Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
DEN HAAG

|Directie Integratie Europa
"" "
"
"" \* MERGEFORMAT Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag
N="Y" "Nederland" "" | |

|Datum |21 juni 2005                        |Auteur|Mw. drs. B. M. Karel|
|Kenmer|DIE-223/05                          |Telefo|070 348 48 76       |
|k     |                                    |on    |                    |
|Blad  |1/27                                |Fax   |070 348 40 86       |
|Bijlag|7                                   |E-ma|die-in@minbuza.nl        |
|e(n)  |                                    |il  |                         |
|Betref|Informatievoorziening aan de Tweede |                             |
|t     |Kamer over nieuwe                   |                             |
|      |Commissievoorstellen                |                             |
|C.c.  |                                    |                             |
|                                            |                            |
Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zeven fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


1. Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 297/95 inzake de vergoedingen die aan het Europees Geneesmiddelenbureau dienen te worden betaald
2. Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council establishing the European Union Solidarity Fund (niet in het Nederlands beschikbaar)
3. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: "Het reactievermogen van de EU op rampen en crisissituaties in derde landen versterken"
4. Communication from the Commission to the Council, the European Parliament, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions Improving the Community Civil Protection Mechanism (niet in het Nederlands beschikbaar)
5. Voorstel voor een verordening van de Raad van tot instelling van een Instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties
6. Mededeling van de Commissie: Mobilisatie van het intellect in Europa: mogelijkheden voor universiteiten om een optimale bijdrage te leveren aan de Lissabonstrategie


7. - Proposal for a Council Directive on Community measures for the control of Avian Influenza
- Proposal for a Council decision amending Council Decision 90/424/EEC on expenditure in the veterinary field (niet in het Nederlands beschikbaar)

De Staatssecretaris voor Europese Zaken

Atzo Nicolaï
Fiche 1: Verordening inzake vergoedingen voor Europees Geneesmiddelenbureau Titel:
Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 297/95 inzake de vergoedingen die aan het Europees Geneesmiddelenbureau dienen te worden betaald


Datum Raadsdocument: 6 april 2005
Nr Raadsdocument: 7798/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005)106
Eerstverantwoordelijk ministerie: VWS in nauwe samenwerking met LNV i.o.m. EZ en FIN

Behandelingstraject in Brussel: RWG Geneesmiddelen en de Gezondheidsraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De huidige Verordening (EG) nr. 297/95 betreffende de vergoedingen van diensten van het Europees Geneesmiddelenbureau (het Bureau) behoeft aanpassing in verband met de totstandkoming van Verordening (EG) nr. 726/2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundige gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau. Uit deze verordening vloeien nieuwe taken voort voor het Bureau, zoals de coördinatie van het toezicht op geneesmiddelen waarvoor een vergunning is verleend; wetenschappelijke diensten voor onder andere kruidengeneesmiddelen en geneesmiddelen die bestemd zijn voor export buiten de Europese Unie. Kortom met het onderhavige voorstel beoogt de Europese Commissie:
- het huidige vergoedingenstelsel aan te passen aan de herziene wetgeving en nieuwe taken van het Bureau;
- een juiste balans aan te brengen tussen enerzijds de hoogte van de vergoedingen en anderzijds de aard van de te verlenen diensten;
- een vermindering van de financiële lasten voor de aanvragers zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de dienstverlening van het Bureau.

Rechtsbasis van het voorstel:
Artikel 308 van het EG-verdrag
De procedure voor wijziging van Verordening (EG) nr. 297/95 is opgenomen in artikel 12 van Verordening 297/95.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Gekwalificeerde meerderheid en rol EP: advies.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief: de vergoedingen voor diensten van het Europees Geneesmiddelenbureau zijn thans geregeld in een Verordening (EG) nr. 297/95. Proportionaliteit: positief. Het voorstel bouwt voort op de ervaring die met het bestaande regelgevingkader voor geneesmiddelen in Europa is opgedaan. Gezien de aard van de vast te stellen voorschriften is een verordening daarvoor het aangewezen middel

Consequenties voor de EU-begroting:
Volgens Verordening 297/95 wordt het bureau deels gefinancierd via het EU budget en deels via de vergoedingen die de farmaceutische industrie betaalt voor diensten van het Bureau (onder andere het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen). In het onderhavige voorstel zijn de bedragen van een drietal vergoedingen aangepast. Een eerste schatting wijst uit dat deze een stijging geven van 2,5 % op de totale inkomsten van het Bureau. Dit komt neer op een verhoging van inkomsten van het Bureau van circa 2 tot 4 miljoen Euro per jaar.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Rijksoverheid: De verwachte meer- inkomsten van het Bureau als gevolg van vergoedingen voor nieuwe taken zijn nog niet exact berekend. Op dit moment is het nog niet duidelijk of en in hoeverre deze inkomsten consequenties hebben voor het EU budget /of de bijdragen van de lidstaten.

Bedrijfsleven: Het merendeel van de bedragen voor de vergoedingen voor de onderscheiden diensten van het Bureau zijn nagenoeg gelijk gebleven. Slechts voor een drietal vergoedingen zijn de bedragen aangepast. Het is nog niet duidelijk of er noemenswaardige gevolgen zijn voor de administratieve/ financiële lasten van de Nederlandse farmaceutische industrie. Duidelijk is dat de bekostiging van de toegenomen taken van het bureau door het bedrijfsleven moeten worden opgebracht. Naast deze extra financiële last zal in kaart moeten worden gebracht of dit ook administratieve lasten voor het bedrijfsleven met zich meebrengt (en zo ja, hoeveel).

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Inwerkingtreding op de derde dag volgend op plaatsing in het Publicatieblad EU; in ieder geval vanaf 20 november 2005.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
In het kader van de samenwerking met de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) kan de WHO het Bureau verzoeken een registratiebeoordeling uit te voeren voor producten die exclusief bedoeld zijn voor landen buiten de EU. Het betreft hier geneesmiddelen die bedoeld zijn voor behandeling van ziekten die in het bijzonder in ontwikkelingslanden voorkomen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland kan het voorstel op hoofdlijnen steunen. Het voorstel voorziet op een juiste manier in een aanpassing van het vergoedingenstelsel als gevolg van de herziening van het Europese registratiestelsel van geneesmiddelen en aan de nieuwe taken van het Bureau, zoals neergelegd in Verordening (EG) nr. 726/2004. Daarnaast streeft Nederland naar een Europese kostenstructuur die recht doet aan de door de registratieautoriteiten geleverde inspanning en behaalde resultaten (op tijd- en serviceniveau). Fiche 2: Verordening over het solidariteitsfonds
Titel:
Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council establishing the European Union Solidarity Fund


Datum Raadsdocument: 21 april 2005
Nr Raadsdocument: 8323/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 108 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: FIN in nauwe samenwerking met BZ i.o.m. VROM, DEF, BZK, V&W, LNV en EZ

Behandelingstraject in Brussel: nog niet bekend

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De Europese Commissie heeft een integrale aanpak van noodgevallen en rampen voor ogen. Deze integrale aanpak bestaat uit twee onderdelen: het solidariteitsfonds en het onmiddellijke reactiemechanisme. Dit voorstel gaat over het solidariteitsfonds. Het onmiddellijke reactiemechanisme, waarmee de voorbereiding en de uitvoering van hulp bij noodgevallen gerealiseerd moet worden, wordt geïmplementeerd middels een tweede voorstel.

Het voorstel bouwt verder op de basis van het huidige Solidariteitsfonds voor de Europese Unie en zal de huidige richtlijn no. 2012/2002 vervangen. Dit eerdere Solidariteitsfonds is in 2002 opgericht naar aanleiding van de grote overstromingen in Duitsland, Oostenrijk, Tsjechie en Frankrijk. Het doel was het bieden van financiële steun aan (kandidaat-)lidstaten bij natuurrampen van grote omvang zodat de meest dringende noden verlicht kunnen worden. De minimumomvang van kosten van de ramp om in aanmerking te komen voor het huidige solidariteitsfonds is 0,6% van het nationale BNI of E 3 miljard.

Het voorstel breidt de toepassing van het solidariteitsfonds uit van natuurrampen naar verstrekkende ramp, oftewel 'major disaster'. Hieronder vallen dus ook technologische en industriële rampen, terroristische aanslagen en volksgezondheidsepidemieën. De minimumomvang van de kosten wordt tegelijkertijd verlaagd naar 0,5% van het nationale BNI of 1 miljard. Er wordt ook een kwalitatieve eis geïntroduceerd. Op basis van politieke overwegingen kan de Europese Commissie besluiten om bepaalde situaties als major disaster aan te merken ook al voldoen deze niet aan de gestelde kwantitatieve eis.

Een andere nieuw element is de mogelijkheid om bij een ramp een voorschot te verlenen aan een (kandidaat-)lidstaat. Toekenning van een aanspraak moet altijd een goedkeuringsprocedure ondergaan. Indien het voorschot onterecht verleend is, moet de ontvangende (kandidaat-)lidstaat dit voorschot terugbetalen.

In tegenstelling tot het huidige solidariteitsfonds wordt binnen het vernieuwde solidariteitsfonds een mogelijkheid gecreëerd om externe expertise, die de Commissie inhuurt voor de beoordeling van aanvragen uit getroffen lidstaten, te financieren uit het fonds, net als andere administratieve uitgaven. De administratieve uitgaven mogen maximaal 0,2% van het beschikbare fonds bedragen.

Rechtsbasis van het voorstel:
Artikelen 159 en 181a van het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisieprocedure volgens art. 251 van het Verdrag. Het behandelende comité en de EP-rapporteur zijn nog niet bekend.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Twijfelachtig. De subsidiariteit is enkel gelegen in de omvang van de ramp die binnen nationale begrotingen niet normaal is op te vangen. Een ramp van 1 miljard of 0,5% van het nationale BNI, zou met goed overheidsbeleid, naar verwachting op te vangen zijn. Met andere woorden, de kwantitatieve criteria zijn te laag gesteld om te voldoen aan het principe van subsidiariteit. De echte uitholling van het subsidiariteitsprincipe in dit voorstel is echter het opnemen van een kwalitatief criterium dat per definitie geen uitspraak over subsidiariteit mogelijk maakt; per voorstel (QMV) zal er een subsidiariteitstoets plaats moeten vinden. Proportionaliteit: positief. Het huidige EU solidariteitsfonds is opgericht met een richtlijn.

Consequenties voor de EU-begroting:
De omvang van het solidariteitsfonds is maximaal E 1 miljard per jaar. Dit budget zal, naar het zich laat aanzien buiten het meerjarenkader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 vallen en bovenop de plafonds die hierin gesteld worden komen. Verder zijn er administratieve uitgaven die jaarlijks E 216.000 bedragen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Indien het fonds gedurende het jaar wordt aangesproken, zullen de individuele lidstaten hun aandeel moeten afdragen. Op basis van de BNI-sleutel zal Nederland maximaal E 50 miljoen extra af moeten dragen indien het totale fonds wordt aangesproken. Aan uitkeringen van het fonds is een co-financieringseis verbonden. Nederland kan in het gevolg van een ramp voor maximaal 50% van de kosten van de ramp aanspraak maken op het fonds. Het resterende bedrag zal moeten worden gefinancierd uit de nationale begroting. Daar Nederland op nationaal niveau veel investeert in de preventieve sfeer (dijkverzwaringen etc.) mag de kans dat NL aanspraak maakt op dit fonds kleiner worden geacht dan de kans dat het er jaarlijks aan bij zal dragen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De richtlijn treedt vanaf 1 januari 2007 in werking.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Geen. Het solidariteitsfonds is beperkt tot lidstaten en kandidaat-lidstaten van de Europese Unie.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland heeft de solidariteitsgedachte achter het fonds altijd gesteund, maar neemt het standpunt in dat financiële solidariteit in geval van rampen gerealiseerd kan worden in bilateraal verband zodat een solidariteitsfonds niet nodig is. Echter, ten tijde van oprichting van het fonds was de politieke werkelijkheid zodanig dat de oprichting niet kon worden tegengehouden. Wel is het mogelijk gebleken om de minimumomvang van de ramp te verhogen om aanspraak te maken op uitgaven uit het solidariteitsfonds. Gedurende het bestaan van het fonds heeft Nederland alleen bijgedragen aan rampenbestrijding in andere (kandidaat-)lidstaten. Nederland heeft weinig belang bij dit fonds. Nederland was ten tijde van de oprichting van oordeel dat het instellen van een fonds, het zoeken van een structurele oplossing voor een incidenteel probleem was en dat dit zou leiden tot het creeren van een pot met geld op zoek naar bestedingsmogelijkheden.

Uit een eerste evaluatie blijkt de Nederlandse scepsis bewaarheid: het fonds is na de grote overstromingen, wat de aanleiding was het op te richten, nog slechts eenmaal voor het eigenlijke doel ingezet conform de daarvoor opgenomen criteria (bosbranden Portugal, 2003). Alle overige bijdragen uit het fonds haalden de formele criteria niet en zijn gebaseerd op een uitzonderingsclausule (o.a. de ramp met de Prestige (Spanje), aardbeving bij Molise (Italie), uitbarsting Etna ((Italie)).

Nederland is daarnaast kritisch over dit nieuwe voorstel om een aantal redenen. Ten eerste is de onderbouwing van de Commissie om de beperkende voorwaarden af te zwakken niet helder. De Commissie stelt dat in voorgaande jaren veel uitzonderingen zijn gemaakt op de regel om middelen in te zetten. Door de beperkende voorwaarden te verruimen wil de Commissie het plaatsvinden van dit soort uitzonderingen opheffen. Wat zij in feite doet is de bestedingsmogelijkheden verruimen waardoor de subsidiariteit wordt ondermijnd. Ten tweede, het voorstel vergroot het moreel risico, waarbij (kandidaat-)lidstaten minder strikt preventief beleid zouden kunnen voeren omdat zij zelf niet alle kosten van de gevolgen van een ramp zullen dragen. Of hierdoor rampen zich vaker voordoen kan niet eenvoudig worden gesteld. De aanwezigheid van het fonds zou er wel toe kunnen leiden dat de kosten van een ramp groter zijn dan in het geval zonder solidariteitsfonds, omdat er minder voorzorgsmaatregelen zijn genomen door (kandidaat-) lidstaten.

Mede in het licht hiervan is de uitbreiding van een fonds voor alleen grote natuurrampen, naar ook technologische en industriële rampen, terroristische aanslagen en volksgezondheidsepidemieën, onvoldoende onderbouwd. Versterkte samenwerking op deze terreinen wordt door Nederland zeer onderschreven, maar dit betekent niet automatisch dat financiering ook op communautair niveau geregeld moet zijn. Ter illustratie, een aantal zaken waaraan de Commissie niet of nauwelijks aandacht besteedt. Voor een uitbreiding naar technologische en industriële rampen moet veel meer aandacht zijn voor verzekerbare riscio's en aansprakelijkheid, zoals de ramp met Prestige ons heeft geleerd. Voor wat betreft terroristische aanslagen, wordt niet eenduidig gedefinieerd wat onder terroristische aanslag wordt bedoeld. Dit betekent dat bij het huidige voorstel ook de hulp aan slachtoffers van de conflicten in Spanje (ETA) en Noord-Ierland (IRA) voor het fonds in aanmerking zouden kunnen komen. Ook voor wat betreft volksgezondheid wordt voorbijgegaan aan welke voorzorgsmaatregelen op nationaal niveau al genomen of nog genomen kunnen. In dit kader is het van groot belang dat er een duidelijke afbakening komt van het begrip 'major disaster'.

Nederland zal zich inzetten om de hogere kwantitatieve voorwaarden van het huidige solidariteitsfonds te behouden. Met de beperking van de kwantitatieve voorwaarden en de introductie van een kwalitatieve eis, wordt namelijk de subsidiariteit van het solidariteitsfonds ondermijnd. De subsidiariteit van het solidariteitsfonds ligt in het feit dat de rampen van zodanige aard zijn dat (kandidaat-)lidstaten deze via de nationale begroting niet kunnen opvangen en dus financiële hulp behoeven. De voorgestelde minimumomvang lijkt in de meeste gevallen op te vangen kunnen worden door lidstaten. Voor deze bedragen is geen solidariteitsfonds nodig.

Nederland is tegen de invoering van een kwalitatieve voorwaarde om in aanmerking te komen voor het fonds aangezien daarmee nog meer ruimte wordt gecreëerd om uitgaven uit het fonds te doen. Daarnaast is de toepassing van de voorwaarde niet objectief en achteraf moeilijk toetsbaar.

Fiche 3: Mededeling over reactievermogen van EU op rampen en crisissituaties in derde landen Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's:"Het reactievermogen van de EU op rampen en crisissituaties in derde landen versterken"


Datum Raadsdocument: 25 april 2005
Nr Raadsdocument: 8382/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005)153
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZ i.o.m. BZK, DEF, V&W, FIN en EZ

Behandelingstraject in Brussel: RWG Civiele Bescherming, CODEV, Civcom, PSC en RAZEB

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Mededeling gaat in op de versterking van de responscapaciteit van de EU op rampen en crises in derde landen. Daarnaast besteedt de mededeling (zeer beperkt) aandacht aan herstel, wederopbouw en ontwikkelingshulp. Hoofddoel van de mededeling op het terrein van rampen- en crisisrespons is te komen tot grotere efficiëntie, samenhang en een betere coördinatie van de beschikbare middelen voor rampen- en crisesrespons. Dit is ingewikkeld omdat het gaat om de inzet van een grote verscheidenheid aan instrumenten al naar gelang herkomst (Unie en lidstaten) en aard (humanitair, consulair, civiel en militair).

Om de rampen- en crisisrespons van de EU coherent en efficiënt te maken stelt de Commissie voor om de analyse-capaciteit en snel inzetbare expertise bij ECHO (Humanitaire Hulp Bureau van de Commissie) en door ECHO gesteunde partners, bij het EU-mechanisme voor civiele bescherming (DG Milieu) en bij DG Ontwikkeling te vergroten en onderling beter af te stemmen. Daarbij wordt ondermeer ingezet op financiering van regionale voorraden noodhulpgoederen, training van meer experts en een betere onderling en met de VN afgestemde analyse van de situatie ter plekke. EU-teams moeten interoperationeel worden met de VN en de aldaar beschikbare analyse-capaciteit versterken.

De Commissie stelt tevens voor om de onder lidstaten beschikbare middelen voor rampenrespons (zoals aardbevingsteams, basiskampen voor hulpverleners) om te vormen naar op afroep beschikbare en onderling te combineren modules voor technische steun aan noodhulpoperaties in derde landen. Daarvoor is training en oefening nodig binnen de EU maar ook met de VN. De Commissie wil daarnaast de relatie tussen ECHO, het EU-mechanisme voor civiele bescherming en DG Ontwikkelingsamenwerking enerzijds en de EU civiele militaire capaciteiten anderzijds versterken. De Commissie stelt voor hiertoe de twee Commissiemedewerkers die zullen worden gedetacheerd bij de civiel-militaire cel in de EU Militaire Staf in te zetten. De voorstellen van de Commissie verwijzen telkens naar de relevante reeds afgestemde internationale afspraken m.b.t. de coördinatie van humanitaire hulp en de inzet van civiel en militaire middelen.

De mededeling dient in nauwe samenhang te worden gelezen met mededeling COM (2005) 137 final, "Improving the Community Civil Protection mechanism". Beiden zijn geschreven in reactie op het actieplan van het voorzitterschap over de zeebeving en de tsunami's in de Indische Oceaan. COM (2005) 137 geeft een nadere uitwerking van de versterking van 1 onderdeel van de EU-rampenrespons, het EU mechanisme voor civiele bescherming. De mededeling dient tevens in nauwe samenhang te worden gelezen met een document van het Raadsecretariaat over de inzet van militaire middelen bij rampenrespons (RELEX 176). De voorstellen ter verbetering van de beschikbaarheid van militaire middelen van de lidstaten (versterking van de beschikbare capaciteiten en een verbeterde coördinatie bij inzet) worden onder het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid uitgewerkt. Militaire middelen zijn altijd complementair aan de civiele middelen. Een goede samenwerking tussen eerste pijler organen, zoals het EU Monitoring en Informatie Centrum (EUMIC) en tweede pijler organen, zoals de civiel-militaire cel binnen de EU Militaire Staf is daarom onontbeerlijk.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief, voorgesteld gemeenschapsoptreden kan de coördinatie van in te zetten instrumenten door Gemeenschap en lidstaten aanzienlijk verbeteren. Indien goed geregeld, leidt dit tot meer samenhang en efficiëntie in de rampen- en crisesrespons van de EU in derde landen. Dat is wenselijk. Proportionaliteit: positief. Voorgestelde vorm van optreden schiet doel niet voorbij. Wel kan Commissie meer inzetten op nauwere samenwerking tussen Humanitaire Hulp (ECHO) en het Civiele Beschermingsmechanisme (DG Milieu) opdat beide instanties elkaar versterken in de initiële rampenrespons.

Consequenties voor de EU-begroting:
De mededeling zelf heeft geen financiële consequenties. In de mededeling wordt echter een aantal voorstellen gedaan die wel financiële consequenties kunnen hebben, zoals het versterken van de capaciteiten van EU-mechanisme voor civiele bescherming, de Commissiedelegaties in derde landen en het Rapid Reaction Mechanisme het financieren van vervoerskosten en het oprichten van een Commissie "Office" of "Executive Agency" voor logistieke en administratieve ondersteuning van EU crisisrespons missies. Het is niet duidelijk of de additionele kosten die hiermee gemoeid zijn binnen de bestaande programma's en begrotingslijnen zullen worden opgevangen. Voor de langere termijn verwijst de Commissie naar een ambitieuze en structurele hervorming van het EU mechanisme voor civiele bescherming, met gebruikmaking van de programma's voorgesteld in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013, nl. COM (2005) 113, 6.4.2005 ("Commission's proposal for a Rapid response and Preparedness instrument for major emergencies") en COM (2004) 630, 29.9.2004 ("Commision's proposal for a Stability instrument")

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Alleen daar waar de Commissie pleit voor de ontwikkeling van nationale snel inzetbare civiele beschermingsmodules. Echter, het is aan de lidstaten om deze capaciteit daadwerkelijk te vergroten. Het gaat om een aantal zaken die reeds nu op ad hoc basis geschiedt zoals bijvoorbeeld het inhuren van milieu-expertise, waterdeskundigheid, aardbevingsteam of een Rampen Identificatie Team voor inzet in derde landen. De kosten van deze inzetten in het buitenland worden uit de bestaande noodhulpbegroting van Buitenlandse Zaken gefinancierd.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
In de annex bij de Mededeling wordt ingegaan op positieve consequenties voor ontwikkelingslanden zowel t.a.v. armoedevermindering als t.a.v. markttoegang. Deze bijlage beschrijft de door de Commissie ondernomen activiteiten inzake humanitaire hulp, wederopbouw en ontwikkelingssamenwerking naar aanleiding van de Tsunami van 26 december 2004.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland streeft sinds jaar en dag naar een goed gecoördineerde respons op rampen en crises in het buitenland. Dit komt de efficiëntie van de internationale hulpverlening ten goede en daar zijn de slachtoffers van een ramp mee gebaat. In dit licht zijn de Commissie- voorstellen welkom. Positief is dat het document ingaat op een adequate afstemming met de VN die (als daartoe uitgenodigd door de nationale autoriteiten) leidend is als het gaat om internationale rampen- en crisisrespons in derde landen. Nederland zal voorliggende mededeling beoordelen in samenhang met de mededeling over Versterking van het EU-mechanisme voor Civiele Bescherming (COM 2005(137) final), waarin een deelaspect van de rampen- en crises respons verder wordt uitgewerkt, alsmede met de voorstellen van HV/SG Solana over de inzet van militaire capaciteiten voor rampenrespons (RELEX 176).

De Nederlandse inzet kan als volgt worden samengevat: Nederland is vóór een verbeterde EU-coördinatie en vóór versterking van capaciteiten, met name analyse- en planningscapaciteit van het EU Monitoring en Informatie Centrum (EUMIC) en evt. van beschikbare middelen van de lidstaten na evaluatie op basis van scenario's, maar niet voor duplicatie van bestaande instrumenten. Nederland is ook voorstander van een betere toegang tot militaire middelen, waarbij moet worden benadrukt dat deze complementair zijn aan de civiele middelen.

Nederland is voorts vóór afstemming met de VN, tegen oprichting van nieuwe structuren en wil uitsluitend capaciteiten ontwikkelen die tegemoet komen aan daadwerkelijke behoeftes. Nederland zal benadrukken dat de humanitaire hulp via ECHO (Humanitaire Hulp Bureau van de Commissie) en de rampenrespons die in het kader van het EU-mechanisme voor civiele bescherming (DG Milieu van de Commissie) kan worden geboden, elkaar dienen te versterken en aan te vullen. Nederland zal aangeven dat beide onderdelen van de Commissie elkaar dienen te raadplegen voor een adequate afstemming en taakverdeling.

Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat het financieel beslag van de toekomstige voorstellen zal zijn. Nederland is voorstander van het handhaven van de bestaande financiële plafonds (Financiële Perspectieven) en is daarom van mening dat evt. additionele kosten binnen de bestaande programma's en begrotingslijnen dienen te worden opgevangen d.m.v. herschikking.

Fiche 4: Mededeling over het verbeteren van het civiele beschermingsmechanisme Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's:Verbetering van het communautair mechanisme voor civiele bescherming


Datum Raadsdocument: 26 april 2005
Nr Raadsdocument: 8430/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005)137
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZK in nauwe samenwerking met BZ i.o.m. FIN, JUS, DEF, V&W en EZ

Behandelingstraject in Brussel: RWG Civiele Bescherming , JBZ Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Deze mededeling dient in nauwe samenhang met het Rapid Response and Preparedness Instrument for major emergencies Com (2005) 113 en met de mededeling Reinforcing EU Disaster and Crisis Response in third countries, COM (2005) 153 en met een document van het Raadsecretariaat over de inzet van militaire middelen bij rampenrespons (RELEX 176) te worden behandeld.

De mededeling gaat in op het verbeteren van het EU coördinatie mechanisme dat zorg draagt voor de coördinatie van de hulpverlening van de civiele bescherming binnen en buiten de Europese Unie. De tsunami heeft bij zowel de Raad als het Europees Parlement geleid tot het doen van voorstellen ter verdere versterking en verbetering van dit coördinatiemechanisme. De mededeling gaat vervolgens in op korte en lange termijn maatregelen ter verbetering van het EU mechanisme.

Op korte termijn denkt de Commissie aan:
. het onderzoeken van de capaciteit door middel van het werken met scenario's, analoog aan de activiteiten met betrekking tot. terrorisme scenario's; . het uitbreiden van de huidige trainingen en oefeningen; . een modulaire benadering gebaseerd op de nationale civiele beschermingsmodules; . versterking van de analyse capaciteit bij het Monitoring en Information Centre (MIC) door relaties te leggen met early warning systems; . versterking van de monitoring rol van het MIC;
. versterking van de in het rampgebied benodigde assesment door het zenden van kleine teams van ongeveer 5 personen en het herzien van de assesment methoden; . het doen van voorstellen voor gemeenschappelijke insignes voor civiele bescherming; . versterking coördinatie in het veld en op het hoofdkantoor; . Financiering van benodigd transport bij de hulpverlening.

Deze voorstellen zullen binnen het bestaande financiële raamwerk worden uitgevoerd; de eventuele financiering van transport zal pas vanaf 2007 in het kader van de nieuwe financiële perspectieven kunnen worden uitgevoerd.

Op middellange termijn denkt de Commissie aan:
. Het identificeren van tekortkomingen van de hulpverlening door de op scenario's gebaseerde capaciteit te beoordelen; . Het geven van een mandaat aan het mechanisme om bij rampen derde landen te informeren over de mogelijkheden van het mechanisme; . Het ontwikkelen van standby modules;
. Het promoten van internationale coördinatie van de hulpverlening inclusief het ontwikkelen en uitwerken van operationele procedures ; . Het huren van civiele beschermingsmateriaal indien noodzakelijk .

Deze voorstellen kunnen niet binnen het huidige juridische kader worden uitgewerkt, maar de Commissie acht het van belang reeds voorbereidend werk te verrichten.

Voor zover het gaat om inzet van het EU-mechanisme voor civiele bescherming in derde landen, dient voorliggende mededeling in nauwe samenhang te worden gelezen met mededeling COM (2005) 153 final, "Reinforcing EU Disaster and Crisis Response in Third countries". Beiden zijn geschreven in reactie op het actieplan van het voorzitterschap over de zeebeving en de tsunami's in de Indische Oceaan. COM (2005) 153 geeft het totaalplaatje. COM (2005) 137 geeft een nadere uitwerking van de versterking van 1 onderdeel van de EU-rampenrespons, het EU mechanisme voor civiele bescherming. De mededeling dient tevens in nauwe samenhang te worden gelezen met een document van het Raadssecretariaat over de inzet van militaire middelen bij rampenrespons (RELEX 176). Voorstellen ter verbetering van de beschikbaarheid van militaire middelen van de lidstaten (versterking van de beschikbare capaciteiten en een verbeterde coördinatie bij inzet) worden onder het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid uitgewerkt. Militaire middelen zijn altijd complementair aan de civiele middelen. Een goede samenwerking tussen eerste pijler organen, zoals het EU Monitoring en Informatie Centrum (EUMIC) en tweede pijler organen, zoals de civiel-militaire cel binnen de EU Militaire Staf is daarom onontbeerlijk.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: De EU is een bindende factor van de lidstaten op het terrein van de samenwerking op het terrein van de hulpverlening. De Commissie is de juiste entiteit om indien een lidstaat hiertoe verzoekt, de hulpverlening op EU niveau inclusief het verstrekken van informatie naar de burger te coördineren, faciliteren en te ondersteunen. Een Europees gecoördineerde aanpak heeft de voorkeur boven verschillende nationale en/of bilaterale samenwerkingsverbanden. Daar waar het instrument in gaat op het financieren van inzet van hulp indien een ramp geschiedt, is het echter een kwestie van solidariteit en niet van subsidiariteit. Proportionaliteit: Positief.

Consequenties voor de EU-begroting:
Strikt genomen geen, omdat het een mededeling betreft. Op 6 april 2005 heeft de Commissie een voorstel tot een regeling van een snel reactie instrument aangenomen, dat de juridische basis zal zijn voor deze mededeling en de financiering van de voorbereiding en reactie binnen de EU en in landen die deelnemen aan het EU mechanisme behandeld. De in de mededeling genoemde voorstellen zullen binnen de Nieuwe Financiële Perspectieven vallen. De mededeling dient in nauwe samenhang met het snelle reactie instrument te worden behandeld. De kosten in relatie tot rampen in derde landen vallen onder het stabiliteits instrument.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Concrete voorstellen zijn nog niet gedaan. De consequenties op financieel, personeel en administratief terrein zijn derhalve niet aan te geven. In het algemeen kan wel worden opgemerkt, dat na de aanslagen van New York en Madrid en nu ook weer na de tsunami een verhoogde activiteit voor het onderwerp internationale bijstand bij rampen is waar te nemen. Op enig moment zal dit leiden tot consequenties voor de Rijksoverheid. Voor de Rijksoverheid en decentrale overheid is er een extra taak door het uitvoering geven aan de capaciteit vraagstukken en de hulpverlening bij grote rampen. Echter, het is aan de lidstaten om capaciteit (bijvoorbeeld in de vorm van nationaal snel inzetbare civiele beschermingsmodules) daadwerkelijk op te bouwen en in te gaan op hulpverzoeken van andere lidstaten of derde landen. De kosten van inzet van civiele bescherming in het buitenland wordt uit de bestaande noodhulpbegroting van Buitenlandse Zaken gefinancierd. Het is nog niet duidelijk in hoeverre de Commissie een deel van de kosten voor capaciteitsopbouw en inzetten in het buitenland zal dragen. De mededeling pleit in elk geval voor financiering van transport en extra training en oefening in EU-verband.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: De Nederlandse inzet kan als volgt worden samengevat: Nederland is vóór een verbeterde EU-coördinatie en vóór versterking van capaciteiten, met name analyse- en planningscapaciteit van het EU Monitoring en Informatie Centrum (EUMIC) en eventueel van beschikbare middelen van de lidstaten na evaluatie op basis van scenario's, maar niet voor duplicatie van bestaande instrumenten. Nederland meent dat het opzetten van civiele modules voor rampenrespons het onderzoeken waard is. Hierbij dient te worden uitgegaan van flexibiliteit, nationale souvereiniteit en een daadwerkelijke behoefte. De Commissie dient gebruik te maken van de resultaten van de "Review of Global Humanitarian response Capacity zoals deze momenteel wordt gemaakt door VN/OCHA. EU-capaciteitsversterking dient rekening te houden met de in dit rapport geïdentificeerde leemten en niet iets nieuws dient te vervaardigen

Nederland is voorts vóór afstemming met de VN, tegen oprichting van nieuwe structuren en wil uitsluitend capaciteiten ontwikkelen die tegemoet komen aan daadwerkelijke behoeftes. Nederland zal benadrukken dat de humanitaire hulp via ECHO (Humanitaire Hulp Bureau van de Commissie) en de rampenrespons die in het kader van het EU-mechanisme voor civiele bescherming (DG Milieu van de Commissie) kan worden geboden, elkaar dienen te versterken en aan te vullen. Nederland zal aangeven dat beide onderdelen van de Commissie elkaar dienen te raadplegen voor een adequate afstemming en taakverdeling.

Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat het financieel beslag van de toekomstige voorstellen zal zijn. Nederland is voorstander van het handhaven van de bestaande financiële plafonds (Financiële Perspectieven) en is daarom van mening dat evt. additionele kosten binnen de bestaande programma's en begrotingslijnen dienen te worden opgevangen d.m.v. herschikking.

Nederland is er op voorhand niet van overtuigd dat politie (o.a. Rampen Identificatie Team) en consulaire zaken gebruik dienen te maken van het Monitoring Information Centre. Nederland verwacht wel een meerwaarde van een betere EU-coördinatie op het niveau van Brussel, met name waar het gaat om besluitvorming over de inzet van concrete bijstandsinterventies van lidstaten.

Bovenstaande laat overigens onverlet dat het EU-voorzitterschap verantwoordelijk is voor de coördinatie van de uitgevoerde bijstandsinterventies in derde landen zoals destijds afgesproken onder artikel 6 van de Beschikking van de Raad van 23 oktober 2001. Nederland vindt niet dat de Commissie zich op dit terrein een grotere bevoegdheid moet toe-eigenen dan deze Raadsbeschikking toestaat. Naar Nederlands standpunt is dit niet wenselijk en mist de Commissie hiervoor enig juridische basis. De rol van het EU-voorzitterschap in de coördinatie van uit te voeren bijstandsinterventies in derde landen zou kunnen worden verstevigd door plaatsing van een liaison bij het EUMIC op het moment dat zich een ramp in een derde land voordoet waar activering en inzet van het mechanisme voor civiele bescherming in de rede ligt. Nederland pleit in dit verband voor het ontwikkelen van richtlijnen die de samenwerking tussen de Commissie en het Voorzitterschap vastleggen, ter nadere uitwerking van hetgeen reeds geregeld is in de beschikking van het EU mechanisme.

Bij inzetten waar VN/OCHA een leidende rol vervult ten aanzien van de coördinatie, merkt Nederland op het niet wenselijk te achten wanneer hiermee tevens wordt bedoeld dat alle EU-teams onder 1 EU-coördinator dienen te opereren in het veld. Veel beter is het wanneer alle EU-teams participeren in de leidende coördinatiestructuur waar rechtstreeks en sneller met niet-EU teams kan worden gecommuniceerd. Onderlinge EU-coördinatie in het veld betekent een extra communicatielaag waarvoor in een noodsituatie vaak onvoldoende tijd is. 'On site' dient met alle teams te worden gesproken en niet uitsluitend via een EU-coördinator. Dit geldt niet indien de EU zelfstandig een operatie vervult. Nederland juicht de versterking van de trainingen en oefeningen ter verbetering van het EU mechanisme toe en zal aandringen op deelname hieraan van andere internationale organisaties.

Nederland constateert dat het rapid response instrument COM 113 om meer middelen vraagt dan zou overeenkomen met de ambities zoals gepresenteerd in Mededeling 137 en Mededeling 153 aangaande civiele bescherming. Zo wordt bijvoorbeeld uitgegaan van het mobiliseren van 10 civiele beschermings- deskundigen per ramp, terwijl Document 137 spreekt van kleine teams van maximaal 5 mensen.

Nederland benadrukt dat voor betere coördinatie van het in te zetten luchttransport het EAC in Eindhoven een belangrijke rol zou kunnen spelen. Deze betere coördinatie kan veel geld besparen.

Fiche 5: Verordening inzake instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties Titel:
Voorstel voor een verordening van de Raad van tot instelling van een Instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties


Datum Raadsdocument: 6 april 2005
Nr Raadsdocument: 8436/05
Nr. Commissiedocument: COM (2005) 113
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZK in nauwe samenwerking met BZ i.o.m. FIN, JUST, DEF, V&W, EZ

Behandelingstraject in Brussel: RWG Civiele Bescherming , JBZ Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Dit fiche dient in nauwe samenhang met de mededeling Improving the Community Civil Protection Mechanism, COM (2005) 137 en in mindere mate met de mededeling Reinforcing EU Disaster and Crisis Response in third countries, COM (2005) 153 te worden behandeld.

Dit voorstel heeft als doel de juridische basis te vormen voor Europese financiële steun aan activiteiten en maatregelen van het EU mechanisme binnen de Europese Unie en andere deelnemende landen ter voorbereiding en reactie op grote rampen, ongeacht de oorzaak. De Lidstaten, maar ook organisaties) kunnen, zo luidt het voorstel, hiertoe projectvoorstellen indienen. Betrokkenheid van derde landen buiten de EU is onder voorwaarden ook mogelijk. Dit instrument regelt de reeds bestaande en aanvullende maatregelen op het terrein van civiele bescherming. De Commissie zal jaarlijkse werkprogramma's aannemen, inclusief raamwerkcontracten, met het doel transport en materiaal te ontwikkelen. De Commissie stelt voor de fondsen voor civiele bescherming uit te breiden. De volgende activiteiten komen in aanmerking voor financiële ondersteuning: . Voorbereidingen trainingen, databank, ontwikkelen scenario's; . Mobilisatie experts, financiering transport, huren hulpmiddelen en materialen bij rampenrespons; . Verder ontwikkelen kernactiviteiten van het EU mechanisme dat de internationale hulpverlening tot stand brengt; . Implementatie kernactiviteiten van het EU mechanisme; . Toekennen prioriteiten zoals informatie naar het publiek of preventieve maatregelen; . Identificatie risico's en kwetsbaarheden analyse en early warning sytems.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t..

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Gematigd positief. De EU is een bindende factor van de lidstaten voor wat betreft de samenwerking op het terrein van de hulpverlening. De Commissie is de juiste entiteit om, indien een lidstaat hiertoe verzoekt, de hulpverlening op EU niveau inclusief het verstrekken van informatie naar de burger te coördineren, faciliteren en te ondersteunen. Een Europees gecoördineerde aanpak heeft de voorkeur boven verschillende nationale en/of bilaterale samenwerkingsverbanden. Daar waar het instrument in gaat op het financieren van inzet van hulp indien een ramp geschiedt, is het echter een kwestie van solidariteit en niet van subsidiariteit. Proportionaliteit: Positief.

Consequenties voor de EU-begroting:
Deze regeling betreft de juridische basis voor de mededeling voor de verbetering van het EU mechanisme, dat de voorbereiding en reactie binnen de EU regelt en in landen die deelnemen aan het EU mechanisme. Het instrument valt binnen de Nieuwe Financiële Perspectieven. De kosten in relatie tot rampen in derde landen vallen onder het stabiliteits instrument en worden derhalve niet meegenomen in dit instrument. Eveneens stelt de Commissie voor om "rapid response" activiteiten onder het voorstel voor "Preventie, voorbereiding en het management van de gevolgen van terrorisme" buiten de reikwijdte van dit voorstel te houden. De Commissie stelt voor om 16 miljoen EURO in 2007 tot 30 miljoen EURO in 2013 te reserveren voor de hulpverlening binnen Europa.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Concrete voorstellen zijn nog niet gedaan. De consequenties op financieel, personeel en administratief terrein zijn derhalve niet aan te geven. In het algemeen kan wel worden opgemerkt, dat na de aanslagen van New York en Madrid en nu ook weer na de tsunami een verhoogde activiteit voor het onderwerp internationale bijstand bij rampen is waar te nemen. Op enig moment zal dit leiden tot consequenties voor de Rijksoverheid. Voor de Rijksoverheid en decentrale overheid is er een extra taak door het uitvoering geven aan de inventarisatie naar de capaciteit van de hulpverlening bij grote rampen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland zal op geëigende momenten aangeven niet vooruit te zullen lopen op de algemene besluitvorming over de Financiële Perspectieven 2007-2013, en een algemeen voorbehoud maken. Het kabinetsstandpunt aangaande de Financiële Perspectieven 2007-2013, zoals vastgesteld tijdens de MR van 15 oktober jl., is leidend. Het instrument hangt nauw samen met het nieuwe solidariteitsfonds (SRRI). Nederland is vooralsnog geen voorstander van dit SRRI-instrument, omdat de huidige ervaringen slecht zijn. Het leidt vooral vanwege uitzonderingen op de regels tot uitgaven. Bovendien is de EU-toegevoegde waarde voor wat betreft de uitgaven voor hulpverlening bovenop nationaal ingrijpen niet helder (subsidiariteit). Ditzelfde geldt voor het onderhavige instrument. De subsidiariteit ligt met name in het feit dat er een centrale coördinatie plaatsvindt in geval van rampen en er gezamenlijke oefeningen en trainingen worden gehouden. Het instrument is echter ook bedoeld om de financiële consequenties van het inzetten van hulpteams bij rampen op te vangen. Dit is een kwestie van solidariteit, hetgeen ook op een bilateraal niveau geregeld kan worden. Hiervoor is geen financieel instrument van de EU nodig. Bij de te ondersteunen acties dient dus kritisch gekeken te worden welke daadwerkelijk toegevoegde waarde hebben op EU-niveau. Het snelle reactie en voorbereidingsinstrument valt vooralsnog onder het burgerschap-gedeelte van categorie 3 van de EU-begroting en is daarmee niet prioritair. De uitgaven hiervoor dienen dus maximaal reëel constant te blijven. Ook kan worden geconstateerd dat voorliggend instrument om meer middelen vraagt dan zou overeenkomen met de ambities zoals gepresenteerd in Mededeling 137 en Mededeling 153 aangaande civiele bescherming. Zo wordt bijvoorbeeld uitgegaan van het mobiliseren van 10 civiele beschermingsdeskundigen per ramp, terwijl Document 137 spreekt van kleine teams van maximaal 5 mensen.

Fiche 6: Mededeling over mobilisatie van het intellect in Europa Titel:
Mededeling van de Commissie: Mobilisatie van het intellect in Europa: mogelijkheden voor universiteiten om een optimale bijdrage te leveren aan de Lissabonstrategie


Datum Raadsdocument: 26 april 2005
Nr Raadsdocument: 8437/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 152 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: Onderwijs, Cultuur en Wetenschap i.o.m. FIN, BZ, EZ, SZW, V&W

Behandelingstraject in Brussel: Onderwijscomité, Onderwijs, Jeugd en Cultuur Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Deze mededeling is het vervolg op de consultatie van aandeelhouders over een eerdere mededeling over 'The role of universities in the Europe of knowledge' in 2003. Het is een discussiedocument. Het werkdocument van de Commissie "Europees Hoger Onderwijs in een wereldwijd perspectief" geeft de statistische onderbouwing bij deze mededeling.

De Commissie geeft met deze mededeling aan dat Europese universiteiten (de Commissie bedoelt hiermee alle hoger onderwijs instellingen) op dit moment niet in de positie zijn om een optimale bijdrage te leveren aan de opnieuw gelanceerde Lissabon Strategie. De moderne Europese universiteit zou wel een spilfunctie in de kennisdriehoek van onderwijs, onderzoek en innovatie moeten spelen. Maar Europese universiteiten zijn te weinig gedifferentieerd en bieden te veel homogene programma's aan. Daarnaast vragen universiteiten om meer autonomie; de huidige nationale regelgeving zou hen niet genoeg in staat stellen de benodigde (management)veranderingen voor de toekomst door te kunnen voeren. Bovendien werken ze nu nog te weinig samen met het bedrijfsleven, hebben ze te maken met regels die modernisatie en efficiëntie niet in de hand werken, streven ze nog te vaak naar uniformiteit en krijgen ze te weinig private financiële ondersteuning (in vergelijking met de VS en Korea).

Het document geeft drie richtingen voor verandering aan:
- Kwaliteit: om excellentie in en attractiviteit van het Europese hoger onderwijs én onderzoek te bevorderen, is meer differentiatie en flexibiliteit in curricula, toelatingseisen, leerdoelen en het leren en lesgeven nodig. Naar excellentie kan gestreefd worden binnen universiteiten als geheel, maar ook binnen faculteiten of vakgroepen door te focussen op bepaalde gebieden en excellent potentieel in onderwijs en onderzoek. Kwaliteit aan universiteiten is grotendeels afhankelijk van het aanwezige menselijk kapitaal. Universiteiten moeten werken aan een vergroting van het kwantitatieve en kwalitatieve menselijk potentieel door goede carrièreperspectieven te bieden. Kwaliteit van het Europese onderwijs en onderzoek moet onomstreden zijn. Essentieel daarbij is een goede kwaliteitsborging.
- Governance: een nieuw type contract tussen instelling en samenleving, waarbij de instelling verantwoordelijk is voor programma's, personeel en resources en de overheid zich focust op de strategische oriëntatie van het hoger onderwijs systeem als geheel.
- Bekostiging: De mate waarin een universiteit beschikt over duurzame financiële middelen is een belangrijke voorwaarde voor het leveren van excellentie. In dat kader moet de rol van private partijen dan ook niet veronachtzaamd worden. Universiteiten moeten meer en efficiënter bekostigd worden, gericht op kwaliteit, innovatie en verandering. Fiscale regels zouden samenwerkingsverbanden tussen instellingen en bedrijfsleven moeten stimuleren.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. De verantwoordelijkheid voor onderwijs is een verantwoordelijkheid van de lidstaten, en op dit niveau wordt deze verantwoordelijkheid ook vormgegeven. Maar om uiteindelijk de doelstellingen van de Lissabon Strategie te halen zijn gemeenschappelijke uitgangspunten op het gebied van hoger onderwijs binnen Europa essentieel. De aanbevelingen staan niet op gespannen voet met de subsidiariteit. Proportionaliteit: Positief. Gekozen is voor een discussiedocument met aanbevelingen. Dat is een niet-bindend middel. Daarmee gaan de aanbevelingen niet verder dan noodzakelijk.

Consequenties voor de EU-begroting:
In de mededeling staat dat de Commissie voornemens is om meer te investeren in kwaliteit van de Europese universiteiten. De mededeling gaat niet in op de vraag of dit financiële investeringen betreft of investeren in kwaliteit door institutionele aanpassingen te doen. Maar voordat dit voornemen daadwerkelijk uitgevoerd wordt en de eventuele consequenties voor de EU-begroting zichtbaar worden, zal er discussie over de mededeling moeten plaatsvinden.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen onvermijdelijke consequenties.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen consequenties. De nieuwe wet op het hoger onderwijs en onderzoek loopt reeds vooruit op de in deze mededeling genoemde voorstellen voor een nieuw type contact tussen overheid en instelling en de bevordering van kwaliteit. De huidige fiscale regels staan samenwerkingsverbanden tussen instellingen en bedrijfsleven niet in de weg.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland kan de voorliggende mededeling in grote lijnen onderschrijven. De mededeling is over het algemeen goed onderbouwd, maar de aanbevelingen moeten nog concreet worden gemaakt. Nederland ondersteunt het belang dat wordt gehecht aan de rol van de universiteiten voor het bereiken van de Lissabondoelstellingen. Een gezonde opbouw van de kenniseconomie vraagt om een solide basis die onder meer door de universiteiten zou moeten worden opgebouwd. Het is dan ook belangrijk de door de Commissie aangegeven richting mee te volgen.

Nederland kan de aanpak van de Commissie om de aandacht te vestigen op de tweeledige functie van de universiteiten ondersteunen, dat wil zeggen het geven van hoger onderwijs en ook het stimuleren van de 'research performance'. Nederland ondersteunt met name het feit dat in deze mededeling de nadruk wordt gelegd op kwaliteitsverbetering van onderwijs én onderzoek binnen universiteiten om zo te kunnen komen tot vorming van 'centres of excellence'. Essentiële voorwaarde hiervoor is het verhogen van het aanbod en kwaliteit van het menselijk kapitaal en het carrièreperspectief aan de universiteit voor studenten en onderzoekers. Nederland wacht in dat licht met belangstelling het document over de 'research based university' af.

Nederland heeft kennis genomen van het voorstel van de Commissie om een European Institute of Technology (EIT) op te richten. Nederland heeft, naar aanleiding van de ideeën van de Commissie hierover, nog geen definitief standpunt ingenomen. Nederland is vooralsnog van mening dat de rol van dit instituut zeker nog zou moeten worden uitgewerkt, zowel qua opbouw, organisatie en bekostiging.

De drie in de mededeling aangegeven veranderrichtingen voor kwaliteit, governance en bekostiging zijn belangrijke drijfveren voor de kenniseconomie en Nederland wil graag doorpraten over deze drie thema's.

Meer specifiek:


- Kwaliteit: Nederland ondersteunt de analyse van de Commissie om kwaliteit te bevorderen en zou de discussie rond dit onderwerp graag verder brengen.


- Governance: het door de Commissie genoemde contract tussen instelling en samenleving, waarbij de instelling verantwoordelijk is voor programma's, personeel en resources en de overheid zich focust op de strategische oriëntatie van het hoger onderwijs systeem als geheel, is in lijn met de ontwikkelingen in Nederland. Maar ook op dit onderwerp moet de discussie verder worden gebracht. Een belangrijk issue is het afleggen van verantwoordelijkheid door de instelling. De conclusies van de Europese Raad van maart jl. spraken reeds over de managementaspecten van universiteiten.


- Bekostiging: Nederland is voorstander van een meer competitieve verdeling van de middelen voor universitair onderzoek en positieve prikkels voor publiek-private onderzoekssamenwerking en kennisvalorisatie in de universitaire bekostiging om de wisselwerking tussen universiteiten en bedrijven te bevorderen en daarmee de Lissabon-ambitie dichterbij te brengen. Nederland constateert dat de mededeling op dit belangrijke deel van de bekostigingsproblematiek niet ingaat. Nederland zou graag in het kader van samenwerkingsverbanden tussen instellingen en bedrijfsleven het onderwerp van de private bijdragen voor het hoger onderwijs verder concretiseren. Duidelijk moet worden op welke wijze er vorm kan worden gegeven aan private bijdragen en welke rol de overheid daarbij zou kunnen spelen, bijvoorbeeld op het vlak van inventariseren en zoveel mogelijk wegnemen van belemmerende regelgeving. Dit punt zou ook zeker mee moeten worden meegenomen in de voorgestelde resolutie. Nederland ondersteunt verder de uitnodiging van de Commissie om zo veel mogelijk gebruik te maken van financiële instrumenten van de EU, met name European structural funds. Ook dit zou verder geoperationaliseerd moeten worden.

Fiche 7: Richtlijn en beschikking over Aviaire Influenza (vogelpest) Titel:

- Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza
- Voorstel voor een beschikking van de Raad tot wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied


Datum Raadsdocument: 2 mei 2005
Nr. Raadsdocument: 8630/05
Nr. Commissiedocument: COM (2005) 171 def.
Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. VWS en FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Veterinaire Experts, Landbouw-en Visserijraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het Commissievoorstel is tweeledig:

1. Aanpassing communautaire maatregelen ter bestrijding van Aviaire Influenza
2. Wijziging van beschikking 90/424/EEG

Ad 1. Aanpassing communautaire maatregelen ter bestrijding van Aviaire Influenza

Achtergrond
De huidige Richtlijn van de Raad tot vaststelling van communautaire maatregelen ter bestrijding van Aviaire Influenza is uit 1992 (92/40/EG). Tijdens de uitbraak van Aviaire Influenza (AI) in Nederland en later ook in België en Duitsland in 2003 en in Italië (2000-2005) bleek duidelijk dat de huidige Richtlijn tekort schoot daar waar het ging om laag pathogene aviaire influenza (LPAI), vaccinatie, volksgezondheid en hobbydieren. De uitbraken hadden rampzalige gevolgen voor de pluimveehouderij op sociaal-economisch gebied en hadden een negatief effect op de samenleving als geheel - met name in Nederland, waar ook verscheidene mensen met de ziekte besmet raakten. Dit alles ondanks de uiterst strenge bestrijdingsmaatregelen van de lidstaten, zoals grootschalig doden en vernietigen van pluimvee en andere vogels in de getroffen gebieden, die dikwijls veel ingrijpender waren dan de minimumeisen van Richtlijn 92/40/EEG voorschrijven. Daarbij komt dat door de uitbraak van AI in Azië eind 2003, AI een steeds groter mondiaal probleem is geworden. Als gevolg van deze uitbraken zijn honderden miljoenen vogels gestorven of in het kader van ziektebestrijding gedood, waardoor de pluimveesector in de gehele wereld zeer zware verliezen heeft geleden. Dit heeft ook geleid tot discussies binnen de OIE (wereldorganisatie voor Diergezondheid) over aanpassing van het hoofdstuk AI in de Terrestrial Animal Health Code van de OIE. Voorts werden in samenhang met deze uitbraken diverse gevallen van besmetting van mensen - met soms dodelijke afloop - gemeld. In het licht van de recente ervaringen en nieuwe wetenschappelijke inzichten in de risico's van AI voor diergezondheid en in mindere mate ook voor de volksgezondheid worden de maatregelen van Richtlijn 92/40/EEG grondig herzien en wordt een nieuwe Richtlijn voorgesteld.

Korte inhoud voorstel
Aviaire Influenza is een zeer besmettelijke virusziekte bij pluimvee die wordt veroorzaakt door verschillende subtypen van het virus, met name H5 en H7. Er bestaat een milde variant, de zogenaamde Laag Pathogene Aviaire Influenza (LPAI) die weinig tot geen verschijnselen toont bij pluimvee. Daarnaast bestaat de Hoog Pathogene Aviaire Influenza (HPAI) variant, die zeer ernstige verschijnselen van ziekte veroorzaakt tot 100% sterfte bij pluimvee. Wilde watervogels zijn het natuurlijke 'reservoir' van LPAI en kunnen zo het pluimvee besmetten. LPAI kan in pluimvee muteren naar HPAI, echter dit is een niet te voorspellen gebeurtenis. Het doel van dit voorstel is het beter kunnen voorkómen en bestrijden van AI en het verminderen van de gezondheidsrisico's en de kosten door regels op te stellen voor een zo snel en zo efficiënt mogelijk bestrijden van HPAI en, in tegenstelling tot de oude Richtlijn 92/40, LPAI zo vroeg mogelijk opsporen en waar nodig bestrijden. Het voorstel is opgesteld als minimumrichtlijn, zodat de lidstaten de mogelijkheid krijgen om flexibel om te gaan met de maatregelen naar gelang het risico van de uitbraak (LPAI of HPAI). Verder kan de lidstaat altijd strengere maatregelen nemen dan in de Richtlijn staat voorgeschreven.

Enkele inhoudelijke punten:

Volksgezondheid
Met het oog op het voorkómen van en anticiperen op de volksgezondheidsgevaren die een uitbraak met AI kan veroorzaken worden de lidstaten via de Richtlijn verzocht om nauw samen te werken met de bevoegde instanties op het gebied van de bescherming van de volksgezondheid.

Vaccinatie
De Commissie vindt dat noodvaccinatie een doeltreffende aanvulling kan zijn op de bestrijdingsmaatregelen. Daarnaast kan preventieve vaccinatie nuttig zijn ter voorkoming van ziekte bij dieren die een risico lopen, bijvoorbeeld het pluimvee met vrije uitloop. Voor beide toepassingen, noodvaccinatie en preventieve vaccinatie zijn maatregelen opgenomen in het voorstel.

Bestrijding HPAI
In het voorstel is de bestrijding van HPAI gebaseerd op gebruikelijke maatregelen zoals het ruimen van besmette en verdachte dieren en vervoersverboden, zoals ook al in de huidige Richtlijn opgenomen is. Daarnaast geeft de Commissie de lidstaten veel mogelijkheden tot uitzonderingen op deze maatregelen.

Opsporen en bestrijden LPAI
In de bestaande Richtlijn is alleen HPAI meldings -en bestrijdingsplichtig, maar met het voorliggende voorstel wordt ook LPAI meldings -en bestrijdingsplichtig. Dit als gevolg van voortschrijdend inzicht in de mogelijkheid van mutatie van LPAI naar HPAI bij pluimvee. LPAI vertoont echter bij pluimvee geen of zeer aspecifieke verschijnselen, dit maakt het opsporen van LPAI zeer moeilijk. Daartoe heeft de Commissie een monitorings / bewakingsprogramma in het voorstel opgenomen, die de lidstaten dienen uit te voeren. Door LPAI op te sporen en te bestrijden meent de Commissie dat er in de toekomst grote HPAI uitbraken voorkomen kunnen worden. De Commissie stelt een aantal bestrijdingsmaatregelen voor LPAI voor zoals het ruimen of slachten van besmette dieren, het isoleren van besmette bedrijven en het instellen van beperkingsgebieden en het nemen van maatregelen in deze gebieden.

Hobbymatig gehouden dieren
De Commissie heeft in het voorstel een aparte definitie opgenomen voor niet-commerciele bedrijven, hieronder vallen ook de hobbymatig gehouden dieren.

Ad 2. Aanpassing beschikking 90/424/EEG van de Raad

Achtergrond
Op grond van de beschikking 90/424/EEG van de Raad betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied kunnen lidstaten in aanmerking komen voor een financiële vergoeding van de Gemeenschap voor de uitroeiing van bepaald dierziekten en voor de controle op bepaalde dierziekten. Aanpassing van deze beschikking is noodzakelijk om het in lijn te brengen met de voorgestelde aanpassingen van de richtlijn betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van AI. Door m.n. ook LPAI te bestrijden beoogt de Commissie de ontwikkeling van HPAI in te perken. Met de bestrijding van LPAI wordt één van de mogelijke routes voor een uitbraak van HPAI afgesneden. Daarmee worden ook de risico's voor de volksgezondheid bij een verandering van LPAI in HPAI verminderd en dalen de bestrijdingskosten voor HPAI.

Korte inhoud voorstel
De Commissie stelt een aantal aanpassingen voor zodat ook de bestrijding van LPAI in aanmerking komt voor vergoeding door de Gemeenschap. De vergoeding van de Gemeenschap bedraagt 50% in geval van HPAI en 30% in geval van LPAI voor de volgende kosten;
1. schadeloosstellingen aan veehouders voor het doden en vernietigen van dieren, producten van dieren;
2. reiniging en ontsmetting van bedrijven en uitrusting;
3. destructie van verdachte en besmette dieren, eieren, besmet voer en uitrusting die niet kunnen worden ontsmet. Tot slot wordt Aviaire influenza in groep 1 (opsomming van een aantal dierziekten) van de bijlage bij 90/424/EEG opgenomen ten einde de formele basis voor de vergoeding van de monitoring / bewaking te verbeteren.

De vergoeding voor vaccin (100%) en de uitvoeringskosten van de vaccinatie (50%) die al onderdeel zijn van de huidige tekst, blijven in de gewijzigde tekst gehandhaafd.

Rechtsbasis van het voorstel: Voor beide voorstellen: artikel 37 EG-verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Voor beide voorstellen: Raad: gekwalificeerde meerderheid en EP: advies.

Instelling nieuw Comitologie-comité:
Nee, het Permanent Comité voor de Voedselketen en de Diergezondheid (PCVD) blijft gehandhaafd.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit:

1. Richtlijn: niet van toepassing voor wat betreft de diergezondheidsmaatregelen aangezien het een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap betreft. Positief voor wat betreft de maatregelen op het gebied van volksgezondheid, aangezien er een duidelijke meerwaarde is om deze maatregelen op gemeenschapsniveau te nemen.
2. Beschikking: positief, het betreft een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. Proportionaliteit:

1. Richtlijn: positief: het voorstel is een minimum Richtlijn met zeer flexibele mogelijkheden om de te nemen maatregelen aan te passen aan elk mogelijk risico dat een infectie met AI (LP en HP) kan veroorzaken. Daarnaast wordt de mogelijkheid aan de lidstaten gegeven om altijd strenger op te treden dan volgens de Richtlijn nodig is.
2. Beschikking: positief, een beschikking is het juiste instrument om een bestaande beschikking te wijzigen.

Consequenties voor de EU-begroting:

1. De voorgestelde Richtlijn communautaire maatregelen ter bestrijding van Aviaire Influenza:

Ten opzichte van de huidige EU regelgeving leiden de voorgestelde maatregelen tot de volgende extra uitgaven per jaar (raming); a) voor een vergoeding aan de lidstaten voor de monitoring / bewaking, E 1,5 miljoen; b) voor een vaccinbank, E 1,5 miljoen;
c) voor een Europees referentielaboratorium, E 0,135 miljoen;, d) voor missies en terugkoppeling in Standing committee, E 0,195 miljoen. Totaal per jaar E 3,33 miljoen.
De Commissie veronderstelt de extra uitgaven te compenseren uit de besparingen op de uitgaven voor de vergoedingen aan de lidstaten voor de bestrijding van HPAI. Formele basis voor de uitgaven is beschikking van de Raad 90/424/EEG.


2. Aanpassing Beschikking van de Raad 90/424/EEG: Naast de mogelijke uitgaven voor vergoedingen aan lidstaten voor de bestrijding van HPAI die al op basis van de huidige beschikking mogelijk zijn, maakt de gewijzigde beschikking financiering mogelijk voor de compensaties aan lidstaten voor de bestrijding en monitoring / bewaking van LPAI. Ten laste van de EU begroting worden daarnaast uitgaven geraamd voor de vaccin bank, het referentielaboratorium en ondersteunende activiteiten van de diensten van de EU.

Voor het ramen van de compenserende uitgaven voor de lidstaten bij de bestrijding van LPAI en de monitoring / bewaking zijn de gegevens gebruikt van de surveillance op AI in de lidstaten in 2003, 2004 en 2005.

Op basis van de uitgevoerde surveillance begroot de EU voor:


- Vergoedingen aan EU-lidstaten: E 5,5 miljoen / jaar;


- Uitvoeringskosten Commissie: E 0,216 miljoen / jaar.

In de begrotingstoelichting gaat de Commissie er van uit dat zonder de voorgestelde maatregelen in de komende 10 jaar, twee grote uitbraken plaats kunnen vinden die op grond van de gegevens van de afgelopen uitbraken tot een bedrag van E 100,0 miljoen aan uitgaven van de EU zouden leiden. De voorgestelde maatregelen worden geraamd op een bedrag van E 50,0 tot E 60,0 miljoen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:


1. De voorgestelde Richtlijn communautaire maatregelen ter bestrijding van Aviaire Influenza Het voorstel heeft geen grote impact op de wijze van bestrijding zoals Nederland die voorstaat bij een uitbraak van HPAI, dit omdat de Nederlandse bestrijding bij HPAI veel verder gaat dan in het voorstel is opgenomen. Wanneer een uitbraak van HPAI plaatsvindt heeft dit grote consequenties voor de financiële, personele en administratieve inzet van de rijksoverheid, decentrale overheid en het bedrijfsleven. Echter dit voorstel verandert niets aan de huidige maatregelen en kosten zoals die nu al gelden bij de bestrijding.

Het voorstel heeft ook geen grote impact op de monitoring / bewaking, daar die op dit moment al plaatsvindt (in Nederland wordt uitgebreider gemonitord dan wordt voorgeschreven in het voorstel).

De voorgestelde richtlijn betekent wel een aanpassing van de bestrijding LPAI. LPAI wordt in Nederland nationaal bestreden door maatregelen op het betreffende bedrijf en controle in een kilometer eromheen, in de richtlijn wordt ook gesproken over het instellen van beperkingsgebied van 3 kilometer met bijbehorende maatregelen. Dit zal leiden tot een uitbreiding van het onderzoek bij de bedrijven in dit gebied.


2. Aanpassing Beschikking van de Raad 90/424/EEG: Op basis van de huidige beschikking kan Nederland een vergoeding van 50% verkrijgen bij de bestrijding van HPAI. In het huidige voorstel blijft dit ook 50%. Op grond van het huidige voorstel zal vergoeding ook mogelijk worden bij de bestrijding van LPAI (30%) en voor de monitoring / bewaking van AI (50%).

De monitoring / bewaking en de bestrijding van LPAI leidt tot uitgaven die ten laste komen van het Diergezondheidsfonds. Dit fonds wordt door de veehouderijsector en het Rijk gefinancierd. Het pluimveebedrijfsleven heeft zich door middel van een convenant tussen het departement van LNV en de productschappen gebonden deze uitgaven te betalen.

De monitoring van LPAI in 2003 en 2004 zoals die in Nederland op dit moment wordt uitgevoerd, heeft geen signalering van besmettingen met LPAI opgeleverd (er is geen levend virus gevonden). Deze monitoring heeft E 0,2 tot 0,3 miljoen gekost in 2004. Monitoring / bewaking volgens de voorgestelde Richtlijn zal aanmerkelijk minder kosten omdat deze gebaseerd is op steekproeven, de huidige Nederlandse monitoring is een 100% controle van alle pluimveebedrijven.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Het Productschap voor Pluimvee en Eieren (PPE) voert in opdracht van LNV de monitoring / bewaking van LPAI op dit moment nationaal uit. Deze monitoring / bewaking op LPAI gaat zelfs zo ver dat 100% van de bedrijven getest wordt. Dit in tegenstelling tot de monitoring / bewaking zoals die in de voorgestelde Richtlijn voorgeschreven wordt, deze gaat uit van een steekproefsgewijze uitvoering. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) biedt de basis om de in het voorstel opgenomen bestrijdingsmaatregelen te treffen en biedt een basis voor vaccinatie. Er zal een ministeriële regeling moeten worden aangepast om preventieve en bestrijdingsmaatregelen mogelijk te maken ten aanzien van Aviaire Influenza bij varkens en andere zoogdieren. Maatregelen die enkel toezien op het voorkomen van de overdracht van AI van pluimvee, andere vogels of zoogdieren op mensen, kunnen niet op basis van de GWWD worden getroffen. Met VWS zal nog overleg plaatsvinden over de wettelijke basis voor dergelijke maatregelen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Implementatietermijn: uiterlijk op 31 december 2006.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Algemeen

Nederland onderschrijft de noodzaak van een aan recente ontwikkelingen aangepaste Richtlijn, daarbij kan Nederland zich in de strekking van de Richtlijn als minimumrichtlijn vinden.

Rechtsgrondslag
Er is tussen de Commissie en het Raadsecretariaat een discussie gaande of de juiste rechtsbasis is gekozen door de Commisie. Nederland is van mening dat het voorstel in principe de juiste rechtsgrondslag heeft. Het betreft een richtlijn die primair de bestrijding van een dierziekte tot doel heeft. Overigens was de vorige AI-richtlijn eveneens op artikel 37 van het EG-Verdrag (voorheen artikel 43) gebaseerd. Aandachtspunt in dit verband is artikel 47, vierde lid, van het huidige voorstel aangaande volksgezondheid. Indien op basis van dit artikel aanvullende veterinairrechtelijke maatregelen (kunnen) worden getroffen die rechtstreeks (en enkel) gericht zijn op de bescherming van de volksgezondheid, komt artikel 152 van het EG-Verdrag nadrukkelijk in beeld als aanvullende rechtsgrondslag. Dit betekent dat het EP het recht tot co-decisie krijgt in plaats van consultatie.

Vaccinatie
De voorgestelde mogelijkheden voor noodvaccinatie en preventieve vaccinatie worden door Nederland onderschreven. Noodvaccinatie kan een aanvulling zijn bij de bestrijding van een uitbraak van AI, zodat minder dieren preventief gedood hoeven te worden en de uitbraak sneller onder controle kan worden gebracht. Daarnaast kan preventieve vaccinatie voorkomen dat pluimvee ziek wordt. Deze preventieve vaccinatie is vooral van belang bij het pluimvee dat een groter risico loopt om door AI besmet te worden, bijvoorbeeld pluimvee met vrije uitloop. Op dit moment is de toepassing van vaccinatie tegen AI bij pluimvee nog niet voldoende ver ontwikkeld om het daadwerkelijk grootschalig toe te passen, voor de toekomst wil Nederland deze optie echter wel degelijk open houden.

Bestrijding HPAI
De bestrijding van HPAI zoals opgenomen in het voorstel wijkt niet veel af van de huidige Richtlijn. Een zorgpunt voor Nederland zijn wel de voorgestelde uitzonderingen op de maatregelen in het Beschermings- en Toezichtsgebied die door de Commissie, ook in de beginfase van de uitbraak, mogelijk gemaakt worden. Nederland is van mening is dat de ervaring geleerd heeft dat er bij een uitbraak van AI zeer streng opgetreden dient te worden en uitzonderingen in de beginfase van een uitbraak zoveel mogelijk achterwege gelaten dienen te worden.

Opsporen en bestrijden LPAI
Het onderbrengen van LPAI in de definitie van AI en daarmee het meldings- en bestrijdingsplichtig maken van LPAI wordt door Nederland onderschreven. Nederland is het eens met de mogelijkheden van flexibiliteit in de maatregelen op het besmette bedrijf, zodat op basis van een risicobeoordeling de juiste maatregelen genomen kunnen worden. Daarnaast dient echter ook een beperkingsgebied van drie kilometer met bijbehorende maatregelen zoals vervoersverboden e.d. ingesteld te worden bij een constatering van LPAI. Deze maatregelen zijn zeer streng in vergelijking met het risico dat LPAI veroorzaakt in dat gebied. Nederland is van mening dat een algehele visie van de Commissie over de bestrijding van LPAI ontbreekt. Aan de ene kant is het voorstel zeer flexibel voor de lidstaat m.b.t. de maatregelen op een besmet bedrijf en aan de andere kant zeer streng m.b.t. de maatregelen in een beperkingsgebied rondom het besmette bedrijf.

De Commissie heeft in de reikwijdte van de Richtlijn opgenomen dat er bepaalde preventieve maatregelen noodzakelijk zijn voor vroegtijdige signalering van AI. Daartoe heeft de Commissie een monitoring- / bewakingsprogramma in de Richtlijn opgenomen. Nederland is echter van mening dat het vroegtijdig opsporen van een LPAI-besmetting via dit voorgestelde bewakingsprogramma niet effectief is. Via dit voorgestelde bewakingsprogramma kan wel de prevalentie (het voorkomen) van LPAI in Europa bepaald worden echter met dit programma kan niet de insleep van LPAI snel opgespoord worden. In Nederland is daartoe het 'Early Warning Systeem' ontwikkeld, dat veehouders en dierenartsen verplicht tot het melden van bepaalde verschijnselen die kunnen wijzen op AI, waarna gericht onderzoek door de Voedsel- en Waren Autoriteit (VWA) ingezet wordt. Nederland is van mening dat een dergelijk monitoring- / bewakingsprogramma of Early Warning Systeem apart van de Richtlijn uitgewerkt dient te worden.

Hobbymatig gehouden dieren
Tijdens de uitbraak van HPAI in 2003 zijn in Nederland veel gezonde hobbymatig gehouden dieren preventief geruimd. In het voorstel kunnen deze dieren uitgezonderd worden van ruiming. De inzet van Nederland zal zijn om zo min mogelijk gezonde dieren te doden.

EU vergoedingen bestrijdingskosten
De gedeeltelijke EU-vergoeding voor de kosten van de bestrijding van LPAI is logisch vanuit de systematiek van de beschikking en vanuit de benadering dat LPAI één van de routes is die leidt tot HPAI. Door echter onderscheid te maken in de hoogte van de vergoeding voor HPAI (50%) en LPAI (30%) ontstaat bij de bestrijding mogelijk een risico op een vertraagde reactie van een lidstaat om een maximale vergoeding van de Gemeenschap te kunnen claimen. Nederland is van mening dat dit risico kan worden ingeperkt door korting op de vergoedingen, als niet adequaat wordt gehandeld bij de bestrijding in het algemeen en bij een LPAI-besmetting.

Nederland stelt daarnaast vraagtekens bij het verschil in vergoeding tussen bewaking / monitoring (50%) en bestrijding van LPAI (30%). In de praktijk zullen de maatregelen die lidstaten nemen in het kader van bewaking / monitoring en in het kader van bestrijding niet duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn. De kans is groot dat dit discussie zal geven tussen de Commissie en de betrokken lidstaat over de hoogte van de vergoeding.

De aanname van de Commissie dat de extra maatregelen gefinancierd kunnen worden uit de verwachte lagere bestrijdingskosten door het effect van de extra maatregelen voor monitoring / bewaking en de bestrijding van LPAI, acht Nederland voorbarig aangezien er verschillende (besmettings)routes kunnen leiden tot HPAI.


---- --