Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Directie Uitvoeringstaken Ministerie van Sociale Zaken en Arbeidsvoorwaardenwetgeving Werkgelegenheid

Arbeidsvoorwaarden Sociale Werkvoorziening en het Reguliere
Bedrijfsleven

een vergelijkend onderzoek naar enkele arbeidsvoorwaarden in CAO´s

april 2005 W. Smits

Inhoudsopgave


1. Inleiding 1


1.2 Onderzoeksvragen 1
1.3 Uitvoering van het onderzoek 2


2. Resultaten 3


2.1 Belemmerende factoren in verband met doorstroming 3


2.1.1 Arbeidsduur, laagste loonschaal en aantal vakantiedagen 3
2.1.2 Bovenwettelijke aanvullingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid 4
2.1.3 Eindejaarsuitkering 5
2.1.4 Vut, flexibele pensionering en seniorenregeling 5
2.1.5 Loondoorbetaling 6
2.1.6 Ouderschapsverlof 7


2.2 Ontwikkeling van de contractloonkosten 1998-2004 8


2.2.1 Contractloonmutaties 8
2.2.2 Arbeidsduur 8
2.2.3 Vergoedingen 8
2.2.4 Vut-premies 9
2.2.5 Premies Sociale fondsen 9
2.2.6 Bovenwettelijke uitkeringen 10


2.3 Overzicht Contractloonkosten 1999-2003 10


1. Inleiding

Het beleid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten aanzien van de Sociale Werkvoorziening is gericht op modernisering van de Sociale Werkvoorziening. Voor het onderhavige onderzoek zijn in dit verband twee aspecten van belang. Het eerste heeft betrekking op de arbeidsvoorwaarden in de Sociale Werkvoorziening ten opzichte van die van het reguliere bedrijfsleven en het tweede aspect betreft de loonontwikkeling. Met betrekking tot het arbeidsvoorwaarden in de Sociale Werkvoorziening is het beleid erop gericht om de doorstroming naar het bedrijfsleven niet te belemmeren. De doorstroming geeft een tegenvallend beeld te zien.
Daarom is de vraag gerezen in hoeverre arbeidsvoorwaarden van de SW verschillen met die van het bedrijfsleven. Verschillen hierin kunnen gevolgen hebben voor de geneigdheid van werknemers van de Sociale Werkvoorziening door te willen stromen naar banen in het reguliere bedrijfsleven.
In de tweede plaats is het streven met het SW-beleid ook gericht op een parallelle ontwikkeling van de loonkosten in de Sociale Werkvoorziening met die van het bedrijfsleven. Het vraagstuk van de parallelle loonontwikkeling heeft vanaf 1998 aan betekenis gewonnen vanwege een verandering van de financiering van de Sociale Werkvoorziening op declaratiebasis naar budgetfinanciering en de overheveling van de beleidsuitvoering van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de gemeenten.


1.2 Onderzoeksvragen

Bovenstaande heeft in de volgende onderzoeksvragen geresulteerd:

1. Hoe verhouden zich de arbeidsvoorwaarden in Sociale Werkvoorziening met die van het reguliere bedrijfsleven?

2. Hoe is de ontwikkeling van de contractloonkosten voortvloeiend uit de CAO van de SW in vergelijking met die van het reguliere bedrijfsleven in de periode 1998-2004?

Met betrekking tot de eerste onderzoeksvraag zijn over de volgende arbeidsvoorwaarden gegevens verzameld.


1. Gemiddelde arbeidsduur per week

2. Laagste loonschaal

3. Aantal vakantiedagen

4. Bovenwettelijke aanvullingen (BWA) bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
5. Vut, flexibele pensionering en seniorenregeling

6. Loondoorbetaling bij omstandigheden waarvan gevolgen voor werkgever, zoals tegenvallende economische omstandigheden en onwerkbaar weer

7. Ouderschapsverlof

Met betrekking tot de tweede onderzoeksvraag zijn de volgende gegevens verzameld.


1. Contractloonmutaties (prijscompensaties, interne loonsverhoging door stijging loonschalen, toeslagen, vakantietoeslag, eenmalige uitkering)

2. Vergoedingen

3. Vut-premies

4. Premies sociale fondsen

5. Arbeidsduur

6. Bovenwettelijke uitkeringen

---


1.3 Uitvoering van het onderzoek

Vanwege de (korte) beschikbare tijd voor het onderzoek worden de bovengenoemde onderzoeksvragen beantwoord op basis van beschikbare CAO-gegevens en andere gegevens van bedrijfstakken van 1999-2004.
De gegevens van de SW worden vergeleken met de gegevens van bedrijfstakken die dezelfde soort activiteiten uitvoeren als de bedrijven van de Sociale Werkvoorziening. De betreffende bedrijfstakken zijn in de volgende staat weergegeven. Achter de bedrijfstak staat het percentage fte's dat bij overeenkomstige activiteiten in de SW1 is betrokken.

Tabel 1: bedrijfsactiviteiten van de Sociale
Werkvoorziening

Bedrijfsactiviteit % fte's
Metaalbewerking 27,2%
Hoveniersbedrijf 24,8%
Schoonm.- en Glazenwassersbedrijf 6,1%
Glastuinbouw 4,2%
Grafi-media 3,3%
Timmerfabrieken 2,8%
Bouwbedrijf 1,8%
Confectie-industrie 1,7%
Overig 28,1%

De bedrijfstakken welke in de tabel zijn genoemd (behalve dus de categorie ´Overig´) behoren alle tot de onderzoekssteekproef van bedrijfstakken van de directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving. Van deze bedrijfstakken zijn de onderzoeksgegevens verzameld. Met de selectie wordt 71,9% van de fte's van de Sociale Werkvoorziening in het vergelijkende onderzoek betrokken.
In de restcategorie 'Overig' van 28,1%, waarvan geen gegevens zijn meegenomen, zijn bedrijfsactiviteiten opgenomen die:
a. op de emballage-industrie betreffen (13,2%)
b. geclusterd en niet goed te duiden waren, of
c. afzonderlijk betrekking hadden op een te klein aandeel fte's (= 1%).

Het is niet mogelijk gebleken de emballage-industrie (13,2% fte´s) in dit vergelijkend onderzoek te betrekken omdat het verpakken van goederen niet geconcentreerd is in één bedrijfstak en van het beperkt aantal loonpakbedrijven bleek geen CAO beschikbaar. Deze activiteit wordt in bepaalde bedrijfstakken uitgevoerd als nevenactiviteit, zoals in de landbouwsector bij het verpakken van akkerbouwproducten en bij veilingbedrijven bij het verpakken van tuinbouw- en visproducten, maar deze CAO´s zijn als geheel niet maatgevend voor de verpakkingsindustrie.
Er zijn een beperkt aantal loonpakbedrijven, maar op één na bleek hiervan geen CAO beschikbaar. Daarom is besloten deze bedrijfsactiviteit in dit onderzoek buiten beschouwing te houden.


1 Gegevens zijn afkomstig van het SEOR (Sociaal Economisch Onderzoek Rotterdam). Dit instituut doet voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoek in de sociale werkvoorziening.
---


2. Resultaten


2.1 Belemmerende factoren in verband met doorstroming

De eerste onderzoeksvraag heeft betrekking op de vergelijking van arbeidsvoorwaarden tussen de Sociale Werkvoorziening en de benoemde bedrijfstakken. Deze arbeidsvoorwaarden geven een beeld van de relatieve gunstige of ongunstige positie van werknemers in de Sociale Werkvoorziening. Ze kunnen van invloed zijn op de doorstroming van werknemers van de Sociale Werkvoorziening naar het reguliere bedrijfsleven.


2.1.1 Arbeidsduur, laagste loonschaal en aantal vakantiedagen

In de volgende tabel zijn de gemiddelde arbeidsduur per week, de laagste loonschaal als percentage van het wettelijke minimumloon voor de geldende vakvolwassen leeftijd van werknemers en het aantal vakantiedagen in de Sociale Werkvoorziening en vergelijkende bedrijfstakken weergegeven.

Tabel 2: Arbeidsduur, laagste loonschalen als percentage van het wettelijke minimumloon, vakvolwassen leeftijd en aantal vakantiedagen (2004).

Bedrijfstak Arbeidsduur % wml Vakvolwassen Vakan- per week leeftijd tiedagen Sociale Werkvoorziening 36,0 u 97,4% 21 24 d Metaalbewerking 38,0 u 100,0% 23 25 d Hoveniersbedrijf 37,0 u 126,6% 22 25 d Schoonm.- en Gl. w. bedr. 38,0 u 108,5% 22 25 d Glastuinbouw 38,0 u 107,3% 22 25 d Grafi-media 36,0 u 108,1% 18 25 d Timmerfabrieken 36,5 u 124,5% 22 24 d Bouwbedrijf 36,9 u 142,5% 22 25 d Confectie-industrie 38,0 u 119,2% 23 25 d

Arbeidsduur
In de Sociale Werkvoorziening en in de Grafi-media geldt van de onderzochte bedrijfstakken de kortste gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 36,0 uur. De Timmerfabrieken, het Bouwbedrijf en het Hoveniersbedrijf hebben een gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van respectievelijk 36,5, 36,9 en 37 uur. De Metaalbewerking, het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf en de Confectie-industrie hebben de langste gemiddelde werkweek van
38-uur.

Het niveau van de laagste loonschaal
Het niveau van de laagste loonschaal ten opzichte van het wettelijk minimumloon (WML) voor vakvolwassen werknemers is het laagst in de CAO voor de Sociale Werkvoorziening: het laagste loon in deze loonschaal bedraagt 97,4% van het WML. Het hoogste vergelijkbare contractloon van de laagste loonschaal is aangetroffen in de CAO voor het Bouwbedrijf en is
142,5% van het WML.


---

Vakantiedagen
Er geldt een aantal van 24 vakantiedagen in de Sociale Werkvoorziening en de Timmerfabrieken. Dat is 1 dag minder dan in de overige 7 bedrijfstakken met een aantal van
25 vakantiedagen.


2.1.2 Bovenwettelijke aanvullingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

De volgende tabel laat zien welke bovenwettelijke aanvullingen zijn geregeld in de Sociale Werkvoorziening en de overige bedrijfstakken.

Tabel 3: Bovenwettelijke aanvulling bij ziekte en arbeidsongeschikt-
heid (2004).

Bedrijfstak Bovenwettelijke aanvullingen Ziekte WAO
1e jr. 2e jr. 1e jr. 2e jr. 3e jr. Sociale Werkvoorziening 100% 70% 90% 70% 70% Metaalbewerking 100% 100% 100% 70% 70% Hoveniersbedrijf 100% 70% 100% 90% 70% Schoonm.+ Gl.w. 100% 70% 90% 70% 70% Glastuinbouw 100% 70% 100% 90% 70% Grafi-media 100% 70% 100% 100% 70% Timmerfabrieken 100% 70% 70% 70% 70% Bouwbedrijf 100% 70% 70%ª) 70%ª) 70%ª) Confectie-ind. 100% 70% 70% 70% 70% ª) Aanvulling kan wel via een verzekering/pensioenfonds geregeld zijn.

Met betrekking tot het eerste ziektejaar wordt het loon in alle betrokken bedrijfstakken 100% doorbetaald gedurende het 1e jaar. Voor het tweede ziektejaar is er in de Sociale Werkvoorziening, evenals in de overige bedrijfstakken, geen aanvulling meer van kracht, behalve in de Metaalbewerking waarin 100% van het loon nog wordt doorbetaald.

Met betrekking tot de aanvulling in het eerste WAO-jaar geldt in de Sociale Werkvoorziening een aanvulling tot 90%; dat percentage wordt ook in de Schoonmaak-CAO aangehouden. Van de resterende 7 bedrijfstakken geldt in 4 bedrijfstakken een hoger aanvullingspercentage tot
100%: in 3 bedrijfstakken geldt geen aanvulling meer op de WAO-uitkering2. In het tweede en derde WAO-jaar geldt voor de Sociale Werkvoorziening geen aanvulling meer. In vier andere bedrijfstakken is ook geen sprake van een aanvulling in het 2e WAO-jaar evenmin als in het 3e WAO-jaar. In drie bedrijfstakken is in het 2e WAO-jaar nog wél sprake van een aanvulling (tot 90 of 100%). Maar ook in deze drie bedrijfstakken is geen sprake meer van een aanvulling in het 3e WAO-jaar.


2 Het dichten van het WAO-gat tot 70% wordt hier niet als een bovenwettelijke aanvulling beschouwd.
---


2.1.3 Eindejaarsuitkering

Het beeld omtrent de verstrekking van eindejaarsuitkeringen in 2004 is als volgt.

Tabel 4: verstrekte eindejaarsuitkeringen

Bedrijfstak eindejaarsuitkering
Sociale Werkvoorziening 2,75%
Metaalbewerking -
Hoveniersbedrijf -
Schoonm.+ Gl.w. 2,50%
Glastuinbouw -
Grafi-media -
Timmerfabrieken -
Bouwbedrijf -
Confectie-ind. -

De Sociale Werkvoorziening en het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf hebben een eindejaarsuitkering van 2,75% respectievelijk 2,50%. De overige bedrijfstakken hebben geen eindejaarsuitkering. Op dit punt van een eindejaarsuitkering heeft Sociale Werkvoorziening het hoogste uitkeringspercentage.


2.1.4 Vut, flexibele pensionering en seniorenregeling

In de volgende tabel worden de regelingen aangaande de VUT, flexibele pensionering en seniorenregelingen weergegeven.

Tabel 5: Vevroegde uittreding, flexibele pensionering en de seniorenregeling

Bedrijfstak VUT (alléén Flex. Senioren- bestaande gevallen) pens. regeling leeftijd uitk. totale premie leeftijd leeftijd arb. duur uitk. perc. uittr. perc. (werkn. deel) ª)
Sociale Werkv. - - - 61 57/59 80%/60% 95%/90% Metaalbewerking - - - 61 - - - Hoveniersbedrijf 60 jr. 80% 6,0% (1,7%) 62 - - - Schoonm.+ Gl.w. 60 jr. 80% 1,0% (0,0%) 62 - - - Glastuinbouw 60 jr. 80% 6,0% (1,0%) 62 - - - Grafi-media 61,5 jr. ª) 6,8% (3,4%) 62 - - - Timmerfabrieken 60 jr. 75% 3,2% (1,2%) 60 - - - Bouwbedrijf - - - 60 55 80% 80%*) Confectie-ind. 60 jr. 80% 3,3% (1,1%) 62 - - - ª) Geen gegevens omtrent uitkerings- en premiepercentage inzake flexibele pensionering bekend.
*) Eerst moeten verlof-, roostervrije en seniorendagen worden opgebruikt.

De Vut-regelingen die in 7 van de 9 bedrijfstakken zijn aangetroffen zijn alle aflopende regelingen. In de Sociale Werkvoorziening is geen VUT-regeling aangetroffen evenmin als in de Bouw en Metaalbewerking.

---

In alle onderzochte CAO´s is wel sprake van een flexibele pensioneringsleeftijd. De uittredingsleeftijd varieert van 60 tot 62 jaar. de Sociale werkvoorziening neemt hierbij een tussenpositie in met een uittredingsleeftijd van 61 jaar.
Evenals in het Bouwbedrijf kan de oudere werknemer in de Sociale Werkvoorziening kiezen voor een seniorenregeling waarbij de arbeidsduur teruggebracht wordt. In de Sociale werkvoorziening geldt bij de arbeidsduurverkorting een minder dan evenredige inlevering van loon: 57 jarige werknemers kunnen ervoor kiezen 20% minder te gaan werken tegen inlevering van 5% van het loon en bij 59 jaar kan gekozen worden voor een vermindering van nog eens 20% (in totaal 40%) met een verdere loonvermindering van nog eens 5% (in totaal
10%).
In het Bouwbedrijf wordt het loon in de toepassing van de seniorenregeling evenredig verminderd met de arbeidsduurverkorting.
In de overige bedrijfstakken geldt geen seniorenregeling voor oudere werknemers.


2.1.5 Loondoorbetaling

In artikel 7:628BW is bepaald dat de werkgever het loon moet doorbetalen als geen arbeid verricht is indien de oorzaak redelijkerwijs voor rekening van de werkgever komt. Dat geldt niet voor de eerste 6 maanden van de arbeidsovereenkomst: gedurende deze eerste termijn hoeft de werkgever onder genoemde omstandigheid het loon niet door te betalen. Per bedrijfstak mag bij CAO echter van de duur van de eerste periode worden afgeweken. In de volgende tabel is aangegeven of bij CAO van de wettelijke regeling is afgeweken.

Tabel 6: de geldende regeling inzake
loondoorbetaling.

Bedrijfstak wet/beperking
Sociale Werkvoorziening wet
Metaalbewerking beperkt
Hoveniersbedrijf beperkt
Schoonm.+ Gl.w. wet
Glastuinbouw wet
Grafi-media wet
Timmerfabrieken wet
Bouwbedrijf wet
Confectie-ind. beperkt

In de Sociale Werkvoorziening wordt samen met 5 andere bedrijfstakken de wettelijke regeling aangehouden. In drie bedrijfstakken is de regeling in de CAO's zó gewijzigd dat de loondoorbetaling gedurende de hele duur van de arbeidsovereenkomst (niet alleen de eerste 6 maanden) is beperkt tot hooguit de eerste twee weken van elke loondoorbetalingperiode.


---


2.1.6 Ouderschapsverlof

In de volgende tabel is weergegeven in hoeverre er gedurende het ouderschapsverlof recht is op doorbetaling van loon.

Tabel 7: doorbetaling van loon
gedurende ouderschapsverlof

Bedrijfstak doorbetaling
van loon
Sociale Werkvoorziening 60 %
Metaalbewerking -
Hoveniersbedrijf -
Schoonm.+ Gl.w. -
Glastuinbouw -
Grafi-media -
Timmerfabrieken -
Bouwbedrijf -
Confectie-ind. -

Gedurende het ouderschapsverlof wordt in de Sociale Werkvoorziening 60% van het loon doorbetaald. In de overige bedrijfstakken is er geen sprake van loondoorbetaling gedurende het ouderschapsverlof.


---


2.2 Ontwikkeling van de contractloonkosten 1998-2004

Teneinde de ontwikkeling van contractlonen in de Sociale Werkvoorziening te vergelijken met die van het reguliere bedrijfsleven, zijn gegevens uit CAO's verzameld over de volgende loonkostenindicatoren:

1. Contractloonmutaties

2. Vergoedingen

3. Vut-premies

4. Premies sociale fondsen

5. Arbeidsduur

6. Bovenwettelijke uitkeringen
over de periode 1999-2004.


2.2.1 Contractloonmutaties.

De ontwikkeling van de contactlonen in de periode 1998-2004 van de Sociale Werkvoorziening in vergelijking met de overige bedrijfstakken wordt in de volgende tabel getoond.

Tabel 8: Mutaties van de contactlonen3 in de periode 1999-2004 (niveaubasis).

Bedrijfstak 1999 2000 2001 2002 2003 2004 1999-2004 Sociale Werkvoorziening 1,8% 2,6% 4,1% 4,3% 3,8% 1,3% 19,2% Metaalbewerking 1,6% 3,3% 5,3% 3,8% 1,5% 0,9% 17,5% Hoveniersbedrijf 2,5% 2,7% 5,3% 4,4% 3,1% 1,9% 21,6% Schoonm.- en Gl. w. bedr. 2,8% 3,0% 4,5% 4,0% 3,0% 0,0% 18,5% Glastuinbouw 2,6% 2,6% 2,5% 4,5% 2,7% ª) 15,8% Grafi-media 2,8% 3,6% 3,5% 3,8% 1,7% 1,3% 17,7% Timmerfabrieken 3,1% 3,4% 6,0% 4,5% 3,0% 2,2% 24,3% Bouwbedrijf 3,4% 2,7% 3,6% 3,4% 3,2% ª) 17,4% Confectie-industrie 3,6% 2,6% 4,7% 1,7% 3,4% 1,9% 19,2% ª) Gegevens ontbreken: mutatie heeft op 1999-2003 betrekking.

De ontwikkeling van het contractloon in de Sociale Werkvoorziening is in de periode 1998-
2004 19,2% geweest. De hoogste mutatie van 24,3% is aangetroffen bij de Timmerfabrieken en de laagste (Bouwbedrijf en Glastuinbouw niet meegerekend) van 17,5% bij de Metaalbewerking. Vergeleken met de overige bedrijfstakken, waarvan de contractloonmutatie over de periode 1999-2004 bekend is neemt de Sociale Werkvoorziening een middenpositie in.


2.2.2 Arbeidsduur


3 Mutaties zijn het gevolg van verandering in prijscompensatie, initieel, toeslagen, vakantietoeslag en eenmalige uitkering.

---

In 2001 is bij de Timmerfabrieken is het aantal vakantiedagen met 1 teruggebracht. Het effect daarvan op de contractloonkosten heeft -0,45% bedragen.
In 2001 heeft bij de Sociale Werkvoorziening een wijziging plaatsgevonden in de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur4 met een effect van -0,43% op de contractloonkosten welk effect in
2004 tenietgedaan is als gevolg van een wijziging met een effect van 0,43%.


2.2.3 Vergoedingen

In de periode 1998-2004 is er 2 keer een maatregel in de vergoedingensfeer getroffen met effecten op de loonsom. In het Hoveniersbedrijf is er een maatregel met betrekking tot de reiskosten en de reiskostenvergoeding geweest in 2000 met een effect van 0,4%, en in het Bouwbedrijf is in 2001 een soortgelijke maatregel geweest met een effect van 0,25%. In de overige bedrijfstakken en in de overige jaren zijn er geen mutaties in de vergoedingen geweest.


2.2.4 Vut-premies

De ontwikkeling van de VUT-premies met het effect op de contractlonen is in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 9: de ontwikkeling van de contractloonkosten 1999-2004 als gevolg van aanpassingen van de VUT-premies.

Bedrijfstak 1999 2000 2001 2002 2003 2004 ontwikkeling contract- loonkosten Sociale 3,50% 3,50% 0 0 0 0 -2,66% Werkvoorziening
Metaalbewerking 1,14% 1,14% 0 0 0 0 -0,87% Hoveniersbedrijf 5,32% 6,00% 6,00% 6,00% 6,00% 6,00% 0,52% Schoonmaak- en 1,30% 1,80% 1,80% 1,80% 1,00% 1,00% -0,23% Glazenwassersbedrijf
Glastuinbouw 5,32% 6,00% 6,00% 6,00% 6,00% 6,00% 0,52% Grafi-media 6,80% 6,80% 6,80% 6,80% 6,80% 6,80% 0 Timmerfabrieken 7,00% 7,00% 3,50% 3,50% 3,50% 3,2% -2,89% Bouwbedrijf 8,75% 9,36% 9,36% 9,36% 0 0 -6,62% Confectie-industrie 5,60% 6,40% 6,67% 6,90% 3,30% 3,30% -1,72%

Als gevolg van het verlagen en het wegvallen van de Vut-premies zijn de effecten in het Bouwbedrijf, de Timmerfabrieken en de Sociale Werkvoorziening het grootst geweest in de onderzoeksperiode. In de overige bedrijfstakken zijn de effecten kleiner. De VUT is in voorkomende gevallen voor de latere jaren omgezet in de flexibele pensionering en er zijn geen of verlaagde VUT-premies geheven. De ontwikkeling van de contractloonkosten als gevolg van vervroegde uittreding via VUT en flexibele pensionering is daarom op grond van de huidige (VUT) cijfers alleen een onderschatting. Er was geen beschikking over premieheffing in het kader van flexibele pensionering.


2.2.5 Premies Sociale Fondsen


4 Wijzigingen hadden betrekking op intrekking 1 mei verlof en een extra roostervrije dag.
---

Inzake de loonontwikkeling is ook onderzocht in hoeverre binnen de Sociale Werkvoorziening sociale fondsen5 van kracht zijn waarvoor premie moet worden afgedragen. Aan het sociaal fonds Beheer Collectieve Middelen van de Sociale Werkvoorziening (biedt opleidings- en ontwikkelingsmogelijkheden en kinderopvang voor werknemers in de Sociale Werkvoorziening) wordt echter geen bijdrage op basis van een premie over een loonsom afgedragen, maar het fonds ontvangt van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een nominaal jaarbedrag. De hoogte van de ´premie´ in de Sociale Werkvoorziening vanwege het sociale fonds is berekend door de nominale fondsbedragen te delen door de totale loonkosten voor SW-werknemers Over de sociale fondsen van de andere bedrijfstakken zijn alleen premiegegevens t/m 2003 beschikbaar.

Tabel 10: premiepercentages voor sociale fondsen en de ontwikkeling van de contractloonkosten 1999-2003.

Bedrijfstak ontwikkeling
1999 2000 2001 2002 2003 contract- loonkosten Sociale
Werkvoorziening6 0,10% 0,10% 0,21% 0,20% 0,20% 0,08% Metaalbewerking 0,8% 0,81% 0,75% 0,75% 0,75% -0,04% Hoveniersbedrijf ª) 0,85% 0,85% 0,85% 0,85% 0 Schoonmaak- en 0,3% 0,3% 1,0% 1,0% 0,75% 0,34% Glazenwassersbedrijf
Glastuinbouw 0,84% 0,67% 0,66% 0,67% 0,5% -0,26% Grafi-media 0,65% 0,45% 0,45% 0,7% 0,7% 0,04% Timmerfabrieken 1,95% 1,7% 1,7% 1,7% 1,7% -0,19% Bouwbedrijf 3,17% 4,32% 3,32% 3,05% 3,41% 0,19% Confectie-industrie 0,55% 0,55% 1,15% 1,15% 1,15% 0,46% ª) Geen gegevens beschikbaar.


2.2.6 Bovenwettelijke uitkeringen

Aangaande bovenwettelijke uitkeringen als aanvulling op de ZW- en de WAO-uitkering hebben zich in de onderzoeksperiode geen wijzigingen voorgedaan.


2.3 Overzicht Contractloonkosten 1999-2004.

Het overzicht en totaaleffect van bovengenoemde factoren op de contractloonkosten is in tabel 11 weergegeven. Over de tabel zijn op voorhand twee opmerkingen te maken. Ten eerste is de invloed van de VUT op de ontwikkeling van de contractloonkosten niet meegenomen omdat de invloed van de premieheffing voor prepensionering op de contractloonkosten niet nagegaan kon worden (premiebesluiten aangaande flexibele pensionering worden niet in CAO-verband genomen zodat geen gegevens over premies


5 Onder een sociaal fonds wordt hier een in de CAO geregeld fonds verstaan met één of meer niet financiële doelstellingen zoals het bieden opleidingsmogelijkheden en/of kinderopvang; hier worden niet meegerekend de financiële of uitkeringsfondsen zoals VUT of aanvullingsfondsen die elders ter sprake komen. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikt alleen over premiegegevens van de algemeen verbindend verklaarde fondsen.

6 Percentage berekend aan de hand van storting in het sociaal fonds en de totale SW-loonsom.
10

bekend zijn bij COB) en omdat VUT en de flexibele pensionering met elkaar samenhangen. Het wél meenemen van het effect van de mutaties van de VUT-premies bij het bepalen van de ontwikkeling van de contractloonkosten zonder de invloed van de mutaties van de prepensioenpremies mee te nemen zou vertekenend werken op het vaststellen van de omvang van de ontwikkeling van de contractloonkosten. Als bijvoorbeeld de VUT-premie in een bedrijfstak verlaagd wordt of wegvalt vanwege het afbouwen van deze regeling, zou dat, zonder de ontwikkeling van de flexibele pensioenpremie mee te nemen, een daling van de berekende contractloonkosten tot gevolg hebben terwijl in de meeste bedrijfstakken de VUT wel opgevolgd werd door een vorm van flexibele pensionering met als gevolg een bestendiging van de contractloonkosten. Omdat de premies in verband met de flexibele pensionering en dus het effect van de mutaties daarvan op de ontwikkeling van de contractloonkosten niet bekend zijn moet het effect van de mutaties van de VUT-premies ook weggelaten worden om vertekening voor het berekende beeld van de ontwikkeling van de contractloonkosten zo veel mogelijk te voorkomen.
Ten tweede is in de tabel de ontwikkeling beperkt tot de periode 1999 ­ 2003 (in plaats van
1999 ­ 2004). Dat is in de eerste plaats gedaan omdat in de Glastuinbouw en het Bouwbedrijf gegevens over de mutaties van de contractlonen over het jaar 2004 ontbreken (zie tabel 8). Het presenteren van de ontwikkeling 1999 ­ 2004 zou een vertekening van de ontwikkeling van de contractloonkosten voor deze bedrijfstakken betekenen. In de tweede plaats is de periode beperkt omdat de beschikbare gegevens omtrent de premieheffing voor sociale fondsen tot en met 2003 strekken.

Tabel 11: Het effect van diverse factoren op de contractloonkosten 1999-2003.

Factoren Ontwikkeling Bedrijfstak mutaties arb. duur vergoe- premie contractloonkosten dingen soc. fonds 1999-2003 Sociale 17,6% 0 0 0,08% 17,68% Werkvoorziening
Metaalbewerking 16,4% 0 0 -0,04% 16,36% Hoveniersbedrijf 17,4% 0 0,4% 0 17,80% Schoonmaak- en 18,5% 0 0 0,53% 19,03% Glazenwassersbedrijf
Glastuinbouw 15,8% 0 0 -0,13% 15,67% Grafi-media 16,2% 0 0 0,04% 16,24% Timmerfabrieken 21,6% -0,45% 0 -0,19% 20,96% Bouwbedrijf 17,4% 0 0,25% -0,08% 17,57% Confectie-industrie 17,0% 0 0 0,46% 17,46%

Afgaande op het effect van de onderzochte factoren op de ontwikkeling van de contractloonkosten in de periode 1999-2003 neemt de Sociale Werkvoorziening een middenpositie in met 17,68%. In de Timmerfabrieken en het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf worden de hoogste toenames aangetroffen met 20,96% en 19,03%. Het Hoveniersbedrijf, het Bouwbedrijf en de Confectie-industrie hebben een ongeveer gelijke ontwikkeling van 17 tot 18% % als de Sociale Werkvoorziening. Op een iets lager niveau volgen de Grafi-Media, Metaalbewerking en de Glastuinbouw met 16,36, 16,24% en 15,67%.
---