Openbaar Ministerie
Internetsite van het Openbaar Ministerie (OM) Den Haag
17-06-2005 : Requisitoir d.d. 17 juni 2005 door mr. M. Nieuwenhuis
Voor de rechtbank van Middelburg tegen zes verdachten Verdenking:
oplichten vreemdelingen, valsheid in geschrifte en deelname criminele
organisatie
Den Haag
Requisitoir mr. Nieuwenhuis in de zaak 'BEO' deel I
I. Inleiding
Verdachten worden allen beschuldigd van -kort gezegd- deelname aan een criminele organisatie. Deze criminele organisatie hield zich bezig met valsheid in geschrifte en oplichting en was mensen die illegaal in Nederland waren uit winstbejag behulpzaam bij wederrechtelijk verblijf. Die feiten zijn ook steeds afzonderlijk telastegelegd.
Verdachten hebben weliswaar allemaal verklaringen afgelegd en hebben verklaard over hun werkzaamheden voor de Stichting Multi Juridische Services, maar ik interpreteer hun verklaringen toch vooral als ontkennende verklaringen. Zij ontkennen namelijk met die werkzaamheden strafbare feiten te hebben gepleegd.
Mijn requisitoir in deze zaak is dan ook uitgebreid. Niet alleen vanwege die ontkenning van verdachten, maar ook omdat we praten over zes verdachten en veel verschillende feiten op de dagvaardingen. Daarnaast zal uw rechtbank een aantal materiële vragen moeten beantwoorden.
Ik zal allereerst ingaan op de start van dit onderzoek en een paar inleidende opmerkingen maken. Vervolgens zal ik de verschillende feiten bespreken, waarbij ik ook de bewijsmiddelen zal aangeven en de te beantwoorden vragen zal bespreken. Tenslotte zal ik aangeven welke straffen in deze zaak naar mijn mening opgelegd dienen te worden.
II Start onderzoek
In de maand april 2003 werden negen aangiften opgenomen terzake van oplichting en valsheid in geschrifte (AD relaas onder 8). Deze mensen deden aangiften tegen de Stichting Multi Juridische Services (MJS) en de medewerkers van MJS. Naar aanleiding daarvan is in september 2003 dit onderzoek gestart. Ten grondslag aan de eerste tap (V1/MPV V-1/1) lagen de aangiften van Client A (aangifte 8 mei 2003, C011); Client B (13 mei 2003, C012) en Client C (12 juni 2002, C016)
Onder andere deze Client A zou tegen Verdachte 1 hebben gezegd dat ze aangifte tegen haar heeft gedaan en op deze wijze wist Verdachte 1 mogelijk al vroegtijdig dat ze wel eens subject van onderzoek kon zijn (zie verhoor ibs en V1/V/4).
Een complicatie bij de opsporing en de vervolging van de feiten waar het hier over gaat is dat de cliënten van de stichting geen enkel zicht hadden op hun eigen status in Nederland. Zij wisten niet of zij uitgeprocedeerd waren of niet. Gelet op die onzekerheid over hun status en hun achtergrond zijn velen bang om te verklaren bij de politie. Het is verder een groep die moeilijk te benaderen is. In ieder geval beschikte de vreemdelingendienst door de handelswijze van MJS niet over de werkelijke verblijfadressen van de aanvragers. Veel mensen hebben zichzelf gemeld bij de politie na de aanhoudingen in deze zaak en in een later stadium is het toch gelukt om veel mensen te benaderen voor een verhoor bij de rechter commissaris.
Gedurende het onderzoek was het moeilijk om zicht te krijgen op de manier van werken van de stichting MJS. Als klanten belden met de stichting werd steeds gezegd dat over de telefoon geen informatie werd gegeven, dat mensen langs moesten komen op kantoor. De taps gaven wel een goed beeld van de hoeveelheid klanten bij MJS. Dat moeten er tientallen per dag zijn geweest.
Vervolgens heeft K zich gemeld bij de politie. Hij stuurde op 22 september 2003 een brief aan de politie over MJS. Naar aanleiding van die brief is contact met hem opgenomen en heeft hij op 8 oktober 2003 een eerste verklaring afgelegd. Hij heeft zelf bij MJS gewerkt en kon dus van binnenuit verklaren over de dagelijkse gang van zaken, de werkwijze van MJS, de onderlinge rolverdeling en de verhoudingen. Hij verklaart over rode en blauwe dossiers. Met de rode dossiers wordt nadat de klanten hebben betaald niets gedaan. Sommige dossiers gaan in de shredder. Hij verklaart over brieven die "gefixt" worden en over standaard gronden die gebruikt worden (0/G2/1).
Tijdens het onderzoek werd op een gegeven moment duidelijk dat Zembla een uitzending zou besteden aan de Stichting MJS op 29 januari 2004. In die uitzending zijn opnames getoond die gemaakt zijn met een verborgen camera, binnen bij MJS:
Medewerker Zembla: "Goed, dus wat voor garantie heeft hij als hij hier binnen twee binnen twee jaar zeg maar". Verdachte 5: "Dat is de garantie die wij geven, van anderhalf tot twee jaar en dat ie legaal in Nederland kan verblijven". Vervolgens zegt Verdachte 1 daarover in de studio: "Oké, dat is die woord garantie, euh, fout".
De medewerker van Zembla heeft ook gevraagd, terwijl de verborgen camera draaide: "Oké euh zijn jullie juristen of advocaten?". Verdachte 5: "Advocatenkantoor" (0/AH/11).
Ik heb de inschatting gemaakt dat die uitzending wel eens voor de nodige onrust in de media zou kunnen zorgen en dat dat van invloed zou zijn op het onderzoek. Om die reden is overgegaan tot vervroegde aanhouding en doorzoeking op 26 januari 2004.
III Werkwijze:
Tijdens het onderzoek kwam de volgende werkwijze van de stichting naar voren.
Klanten kwamen op verschillende manieren met de stichting MJS in contact: mond tot mond reclame, advertenties in buitenlandse bladen, wervingsbezoeken van Verdachte 1 bij bijeenkomsten waar veel buitenlanders kwamen. Als mensen telefonisch contact opnamen met de stichting dan werd ze verteld dat er over de telefoon geen inlichtingen werden gegeven. Voor 50 euro kon men een eerste gesprek hebben. Voor in totaal 2300 euro nam de stichting een aanvraag in behandeling. Alle klanten van de stichting waren illegale vreemdelingen. De medewerkers van MJS deden geen asielaanvragen en geen aanvragen van mensen die op dat moment legaal in Nederland waren. Het betrof bovendien steeds mensen die afkomstig waren uit een land dat een MVV plicht had. Ze hadden dus in het land van herkomst een machtiging voorlopig verblijf moeten aanvragen. Zonder een dergelijk MVV wordt een aanvraag per definitie afgewezen. Er bestaat wel een hardheidsclausule maar die geldt slechts in zeer, zeer uitzonderlijke situaties, bv. iemand die doodziek is en acuut medische behandeling in Nederland nodig heeft.
De medewerkers van MJS dienden alle aanvragen in Den Haag in, of de klanten nu wel of niet in de politieregio Haaglanden woonden. Het ging om honderden en uiteindelijk, in totaal duizenden aanvragen. Daarmee verstopten zij eigenlijk zelf het systeem bij de Vreemdelingendienst en dus duurden de procedures in Haaglanden lang. De Vreemdelingendienst was immers verplicht om de aanvragen in behandeling te nemen, ondanks de onhaalbaarheid daarvan (VC 1999 art. 6.8).
Bij het aanvoeren van de gronden in de aanvraag, in het formulier herstel MVV of in overige formulieren in het vervolg van de procedure, werden door de verdachten standaard gronden opgenomen, niet of nauwelijks toegespitst op de persoon.
De vreemdelingen zelf hadden het idee dat ze geholpen werden door advocaten die hun belangen goed behartigden en dat dat uiteindelijk zou leiden tot een definitief, legaal verblijf in Nederland. De vreemdelingen werden door gebruik te maken van valse adressen, gebonden aan MJS. De vreemdelingendienst kon daardoor niet zelfstandig corresponderen met de aanvragers.
Bovendien waren de vreemdelingen veelal in de, door MJS opgewekte, veronderstelling dat zij alleen via MJS een verlengingssticker konden krijgen en niet zelfstandig die sticker konden halen. Ook voor die verlengingsstickers moest aan MJS betaald worden terwijl in werkelijkheid aan de vreemdelingendienst niet betaald hoefde te worden voor die verlengingsstickers.
Deze activiteiten zijn strafbaar en ik heb die handelingen vertaald in de feiten zoals vermeld op de dagvaarding. Ik zal de feiten straks stuk voor stuk bespreken.
IV. De vervolging
Ik heb de keuze gemaakt om deze zes mensen te vervolgen. Natuurlijk hebben er veel meer mensen gewerkt bij de stichting, maar voor die anderen was steeds de situatie anders: of zij hebben gewerkt in een duidelijk ondergeschikte rol, bv. schoonmaker, of zij hebben er beduidend korter gewerkt dan deze verdachten, bv. X, of zij verkeerden zelf in een min of meer afhankelijke positie ten opzichte van bv. Verdachte 1. Daar zijn Y en Z een goed voorbeeld van. Ik kom daar later nog op terug.
Verdachten hebben in hun verhoren een aantal keren aangegeven dat veel meer mensen de werkwijze van de stichting volgden en dat zij het dus niet terecht vonden dat zij vervolgd werden. Nu gaat dat verweer sowieso al niet op. Het Openbaar Ministerie heeft nu eenmaal niet de capaciteit om iedereen te vervolgen. In deze zaak is welbewust de keuze gemaakt om de medewerkers van MJS te vervolgen omdat zij veruit de meeste aanvragen hebben ingediend bij de vreemdelingendienst Haaglanden.
Volledigheidshalve lijkt het mij toch juist om naar voren te brengen dat bij het Landelijk Parket in Zwolle een expertisecentrum mensenhandel is opgericht, mede met het oog op het nieuwe artikel 273 Sr. Zij hebben ongeveer vier weken geleden in een vergelijkbare zaak aanhoudingen verricht en zijn van plan meer onderzoeken op dit vlak op te pakken.
In de fase voorafgaand aan dit onderzoek is de stichting meerdere malen erop gewezen dat de werkwijze niet deugde. Zo heeft de vreemdelingendienst in augustus 2001 contact opgenomen met Verdachte 2 om hem te wijzen op het feit dat hij niet de adressen van de vreemdelingen zelf vermeldde (O/AH/24). Er is contact opgenomen met de Deken van de orde van advocaten om te bezien of hij hierin iets kon betekenen (0/AH/5). In oktober 2001 is er een gesprek geweest met Verdachte 1 waarin medewerkers van de vreemdelingendienst hebben aangegeven dat Verdachte 1 haar aanvragen en het herstelformulier moet onderbouwen met stukken. Verdachte 1 verklaarde toen dat iedere cliënt een persoonlijk verhaal had (0/AH/27).
In de loop van het onderzoek is bovendien gebleken dat Verdachte 1 en Verdachte 2 ook al van andere kanten gewaarschuwd waren voor het feit dat klanten zich opgelicht voelden (Casa Migrante (AD O/G13/1).
Meerdere keren is geprobeerd om de werkwijze bij de vreemdelingendienst te veranderen zodat MJS niet langer zelf de administratieve stromen bij de vreemdelingendienst kon blokkeren. Toen er echter ook nog meerdere aangiften binnenkwamen is besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
V. Bewijsmiddelen en bewezenverklaring
In de loop van het gerechtelijk vooronderzoek heb ik aangegeven dat ik voor het bewijs, naast de stukken in het algemeen dossier, slechts gebruik maak van de verklaringen van cliënten van MJS die zijn opgenomen in de verschillende zaaksdossiers. Wel gebruik ik soms bv. verklaringen uit zaaksdossier 3 ook voor het bewijs van de strafbare feiten in zaaksdossier 2, maar dan betreft het veelal de verklaringen die die mensen hebben afgelegd bij de rechter commissaris.
V.1 Valsheid in geschrifte (valse adressen)
Op grond van art. 3.101 van het Vreemdelingenbesluit dient een vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning in te dienen bij de Korpschef van de gemeente waar de vreemdeling woon - of verblijfplaats heeft. De klanten van MJS kwamen uit heel Nederland en zelfs uit andere landen. X verklaart (V3/V/3): "De cliënten kwam uit geheel Nederland en ook vanuit België en Duitsland. Iedereen die bij de Stichting werkt weet van voorgaand feit." Ook K verklaart dat bij de rechter commissaris.
De verdachten hadden de aanvragen dus in moeten dienen bij verschillende Korpschefs. Dat hebben zij niet gedaan. Zij hebben alle aanvragen ingediend in Den Haag. Daarmee dienden zij zoveel aanvragen in dat de procedure in Den Haag lang duurde en dat paste meteen weer in de werkwijze van verdachten.
Daarvoor was het nodig om op de aanvraagformulieren een Haags adres te vermelden. In eerste instantie werd alleen het adres Cornelis van der Lijnstraat, het kantooradres van MJS, in Den Haag vermeld. In augustus 2001 heeft iemand van de vreemdelingendienst (A.M.J.J. van Elswijck (0/AH3/24)) contact opgenomen met Verdachte 2 met de mededeling dat op de aanvragen een woonadres moest worden vermeld en dat geen genoegen kon worden genomen met de Cornelis van der Lijnstraat 188. Deze medewerker heeft Verdachte 2 ook gewezen op het feit dat het wettelijk verplicht is om een woonadres op te geven.
De na 21 augustus 2001 ingediende aanvragen kwamen vervolgens binnen voorzien van een woonadres van de betrokken vreemdeling en het postadres: Cornelis van der Lijnstraat 188.
Vervolgens is uit onderzoek gebleken dat de Stichting MJS op de aanvragen voor de verblijfsvergunning vijf vaste woonadressen vermeldt als adres waarop de betrokken vreemdelingen woonachtig zou zijn.
Al deze adressen zijn op de één of andere manier gelieerd aan medewerkers van MJS. In de periode van 1 oktober 2001-22 januari 2004 waren er 3229 vreemdelingen gekoppeld aan een van deze adressen (0/AH/1).
Verdachte 6 zegt het heel duidelijk (V5/V/3): Ik heb ze nooit om hun eigenlijke adressen gevraagd. Ik denk dat op slechts 1 van de 1000 inschrijfformulieren het werkelijke adres van de cliënt staat. Als ze een adres zouden opgeven zouden ze niet in Den Haag de procedure kunnen voeren.
Ook uit andere verklaringen van medewerkers blijkt dat zij precies op de hoogte waren van de regels over de bevoegdheid van de vreemdelingendienst Den Haag:
X (V3/V/4, 28 januari 2004): In principe waren de adressen dus vals en alleen nodig om deze klanten door de vreemdelingendienst in Den Haag te laten behandelen. Er is me echt duidelijk uitgelegd dat mensen uit Rotterdam eigenlijk terecht moesten bij de vreemdelingendienst in die stad.
In een tapgesprek geeft Verdachte 2 duidelijk aan dat het niet zozeer domicilie kiezen is (zoals hij verklaart in zijn verhoor en ter zitting). Hij zegt in een telefoongesprek(Bijlage bij Z2/C096/1):
Verdachte 2: Ja, omdat hij in Den Haag woont zogenaamd he.
B: Oh ja, hij hij heeft zich in Strijen in laten schrijven.
Verdachte 2: Heeft ie zich in Strijen in laten schrijven? Oh je oh je.
Bijna alle cliënten verklaren het opgegeven adres niet te kennen.
Client 1 bij de rechter commissaris: Het adres in Den Haag is een adres waar ik nooit heb gewoond. Ik weet zeker dat het adres nog niet op het formulier stond toen ik het formulier ondertekende. Client 2 verklaart: "Op het formulier zag ik een adres vermeld staan. XXXstraat, het nummer weet ik niet. Ik vroeg of zij een adres nodig hadden. Verdachte 1 antwoordde dat dat niet nodig was. Ze zei: "We geven jullie een adres". Verdachte 1 gaf geen toelichting. Ik heb nooit op dat adres gewoond. (Z3/C091/1)
Client 3 zegt dat het adres op zijn formulier niet zijn adres is (Z3/C055/1). Hij verklaart bovendien bij de rechter commissaris dat hij het adres waar hij daadwerkelijk verbleef, het adres van zijn zwager en zus, wel degelijk aan Verdachte 2 heeft gegeven.
Uit deze verklaring blijkt duidelijk dat zelfs als men bij MJS een adres had van de vreemdeling, dan nog werd één van de vijf hiervoor genoemde adressen opgegeven.
Ook K verklaart bij de rechter commissaris dat hij wel degelijk zijn eigen woonadres heeft opgegeven: Het adres ken ik niet. Ik heb ons adres in Strijen zelf ingevuld of op een leeg papiertje geschreven.
Uit diverse verklaringen blijkt dat dit vaste werkwijze was bij MJS. Ook andere mensen die intake gesprekken deden met klanten hanteerden de vaste 5 adressen.
Uit de verklaring van Client 4 bij de rechter commissaris blijkt dat hij geholpen is door Verdachte 3. "Op het formulier stond het adres vermeld: "Prins...straat". Ik ken dat adres verder niet en heb daar ook nooit gewoond. Ik verbleef in Rotterdam.”
Z is te woord gestaan door Verdachte 5. Vraag: Heeft hij jou ook naar een adres gevraagd. Antwoord: nee dat heeft hij mij niet gevraagd. Het adres op het formulier ken ik niet. Ik verbleef de meeste tijd in Tilburg (Z2.C080/1).
Zij blijft bij die verklaring als ze bij de rechter commissaris wordt gehoord.
B is gehoord bij de rechter commissaris en zegt dat het adres op zijn formulier niet klopt. In zijn verklaring bij de politie heeft hij verteld dat hij aan Verdachte 4 heeft verteld hij en zijn vrouw in Amsterdam woonachtig waren. (C. 101)
Ik noem deze verschillende cliënten verklaringen om aan te geven dat het steeds zo ging bij de intake gesprekken. Het viel de klant soms wel of soms niet op dat er een ander adres stond op de formulieren. Duidelijk is in ieder geval dat steeds één van de vijf adressen van de stichting werd ingevuld en niet het werkelijke adres van de vreemdeling.
Ook de taps ondersteunen deze werkwijze. Ik zal een enkel voorbeeld noemen:
Z2/T/28:
Verdachte 4 tegen NN-man: Want we hadden ook adressen en ze betaalden voor ieder adres 450 euro, in 1 keer voor inschrijving.
Z2/T/26 (20 november 2003)
M: Oke is het mogelijk dat ik me kan inschrijven in Amsterdam?
Verdachte 5: Nee, in Den Haag
Gelet op bovenstaande feiten is er naar mijn mening sprake van valsheid in geschrifte. Het gaat om een geschrift, waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit wordt toegekend. Namelijk het bewijs van het hebben van een woonplaats in Den Haag zodat de vreemdelingendienst Den Haag verplicht is om de aanvraag in behandeling te nemen. Dat het adres uiteindelijk niet van belang is voor een beoordeling van de inhoud van de aanvraag doet daaraan niet af.
Verdachten hebben ter zitting verklaard dat het ene adres een postadres was en het andere adres een gekozen domicilie. Dat is een onzin redenering. Dat postadres is juist het gekozen domicilie. De medewerkers van MJS hebben ook geweten dat de vreemdelingendienst het tweede adres beschouwde als een adres waarop de vreemdeling te bereiken was want de vreemdelingendienst stuurde naar beide adressen de relevante post (zie over XXXstraat verklaring T AD 0/G1/1). Verdachte 6 haalde de post op op de verschillende adressen zo verklaart hij zelf (V5/V/1).
"Die geschriften die daadwerkelijk feiten bevatten waarop men in het maatschappelijk verkeer wil, of wel moet, afgaan verdienen strafrechtelijke bescherming", aldus F.C. Bakker in zijn proefschrift 'Valsheid in geschrifte' (Arnhem 1985, p. 57). In casu moet de vreemdelingendienst wel afgaan op de opgegeven adressen omdat de vreemdelingendienst verplicht is om de aanvraag in behandeling te nemen. Een GBA controle heeft dan geen enkele zin omdat het gaat om woon- of verblijfplaats en het geen GBA adres hoeft te zijn. Het moet een adres zijn waar de vreemdelingendienst die verplicht is om te beslissen op de aanvraag op grond van de competentieregels, de vreemdeling kan bereiken.
Dat de formulieren met de valse adressen veelal ook zijn ondertekend door de klanten doet aan het voorafgaande niet af. Het zou medeplegen kunnen zijn als de vreemdeling er zich wel bewust van is en toch zijn handtekening zet.
Maar de klanten spreken meestal geen Nederlands, hebben geen verstand van de procedures in Nederland, hebben de indruk bij een advocaat, een deskundig bureau, te zijn en leggen hun lot in handen van de belangenbehartiger. Zij zien niet eens wat ze tekenen en onder deze omstandigheden zou dat bij hen leiden tot het ontbreken van opzet en dus tot vrijspraak of anders afwezigheid van alle schuld.
Het mede-ondertekenen door de klanten neemt in ieder geval niet de strafbaarheid van de medewerkers van MJS weg.
V.2 Valsheid in geschrifte (gronden)
In de verschillende stukken/formulieren in het kader van de gehele procedure voor het aanvragen van een verblijfsvergunning werden door de medewerkers van MJS standaardgronden gebruikt. Er werd niet uitgegaan van het werkelijke verhaal en de werkelijke motieven en argumenten van cliënten.
Op grond van art. 3.114 van het Vreemdelingenbesluit is een vreemdeling verplicht gegevens te verstrekken. In dit artikel staat weliswaar niet (uitdrukkelijk) dat het naar waarheid verstrekt moet worden. Zo dat al niet voor zich spreekt bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning is in de artikelen 32 lid 1 sub a en 35 lid 1 sub a Vreemdelingenwet de regeling opgenomen die het mogelijk maakt om een vergunning niet te verlenen of een latere vergunning in te trekken wanneer een aanvrager onjuiste gegevens heeft verstrekt.
In het dossier zijn terug te vinden de stukken die zijn ingediend bij de vreemdelingendienst. De stukken met betrekking tot voorlopige voorzieningen, beroeps- en bezwaarschriften maken geen deel uit van het dossier. Echter uit de verschillende verklaringen blijkt dat in dat deel van de procedure op een zelfde wijze, dus met gebruikmaking van standaardgronden, werd gewerkt.
Dat het ging op een standaardwijze blijkt uit de volgende bewijsmiddelen:
Tussenpersonen die klanten aanleverden bij MJS hoefden ook niets anders dan de persoonsgegevens door te geven. Het werkelijke verhaal deed er niet toe.
M verklaart: "Alles wordt door de MJS kant en klaar gemaakt. Zij tekenen ook de M35-A al van te voren. Vraag: Op basis van welke informatie werd dat doel door personeel van MJS ingevuld? Antwoord: Ik vertel niet aan de mensen van de MJS wat het doel is van het verblijf van een specifieke klant. De mensen van de MJS weten ook niet wat het doel is van een van mijn klanten om in Nederland te blijven." (V15/V/2)
Ook medewerkers van de stichting zelf verklaren daar over:
A K (Z2/G/2/1, 8 oktober 2003)
Ik moest herstelbrieven maken. Ik kan u zeggen dat de standaardmotieven zijn die door ons worden ingevuld. Verdachte 2 sprak Verdachte 3 een keer aan over het feit dat Verdachte 3 de brieven af en toe iets anders moest opmaken/invullen anders zou het opvallend zijn voor de Vreemdelingendienst. Standaard werden de motieven ingevuld: Bij Colombianen: FARC, de Rode zon, uit angst voor geweld ontstaan tussen die groeperingen en de regering zijn de aanvrager gevlucht om in Nederland een veiliger bestaan te hebben. Bij Marokkanen: economische motieven. Bij Dominicaanse Republiek: economische reden. Bij Indische, Pakistaanse, Azerbeidjaanse en Zuid-Afrikaanse klanten: geloofsovertuiging, bijv. Voodoo. Turken: familieproblemen. Bij Venezolaanse, Equatorianen en Brazilianen: hun travestieachtergrond, dan wel homoseksuele geaardheid.
Bij de rechter commissaris verklaart hij dat hij zelf ook met klanten sprak voor het maken van een herstelbrief, maar blijft hij daarnaast bij zijn verklaring dat er gebruik werd gemaakt van standaardmotieven. Opvallend is dat niemand van de gehoorde klanten aangeeft met K gesproken te hebben over de gronden voor de herstelbrief. Verdachte 3 verklaart bij de politie en ter zitting dat K geen intakegesprekken deed, niet zelf aan klanten vroeg naar de gronden (V7/V/5).
Verdachte 3 legt duidelijk uit dat vanwege de aantallen klanten bij MJS standaard teksten werden gebruikt: "In eerste instantie toen ik bij MJS kwam werken deden we de procedure op een heel andere wijze. Toen maakte we persoongebonden aanvragen en vermelden we het doel duidelijk waarom de cliënt in Nederland wilde blijven. Toen het drukker werd bij MJS zijn we gebruik gaan maken van die vaste tekstblokken en werd de procedure gestandariseerd. We voeren maar één grond aan en in bezwaar en beroep zagen we wel verder". (V7/V/10)
Verdachte 6 verklaart dat hij het knippen en plakken (mbt valse gronden) van Verdachte 3 en Verdachte 4 heeft geleerd (V5/V/4).
Y verklaart: "In principe werden altijd de standaardgronden en teksten gebruikt." Uit zijn verklaring blijkt ook dat dat zelfs zo was als mensen met foto's of krantenartikelen kwamen over de situatie in het land van herkomst. (V10/V/2)
X verklaart hier het volgende over:
"Het is mij (opgevallen) dat er maar drie soorten gronden werden gebruikt in de beroeps- en bezwaarzaken voor cliënten. Die gronden waren inhoudelijk allemaal hetzelfde en werden voor iedereen aangevoerd. De drie gronden waren: Het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst. Het werken als zelfstandige. Ernstige gronden van humanitaire aard. Alle brieven die ik maakte waren standaardbrieven. Alleen de persoonlijke gegevens werden door mij veranderd. Dat was alleen de naam van de cliënt, de geboortedatum en in sommige brieven de geboorteplaats. Ik heb dat van Verdachte 6 geleerd. In eerste instantie kreeg ik de opdrachten om die brieven aan te passen van Verdachte 6, later van Verdachte 3. Er was voor iedere nationaliteit een andere standaardbrief. Deze gronden werden standaard ingevuld zonder dat de cliënten daarop invloed hadden. Ze wisten naar mijn idee niets eens welke gronden er werden opgevoerd. De teksten die gebruikt werden waren allemaal standaardteksten gemaakt oorspronkelijk door Verdachte 2. Voor moslimmannen was de grond: Mannelijke versie homofilie, vrouwelijke versie beperking van vrijheid. Voor Colombianen was de versie voor mannen en vrouwen dat ze door de guerillia's met de dood werden bedreigd. Zo was er voor iedere nationaliteit een standaardbrief. Ik verwijs u naar de door mij gebruikte laptop." (V3/V/3)
Op 4 februari 2004 belt Verdachte 2 met Verdachte 6 (bijlage bij V10/V1). Dat is dus na de periode zoals opgenomen in de dagvaarding maar toch gebruik ik dit gesprek voor het bewijs. Verdachte 2 zegt in dat gesprek het volgende: "ik heb wat zittingen meegemaakt in Arnhem voor Turkse mensen, kunnen we als ze beter als we een aanvraag doen kunnen we beter doen ehh dat ze hier ehh ehh zoeken arbeid als zelfstandige ..... je hebt meer kans als je ze doet ehhh...Â…Â…
Ik leid hieruit af dat Verdachte 2 beslist wat de gronden zijn en daar geen overleg over heeft met de cliënt.
PV van bevindingen (Z2/AH/10 en 12):
De inbeslaggenomen laptop van M.I. X betrof ruim 200 Worddocumenten. In al deze documenten werd gebruikt gemaakt van één van de adressen die door de Stichting MJS werden gebruikt. Opvallend is dat al deze documenten kennelijk een gekopieerde versie van elkaar zijn, waar veelal dezelfde gronden worden aangevoerd met hier en daar kleine aanpassingen. De documenten zijn opgeslagen onder de naam van een land. Opvallend is bijvoorbeeld dat voor Angola, Kameroen Sierra Leone en Togo exact dezelfde tekst is opgenomen: begin jaren 90 een burgeroorlog, momenteel een staakt het vuren door middel van medewerking van elitetroepen van de VN en eindigend met een incomplete tekst "maar de situatie is nog niet b.........…….”.
Precies hetzelfde is gebleken uit de computer van de XXXstraat, de diskettes uit de laptoptas van Verdachte 1 en uit de door de rechter commissaris vrijgegeven documenten van de harde schijf van de PC uit de woning van Verdachte 2 (Z2/AH/12).
Het valt op dat alle cliënten die uit een land komen waar een geweldsaspect een rol speelt "halsoverkop vertrokken" zijn en "op de vlucht waren voor ernstig geweld":
Land Geweldsaspect
Colombia rode zone/ rebellen
Israël aanslagen
Togo burgeroorlog of stammenoorlog
Ghana stammenoorlog
Angola burgeroorlog
Siërra Leone burgeroorlog
Kameroen burgeroorlog
Ecuador rebellen/ discriminatie tegen Otavalo indianen/ crimineel geweld
Tunesië moorden ivm geloofsproblemen
Syrië bomaanslagen.
Indien er geen geweldsaspect een rol speelt in een land van herkomst dan zijn de cliënten allemaal naar Nederland gekomen voor familiebezoek en de "standaard" gronden zijn bijvoorbeeld:
India discriminatie ivm toebehoren tot de laagste kaste
Pakistan geloofsproblemen en moorden ivm geloofsproblemen
Peru crimineel geweld
Turkije associatieland
Rusland associatieland
Litouwen associatieland
Polen associatieland
Uit verschillende verklaringen van klanten van MJS blijkt dat er óf niet eens gevraagd wordt aan de klanten wat de gronden zijn óf wel gevraagd wordt naar de gronden maar, die opgegeven gronden niet vermeld worden op de formulieren.
K verklaart bij de rechter commissaris: "U toont mij het formulier 'Herstel met betrekking tot het MVV-vereiste'. Er staat in dat ik in 1999 naar Nederland ben gekomen vanwege familieproblemen. Dat heb ik niet gezegd. Er staat in dat ik van mening ben dat het niet meer nodig zou zijn om naar Turkije te gaan voor een MVV, nu Turkije binnenkort lid wordt van de EU. Dat heb ik niet gezegd. Er staat dat mijn ouders een eigen zaak hebben. Mijn ouders hebben nog niet eens te eten, hoe zouden zij dan een eigen zaak kunnen hebben." Van der M bij rechter commissaris: "Herminzul is familie van mij. Hij is vanwege de politieke situatie in Colombia naar ons toegekomen. Hij werd bedreigd door guerilla's. Wij hebben erover gesproken dat de intentie van Herminzul was om hier te werken. Verdachte 2 zei dat dat geen probleem was. Mr Winter vraagt mij waarom ik met Verdachte 2 de veiligheidssituatie van mijn zwager niet besproken heb. Dat onderwerp kwam in het geheel niet ter sprake. Ik heb dat onderwerp niet expres verzwegen. Verdachte 2 heeft ons niet uitgelegd dat mogelijk de bedreigende situatie in Colombia een reden kon zijn waarom mijn zwager in aanmerking komt voor een uitzonderingsregeling."
Bij T is vermeld op zijn formulier M-35A als doel voor zijn verblijf in Nederland 'het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst'. (bijlage bij Z2/C069/1)
Hij verklaart daarover: "Vraag: als reden op de aanvraag staat het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst. Antwoord: Dat was niet de reden om in Nederland te verblijven. Ik had daar ook gezegd omdat ik problemen in Kameroen had en ik daarom in Nederland wilde blijven." (Z2/C069/1). Hij herhaalt dat bij de rechter commissaris.
Uit de verklaring van Client 6 blijkt dat haar niet eens gevraagd is waarom ze in Nederland wilde blijven, laat staan dat gevraagd is waarom ze zonder MVV naar Nederland is gekomen en waarom het niet mogelijk is om een MVV te gaan halen. Uit de verklaring van Client 6 blijkt dat ze geholpen is door Verdachte 5.
"Hij heeft in het geheel geen vragen gesteld bij het invullen van de formulieren. Ik wilde gaan vertellen waarom ik in Nederland wilde blijven, maar ik kreeg geen gelegenheid om dat te gaan vertellen, omdat het te druk was. Ik weet niet meer precies of ik de formulieren heb ondertekend." (Z2/C080/2)
Bij de politie heeft ze in en eerder verhoor verteld dat ze onder bedreiging van voodoo naar Nederland is gekomen (Z2/C0080/1). Bij de rechter commissaris blijft ze erbij dat aan haar niets is gevraagd over de werkelijke redenen waarom ze (zonder MVV) naar Nederland is gekomen. Op haar M35A formulier is ingevuld: het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst. (bijlage bij Z2/C080/1)
Als klanten er achter komen dat valse gronden gebruikt zijn worden ze daar soms ook heel boos over. Ik verwijs naar een tapgesprek: Z2/T/45 (5 november 2003)
Mevrouw D wil Verdachte 4 spreken. Is er niet. D vertelt aan P:
Mijn schoonzoon gaat met mijn dochter. I. H heet hij. Hij is helemaal gek, want ze hebben hem verteld dat hij de papieren had gekregen voor homo zijnde. Als hij homo is, snap je. Is dat niet zo.
Het is tijdens het onderzoek niet gelukt om deze mevrouw D te vinden.
Natuurlijk is er voor een advocaat en misschien ook wel voor een gemachtigde, een belangenbehartiger, een zekere ruimte in de wijze waarop gronden worden opgeschreven. Een raadsman komt op voor de belangen van zijn cliënt. Hier praten we echter over iets heel anders. De gronden voor verblijf of komst zonder MVV worden veelal niet eens gevraagd aan de klanten, vervolgens wordt er een standaard grond gebruikt die lijkt te passen bij het land van herkomst zonder dat die grond wordt voorgehouden aan de klant. De klant heeft dus geen enkele mogelijkheid om aan te geven dat wat er in het schriftelijke stuk staat niet waar is.
Conclusie feiten 2 en 3: De feiten 2 en 3 zijn telastegelegd bij alle zes de verdachten. Ik zal straks nog het één en ander zeggen over medeplegen in deze zaak maar concludeer nu al bij deze twee feiten dat er sprake is van medeplegen. Verdachte 1, Verdachte 2, Verdachte 3, Verdachte 4 en Verdachte 5 hebben intake gesprekken gedaan. Onderdeel van die intakegesprekken is het uitdraaien en het laten ondertekenen van de aanvraagformulieren met daarop de valse adressen. Verdachte 6 hield zich vooral bezig met de bezwaar- en beroepschriften. Hij verklaart daarover: "In de computer staan de aanvullende bezwaarschriften en aanvullende vovo's. Naar gelang de nationaliteit en sexe worden de gronden door mij ingevuld. Het zijn per land standaardzinnen die ik vermeld als gronden. Ik spreek de mensen niet. Verdachte 3, Verdachte 4, Verdachte 5 en Verdachte 1 geven mij de informatie die ik moet vermelden (V5/V/1).
Deze bezwaar- en beroepschriften maken deel uit van de werkwijze van de medewerkers van MJS.
Onder de feiten en 2 en 3 is steeds telastegelegd zowel het vervalsen als het gebruik maken van die vervalste geschriften. In de vorm van medeplegen kunnen beide varianten bewezen worden verklaard. De ene medewerker typt de valse adressen of gronden in en de ander dient de stukken in bij de vreemdelingendienst, IND of rechtbank.
Den Haag
17-06-2005 : Requisitoir in zaak 'BEO' deel II
Zie het origineel
Den Haag
17-06-2005 : Requisitoir in zaak 'BEO' deel III
Zie het origineel
Den Haag
17-06-2005 : Requisitoir in de zaak 'BEO' deel IV van officier van
justitie M.J.M. Nieuwenhuis
Zie het origineel
Email: ap-denhaag@openbaarministerie.nl
Arrondissementsparket Den Haag
Bezoekadres:
Prins Clauslaan 60
2595 AJ Den Haag
Postadres:
Postbus 20302
2500 EH Den Haag
Telefoon (070) 381 31 31