Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer W&B/SFI/05/46271 333

Onderwerp Datum Contactpersoon verdeelmodellen WWB 21 juni 2005

Op 15 juni jl. voerde de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van uw Kamer een algemeen overleg met mij over mijn voorstellen voor de verdeling van de budgetten die gemeenten ontvangen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens dit overleg heb ik toegezegd op een drietal punten nadere informatie te verstrekken aan de Kamer. Het betreft:
· een toelichting op de wijze waarop de compartimentering voor het verdeelmodel I-deel WWB wordt toegepast en de vraag of enkele gemeenten de uitkomsten voor het compartiment kunnen bepalen;

· nadere toelichting op de wijze waarop met de huidige set variabelen in het verdeelmodel voor het W-deel rekening is gehouden met verschillen in de zwaarte van de reïntegratietaak tussen gemeenten. Dit naar aanleiding van de wens van enkele leden van de commissie om bepaalde kenmerken (startkwalificatie, taalachterstand) in het verdeelmodel voor het W-deel op te nemen i.v.m. het optreden van probleemcumulatie;

· de uitkomsten van varianten waarbij de ex ante inperking voor het verdeelmodel voor het I-deel op 5%, 7,5 % en conform het voorstel van dhr. Bruls (tussen 5 en 10% de helft voor rekening gemeente, helft voor rekening collectief) wordt bepaald.


1. Compartimentering I-deel

Drie compartimenten
Voordat het macrobudget voor bijstandsuitkeringen (I-deel WWB) wordt verdeeld over gemeenten, wordt het opgedeeld in 3 compartimenten:

Tabel 1 Compartimenten in 2005
Compartiment 2005 Aantal gemeenten 2005 (Voorlopig) budget 2005 (in mln. ) Gemeenten met meer dan 60.000 inwoners 63 3.558 Gemeenten met 40.000 ­ 60.000 inwoners 41 394 (vanaf 2006: 30.000 ­ 60.000 inwoners)


2

Gemeenten met minder dan 40.000 inwoners 325 810 (vanaf 2006: minder dan 30.000 inwoners)

Deze compartimentering vloeit voort uit de constatering dat voor de kleinste gemeenten een goede verdeling op basis van een objectief verdeelmodel nog niet mogelijk is gebleken. Voor kleine gemeenten wordt dus nog verdeeld op basis van historische kostenaandelen, terwijl voor de grootste gemeenten nu wordt overgaan op een volledig objectieve verdeling (met een ex-ante inperking).

Om te voorkomen dat bij gemeenten die door bevolkingsgroei de grens tussen kleine en grote gemeenten overschrijden een abrupte budgetverschuiving optreedt, die het gevolg is van de toepassing van een andere verdelingssystematiek, is een afzonderlijk compartiment voor middelgrote gemeenten gemaakt, waar een mix van objectief en historisch wordt toegepast.

Hoe wordt het budget voor het compartiment bepaald?
Voor ieder compartiment wordt de omvang bepaald aan de hand van het objectief verdeelmodel. Voor iedere gemeente wordt het objectief budget berekend. Vervolgens wordt de omvang van het compartiment bepaald door de optelsom van de budgetten van de gemeenten in het compartiment. Doordat gebruik wordt gemaakt van het objectief verdeelmodel wordt de verhouding tussen de compartimenten niet beïnvloed door historische elementen. De historische scores van bepaalde gemeenten kunnen dus ook niet van invloed zijn op de omvang van het compartiment. Deze werkwijze wordt juist op verzoek van de kleinste gemeenten toegepast, om te voorkomen dat de (verondersteld) hoge historische kosten van grote gemeenten zouden leiden tot een relatief lage omvang van het budget voor het compartiment van de kleinste gemeenten.

De invloed van individuele gemeenten op de omvang van het budget van andere gemeenten Doordat ieder compartiment een voldoende aantal gemeenten kent en de budgetten per compartiment langs objectieve weg worden bepaald, is er geen sprake van dat de prestaties van individuele gemeenten de uitkomsten van de verdeling rechtstreeks kunnen beïnvloeden.

2. Verdeling W-deel

Tijdens het Algemeen Overleg heeft mevrouw Noorman aangegeven dat het voorgestelde verdeelmodel voor het Werkdeel naar haar oordeel nog onvoldoende rekening houdt met factoren die de zwaarte van de reïntegratietaak bepalen, zij doelt daarbij op in de persoon gelegen factoren als taalachterstand en startkwalificatie.
Ik ben het met mevrouw Noorman eens dat het van belang is dat het verdeelmodel juist wel rekening houdt met factoren die de zwaarte van de reïntegratietaak bepalen. Ik heb dan ook aan de Kamer toegezegd om nader uiteen te zetten op welke manier in het voorgestelde verdeelmodel rekening wordt gehouden met de afstand tot de arbeidsmarkt en daardoor met probleemcumulatie.

Verdeelmodel moet aansluiten bij behoefte


---

Het belangrijkste uitgangspunt van het verdeelmodel is dat de verdeling aan moet sluiten bij de behoefte van gemeenten aan reïntegratiemiddelen: gemeenten met een zwaardere reïntegratietaak dienen meer middelen te krijgen.
De behoefte van gemeenten aan reïntegratiemiddelen is door de onderzoekers geschat op basis van objectieve maatstaven, daartoe is een ijkpunt ontwikkeld. In dit ijkpunt spelen de kenmerken van de doelgroep een bepalende rol. Factoren die het ijkpunt vervolgens het beste voorspellen zijn geschikt als verdeelkenmerk. Deze methodiek is beschreven in het onderzoeksrapport van Research voor Beleid en het Instituut Onderzoek Overheidsuitgaven van 17 maart 2005. Het ijkpunt is vastgesteld aan de hand van de in 2002 en 2003 daadwerkelijk gerealiseerde inspanningen op het gebied van reïntegratie: welke instrumenten worden in de praktijk ingezet voor welke groepen? Alle soorten reïntegratie-instrumenten zijn daarin meegenomen, ook instrumenten voor groepen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt (zie bijlage 1). Per soort reïntegratie- instrument is gekeken naar het aantal deelnemers en de kenmerken van deelnemers: fase-indeling, uitkeringsduur, opleidingsniveau, leeftijd, geslacht en etniciteit.

Vervolgens is geschat wat de behoefte aan reïntegratiemiddelen per gemeente is door te kijken naar de kenmerken van de bijstandsgerechtigden per gemeente. Door bij de behoeftemeting analyses op persoonsniveau toe te passen is rekening gehouden met in de persoon gelegen factoren die de afstand tot de arbeidsmarkt bepalen.

Om optimaal recht te doen aan gemeenten met veel moeilijk te reïntegreren personen is vervolgens1 ­ ten behoeve van variant 2a ­ het ijkpunt verzwaard met een fractie van de uitkeringsdruk per gemeente2. De filosofie hierachter is dat een gemeente bij de reïntegratie van haar eigen doelgroep ook te maken krijgt met andere groepen uitkeringsgerechtigden in het gebied. Naarmate er meer WW-ers en WAO-ers zijn (die veelal ook op zoek zijn naar werk) is het moeilijker mensen te bemiddelen naar werk omdat die groepen onderling met elkaar moeten concurreren. Bovendien kan, met name in gebieden waarin zich concentraties van werklozen en arbeidsgehandicapten voordoen, een cultuur ontstaan waarvan een weinig motiverende werking uitgaat om actief naar werk te zoeken. Tevens is de uitkeringsdruk een uitdrukking van de problematiek van de populatie. Met dit verzwaarde ijkpunt wordt dus, behalve met de afstand tot de arbeidsmarkt van de bijstandspopulatie, ook nog rekening gehouden met de mogelijkheden die de regionale arbeidsmarkt te bieden heeft voor uitkeringsgerechtigden.

Welke variabelen zitten in het verdeelmodel?
Het ijkpunt is vervolgens omgezet in een verdeelmodel (variant 2a) met de volgende kenmerken: aantal bijstandsgerechtigden, kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid, volume WW- uitkeringen en omvang beroepsbevolking.

In de gekozen set variabelen is weliswaar niet direct de afstand tot de arbeidsmarkt van de doelgroep opgenomen, maar indirect is de afstand tot de arbeidsmarkt daar wel degelijk door vertegenwoordigd. In het voorgestelde verdeelmodel speelt de kwalitatieve discrepantie


1 Dit is gedaan om tegemoet te kunnen komen aan het verzoek dat door Kamerleden geuit is tijdens de technische briefing, om het verdeelmodel beter aan te laten sluiten op de problematiek van grote steden
2 Uitkeringsdruk = het totale aantal WWB-ontvangers, WW-ontvangers en WAO-ontvangers tussen 15-65 jaar gedeeld door de potentiële beroepsbevolking


---

laaggeschoolde arbeid een prominente rol. Kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid is gedefinieerd als de omvang van de laaggeschoolde beroepsbevolking minus de omvang van de laaggeschoolde werkzame beroepsbevolking. Dit betekent dat naarmate er in een gemeente meer laaggeschoolde werklozen wonen, die gemeente een groter aandeel uit het W-deel ontvangt. Dit verdeelkenmerk vertoont daarmee een duidelijke relatie met de afstand tot de arbeidsmarkt; die is voor laaggeschoolden gemiddeld genomen in de praktijk groter dan voor de middelbaar- en hooggeschoolden. In bijlage 2 wordt nader ingegaan op hoe de kenmerken in het verdeelmodel samenhangen met variabelen die de afstand tot de arbeidsmarkt bepalen.

Omdat het verdeelmodel aansluit op het ijkpunt3, kan vastgesteld worden dat het verdeelmodel aansluit op de behoefte van gemeenten, rekening houdend met de afstand tot de arbeidsmarkt van de bijstandspopulatie van de gemeenten en de mogelijkheden die de regionale arbeidsmarkt te bieden heeft voor uitkeringsgerechtigden.

Huidige verdeling sluit niet aan op behoefte
De huidige verdeling van het Werkdeel is niet gebaseerd op de huidige behoefte aan reïntegratiemiddelen. Het macrobudget Werkdeel is samengesteld uit vijf voormalige reïntegratie en gesubsidieerde arbeid budgetten. Voor een deel waren deze gebaseerd op het aantal bijstandsgerechtigden in de gemeenten in 1996. Een ander deel (gesubsidieerde banen) zijn gebaseerd op de beschikbaarheid van het aantal banen, waarbij grotendeels prioriteit is gegeven aan de grote steden.
Omdat de huidige verdeling niet aansluit op de behoefte, is deze verdeling voor de ene gemeente ten onrechte nadelig, terwijl die voor de andere gemeente ten onrechte voordelig is. Dit kan vastgesteld worden door te kijken naar het bedrag dat de gemeenten nu ontvangen als dit wordt uitgedrukt in euro's per WWB-er. Dat bedrag blijkt bij de huidige verdeling te variëren van 999 (Uitgeest) tot 9923 (Heel) euro per WWB-er (waarbij de hoge bedragen zich uitsluitend voordoen bij kleinere gemeenten). Deze verschillen kunnen naar mijn oordeel niet gebaseerd zijn op een objectieve weergave van de problematiek per gemeente.
Bij het voorgestelde verdeelmodel zijn de verschillen veel minder groot, daar variëren ze van 1717 tot 4352. Bij dit verdeelmodel is de verdeling dus veel minder scheef, waardoor gemeenten ook meer gelijke mogelijkheden krijgen om hun bijstandsgerechtigden te reïntegreren. Dit geldt in het bijzonder voor groeigemeenten, zoals Almere en Zoetermeer, maar ook voor gemeenten als Roosendaal (van 1890 naar 3546 euro per bijstandsgerechtigde), Leiden (van 3022 naar 3617), Delft (van 2772 naar 3588) of Vlaardingen (van 2190 naar 3976). Het W-deel voor de genoemde gemeente Heel komt in de nieuwe verdeling uit op omgerekend 2925 euro per bijstandsgerechtigde.

In het AO werden een aantal gemeenten genoemd die er fors op vooruitgaan. Ongeveer 20 gemeenten gaan er in het verdeelmodel meer dan 100% op vooruit. Het gaat daarbij echter hoofdzakelijk om kleine gemeenten, waar een verschil van 10 bijstandsgerechtigden al behoorlijk wat gewicht in de schaal kan leggen. In euro uitgedrukt gaat het dan ook niet om enorme bedragen.
Zoals ook al is aangegeven in mijn brief van 26 mei krijgen de grote gemeenten bij het voorgestelde verdeelmodel nog steeds een hoger W-budget per bijstandsgerechtigde dan de kleine

3 Waarbij is vastgesteld dat de verklaringskracht 99% is, dus dat het model in hoge mate aansluit op het ijkpunt.


5

gemeenten, maar de kleine gemeenten krijgen in het algemeen wel een hoger budget dan bij de huidige verdeling. In bijlage 3 wordt ingegaan op de wijze waarop de voorgestelde verdeling uitpakt voor probleemcumulatiegebieden.

Andere budgetten voor personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt Het is niet de bedoeling om met het Werkdeel de volledige afstand tot de arbeidsmarkt voor iedereen te overbruggen. Immers, voor mensen met een heel grote afstand tot de arbeidsmarkt zijn ook andere budgetten beschikbaar.
Voor mensen met een taalachterstand heeft het Kabinet inburgeringsmiddelen ter beschikking gesteld, via deze middelen wordt het probleem van taalachterstand financieel afgedekt. Daarnaast heeft het Kabinet middelen beschikbaar gesteld voor welzijn en onderwijs die specifiek voor groepen met achterstanden bedoeld zijn. Het ministerie van OCW stelt een budget van 157 mln. beschikbaar voor educatie van volwassenen (waarvan circa 70 mln. beschikbaar is voor de G30). Hieruit kunnen ondermeer opleidingen voor sociale redzaamheid en breed maatschappelijk functioneren worden gefinancierd. Beoogd wordt per 1 januari 2006 de educatiemiddelen van de G30 toe te voegen aan de brede doeluitkeringen in het kader van het Grote Stedenbeleid. In de begroting van VWS is een budget opgenomen voor maatschappelijke participatie en leefbaarheid dat bedoeld is voor achterstandsgroepen.
Het dus niet reëel bij de verdeling van het Werkdeel rekening te houden met de totale kosten die gemaakt moeten worden om groepen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt te reïntegreren, omdat daar ook andere budgetten voor beschikbaar gesteld zijn.

Samenvattend
De voorgestelde variant 2a ­ die is ontwikkeld in reactie op opmerkingen van leden van uw Kamer ­ sluit goed aan op de verdeling van de behoefte aan reïntegratiemiddelen bij gemeenten. Bij de huidige historisch tot stand gekomen verdeling is dat niet het geval. Bovendien sluit de voorgestelde verdeling aan bij de kenmerken van de doelgroep die per gemeente kan verschillen. Deze constatering wordt bevestigd door verschillende analyses, zoals ik in deze brief heb toegelicht. Hiermee wordt de bestaande scheefheid in de verdeling weggenomen.

Een modelmatige budgetteringssystematiek heeft als onvermijdelijk gevolg dat in een aantal gevallen het budget niet volledig aansluit op de behoefte. In het verdeelmodel voor het W-deel is dit ook het geval. Hoewel de verdelende werking van het model goed is, blijkt het voor enkele (met name kleinere) gemeenten niet mogelijk de behoefte precies op maat te schatten. Dus deze verdeling is misschien niet perfect, maar wel veel beter dan de huidige verdeling. Via het onderhoudstraject wordt de kwaliteit van het verdeelmodel voortdurend nauwlettend gevolgd.

3. Ex ante inperking I-deel

Het budget voor bijstandsuitkeringen kan op twee manieren worden verdeeld, namelijk objectief of historisch. Ex ante inperking wordt toegepast om de gevolgen van verdeling op grond van objectieve factoren te beperken door weer een deel historisch te verdelen. Dit betekent dus ook


6

dat er een groter deel historisch verdeeld wordt naarmate de herverdeeleffecten van de objectieve verdeling meer ingeperkt worden.

Tijdens de bespreking met de Tweede Kamer heb ik toegezegd u de uitkomsten te doen toekomen van een drietal varianten die verschillen in de manier waarop de ex ante inperking is vorm gegeven. De eerste twee varianten kennen respectievelijk een percentage ex ante inperking van 5 (zoals voorgesteld door de VNG) en van 7,5 procent. De derde variant is voorgesteld door dhr. Bruls en wordt hieronder nader toegelicht. Om de effecten van deze varianten ten opzichte van mijn voorstel van 9 mei inzichtelijk te maken, heb ik ook de variant met een ex ante inperking van 10% in deze brief opgenomen.

De door dhr. Bruls voorgestelde variant van ex ante inperking gaat niet uit van een vast percentage, maar van een percentage dat afhankelijk is van het herverdeeleffect van een gemeente. Het voorstel van dhr. Bruls houdt in dat:


· de eerste 5% van het herverdeeleffect volledig voor rekening van de gemeente komt, en
· van het herverdeeleffect tussen 5% en 10% de helft voor rekening van de gemeente komt, en de andere helft voor rekening van het collectief, en

· het herverdeeleffect boven 10% volledig voor rekening van het collectief komt.

Voorbeeld:
De gemeente X heeft een objectief herverdeeleffect van -9%. Door toepassing van ex ante inperking wordt dit -5 + ½ * (-9 + 5) = -5 ­ 2 = -7 procent.

In onderstaande tabel is samengevat weergegeven wat de gevolgen zijn van toepassing van de verschillende varianten van ex ante inperking. De tabel laat bijvoorbeeld zien dat een gemeente met een herverdeeleffect tussen 5 en 7,5 procent na ex ante inperking conform de variant Bruls een herverdeeleffect tussen 5 en 6,25 zal hebben. In bijlage 4 is per gemeente opgenomen wat de gevolgen zijn van de verschillende varianten.

Tabel 2 Gevolgen van ex ante inperking voor de herverdeeleffecten
kolom A kolom B kolom C kolom D kolom E Absoluut hve na ex ante inperking Absoluut hve vóór Aftopping 5 % Variant Bruls Aftopping 7,5 % Aftopping 10 % ex ante inperking
7,5 ­ 10 % 5 % 6,25 ­ 7,5 % 7,5 % Ongewijzigd* > 10 % 5 % 7,5 % 7,5 % 10 %
* Alleen wijziging doordat nog wel het volledige budget moet worden verdeeld.

De tabel laat zien dat:

· ex ante inperking op 5% vanzelfsprekend alle herverdeeleffecten boven 5% beperkt tot 5% (zie kolom B van bovenstaande tabel).

· de variant van dhr. Bruls voor alle gemeenten leidt tot een gelijk of lager herverdeeleffect ten opzichte van aftopping op 7,5 procent (zie kolom C van de tabel).


---


· de variant van dhr. Bruls en aftopping op 7,5 procent tot hetzelfde herverdeeleffect leiden (nl. 7,5%) voor de echte uitschieters (ex ante herverdeeleffect meer dan 10%) (zie de onderste regel van de tabel en vergelijk kolommen C en D).

Afweging
Net als bij mijn keuze voor de variant van het verdeelmodel, hanteer ik voor het beoordelen van de voorliggende varianten een aantal algemene criteria, namelijk:

· de mate waarin de historie een rol speelt,

· de verdelende werking, en

· de plausibiliteit.
De scores van de voorliggende varianten op deze criteria zijn als volgt:

Tabel 3 Overzicht score varianten op beoordelingscriteria
Variant Historisch bijmengen Gemiddeld herverdeeleffect Plausibiliteit Aftopping op 5 % 49 % 4,2 % 68,6 % variant Bruls 37 % 5,6 % 72,3 % Aftopping op 7,5 % 34 % 5,8 % 71,8 % Aftopping op 10 % 27 % 7,0 % 74,8 %

Vanuit mijn streven naar een meer objectieve en minder historisch bepaalde verdeling valt een ex- ante inperking van 10% nog steeds te prefereren. Gezien de breed in uw Kamer gedragen beleving ben ik niettemin bereid gemeenten met grote herverdeeleffecten verder tegemoet te komen. Wel vind ik een verdere inperking van het herverdeeleffect alleen acceptabel als die gekoppeld is aan een groeipad. In het algemeen overleg van 15 juni heb ik hierbij tevens nadrukkelijk een verband gelegd tussen de duur van de periode waarin de ex ante inperking nog wordt toegepast en de omvang van de ex ante inperking; hoe sterker de mate van inperking is, hoe korter de fasering duurt. Op pagina 8 ga ik nader in op de vormgeving van het groeipad.

In de beraadslagingen met de Kamer is een terugkerend element de mate waarin historische kostenaandelen van invloed zijn op de verdeling. De opvatting wordt onderschreven dat een grote mate van historische verdeling ten onrechte gemeenten bevoordeeld die in het verleden minder goede prestaties hebben geleverd en dus een relatief groot historisch aandeel hebben. Ik vind het daarom van belang te constateren dat een aftopping op 5% overeenkomt met een verdeling die voor 49% procent op basis van historische kostenaandelen geschiedt. Toepassing van deze variant vind ik daarom niet acceptabel. In de eerste plaats worden hiermee te vaak de verkeerde gemeenten beloond en andere gemeenten ten onrechte op hun budget gekort. In de tweede plaats zou toepassing van deze variant er toe leiden dat in de verdeling van de budgetten van 2006 een even grote component historie wordt toegepast als in 2005 het geval is4. Dit doet geen recht aan de uitgevoerde onderzoeken, die laten zien dat er voldoende basis is om in 2006 meer objectief te gaan verdelen.

4 In 2005 bedraagt de verhouding objectief/historisch 73%/27%, is het aandeel langdurig bijstandsontvangers binnen het objectief verdeelmodel met een gewicht van 18,5% en is de ex ante inperking op 10% bepaald.


8

Voor wat betreft de gemiddelde absolute herverdeeleffecten (verdelende werking) geldt dat de variant die dhr. Bruls voorstelde en de variant waarbij de aftopping wordt gesteld op 7,5 procent elkaar niet veel ontlopen.

Tot slot ken ik een belangrijk gewicht toe aan de mate van plausibiliteit die de resulterende verdeling van middelen en bijbehorende herverdeeleffecten kent. Vanuit dit oogpunt scoren de door dhr. Bruls voorgestelde variant en aftopping op 7,5% eveneens vergelijkbaar.

De charme van het alternatief dat dhr. Bruls heeft aangedragen is dat tot uitdrukking wordt gebracht dat de gemeente zelf verantwoordelijkheid toekomt voor herverdeeleffecten tussen de 5% en 10% en dat daarnaast door onderlinge solidariteit verevening plaats heeft. In de uitwerking vind ik zijn alternatief niettemin ingewikkeld.
Een en ander overziend gaat mijn voorkeur uit naar een ex-ante inperking van de herverdeeleffecten tot 7,5% in 2006. Op deze manier meen ik dat op een verantwoorde manier tegemoet wordt gekomen aan de in uw Kamer geuite opvatting de herverdeeleffecten verder in te perken dan in mijn voorstel van 9 mei jl. De door dhr. Bruls voorgestelde variant vormt een verdedigbaar alternatief.

Groeipad
Zoals tijdens het algemeen overleg op 15 juni gewisseld behoren naar mijn mening bij verschillende varianten, verschillende periodes waarin de ex-ante inperking wordt afgebouwd naar 10%. Ik heb tijdens dat overleg gesteld dat daarbij sprake zou moeten zijn van een uitruil tussen de mate van aftopping en de duur waarin er nog sprake is van aftopping. Dat betekent dat naarmate de aftopping op een lager percentage aanvangt, de afbouw sneller verloopt. Na de einddatum van het groeipad zal ik in het kader van het onderhoudstraject (OHT) bezien of en zo ja in welke mate handhaving van de ex-ante inperking nodig is.

Ik verbind aldus de volgende overgangstermijnen aan de verschillende varianten:

Tabel 4 Overgangstermijnen percentage ex ante inperking
Variant 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Aftopping op 5 % 5 6 2/3 8 1/3 10 OHT OHT variant Bruls tussen 5 en tussen 5 en tussen 5 en tussen 5 en tussen 5 en 10 10 50/50 10 60/40 10 70/30 10% 80/20 10 90/10 Aftopping op 7,5 % 7,5 8 8,5 9 9,5 10 Aftopping op 10% cf. 10 12,5 15 OHT OHT OHT voorstel 9 mei

4. Tot besluit

Ik ga er van uit dat ik hiermee de Kamer voldoende heb geïnformeerd om het besluitvormingsproces over de toepassing van de verdeelmodellen voor het I- en W-deel spoedig af te ronden.


9

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(H.A.L. van Hoof)