voorbeeld is natuurlijk het hanteren van het
internet en het opzoeken van kennis via dit systeem. Iets dat de
volwassene als leerling nooit heeft kunnen weten en ook nu bij hem of
haar waarschijnlijk minder in de bagage zit dan van de leerling in de
school.
Toch is het goed hanteren van het internet als informatiebron als men
iets wil weten van enorme betekenis. Het is logisch dat in het
onderwijs van nu daar intense aandacht voor is. En omdat de
onderwijstijd niet van elastiek is, komt de vraag van de keuze wat doe
je wel en wat doe je niet steeds indringender aan de orde.
Ten vierde dient bedacht te worden dat hetgeen als basiskennis
gepresenteerd wordt steeds meer wordt en dat alleen dat al het
onmogelijk maakt om die allemaal in beperkte tijd te kunnen kennen.
Is er dus reden om kritisch te zijn tegenover de kritiek op de
kwaliteit van het onderwijs; aan de andere kant is het goed om steeds
de kwaliteit van het onderwijs te willen verbeteren. Dat is een
eeuwige opdracht. En ook met de nu aangebrachte relativering, wil ik
toch wel de stelling aan, dat er op een aantal kernpunten inzake de
kwaliteit een kritische grens is bereikt.
Een basisvoorwaarde in taalonderwijs is toch dat men zich goed kan
uitdrukken in woord en geschrift. En hoewel taalkundigen relativerend
kunnen zijn over spelling is de maatschappelijke werkelijkheid dat
niet kunnen spellen iemand sociaal achter stelt. De waarde van
hoofdrekenen is met de komst van de zakrekenmachine betrekkelijk
geworden, maar dat kan niet gezegd worden als het gaat om inzicht in
breuken. Jaartallen in geschiedenis kunnen doorslaan als leerobject
maar het kennen van een 25 tot 50 jaartallen heeft functie als het
gaat om het plaatsen van gebeurtenissen in tijd. En zo is er van heel
veel meer vakken aardrijkskunde bijvoorbeeld iets als een canon te
formuleren. Dat gebeurt ook wel in het denken en praktiseren van
leerplanontwikkeling. Bij adviezen over de opzet van een canon is het
zinvol het Instituut voor Leerplanontwikkeling vroegtijdig te
betrekken. Daar hoort bijvoorbeeld de vraag te worden beantwoord, wat
de beste leeftijd is om bepaalde zaken bij te brengen. Zo is de vraag
gerechtvaardigd of grammatica in de basisschool moet als men beseft
dat hetgeen wordt bijgebracht op bijvoorbeeld twaalfjarige leeftijd in
enkele weken kan worden verworven.
Ernstig wordt het pas als deze overwegingen niet meer kunnen worden
besproken door gebrek aan kennis bij docenten. En dat daar alarmerende
berichten over zijn, laat zich moeilijk ontkennen. Verbetering van de
lerarenopleiding in brede zin is van de hoogste urgentie. Het is niet
de eerste keer dat ik aan die bel trek en ook niet de eerste keer dat
ik met deze minister daarover spreek. Ik erken het duivelse dilemma.
Binnen enkele jaren is het tekort aan leraren waarschijnlijk zeer
manifest. En vanuit dat perspectief is het aantrekkelijk om varianten
te bedenken die dat tekort opheffen; de zij instroom bijvoorbeeld.
Maar dat kan niet het hele verhaal zijn. In een commissie over de
lerarenopleiding van enige jaren geleden waar ik deel van uitmaakte,
werd om te beginnen gesteld dat er iets aan de instroom schortte. Laat
iedereen alvorens een opleiding tot leraar te starten maar beginnen
met het VWO-diploma. Ook de kleuterjuffrouw werd er onmiddellijk
gevraagd. Afgezien van het feit dat kleuterjuffrouwen er helaas niet
meer zijn, was ons antwoord "ja". Wel wetend dat dit toch niet
haalbaar zou zijn, maar daarmee werd duidelijk dat de eisen aan
opleiders bepaald dienen te worden versterkt. Als de minister weer
gaat sleutelen aan de profielen bij het voortgezet onderwijs, heeft
dat een direct gevolg voor de lerarenopleiding. Een cultureel profiel
is op zichzelf geen slecht idee voor degenen die dat uit overtuiging
kiezen. Maar een bijkomend gevolg is wel dat met dit profiel ook de
Pabos worden overspoeld en daar is het niet voor bedoeld. Daar is
alleen uit te komen als voor de toelating op de Pabos eisen worden
gesteld hetzij door een ander profiel te vragen, hetzij aanvullende
eisen op het nieuwe profiel te stellen, waardoor er iets van een
waarborg komt dat vakinhoudelijk er verantwoord wordt gepresteerd.
Waarmee dan de kritiek op de kennis van onderwijzers op het terrein
van rekenen en taal niet meer zal voorkomen.
Voorzitter, wat ik met dit voorbeeld wil aangeven is, dat er een
samenhang is in aspecten van onderwijsbeleid die op het eerste gezicht
niets met elkaar van doen hebben, maar die bepalend zijn voor de
mensen aan wie wij onze kinderen toevertrouwen. Ik vraag de minister
daar meer rekening mee te houden.
Actueel bij de opleiding voor leraren is op dit moment de gedachte
binnen het CDA om een aparte opleiding te ontwikkelen voor leraren ten
behoeve van het VMBO. Wat aan die gedachte waardevol is, is het
gegeven dat eindelijk een brede aandacht ontstaat voor de aanpak van
onze lerarenopleidingen. Maar ons inziens heeft de minister er terecht
terughoudend op gereageerd. De reactie dat het leraarsvak ook inhoudt
teamwerk en dat op basis van dat aspect er binnen een team
specialismen dienen te worden ontwikkeld, spreekt ons meer aan.
Voorzitter, een andere gedachte naar ik meen ook van het CDA afkomstig
is de idee om een soort werk/leerplicht tot 23 jaar te maken. Die idee
is ontstaan om meer leerlingen een startkwalificatie te laten
verwerven. Zeker van belang als het gaat over de kwaliteit van het
onderwijs.
Ook hier geldt dat de bedoeling sympathiek is, maar dat naar ik vrees
de uitvoering ervan tot onmogelijke situaties op scholen aanleiding
kan geven. In deze Kamer is speciale aandacht voor de nota van de
Rekenkamer Tussen Beleid en Uitvoering. Wij vrezen dat een regelgeving
die uitgaat van een vorm van leerplicht tot 23 jaar tot mislukken
gedoemd is. Met een grote kans dat de zwarte piet van die mislukking
bij de school komt te liggen terwijl de beleidsmakers deze eerder
zouden moeten hebben. Anders dan bij een aparte lerarenopleiding voor
het VMBO lijkt de gedachte van de leer/werkplicht tot 23 jaar wel op
een meerderheid te kunnen rekenen aan de overkant. Mijn vraag is, hoe
de minister hiertegenover staat? Wetgeving op dit gebied zullen wij op
deze plek zeker niet op voorhand accorderen.
Voorzitter, met de kwaliteit van het beroepsonderwijs heeft ook te
maken met het hebben van voldoende stageplaatsen. De heer De Boer
verdient steun voor zijn onophoudelijk streven het bedrijfsleven en in
het bijzonder het Midden- en Kleinbedrijf op zijn verantwoordelijkheid
te wijzen. Maar een wettelijke verplichting aan bedrijven en
instellingen om stageplaatsen ter beschikking te stellen, is een
maatregel die ons vooralsnog te ver gaat. Als er op den duur niets
anders op zou zitten, dan zal ons oordeel sterk afhangen van de wijze
waarop aan deze verplichting in het wetgevend kader vorm wordt
gegeven. Het mag niet leiden tot extra lastendruk voor bedrijven en
ook niet tot administratieve overlast.
Verder is discussie ontstaan over het creëren van de mogelijkheid om
in twee jaar te promoveren en het starten van tweejarige
HBO-opleidingen. D66 ziet daar echter de meerwaarde niet van, ten
eerste omdat de Open Universiteit dit al lang kan realiseren. Ten
tweede moet je, als je deze opties al overweegt, ook overwegen om
topstudies op te zetten om daarmee het algehele niveau van het
onderwijs weer enigszins omhoog te halen.
Voorzitter, het aspect kwaliteit van het onderwijs geeft aanleiding
tot nog veel meer opmerkingen. Er is eigenlijk in het maatschappelijk
debat moeilijk een onderwerp te vinden dat voor de toekomst van ons
land van meer gewicht is. Dat besef begint geloof ik langzaam door te
dringen en dat is winst. Belangrijk is dan dat er gediscussieerd wordt
op basis van feiten en niet van ficties. Een zon fictie is
bijvoorbeeld dat wij goed zijn in talenonderwijs en in het aantal
gedoceerde talen.
Recent heeft Eurostat daar gegevens over gepubliceerd die er een ander
licht op doen schijnen. Nog geen kwart van onze kinderen leert Frans.
Dat zijn er in Ierland,Spanje, Denemarken, Duitsland, Zweden, Italië,
Cyprus, Oostenrijk, België, Luxemburg en Roemenië veel meer. En
hetzelfde geldt voor Duits waar Nederland niet eens het Europees
gemiddelde overstijgt. We hebben het dan niet alleen over onze naaste
buur en belangrijkste handelspartner maar ook op afstand over het
grootste taalgebied binnen de Europese Unie met meer dan honderd
miljoen mensen. Eigenlijk is dat een alarmerend gegeven dat eveneens
iets zegt over de staat van ons onderwijs. Is het niet zinvol zo vraag
ik de minister daar bij de samenstelling van profielen in het Havo-VWO
veel meer rekening mee te gaan houden?
Wij wachten de beantwoording van de bewindslieden met belangstelling
af.
22-6-2005 09:44