Persbericht
Wettelijke bewaarplicht voor verkeersgegevens telefonie en internet
21 juni 2005
Het bewaren van verkeersgegevens van telefonie en internet kan een
belangrijke bijdrage leveren aan opsporingsonderzoeken. Dit blijkt uit
een onderzoek van de Erasmus Universiteit te Rotterdam. De
onderzoekers pleiten voor een wettelijke regeling met een bewaarplicht
van één jaar om opsporingsambtenaren efficiënter in staat te stellen
bewijsmateriaal te verzamelen en criminele netwerken in kaart te
brengen. Minister Donner van Justitie heeft het rapport 'Wie wat
bewaart, heeft wat' vandaag aangeboden aan de Tweede Kamer.
Bij het bewaren van verkeersgegevens gaat het bijvoorbeeld om
informatie over wie contact heeft gehad met wie, wanneer dit heeft
plaats gevonden en hoe lang het contact heeft geduurd. Het gaat
nadrukkelijk niet om de inhoud van het contact. Het afluisteren is
immers alleen mogelijk met een gerichte tap op de verbinding.
Door de historische verkeersgegevens te betrekken in een
opsporingsonderzoek kan in kaart gebracht worden met wie een verdachte
contact heeft gezocht voorafgaand en na het delict. Aan de hand van
tientallen dossiers hebben de onderzoekers vastgesteld dat deze
verkeersgegevens in de betreffende zaken een belangrijke bijdrage
hebben geleverd aan de opsporing. Zo kunnen bij kinderpornozaken
netwerken van pedofielen opgerold worden, kan bij een bedreiging het
internetadres en zo mogelijk het woonadres getraceerd worden en kunnen
bij een mogelijke terroristische actie andere verdachten in beeld
worden gebracht.
De onderzoekers pleiten voor een wettelijke bewaarplicht van één jaar.
Het komt immers voor dat in een onderzoek nieuwe verdachten in beeld
komen waarvan de verkeersgegevens opgevraagd moeten worden. Dit is het
geval bij het in kaart brengen van een criminele organisatie. Met name
in grootschalige onderzoeken, bij zware delicten en in onderzoeken met
een internationaal karakter blijkt de reguliere termijn van drie
maanden onvoldoende.
Ministerie van Justitie