Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB)
Nieuws
Vragen van het lid Azough aan de minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het bericht dat 20% van de
kinderen niet meer buiten speelt
15 juni 2005
Mevrouw Azough (GroenLinks): Voorzitter. Een kwart eeuw geleden
speelde ik en een heleboel andere kinderen in de Bonaventurastraat in
Rotterdam-Zuid gewoon buiten; op straat, op het veldje of in de
speeltuin in de buurt. Niet zo lang geleden was ik in diezelfde straat
en trof ik aan beide kanten van de straat auto's op de stoep aan. Er
raasden scooters voorbij en er was geen kind te zien. Een op de vijf
kinderen speelt niet meer buiten volgens het nationaal jeugdfonds
Jantje Beton, maar als wij naar de kinderen in de grote steden kijken,
ligt dit percentage veel hoger. (Bron: Tweede Kamer)
Daarmee wordt misschien helaas ook een scheidslijn tussen welgestelde
en armlastige Nederlandse kinderen duidelijk. Kinderen in zogenaamde
achterstandswijken die geen voor- of achtertuin hebben, hebben hier
het meest onder te lijden. Dat zijn niet de kinderen die stress
hebben, omdat zij op de achterbank van de auto van de ene muziekles
naar de andere hockeyles worden gesleept. Dit zijn kinderen die het
moeten hebben van het buitenspelen op straat.
Dit kabinet lijkt er alles aan te doen om de straat aan de auto's te
laten en kinderen zoveel mogelijk de hele dag binnen te houden, voor
de buis, met een zak chips. Dat is veilig, maar ook ongezond en
onnatuurlijk voor kinderen. Kinderen moeten kunnen rennen, tikkertje
spelen, boomhutten maken, voorzover zij dat willen, gymmen op school
en naar de speeltuin gaan om met andere kinderen te leren spelen en
vooral om met elkaar te leren omgaan.
Maar wat doet dit kabinet? Dit kabinet stelt allerlei nota's en
herstructureringsplannen op, waarin de behoeften van kinderen
volstrekt worden genegeerd. Dit kabinet bezuinigt op ID'ers, waardoor
veel speeltuinen hun deuren vaker dicht moeten houden voor de kinderen
in de buurt, terwijl deze speeltuinen sowieso al te lijden hebben
onder geldgebrek en verloedering. En dit kabinet schaft de beschermde
status van schoolgymnastiek af.
Daarom heb ik een aantal vragen. Hoe belangrijk vindt dit kabinet het
dat kinderen buiten kunnen spelen? Hoeveel prioriteit geeft het
kabinet hieraan? Gaat minister Dekker afspraken maken met corporaties
over speelvoorzieningen in de wijken? In de herstructureringsplannen
die net zijn gepresenteerd, vinden wij niets over kinderen en hun
ruimte in de stad. Wordt het overnieuw gedaan om dat te herstellen en
te zorgen dat hiervoor wel aandacht komt in die plannen en in de
Vinexnota?
Met de ISV-subsidies krijgen gemeenten honderden miljoenen euro's om
de wijken op te knappen. Kan minister Dekker ervoor zorgen dat als
randvoorwaarde wordt gesteld dat gemeenten wel speelruimte voor
kinderen creëren? Dat moet op korte termijn gebeuren. Op lange termijn
is het noodzakelijk dat hiervoor 3% van de bebouwde ruimte in de grote
steden wordt gereserveerd. Dat is een plan van mevrouw Kant dat
GroenLinks altijd heeft ondersteund. Het is ook een wens van Jantje
Beton en van heel veel kinderen in het land. Wat wordt daaraan gedaan?
Minister Dekker: Voorzitter. Ik dank mevrouw Azough dat zij dit
onderwerp nog een keer onder de aandacht heeft gebracht. Zij geeft een
beschrijving van de buurt waar zij zelf buiten speelde en van de buurt
zoals zij deze laatstelijk aantrof. De beschrijving van de auto's op
de stoep is niet onbekend. Die vinden wij overal, helaas.
Zij spreekt mij aan als minister van fysieke ruimte, waarbij het ook
gaat om de mogelijkheden voor kinderen om buiten te spelen. Dit
kabinet doet er alles aan om een plek te realiseren voor alle
doelgroepen, ook jongeren en kinderen, bij de inrichting van de
fysieke ruimte. Het kabinet vindt dit een belangrijk punt. Dat is het
antwoord op de eerste vraag.
Er is een herstructureringsopgave vastgesteld voor verschillende
wijken, waarvan er 56 zijn aangemerkt als prioriteitswijken. Bij de
ontwikkeling van de plannen dienen gemeenten ook aandacht te besteden
aan speelmogelijkheden. Bij de aanpak van de herstructurering heb ik
nog geen enkele wijk gezien waar dat niet het geval is.
De volgende vraag is: zou het beter kunnen? Ja, het zou gerichter
kunnen. Wat zullen wij daar dan aan gaan doen? Op dit moment behandel
ik op het punt van de aanvragen van het Netwerk van kindvriendelijke
steden een initiatief daartoe in het kader van de Operatie Jong onder
leiding van VWS. Ik ben ook bereid om aan dat netwerk een financiële
bijdrage te verlenen, zodat een aantal van de initiatieven van het
netwerk worden gehonoreerd. Dat gaat onder andere over een prijsvraag
voor kindvriendelijke initiatieven en de publicatie van best practices
ofwel goede voorbeelden uit de steden, maar ook over een handboek voor
gemeenten, waarin de gemeenten er nog eens op worden geattendeerd dat
zij in hun planvorming ook die buitenruimte moeten opnemen. Ik
organiseer zelf binnenkort een bijeenkomst voor alle ISV-gemeenten,
waarbij het thema van de openbare ruimte en de invulling daarvan --
vooral de ruimte voor dit type voorzieningen -- worden meegenomen.
Omdat de bewoners goed worden betrokken bij de
herstructureringsopgaven, heb ik altijd gezien dat hier wel degelijk
antwoord op komt en dat de fysieke ruimten, juist ook voor jeugd en
jongeren, worden gerealiseerd.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de minister voor het
feit dat zij mij dankt voor het onder de aandacht brengen van deze
behoefte, maar ik vind dat haar antwoord vervolgens wel wat mager
uitvalt. De minister had het over een bijdrage aan het netwerk van
kindvriendelijke steden. Ik vind overigens dat alle steden
kindvriendelijk zouden moeten zijn en ik vind "Netwerk van
kindvriendelijke steden" dus nogal bizar klinken. Wat is die bijdrage?
Hoe hoog is die bijdrage? Laten wij het concreet houden: wat gaat de
minister precies doen op het punt van die herstructureringsplannen om
ervoor te zorgen dat kinderen buiten kunnen spelen en
speelvoorzieningen hebben?
Wat de ISV-subsidies betreft: het is prima dat de minister
bijeenkomsten houdt, maar hoe gaat zij ervoor zorgen dat gemeenten
daar inderdaad echt iets aan doen? Zij heeft als minister de
mogelijkheid om op dat punt niet alleen een stimulerende rol, maar ook
een aansturende rol te spelen. Ik zou zeggen: doe dat dan ook en zorg
ervoor dat aan die ISV-subsidies voorwaarden worden gesteld, zodat
gemeenten die groene ruimte niet bebouwen, maar speelvoorzieningen
creëren. Dat gebeurt nu nog te weinig.
Het door mij genoemde cijfer is heel concreet: een op de vijf
Nederlandse kinderen -- in alle steden, ook in kleine dorpen -- speelt
niet buiten. Dit percentage zal in de grote steden veel hoger zijn. Ik
vind het fijn dat ook de minister dat een prioriteit vindt, maar
wanneer gaat zij ervoor zorgen dat die 3% in de steden hiervoor komt?
Daar hebben deze kinderen immers behoefte aan. Nu is het een op de
vijf kinderen, maar binnenkort zullen het twee op de vijf kinderen
zijn. Moeten wij wachten tot alle kinderen op de achterbank van de
auto van muziekles naar hockeyles worden gebracht of zorgen wij ervoor
dat kinderen gewoon buiten kunnen spelen?
Minister Dekker: Voorzitter. Mevrouw Azough mag het initiatief van het
netwerk van kindvriendelijke steden aan de kant zetten, maar ik denk
niet dat dat aan de orde is. Als steden gezamenlijk een initiatief
nemen, vind ik dat een goede zaak en wil ik dat ook steunen. Steden
mogen dat doen en als zij daaraan voorrang geven, laten zij daaruit
blijken dat zij dat doen.
Hoe hoog zet ik het op de agenda? Dat heb ik zojuist met betrekking
tot de ISV-gemeenten uitgelegd. Het is onderdeel van de planvorming.
De gemeenten moeten dat in hun planvorming meenemen. Dat steun ik en
daarom breng ik dit hier op deze manier naar voren.
De hoogte van het bedrag voor dat initiatief van dat netwerk is
140.000. Ik begrijp wel dat daarvan wordt gevraagd hoe dat zich
verhoudt. Dat is het initiatief van de steden zelf, die dat uitwerken.
Daaruit moeten natuurlijk suggesties voortkomen.
Speelruimte is altijd onderdeel van de investeringen in de stedelijke
vernieuwing. Het hoort bij de planvorming van de gemeenten, die zij
samen met de corporaties en de investeerders moeten uitwerken. In de
planvorming wordt rekening gehouden met de kinderen in de buurt. Het
spelen van kinderen is zeer belangrijk en er moet ruimte voor zijn.
De heer Rijpstra (VVD): De minister van OCW wil het verplichte aantal
uren lichamelijke opvoeding afschaffen. Zal de minister van VROM zich
tegen deze plannen verzetten als zij in het kabinet worden besproken,
omdat kinderen dan nog minder gaan bewegen? De staatssecretaris voor
Sport geeft uitvoering aan mijn motie over een nationaal actieplan
voor bewegingsbevordering. Dat is integraal beleid, wat noodzakelijk
is. Zal ook het ministerie van VROM zich inspannen voor dit actieplan?
Minister Dekker: De plannen voor de lichamelijke opvoeding betreffen
een totaal lespakket. Ik wil eerst de argumenten van minister Van der
Hoeven horen, alvorens te reageren. Actieplannen voor beweging zijn
altijd goed. Het ministerie van VROM is voor een goede inzet op dit
terrein. Als het actieplan aan de orde is, hoor ik graag wat de
consequenties zijn.
De heer Van Bochove (CDA): Speelruimte voor kinderen is enorm
belangrijk. Dit dient in de steden en dorpen goed te worden
georganiseerd. Dat kan vooral gebeuren doordat gemeenteraden hun
verantwoordelijkheid nemen bij de behandeling van bestemmingsplannen.
Is de minister bereid om na te denken over het invoeren bij de nieuwe
WRO van een zogenoemde gezinstoets bij het opstellen van een
bestemmingsplan? Uit de toets zou moeten blijken dat in het plan
voldoende aandacht is besteed aan speelruimte en aan andere aspecten
van leefbaarheid die voor gezinnen van belang zijn.
Minister Dekker: Als de gezinstoets moet toetsen of gemeenten hun
verantwoordelijkheid nemen voor speelruimte, ben ik bereid om te
bezien hoe dat is geformuleerd. Ik ben echter niet bij voorbaat voor
het invoeren van een gezinstoets.
Mevrouw Kant (SP): Niet zelden wordt het laatste stukje groen in een
wijk opgeofferd aan meer woningbouw of parkeerruimte. Bij de
inrichting van wijken zijn de belangen van kinderen in de praktijk
vaak van ondergeschikt belang. Waarom zou men niet opkomen voor de
belangen van kinderen en ruimte om buiten te spelen opeisen? Wij
kunnen afspreken dat bij een nieuw in te richten wijk 3% van de ruimte
beschikbaar moet zijn als speelruimte voor kinderen. Binnenkort
behandelt de Kamer een initiatiefwetsvoorstel van mij, waarin dit
wordt geregeld. Vooruitlopend daarop hoor ik graag de mening van de
minister over een dergelijke norm voor alle wijken. Voor nieuwe wijken
kan dit gewoon worden ingevoerd, maar ook bij herstructurering kan 3%
van de wijk voor de kinderen worden bestemd.
Minister Dekker: Ik ken het initiatiefwetsvoorstel. Ik heb aangegeven
dat er in alle planontwikkeling aandacht moet zijn voor het spelende
kind. Ik heb ook al eerder aangegeven dat ik bereid ben om te bezien
of invoering van de 3%-norm nodig is, net zoals er voor groen een
bepaald richtpercentage is. Ik vind dat het eerder een richting moet
zijn dan een harde norm, omdat er dan meer flexibiliteit is bij de
totale indeling van het plan. Ik wacht het initiatiefwetsvoorstel af.
Mevrouw Kruijsen (PvdA): De PvdA heeft regelmatig onderstreept dat het
belangrijk is dat kinderen meer kunnen bewegen. Gezien vanuit VROM
gaat het bijvoorbeeld om wandelen en natuurrecreatie.
De directeur van Jantje Beton zegt dat een op de vijf kinderen niet
meer buiten speelt. Het is natuurlijk de vraag of dat puur en alleen
een probleem is van te weinig speelruimte. Wil de minister daar nog
even op reflecteren? Als de speeltuinen er dan zijn, moeten zij ook
bereikbaar zijn. Kan er binnen het kabinet, ook in het kader van de
kindvriendelijke steden, wat vaker worden gesproken over de veilige
bereikbaarheid van dit soort speelplaatsen?
Minister Dekker: Mevrouw Kruijsen komt met haar eerste vraag eigenlijk
terug op de vraagstelling van mevrouw Azough. Daarover heb ik al het
een en ander gezegd. Haar tweede vraag betreft de bereikbaarheid van
de speelplaatsen. Bij speelplaatsen die ongemakkelijk liggen wat
veiligheid betreft, wordt vaak door de buurt of door andere
initiatiefnemers een voorziening geregeld voor het veilig bereiken van
de kinderspeelplaats. Dat is mijn ervaring.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik dacht eerlijk gezegd dat dit kabinet
reclame voor zichzelf maakte als het kabinet van de harde normen. Nu
wordt er een beetje vaag een gedoogrichting uitgezet. Ik snap dat
niet. Waarom wordt de minister niet de minister van
speelvoorzieningen? Zij heeft zelf gezegd dat zij de mogelijkheid
heeft om via het investeringsbudget stedelijke vernieuwing grenzen en
richting aan de gemeenten te geven. Zij zegt dat zij gemeenten
attendeert op het belang van speelvoorzieningen. Waarom verplicht zij
gemeenten niet gewoon via het investeringsbudget om 3% te reserveren
voor speelvoorzieningen?
Minister Dekker: Als ik spreek over normen en mevrouw Halsema
vervolgens zegt dat het over gedoognormen gaat, hebben wij het dus
over twee contradictionaire thema's. Het gaat niet over gedogen. Zoals
ik al zei toen het ging over de richting van de 3%, zijn er bij de
ruimtelijke ordening meer percentages die worden besproken en die als
richting worden meegegeven. Op zichzelf is daar niets mis mee, want de
gemeenten hebben dan een lijn om mee te werken. Het geeft vaak meer
flexibiliteit bij het invullen van de plannen, waardoor die norm niet
per se per plan hoeft te gelden, maar wel voor de gemeente als totaal.
Zo wordt het ook bij "Groen" gehanteerd. Ik kan me voorstellen dat het
ook in dit geval zo wordt gehanteerd.
Wat het ISV betreft, juist in die plannen en juist in de gesprekken
over die plannen wordt altijd gekeken welke voorzieningen er zijn voor
jeugdigen en jongeren, ook in de buitenspeelruimten. Ook wordt er
gekeken naar ontmoetingsplaatsen voor andere doelgroepen. Dat is een
van de thema's die daar juist aan de orde zijn. Het is dus wel
degelijk in het ISV-programma opgenomen. Juist het niet aanwezig zijn
van voorzieningen is een van de manco's die wij de afgelopen jaren
hebben geconstateerd; daar wordt juist op ingezet.