KOSTEN PER SW-PLAATS
Peter van Nes
Hassel Kroes
Jaap de Koning
Datum Februari 2005
Contactpersoon Peter van Nes
Adres SEOR, Erasmus Universiteit Rotterdam
Postbus 1738
3000 DR ROTTERDAM
Telefoon +31-10-4082696
Fax +31-10-4089650
E-mail vannes@few.eur.nl
VOORWOORD
De directie Arbeidsmarkt Bijzondere Groepen (ABG) van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft SEOR in juni 2004 opdracht gegeven onderzoek
te doen naar de kosten per plaats in de sociale werkvoorziening. Het onderzoek diende
inzicht te geven in:
- de hoogte van de opbrengsten en kosten per sw-plaats;
- verschillen in deze opbrengsten en kosten tussen sw-bedrijven;
- de factoren die deze verschillen veroorzaken;
- de mate waarin deze factoren beïnvloedbaar zijn;
- verschillen in opbrengsten en kosten naar type plaatsingen, werksoorten, aard van
de handicap en andere relevante kenmerken.
Dit rapport bevat de resultaten van het onderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd door Jaap
de Koning (directeur van SEOR), Peter van Nes (projectleider), Hassel Kroes en José
Gravesteijn (onderzoekers). Govert Bijwaard heeft in het begin van het onderzoek een
deel van de analyses uitgevoerd. Verder heeft Ellen Schepers (stagiair bij SEOR) een
bijdrage geleverd aan het onderzoek door het maken van aantekeningen bij een aantal van
de diepte-interviews, het uitwerken van de interviewverslagen en het voorbereiden en
verslagleggen van de workshop. De lay-out is verzorgd door Wilma van den Heuvel en
Ellen Vanhamme.
Een deel van het empirisch werk is uitgevoerd op de onsite faciliteit van
het Centre for Research of Economic Microdata (CEREM) van het CBS.
Het onderzoek is begeleid door een begeleidingscommissie, bestaande uit:
- Servaas Toebosch (directie ABG, Ministerie van SZW)
- Pascal Budding (directie ABG, Ministerie van SZW)
- Fred Martinot (directie FEZ, Ministerie van SZW)
- Rob Koorda (Cedris)
- Jan van der Sluijs (Lander Groep Tiel, namens Cedris)
- Evelyn Simons (VNG)
- Bert Schriever (VNG), vanaf december 2004 plaatsvervanger van Evelyn Simons
- Else Roetering (Landelijke cliëntenraad).
We willen op deze plaats de 65 sw-bedrijven bedanken die hebben meegewerkt aan de
enquête die voor dit onderzoek is gehouden. Een bijzonder woord van dank is
verschuldigd aan de twaalf sw-bedrijven die we voor dit onderzoek hebben kunnen
bezoeken voor de diepte-interviews.
INHOUD
Voorwoord
Samenvatting i
1 Inleiding 1
1.1 Achtergrond en vraagstelling 1
1.2 Onderzoeksperiode en definities 2
1.3 Onderzoeksopzet 5
1.4 Inhoud en structuur van het rapport 8
2 Kostenstructuur 11
3 Toegevoegde waarde 13
3.1 Inleiding 13
3.2 Toegevoegde waarde: bedrijfsniveau 13
3.2.1 Gemiddelden en spreiding 13
3.2.2 Samenhang toegevoegde waarde met kenmerken Wsw-ers, sw-
plaatsingen en ambtelijk en overig personeel 15
3.2.3 Resultaten multivariate analyse 15
3.3 Verschillen in toegevoegde waarde naar type plaatsing, werksoort en aard
van de handicap 21
3.3.1 Toegevoegde waarde naar type plaatsing 21
3.3.2 Toegevoegde waarde naar werksoort 22
3.3.3 Toegevoegde waarde naar kenmerken Wsw-ers 24
3.4 Slotbeschouwing 25
4 Arbeidskosten Wsw-ers 29
4.1 Inleiding 29
4.2 Arbeidskosten Wsw-ers: bedrijfsniveau 29
4.2.1 Gemiddelden en spreiding 29
4.2.2 Samenhang arbeidskosten Wsw-ers met kenmerken Wsw-ers,
sw-plaatsingen en kenmerken ambtelijk personeel 31
4.2.3 Resultaten multivariate analyse 31
4.3 Arbeidskosten Wsw-ers verder toegeschreven 36
4.3.1 Arbeidskosten Wsw-ers naar type plaatsing 36
4.3.2 Arbeidskosten Wsw-ers naar werksoort 36
4.3.3 Arbeidskosten Wsw-ers naar kenmerken Wsw-ers 38
4.4 Specifieke posten binnen de post arbeidskosten Wsw-ers 40
4.5 Slotbeschouwing 41
5 Arbeidskosten ambtelijk personeel 45
5.1 Inleiding 45
5.2 Arbeidskosten ambtelijk personeel: bedrijfsniveau 45
5.2.1 Gemiddelden en spreiding 45
5.2.2 Samenhang arbeidskosten ambtelijk personeel met kenmerken
Wsw-ers, kenmerken sw-plaatsingen en kenmerken ambtelijk
en overig personeel 47
5.2.3 Resultaten multivariate analyse 48
5.3 Arbeidskosten ambtelijk personeel verder toegeschreven 51
5.3.1 Kosten ambtelijk personeel voor de begeleiding van Wsw-ers
naar type plaatsing 51
5.3.2 Arbeidskosten ambtelijk personeel naar werksoort 54
5.3.3 Arbeidskosten ambtelijk personeel voor begeleiding naar
kenmerken Wsw-ers 55
5.3.4 Arbeidskosten ambtelijk personeel naar overige factoren 56
5.4 Slotbeschouwing 56
6 Huisvestingskosten 59
6.1 Inleiding 59
6.2 Huisvestingskosten: bedrijfsniveau 59
6.2.1 Gemiddelden en spreiding 59
6.2.2 Samenhang huisvestingskosten met kenmerken Wsw-ers en sw-
plaatsingen en ambtelijk en overig personeel 61
6.2.3 Multivariate analyse 62
6.2.4 Overig 64
6.3 Slotbeschouwing 65
7 (Overige) kapitaalkosten 67
7.1 Inleiding 67
7.2 (Overige) kapitaalkosten: bedrijfsniveau 67
7.2.1 Gemiddelden en spreiding 67
7.2.2 Samenhang kapitaalkosten met kenmerken Wsw-ers,
kenmerken sw-plaatsingen en kenmerken ambtelijk personeel 69
7.2.3 Resultaten multivariate analyse 69
7.3 Toerekening afschrijvingen naar werksoort 72
7.4 Slotbeschouwing 74
8 Overige lasten 75
8.1 Inleiding 75
8.2 Overige lasten: bedrijfsniveau 75
8.2.1 Gemiddelden en spreiding 75
8.2.2 Samenhang overige lasten met kenmerken Wsw-ers, kenmerken
sw-plaatsingen en kenmerken ambtelijk personeel 76
8.2.3 Resultaten multivariate analyse 77
8.3 Verschillen in overige lasten naar type plaatsing en werksoort 79
8.4 Overige factoren 80
8.5 Slotbeschouwing 80
9 Begeleid werken 83
9.1 Inleiding 83
9.2 Resultaten uit de voorgaande hoofdstukken 84
9.3 Kosten van begeleid werken 85
9.3.1 Kosten van uitvoering en begeleiding 85
9.3.2 Andere kosten voor begeleid werken 87
9.3.3 Totale kosten van begeleid werken 88
10 Het saldo van kosten en toegevoegde waarde: de netto kosten per sw-plaats 90
10.1 Inleiding 90
10.2 Netto kosten in de tijd 90
10.3 Netto kosten naar bedrijfsomvang 91
10.4 Netto kosten naar type plaatsing 94
10.5 Netto kosten naar werksoort 96
10.6 Netto kosten naar kenmerken van de Wsw-ers 99
10.7 Netto kosten en overige factoren 101
10.8 Slotbeschouwing 102
11 Kosten per sw-plaats in relatie tot relevante trends en ontwikkelingen 104
Bijlagen
SAMENVATTING
ACHTERGROND EN VRAAGSTELLING
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil de huidige
financieringssystematiek van de sociale werkvoorziening herzien. Op dit moment bestaat
er geen feitelijke onderbouwing voor de hoogte van de subsidie per Wsw-er. Het
ministerie heeft, om meer inzicht te krijgen in de subsidiebehoefte van gemeenten voor
Wsw-plaatsen, SEOR opdracht gegeven onderzoek te verrichten naar de opbouw van de
kosten per sw-plaats. Het onderzoek spitst zich geheel toe op de feitelijke kosten en
opbrengsten per sw-plaats op bedrijfsniveau in de periode 1998 2003, welke verschillen
daarin bestaan en wat de oorzaken van deze verschillen zijn.
De kernvragen van het onderzoek zijn:
- Wat zijn, in de huidige situatie, de feitelijke (directe en indirecte) kosten en
opbrengsten per sw-plaats?
- Welke factoren zijn bepalend voor verschillen in de hoogte van deze kosten per
component en de opbrengsten en hoe groot zijn die verschillen?
- In welke mate en op welke manier kunnen deze factoren worden beïnvloed?
Voor het onderzoek is voornamelijk gebruik gemaakt van financiële gegevens van de sw-
bedrijven. Het onderzoek richt zich dan ook op de opbrengsten en kosten van sw-plaatsen
vanuit het perspectief van sw-bedrijven. Subsidies zoals de rijkssubsidie voor de Wsw,
gemeentelijke subsidies en andere subsidies (zoals de SPAK en VLW) zijn buiten
beschouwing gelaten bij de berekening van de kosten en opbrengsten per sw-plaats.
We vatten per kernvraag de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek samen.
FEITELIJKE KOSTEN EN OPBRENGSTEN PER SW-PLAATS: GEMIDDELDEN EN
SPREIDING
In tabel 1 zijn de financiële posten weergegeven die in het onderzoek zijn onderscheiden.
Deze posten zijn steeds uitgedrukt per sw-plaats (fte). Aan de opbrengstenkant hebben
wij toegevoegde waarde gedefinieerd als de bedrijfsopbrengsten minus de directe
verbruikskosten. De kostenposten bestaan uit arbeidskosten Wsw-ers, arbeidskosten
ambtelijk personeel, huisvestingskosten, kapitaalkosten en de restpost overige kosten. De
som van deze kostenposten minus de toegevoegde waarde geeft de netto kosten per sw-
plaats1. De tabel geeft een samenvattend antwoord op de eerste onderzoeksvraag (de
feitelijke kosten en opbrengsten per sw-plaats) en op het tweede deel van de tweede
onderzoeksvraag (de grootte van de verschillen).
Per financiële post is in de tabel voor de jaren 1998 2002 het gemiddelde en de
spreiding tussen bedrijven weergegeven. Verder is de procentuele verandering in het
gemiddelde en in de spreiding gedurende de onderzoeksperiode in de tabel opgenomen.
1 Voor een overzicht van de gebruikte definities verwijzen we naar paragraaf 1.2 van het rapport.
---
De toegevoegde waarde per sw-plaats bedraagt gemiddeld ongeveer 10.000 per sw-
plaats en is tussen 1998 en 2002 met 7 procent gestegen. We zien hierbij dat de spreiding
tussen bedrijven vrij groot is (de spreiding is circa 22 procent van het gemiddelde) en
tussen 1998 2002 met 30 procent is toegenomen.
De belangrijkste kostenpost voor sw-bedrijven zijn de arbeidskosten van Wsw-ers. Deze
kosten zijn in de periode 1998 2002 met 3 procent gedaald. De oorzaak hiervoor is de
grote extra instroom van personeel gedurende deze periode, door de uitbreiding van het
aantal sw-plaatsen. Nieuwe werknemers beginnen gemiddeld op een relatief laag
salarisniveau. De spreiding in deze kosten tussen bedrijven is tussen 1998 en 2002
eveneens afgenomen. De gemiddelde arbeidskosten ambtelijk personeel en
huisvestingskosten per sw-plaats zijn toegenomen in de tijd. De spreiding tussen
bedrijven in de ambtelijke arbeidskosten per sw-plaats is sterk toegenomen. De
gemiddelde kapitaal- en overige kosten per sw-plaats zijn in de periode 1998 2002
gedaald. Met name de huisvestingskosten, de kapitaalkosten en de overige kosten
vertonen een vrij grote spreiding tussen bedrijven.
Per saldo resteert de post netto kosten. De netto kosten bedragen gemiddeld 23.939 per
sw-plaats in de periode 1998-2002. De netto kosten zijn tussen 1998 en 2002 met 4
procent gedaald. De spreiding in de netto kosten is met ongeveer 8 procent van het
gemiddelde vrij beperkt. Bovendien is de spreiding in de onderzoeksperiode afgenomen.
Tabel 1 Gemiddelden en spreiding van financiële componenten per sw-plaats (in fte)
Spreiding
Gemiddelde Procentuele tussen bedrijven Procentuele
over 1998 verandering in (gemiddeld over verandering in
Financiële componenten per sw-plaats 2002a het gemiddeldeb 1998 2002)c) de spreidingb
Toegevoegde waarde 9.828 + 7% 2.196 + 30%
Arbeidskosten Wsw-ers 23.776 - 3% 1.503 - 20%
Arbeidskosten ambtelijk personeel 4.993 + 16% 1.207 + 54%
Huisvestingskosten 1.313 + 12% 478 - 1%
-40% in 1999 en
(Overige) kapitaalkosten 1.252 - 8% 448 verder constant
Overige kosten 2.432 - 9% 1.329 + 19%
Netto kosten 23.939 - 4% 1.991 -15%
a) De cijfers zijn gecorrigeerd voor inflatie en uitgedrukt in constante prijzen van 2002.
b) Procentuele verandering in 2002 ten opzichte van 1998
c) De standaard afwijking is weergegeven.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
Samenvattend kan worden vastgesteld dat de toegevoegde waarde en alle
kostencomponenten, afgezien van de arbeidskosten Wsw-ers, vrij veel spreiding
vertonen, maar dat het saldo van deze posten (de netto kosten) weinig spreiding vertoont.
---
De netto kosten zijn gemiddeld vrijwel net zo hoog als de arbeidskosten Wsw-ers en ook
wat betreft spreiding is er tussen beide weinig verschil.
BEPALENDE FACTOREN VOOR DE HOOGTE VAN DE TOEGEVOEGDE WAARDE EN
DE VERSCHILLENDE KOSTENCOMPONENTEN
Hieronder zijn voor elke weergegeven post in tabel 1 de belangrijkste beïnvloedende
factoren op een rijtje gezet. We baseren ons hierbij op analyses op het CBS-microbestand
productiestatistiek Wsw, gekoppeld aan data uit de Wsw-jaaropgaven, de Wsw-monitor
en de enquête die we onder sw-bedrijven hebben gehouden. Daarnaast zijn diepte-
interviews bij twaalf sw-bedrijven gehouden en is er een workshop geweest waarin met
zeven van deze bedrijven gezamenlijk de belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn
besproken.
Toegevoegde waarde
De belangrijkste factoren van welke wij een invloed op de toegevoegde waarde per sw-
plaats hebben gevonden, zijn:
- De huisvestingskosten en overige kapitaalkosten. Net als bij `gewone' bedrijven is
de productie bij sw-bedrijven mede afhankelijk van de inzet van kapitaal. Ook het
aantal niet-gesubsidieerde (ambtelijke) werknemers per sw-plaats heeft een
positieve invloed op de toegevoegde waarde: de toegevoegde waarde is dus hoger
naarmate er meer ambtelijke werknemers per sw-plaats zijn.
- Het aandeel gedetacheerden onder de Wsw-ers. Gedetacheerde Wsw-ers leveren
meer opbrengsten voor sw-bedrijven op dan intern geplaatste Wsw-ers. Dit
resultaat is met name gebaseerd op de interviews, de workshop en de enquête onder
sw-bedrijven. In de multivariate analyses op de databestanden vonden we
weliswaar een positieve samenhang tussen detacheringen en toegevoegde waarde,
maar waren de resultaten statistisch niet betrouwbaar. Het voordeel van
detacheringen lijkt met name aan de kostenkant te zitten.
- Het aandeel sw-ers in de werksoorten hout, bouw, groenvoorziening, grafisch en
metaal. Naarmate er meer sw-ers in deze werksoorten werkzaam zijn, is de
toegevoegde waarde per sw-plaats hoger. Globaal zien we hier het patroon dat de
kapitaalintensieve werksoorten een relatief hoge toegevoegde waarde genereren.
De laagste toegevoegde waarde wordt behaald met eenvoudige interne werksoorten
als verpakking en confectie.
- De leeftijdssamenstelling van de Wsw-populatie. We vinden een parabolisch
verband tussen toegevoegde waarde en leeftijd. De toegevoegde waarde is het
hoogst voor veertigers en de toegevoegde waarde is lager naarmate er meer sw-ers
in oudere of juist jongere leeftijdsgroepen zitten. Ook dit patroon komt overeen
met wat bij `gewone' bedrijven wordt gevonden.
- De regionaal economische situatie ofwel de markt. Deze is in de analyses
meegenomen door factoren als de regionaal economische groei, het aantal banen
per hoofd van de bevolking in de regio en het regionale werkloosheidspercentage.
Factoren waarvoor we geen of onduidelijke verbanden met de toegevoegde waarde
hebben gevonden, zijn de bedrijfsomvang en de opbouw van het werknemersbestand naar
aard en ernst van de handicap.
---
Wat betreft bedrijfsomvang lijken vooral veranderingen in de bedrijfsomvang (van een
bedrijf) en niet zozeer het verschil in omvang tussen de verschillende bedrijven op een
bepaald moment een rol te spelen. Wanneer bedrijven uitbreiden daalt (tijdelijk) de
gemiddelde toegevoegde waarde per sw-plaats, bijvoorbeeld door de inwerktijd van
nieuwe sw-ers of doordat er niet ineens meer werk is. De conclusie is dat de relatie tussen
toegevoegde waarde per sw-plaats en bedrijfsomvang niet volstrekt duidelijk is.
In de enquête hebben sw-bedrijven aangegeven dat er verschillen bestaan in toegevoegde
waarde naar aard en ernst van de handicap. Tijdens de workshop hebben de daar
aanwezige bedrijven echter aangegeven dat sw-bedrijven de toegevoegde waarde per
handicapsoort niet (kunnen) administreren en de gegeven antwoorden in de enquête dus
niet kunnen berusten op harde cijfers. In de analyses hebben we ook vrijwel geen
samenhang tussen de verdeling van de Wsw-ers naar aard en ernst van de handicap en de
toegevoegde waarde per sw-er gevonden.
Arbeidskosten Wsw-ers
De belangrijkste factoren waarvan wij een invloed op de arbeidskosten van Wsw-ers per
sw-plaats hebben gevonden, zijn:
- Het aandeel verstandelijk gehandicapten onder sw-ers. Zowel op basis van de
bedrijfsgegevens uit de CBS-productiestatistiek als de individuele gegevens uit de
Wsw-monitor vonden wij dat verstandelijk gehandicapten lagere arbeidskosten
hebben dan andere gehandicapten.
- Het aandeel sw-ers van 50 jaar en ouder. De arbeidskosten Wsw-ers per sw-plaats
zijn hoger naarmate er meer 50-plussers in een bedrijf werkzaam zijn. Dit komt
voornamelijk door periodieken en promoties. De relatie tussen loonkosten en
leeftijd komt ook tot uiting in de resultaten van analyses op individuele gegevens
uit de Wsw-monitor.
- Het aandeel van begeleid werken in de sw-plaatsingen. Als dit aandeel hoger is,
dan zijn de arbeidskosten voor Wsw-ers per sw-plaats lager. Dit is logisch want
begeleid werkers staan niet op de loonlijst van sw-bedrijven. Bij begeleid werken
spelen wel andere kosten een rol, zoals de kosten van jobcoaching en de kosten van
de loonkostenvergoeding aan werkgevers die een Wsw-er via begeleid werken
aannemen2.
- Het aandeel sw-ers in de werksoorten kwekerij, verpakking en confectie. De
arbeidskosten zijn voor deze werksoorten duidelijk lager dan voor de andere
onderscheiden werksoorten. Deze werksoorten bestaan overwegend uit relatief
eenvoudige werkzaamheden, waardoor de bijbehorende functies relatief laag
worden gewaardeerd.
- De arbeidskosten voor Wsw-ers per sw-plaats hangen positief samen met de hoogte
van de gemeentelijke subsidies per sw-plaats. Onduidelijk is hoe de causaliteit
hierbij precies ligt.
- Een hogere regionaal economische groei leidt tot hogere arbeidskosten.
We hebben geen duidelijke invloed op de arbeidskosten Wsw-ers gevonden van de
bedrijfsomvang en het aandeel gedetacheerden onder de Wsw-ers. Evenals bij de
2 Deze kosten worden overigens door Sw-bedrijven onder verschillende posten geboekt.
iv
toegevoegde waarde het geval was, lijken vooral veranderingen in de bedrijfsomvang
(van een bedrijf) en niet zozeer het verschil in omvang tussen bedrijven een rol te spelen.
Arbeidskosten ambtelijk personeel
Er zijn in de analyses weinig duidelijke invloeden op de hoogte van de arbeidskosten van
ambtelijk personeel per sw-plaats gevonden. De resultaten zijn dan ook met name
gebaseerd op de uitkomsten van de enquête. Beïnvloedende factoren zijn:
- Het type plaatsing. Begeleid werken brengt de hoogste kosten aan directe
begeleiding door ambtelijk personeel met zich mee. De kosten van directe
begeleiding van intern geplaatsten en gedetacheerden lijken elkaar niet veel te
ontlopen.
- Het aandeel psychisch gehandicapten onder de sw-ers. In de interviews en in de
enquête werd aangegeven dat psychisch gehandicapten over het algemeen meer
begeleiding nodig hebben dan andere gehandicapten. Het type handicap hangt
echter ook nauw samen met de aard van de werkzaamheden, de werksoort en het
type plaatsing.
- Het aandeel sw-ers dat langdurig in dienst is bij hetzelfde sw-bedrijf. Naarmate dit
aandeel hoger is, zijn de arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats lager.
- Het aandeel sw-ers in de werksoorten grafisch, bouw en in mindere mate
assemblage/montage en metaal. Deze kapitaalintensieve werksoorten kennen
hogere ambtelijke kosten per sw-plaats dan andere werksoorten.
- De hoogte van de gemeentelijke subsidies. Naarmate de arbeidskosten voor
ambtelijk personeel hoger zijn, zijn ook de gemeentelijke subsidies hoger. Bij deze
samenhang is onduidelijk hoe de causaliteit precies loopt.
Evenals bij de voorgaande financiële posten blijkt vooral een verandering in
bedrijfsomvang invloed op de hoogte van de arbeidskosten ambtelijk personeel te hebben
en niet zozeer de absolute bedrijfsgrootte. Dit duidt erop dat de omvang (en de kosten)
van het ambtelijk personeel zich met vertraging aanpast aan veranderingen in het aantal
Wsw-ers in het bedrijf.
Huisvestingskosten, overige kapitaalkosten en overige lasten
Voor de resterende drie posten hebben we globaal dezelfde uitkomsten gevonden. Er is
sprake van schaalvoordelen: grote bedrijven hebben gemiddeld lagere huisvestingskosten,
overige kapitaalkosten en overige lasten per sw-plaats dan kleinere bedrijven. Verder zijn
deze kosten in het algemeen lager naarmate meer Wsw-ers extern geplaatst zijn (dus
gedetacheerd of via begeleid werken). Dit is begrijpelijk aangezien sw-bedrijven
dergelijke kosten niet hoeven te maken voor mensen die elders werken. De belangrijkste
uitzondering hierop is dat de huisvestingskosten per sw-plaats hoger zijn naarmate een
hoger aandeel van de Wsw-ers via begeleid werken is geplaatst. Een mogelijke verklaring
hiervoor is dat de besparing op huisvestingskosten van (het in veel gevallen kleine aantal)
begeleid werkers teniet wordt gedaan door de extra huisvesting die nodig is voor de
organisatie en uitvoering van begeleid werken.
Voor de huisvestingskosten geldt verder dat de oppervlakte van het verzorgingsgebied
van invloed is. Een grotere oppervlakte leidt tot de noodzaak van meer vestigingen en
daarmee hogere huisvestingskosten. Verder is de regionale economische situatie van
belang. In regio's waar meer economische bedrijvigheid is, is de vraag naar
---
bedrijfslocaties groter wat leidt tot hogere grondprijzen en huisvestingskosten. Er zijn
voor de huisvestingskosten overigens maar weinig samenhangen met werksoorten
gevonden.
De verdeling van sw-ers naar werksoorten heeft met name invloed op de hoogte van de
overige kapitaalkosten. Werksoorten als kwekerij, grafisch, hout en metaal hebben hoge
kapitaalkosten. Dit zijn, uitgezonderd kwekerij, ook werksoorten met een relatief hoge
toegevoegde waarde. Een werksoort die er positief uitspringt is groenvoorziening met een
relatief hoge toegevoegde waarde en lage overige kapitaalkosten.
De drie kostenposten (huisvesting, overige kapitaalkosten en overige lasten) vertonen
vrijwel geen samenhang met de kenmerken van de sw-ers zoals aard en ernst van de
handicap. De enige goed te interpreteren samenhang is dat de huisvestingskosten per sw-
plaats hoger zijn als het aandeel verstandelijk gehandicapten en het aandeel meervoudig
gehandicapten in de Wsw-populatie groter is. Deze groepen zijn relatief vaak aangewezen
op interne plaatsing.
De overige lasten worden sterk beïnvloed door het saldo van rentelasten en rentebaten,
welke weer wordt bepaald door de financiële reserves die de sw-bedrijven ter beschikking
hebben.
Netto kosten
De netto kosten per sw-plaats zijn het saldo van alle voorgaande kostenposten minus de
toegevoegde waarde. Wat betreft de netto kosten kunnen, mede op basis van het
voorafgaande, de volgende conclusies worden getrokken:
- Voor de netto kosten lijken er geen schaalvoordelen te bestaan. Wel geven de
analyses aanwijzingen dat veranderingen in de bedrijfsomvang van een sw-bedrijf
negatief samenhangen met de netto kosten. Als de bedrijfsomvang (uitgedrukt in
aantal Wsw-ers) toeneemt, nemen de netto kosten per sw-plaats af, en vice-versa.
Dit is een tijdelijk effect.
- Schaalvoordelen bestaan wel voor de afzonderlijke kostenposten
huisvestingskosten, overige kapitaalkosten en overige lasten. Deze schaalvoordelen
zijn echter dus niet groot genoeg om ook bij de netto kosten schaalvoordelen op te
leveren.
- Er zijn verschillende aanwijzingen dat externe plaatsingen gemiddeld lagere netto
kosten hebben dan interne plaatsingen. Dit geldt dan voor begeleid werken en
groepsdetacheringen. Voor begeleid werken is dit gebaseerd op zowel de
uitkomsten van de multivariate analyses als de toerekening van kosten op basis van
gegevens uit onze enquête. Voor individuele detacheringen wijzen de resultaten
niet direct op kostenvoordelen ten opzichte van interne plaatsingen, alhoewel in
diverse interviews en ook in de workshop is aangegeven dat individuele
detacheringen financieel aantrekkelijk (kunnen) zijn. Maar het is mogelijk dat de
hogere opbrengsten en de voordelen in de huisvestings-, kapitaal en overige kosten
teniet worden gedaan door hogere arbeidskosten voor de betrokken Wsw-ers.
- Vooral de werksoorten groenvoorziening, hout en confectie lijken gemiddeld (over
alle bedrijven) relatief lage netto kosten per sw-plaats te hebben.
- Er is geen significante samenhang tussen de opbouw van de Wsw-werknemers naar
aard en ernst van de handicap en de hoogte van de netto kosten per sw-plaats.
vi
- Een hoger aantal parttimers onder de Wsw-ers gaat samen met lagere netto kosten.
Dit heeft te maken met lagere overige lasten en lagere arbeidskosten voor Wsw-ers.
- Van de kenmerken van WSW-ers heeft alleen leeftijd een duidelijke invloed op de
hoogte van de netto kosten. De netto kosten per sw-plaats zijn hoger als het aandeel
jongeren of het aandeel ouderen in de Wsw-ers hoger is. De netto kosten zijn lager
als het aandeel veertigers hoger is. Dit patroon wordt met name veroorzaakt door
verschillen in toegevoegde waarde en, in mindere mate, arbeidskosten van Wsw-
ers. Hierbij heeft de toepassing van de senioren regeling in de CAO invloed.
- Het niveau van de netto kosten hangt positief samen met de hoogte van
gemeentelijke subsidies, waarbij de causale relatie niet volstrekt duidelijk is.
- Een hoger regionaal werkloosheidspercentage gaat samen met hogere netto kosten
per sw-plaats. Dit wordt veroorzaakt door een lagere toegevoegde waarde per sw-
plaats bij een hogere werkloosheid in de regio.
BEÏNVLOEDBAARHEID VAN GEVONDEN FACTOREN
In hoeverre zijn de factoren die invloed hebben op verschillende financiële posten nu te
beïnvloeden door de sw-bedrijven? We zullen per post de belangrijkste punten
weergeven. Deze zijn deels gebaseerd op de resultaten van de analyses en deels op de
informatie die we hebben gekregen via de interviews en de workshop.
Toegevoegde waarde
Van de factoren die de toegevoegde waarde beïnvloeden zijn de kapitaalintensiteit, de
keuze voor het type plaatsingen (intern, detachering, begeleid werken) en de keuze voor
werksoorten door de sw-bedrijven te beïnvloeden. Hierbij is de toegevoegde waarde
natuurlijk niet de enige belangrijke doelvariabele. Het gaat uiteindelijk om de netto
kosten en om het algemene uitgangspunt van de Wsw dat iedere arbeidsgehandicapte een
passende arbeidsplaats dient te worden geboden. Er kan worden geconstateerd dat meer
en meer bedrijven kiezen voor het ontwikkelingsmodel met meer plaatsingen via
detachering.
Andere factoren die samenhangen met de toegevoegde waarde zijn niet of nauwelijks te
beïnvloeden door de sw-bedrijven. Dit geldt voor de regionaal economische situatie/de
markt en de leeftijdsamenstelling van de Wsw-werknemers. De leeftijdssamenstelling en
ook de samenstelling naar aard en ernst van de handicap van de Wsw-populatie worden
vooral bepaald door het aanbod van Wsw-kandidaten. Wat betreft de markt kunnen sw-
bedrijven proberen om via het commercieel beleid meer werk en hogere opbrengsten te
genereren. Verschillende bedrijven hebben in de interviews en tijdens de workshop
aangegeven dat het commercieel beleid kan worden verbeterd.
Daarnaast hebben sw-bedrijven nog enkele andere beïnvloedingsmogelijkheden
aangegeven, namelijk het vergroten en bijsturen van de competenties van Wsw-ers door
training en opleiding en het terugdringen van het ziekteverzuim. De competenties van
medewerkers hebben wij niet direct in de kwantitatieve analyses kunnen meenemen. Het
ziekteverzuim is wel opgenomen in de analyses, maar er is geen samenhang gevonden
tussen het niveau van het ziekteverzuim en de toegevoegde waarde per sw-plaats. De
reden hiervoor kan zijn dat veel sw-bedrijven nog leegloop kennen.
vii
Arbeidskosten Wsw-ers
De arbeidskosten van Wsw-ers zijn de grootste kostenpost voor sw-bedrijven (zie tabel
1). De meeste factoren die samenhangen met de arbeidskosten voor Wsw-ers zijn door
sw-bedrijven nauwelijks te beïnvloeden. Dit geldt bijvoorbeeld voor het aandeel
verstandelijk gehandicapten, de leeftijdsopbouw van de Wsw-ers en de regionaal
economische groei.
Wel te beïnvloeden is de keuze van werksoorten, die via het functieniveau de beloning
van Wsw-ers bepalen. Men zou vooral kunnen kiezen voor vrij eenvoudige
werkzaamheden met veel functies op een relatief laag functieniveau wat op termijn tot
lagere arbeidskosten leidt. Zo'n keuze leidt mogelijk tot een weinig gevarieerd aanbod
van werk binnen het sw-bedrijf, wat op gespannen voet kan staan met het uitgangspunt
van de Wsw (passend werk voor iedere Wsw-er) en met ontwikkelingstrajecten voor
Wsw-ers. Dit zou kunnen worden gecompenseerd door een sterkere nadruk op
detachering. Een keuze voor met name eenvoudige werksoorten kan ook de gemiddelde
toegevoegde waarde per Wsw-er verminderen.
De CAO is sterk van invloed op het algemene niveau van de arbeidskosten voor Wsw-ers
en is door individuele sw-bedrijven niet te beïnvloeden. Dit maakt dat de spreiding tussen
bedrijven in deze kostenpost ten opzichte van andere kostencomponenten vrij gering is.
Wel geven sw-bedrijven aan dat men via het inschalingsbeleid en door een zakelijker
salarisbeleid, bijvoorbeeld bij het toekennen van periodieken, invloed kan hebben op de
loonkosten van Wsw-ers. De CAO en ook de arbeidsomstandigheden zijn volgens een
groot aantal gesprekspartners een obstakel om de beweging naar buiten (via begeleid
werken) tot stand te brengen.
Arbeidskosten ambtelijk personeel
De spreiding tussen bedrijven in deze kostenpost is relatief groot. Dit geeft mogelijk aan
dat bedrijven relatief veel invloed hebben op deze kostencomponent. Dit geldt echter
maar in beperkte mate voor een aantal variabelen die in onze analyses bleken samen te
hangen met de arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats, zoals het aandeel
psychisch gehandicapten en het aandeel Wsw-ers dat langdurig in dienst is. Wel hebben
sw-bedrijven invloed op de verdeling van de sw-plaatsen naar type plaatsing (de directe
begeleidingskosten zijn voor begeleid werken hoger dan voor interne plaatsingen en
detacheringen) en naar werksoort (kapitaalintensieve werksoorten gaan in het algemeen
ook gepaard met relatief hoge kosten voor ambtelijk personeel). De ambtelijke kosten
kunnen op termijn omlaag door kapitaalintensieve werksoorten af te stoten, maar op korte
termijn gaat dit samen met omschakelingskosten.
Daarnaast noemen sw-bedrijven zelf de volgende beïnvloedingsmogelijkheden:
- Via de organisatiestructuur. De bezochte bedrijven met lage ambtelijke kosten
zeggen een platte of eenvoudige organisatiestructuur te hebben.
- De inschaling van het ambtelijk personeel.
- Het oprichten van een BV voor het ambtelijk personeel, waardoor zij niet langer
onder de CAO van gemeenten of het schap vallen. Dit biedt flexibiliteit en
voorkomt wachtgeldverplichtingen.
viii
Huisvestingskosten, overige kapitaalkosten en overige lasten
Bij deze drie kostencomponenten is sprake van schaalvoordelen. De huisvestings-,
kapitaal en overige kosten per sw-plaats kunnen dus omlaag worden gebracht door
schaalvergroting. Maar dit leidt, zoals hierboven is aangegeven, in de huidige situatie niet
tot relatief lage netto kosten per sw-plaats voor grotere bedrijven.
Wat betreft de huisvestingskosten kunnen sw-bedrijven vooral invloed uitoefenen op de
verdeling van de sw-plaatsingen naar type plaatsing. Meer externe plaatsingen leiden tot
lagere huisvestingskosten per sw-plaats. Een beweging naar buiten heeft op korte termijn
echter frictiekosten tot gevolg omdat het enige tijd duurt voordat gebouwen zijn verkocht
of verhuurd. Volgens één van de gesprekspartners zijn de huisvestingskosten te
beïnvloeden door het vastgoed-beleid van sw-bedrijven en door bijvoorbeeld te kiezen
voor onderhoudsarme gebouwen. De oppervlakte van het verzorgingsgebied van het sw-
bedrijf, de regionaal economische groei en de samenstelling van de Wsw-ers naar
handicap, factoren die eveneens samenhangen met de hoogte van de huisvestingskosten,
zijn door sw-bedrijven niet (direct) te beïnvloeden.
De kapitaalkosten zijn door bedrijven tot op zekere hoogte te beïnvloeden door de keuze
voor type plaatsingen (de kapitaalkosten voor sw-bedrijven zijn lager voor externe
plaatsingen), de keuze voor werksoorten en de investeringsbeslissingen. Een bepaalde
mate van investeringen, afhankelijk van de mix van aanwezige werksoorten, blijft
natuurlijk altijd nodig.
De overige lasten zijn door sw-bedrijven vooral te beïnvloeden door de keuze voor type
plaatsingen, maar ook door de algehele begrotingspolitiek en de profilering van het sw-
bedrijf. Sommige bedrijven kiezen er bewust voor kostenbewust te opereren en hebben
dan ook relatief lage overige lasten per sw-plaats. Hierboven bleek dat het saldo van
rentelasten en rentebaten een grote invloed heeft op het niveau van de overig lasten. Sw-
bedrijven kunnen hun financiële positie (schulden ten opzichte van reserves) op korte
termijn niet sterk beïnvloeden.
Netto kosten
Bepaalde factoren die samenhangen met de netto kosten kunnen door sw-bedrijven
worden beïnvloed. Dit geldt voor het type plaatsing en de keuze voor werksoorten.
Andere factoren die de netto kosten mede bepalen zijn door de sw-bedrijven niet of
nauwelijks te beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld de leeftijdssamenstelling van de Wsw-ers
en het regionale werkloosheidspercentage. Voorzover Sw-bedrijven al invloed op de
leeftijdssamenstelling van de Wsw-ers zouden hebben, zou dat in de geest van de Wsw
met name via de uitstroom van werknemers naar ander werk dienen te verlopen.
Volgens de geïnterviewde sw-bedrijven liggen andere belangrijke beïnvloedings-
mogelijkheden in:
- de marktbenadering en prijsstelling;
- het verhogen van de competenties en vaardigheden van de Wsw-werknemers;
- het beloningsbeleid;
- de opbouw van de ambtelijke organisatie (plat of relatief veel verschillende
niveaus);
- investeringsbeslissingen;
ix
- kostenbewust opereren;
- terugbrengen ziekteverzuim.
x
1 INLEIDING
1.1 ACHTERGROND EN VRAAGSTELLING
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil de huidige
financieringssystematiek van de sociale werkvoorziening herzien. Op dit moment bestaat
er geen feitelijke onderbouwing voor de hoogte van de subsidie per Wsw-er. Het is
onbekend of deze subsidie hoger of lager is dan strikt noodzakelijk. Om meer inzicht te
krijgen in de subsidiebehoefte van gemeenten voor Wsw-plaatsen, heeft het Ministerie
SEOR uit Rotterdam opdracht gegeven onderzoek te verrichten naar de opbouw van de
kosten per sw-plaats. Later wil het Ministerie mogelijk nog onderzoek doen naar de vraag
hoe de Wsw-middelen zo objectief mogelijk over de gemeenten kunnen worden verdeeld.
De herziening van de financieringssystematiek houdt verband met de gewenste
modernisering van de Wsw. Enkele kernpunten in de modernisering zijn:
1. een meer duidelijke scheiding tussen de beleidsverantwoordelijkheid en het
opdrachtgeverschap van gemeenten en werkvoorzieningschappen enerzijds en de
uitvoering van de Wsw door sw-bedrijven anderzijds;
2. het tot stand brengen van een beweging van het werken in beschutte
arbeidsplaatsen in speciale sw-bedrijven naar het werken bij een reguliere
werkgever, onder een normale CAO, maar met voorzieningen als
werkplekaanpassingen, extra begeleiding en een loonkostensubsidie. Dit laatste
past meer bij de moderne opvattingen over maatschappelijke en
arbeidsmarktparticipatie van arbeidsgehandicapten dan de plaatsing binnen aparte
voorzieningen en kan reeds via het instrument begeleid werken worden
gerealiseerd. Een tussenvorm is detachering, waarbij de Wsw-er nog wel in dienst
is van het sw-bedrijf en onder de Wsw-CAO valt maar, in groepsverband of
individueel, wordt uitgeleend aan een reguliere werkgever.
Het Ministerie wil via de nieuw te ontwerpen financieringssystematiek bevorderen dat
zoveel mogelijk Wsw-ers via begeleid werken gaan werken. Een vraag is dan ook in
hoeverre er aanwijsbare verschillen bestaan in de kosten per sw-plaats tussen type
plaatsingen: intern, detachering en begeleid werken. Met interne plaatsingen (`beschutte
activiteiten') worden zowel activiteiten bedoeld die binnen het sw-bedrijf plaatsvinden als
activiteiten die vanuit het sw-bedrijf op een externe locatie plaatsvinden, zoals
bijvoorbeeld groenvoorziening of schoonmaak.
Het onderzoek moet inzichtelijk maken wat de feitelijke kosten van sw-plaatsen zijn in de
huidige situatie. Alhoewel het onderzoek een relatie heeft met de modernisering van de
Wsw, dient het onderzoek zich te beperken tot uitspraken over het huidige feitelijke
kostenniveau en verklaringen voor eventueel gevonden verschillen. Suggesties voor
(nieuw) beleid maken geen onderdeel uit van de onderzoeksopdracht. Het gaat dus
uitdrukkelijk om een inventariserende studie.
S307def 1
De kernvragen van het onderzoek zijn:
- Wat zijn, in de huidige situatie, de feitelijke (directe en indirecte) kosten en opbrengsten per sw-plaats?
- Welke factoren zijn bepalend voor verschillen in de hoogte van deze kosten per component en de
opbrengsten en hoe groot zijn deze verschillen?
- In welke mate en op welke manier kunnen deze factoren worden beïnvloed?
1.2 ONDERZOEKSPERIODE EN DEFINITIES
Het onderzoek spitst zich geheel toe op de feitelijke kosten en opbrengsten per sw-plaats
op bedrijfsniveau in de periode 1998 - 2003, welke verschillen daarin bestaan en wat de
oorzaken van deze verschillen zijn. Waar mogelijk dient onderscheid naar type plaatsing
(intern, detachering, begeleid werken), werksoort, aard van de handicap (lichamelijk,
verstandelijk, psychisch, overig) en handicapbesluit (ernstig, matig, licht) te worden
gemaakt.
Er zijn analyses uitgevoerd voor de volgende opbrengsten- en kostenposten:
- Toegevoegde waarde = de bedrijfsopbrengsten uit activiteiten minus de
materiaalkosten (het verbruik).
- Arbeidskosten Wsw-ers = de totale loonkosten (salarissen en sociale lasten),
vervoerskosten en overige personeelskosten voor de Wsw-ers in het bedrijf.
- Arbeidskosten ambtelijk personeel = de totale loonkosten en overige
personeelskosten voor het ambtelijke personeel en uitzendkrachten in het bedrijf.
- Huisvestingskosten = de som van de afschrijvingen aan gebouwen en terreinen,
huren en onderhoudskosten van het bedrijf.
- (Overige) kapitaalkosten = de som van de afschrijvingen, anders dan op gebouwen
en terreinen, en de energiekosten.
- Overige kosten = alle overige kosten, te weten verkoopkosten, algemene kosten,
indirecte productiekosten, magazijn- en expeditiekosten, belastingen, verzekerings-
kosten en het saldo van rentebaten en -lasten.
- Netto kosten = het saldo van arbeidskosten Wsw-ers, arbeidskosten ambtelijk
personeel, huisvestingskosten, overige kapitaalkosten en overige kosten minus de
toegevoegde waarde.
Subsidies zijn buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de verschillende
opbrengsten en kostencomponenten. Dit geldt voor de Rijkssubsidie voor de Wsw en
voor eventuele gemeentelijke subsidies of aanvullende bijdragen bij een nadelig
exploitatieresultaat. Maar ook andere subsidies als de Wet Vermindering Afdracht
Loonbelasting (WVA), waaronder de afdrachtskorting lage lonen (SPAK) en de
vermindering langdurig werklozen (VLW) vallen, zijn zoveel mogelijk buiten
beschouwing gelaten. Dit betekent dat in onze analyses de arbeidskosten voor Wsw-ers
de kosten zijn voor aftrek van ontvangen SPAK en VLW. De SPAK en de VLW worden
momenteel (in versneld tempo) afgebouwd. Dit heeft (zoals uit de interviews is gebleken)
consequenties voor de exploitatie van de sw-bedrijven.
S307def 2
Omdat wij met name gebruik hebben kunnen maken van financiële gegevens van sw-
bedrijven (zie ook de bespreking van de onderzoeksopzet in paragraaf 1.3), beperkt het
onderzoek zich tot de opbrengsten en de kosten van sw-plaatsen voor sw-bedrijven.
Welke opbrengsten- en kostencomponenten voor sw-bedrijven relevant zijn, verschilt per
type plaatsing. Voor interne/beschutte plaatsingen is de relevantie van elke opbrengsten-
en kostencomponent evident. Dit ligt anders voor detacheringen en plaatsingen via
begeleid werken. Zie tabel 1.1 voor een overzicht.
Begeleid werken wijkt met name wat betreft toegevoegde waarde en arbeidskosten Wsw-
ers af van de andere twee plaatsingstypen. Begeleid werken levert geen toegevoegde
waarde op voor sw-bedrijven. Daar staat tegenover dat de betrokken Wsw-ers ook niet op
de loonlijst van het sw-bedrijf staan: de arbeidskosten voor Wsw-ers zijn dus nihil. Wel
zijn er kosten voor de loonkostensubsidie en werkplekaanpassingen voor begeleid
werkers.
Het is overigens mogelijk dat sw-bedrijven in het geheel geen bemoeienis hebben met
begeleid werken. De gemeente of het werkvoorzieningsschap kan de kandidaten voor
begeleid werken rechtstreeks, en niet via het sw-bedrijf, naar een begeleidingsorganisatie
doorverwijzen. Het ligt dan voor de hand dat het sw-bedrijf ook de Rijkssubsidie voor
begeleid werkers niet ontvangt, maar de gemeente of het schap deze subsidie gebruikt om
de begeleidingsorganisatie(s), de loonkostensubsidies en de eventuele kosten voor
werkplekaanpassingen te betalen. Dit komt in de praktijk echter maar sporadisch voor: uit
onze enquête blijkt dat 94 procent van de sw-bedrijven de volledige Rijkssubsidie voor
begeleid werkers ontvangt, wat er op wijst dat het contracteren van
begeleidingsorganisaties en de toeleiding van kandidaten naar begeleidingsorganisaties
via de sw-bedrijven verloopt. Dit impliceert ook dat de kosten voor begeleid werken in de
exploitatie van het sw-bedrijf zijn opgenomen.
Wij behandelen de kosten voor sw-bedrijven van begeleid werken in een apart hoofdstuk,
maar zullen in de verschillende andere hoofdstukken waar nodig wel aandacht besteden
aan begeleid werken als één van de verschillende vormen van plaatsing.
S307def 3
Tabel 1.1 Opbrengsten en kosten per sw-plaats voor sw-bedrijven per type plaatsing
Component Interne plaatsing Detachering Begeleid werken
Toegevoegde Omzet uit bedrijfsactiviteiten De detacheringsver- Begeleid werken levert
waarde minus het verbruik goedingen minus het geen toegevoegde waarde
verbruik op voor het sw-bedrijf
Arbeidskosten Wsw- De Wsw-ers staan op de De Wsw-ers staan op de Wsw-ers zijn in dienst bij
ers loonlijst van het sw-bedrijf loonlijst van het sw-bedrijf reguliere bedrijven. Geen
arbeidskosten voor sw-
bedrijven. Wel kosten voor
loonkostenvergoeding t.b.v.
de reguliere werkgevers en
voor aanpassingen aan de
werkpleka)
Arbeidskosten Kosten voor Kosten voor Eventueel kosten voor de
ambtelijk (niet- werkbegeleiding, detacheringsconsulenten, intake van cliënten en de
gesubsidieerd) ondersteunende functies, mogelijk werkbegeleiding bij toeleiding van cliënten naar
personeelb) algemene staf, etcetera groepsdetacheringen, begeleidingsorganisaties
algemene staf, etcetera en, indien het sw-bedrijf
een eigen
begeleidingsorganisatie
heeft, kosten voor het
zoeken van een baan en
voor job coaching.
Huisvestingskosten Kosten voor huisvesting van In ieder geval Kosten voor huisvesting
de bedrijfsactiviteiten en de huisvestingskosten voor van ambtelijke staf die zich
huisvesting van de ambtelijke staf; bij bezighoudt met intake,
algemene ambtelijke staf groepsdetacheringen toeleiding en job coaching
kunnen mensen ook nog en kosten voor huisvesting
een deel van de tijd binnen algemene staf
het sw-bedrijf werken
Overige Kapitaalkosten voor Kapitaalkosten voor Kapitaalkosten voor
kapitaalkosten machines, apparatuur, ambtelijke staf. Bovendien ambtelijke staf voor intake,
energie, etcetera kunnen gedetacheerden toeleiding en job coaching
een deel van de tijd nog
binnen het sw-bedrijf
werken
Overige kosten Allerlei kosten zoals Overige kosten verbonden Overige kosten verbonden
verkoopkosten, algemene aan detacheringen zoals met intake, toeleiding van
kosten, indirecte verkoopkosten, algemene cliënten en eventueel job
productiekosten, magazijn- kosten en coaching
en expeditiekosten, verzekeringskosten
verzekeringskosten
Netto kosten Som van alle kosten minus Som van alle kosten minus Som van alle kosten
de toegevoegde waarde de toegevoegde waarde (toegevoegde waarde voor
sw-bedrijven is nihil)
a) Uit het onderzoek is gebleken dat sw-bedrijven deze kosten onder verschillende posten boeken.
b) Deze post bevat dus ook de kosten voor uitzendkrachten en ander ingehuurd personeel.
S307def 4
1.3 ONDERZOEKSOPZET
Het onderzoek heeft bestaan uit de volgende onderzoeksactiviteiten:
1. Analyses op het CBS microbestand productiestatistiek sociale werkvoorziening,
waaraan data uit de Wsw-jaaropgaven, de Wsw-jaarstatistiek, de Wsw-monitor en
onze enquête (zie punt 2) gekoppeld zijn.
2. Een enquête onder alle sw-bedrijven in Nederland.
3. Interviews bij twaalf sw-bedrijven.
4. Een workshop met zeven bedrijven waar diepte-interviews zijn gehouden.
Hieronder lichten we de onderzoeksactiviteiten kort toe.
Statistische analyses
Er zijn op de eerste plaats statistische en econometrische analyses uitgevoerd op het CBS
microbestand productiestatistiek sw. Het bestand beslaat de jaren 1998 2002 en bevat
gegevens per sw-bedrijf. Het bevat vooral gegevens over opbrengsten en kosten, en over
de totale aantallen Wsw-ers en ambtelijk personeel per september van elk jaar. Aan dit
bestand zijn, zoals hierboven reeds aangegeven, data vanuit de Wsw-monitor en de Wsw-
jaarstatistiek gekoppeld. Deze bronnen bevatten per sw-bedrijf met name gegevens over
het sw-personeel. De individuele data uit de Wsw-monitor zijn daarvoor geaggegreerd tot
bedrijfsniveau. De Wsw-monitor bevat bijvoorbeeld uitsplitsingen van het Wsw-
personeel naar aard van de handicap, naar handicapbesluit, naar leeftijd, naar duur van de
dienstbetrekking (bij interne plaatsing of detachering) of de arbeidsovereenkomst (bij
begeleid werken) en bevat daarnaast gegevens over de beloning van Wsw-ers. In de
Wsw-monitor ontbreken, althans tot en met 2002, echter gegevens over de verdeling van
het Wsw-personeel over interne plaatsing en detacheringen. Ook informatie over de
verdeling van de Wsw-ers over werksoorten ontbreekt. Tot slot bevatten bovengenoemde
bronnen geen gegevens over de verdeling van het ambtelijk personeel over afdelingen of
functies en over ander personeel dat in het sw-bedrijf werkzaam kan zijn, zoals Wiw-ers,
ID-ers en uitzendkrachten. Dit soort zaken hebben wij daarom in onze enquête gevraagd,
en ook de gegevens uit de SEOR-enquête (zie hieronder) zijn aan het CBS microbestand
gekoppeld.
Voor de beschrijvende analyses zijn alle posten uitgedrukt per sw-plaats (fte) en in
constante prijzen van 2002. Bijlage 1 bevat informatie over de hiervoor gebruikte
deflatoren (indexcijfers). Wat betreft sw-plaatsen is gebruik gemaakt van het
jaargemiddelde van het aantal fte: hiervoor zijn de gegevens uit de Wsw-jaaropgaven
gebruikt.
Voor de zogenoemde multivariate analyses waarin verschillende factoren tegelijkertijd in
verband worden gebracht met de te verklaren opbrengsten- en kostenposten hebben we
gebruik gemaakt van twee modellen. Het eerste model is het standaard OLS-model3. Het
belangrijkste nadeel van dit model is dat het veronderstelt dat dezelfde modelspecificatie
op alle bedrijven van toepassing is. Dit betekent bijvoorbeeld dat verondersteld wordt dat
3 Ordinary least squares model ofwel kleinste-kwadraten-methode.
S307def 5
alle relevante verklarende factoren in het model opgenomen zijn. Het tweede model dat
we hanteren, het fixed-effects model, is algemener. In dit model wordt rekening gehouden
met structurele verschillen tussen bedrijven die worden veroorzaakt door factoren
waarover we geen gegevens hebben. Hierbij wordt aangenomen dat het effect van deze
factoren constant is in de tijd. Hoewel het fixed-effects model in theorie te prefereren is
boven het OLS-model, heeft het in de praktijk ook nadelen. Zo levert het fixed
effectsmodel problemen op als (sommige van) de verklarende factoren (waarover wel
gegevens beschikbaar zijn) weinig in de tijd veranderen. Dit kan er dan toe leiden dat een
deel van de invloed van deze factoren wordt overgenomen door de fixed effects. Daarom
kan het in de praktijk toch zo zijn dat het OLS-model betere schattingen oplevert, vooral
waar het de invloed van weinig veranderlijke bedrijfskenmerken betreft. Ruwweg legt het
fixed effects model meer nadruk op de invloed van veranderingen in de variabelen op de
te verklaren financiële posten en het OLS-model legt meer nadruk op de invloed van
verschillen tussen bedrijven (cross-sectie analyse). Voor meer details over de gebruikte
methoden en resultaten verwijzen wij naar bijlage 4.
Omdat elk model voor- en nadelen kent, zullen we in dit rapport uitkomsten van beide
modellen presenteren, afhankelijk van welke variabelen in de analyse zijn gebruikt.
Enquête
De enquête is begin juli 2004 uitgezet onder alle sw-bedrijven. In eerste instantie hebben
we sw-bedrijven gevraagd binnen 3,5 week de enquête terug te sturen. Dit bleek in veel
gevallen, vanwege de zomerperiode, praktisch onhaalbaar. De meeste ingevulde
vragenlijsten zijn voor eind augustus terugontvangen, maar enkele bedrijven hebben de
vragenlijst nog later teruggestuurd. Uiteindelijk hebben 65 van de 92 sw-bedrijven de
vragenlijst ingevuld en teruggestuurd, een respons van meer dan 70 procent. Niet alle
vragenlijsten bleken echter goed bruikbaar; sommige waren maar ten dele en slecht
ingevuld. Daarnaast is een aantal vragen (bijvoorbeeld over de verschillen in toegevoegde
waarde en de individuele begeleiding naar type en ernst van de handicap) maar door een
relatief klein aantal bedrijven ingevuld. Na binnenkomst zijn de gegeven antwoorden
door ons uitgebreid bekeken en zoveel als mogelijk gecontroleerd op consistentie. Met
een aanzienlijk aantal bedrijven is per e-mail en telefonisch contact geweest om nadere
vragen te stellen en toelichting te vragen bij bepaalde antwoorden. Dit heeft tot
aanpassingen geleid in de antwoorden. De met de enquête verzamelde gegevens stelden
ons in staat om de samenhang tussen opbrengsten- en kostencomponenten enerzijds en de
verdeling van het aantal sw-plaatsingen naar werksoort en type plaatsing (intern,
detachering, begeleid werken) anderzijds verder te onderzoeken. Ze zijn verder gebruikt
om een toerekening van opbrengsten en kosten naar type plaatsing en werksoort te
maken.
Interviews
Op basis van de uitgevoerde analyses zijn twaalf sw-bedrijven geselecteerd om daar de
diepte-interviews te houden. Een belangrijk uitgangspunt voor de selectie van bedrijven
was om bedrijven met gemiddeld hoge netto kosten (totale kosten minus toegevoegde
waarde) per sw-plaats en bedrijven met gemiddeld lage netto kosten met elkaar te
vergelijken. We hebben hierbij geprobeerd "koppels" van bedrijven te vormen die qua
kenmerken als bedrijfsgrootte en, in sommige gevallen, ook regio niet teveel van elkaar
verschillen. We hebben ons beperkt tot bedrijven die op de SEOR-enquête hebben
S307def 6
gerespondeerd, omdat we voor deze bedrijven al over veel relevante achtergrond-
informatie beschikten.
Vervolgens is ook gekeken naar de scores op de afzonderlijke posten toegevoegde
waarde, arbeidskosten Wsw-ers, arbeidskosten ambtelijk personeel, kapitaal- en
huisvestingskosten en overige kosten. Dit om te voorkomen dat we alleen bedrijven
zouden selecteren die bijvoorbeeld heel goed of heel slecht scoren op de toegevoegde
waarde en gemiddeld op de kostenposten. Ook hier is dus een zekere spreiding in
aangebracht.
Een andere determinant voor de selectie was de score van bedrijven in de statistische
analyses op de afzonderlijke financiële posten. De analyses geven namelijk aan in
hoeverre de hoogte van de toegevoegde waarde en de kosten verklaard kan worden uit
kenmerken die in de statistische analyse zijn opgenomen. We hebben ook een aantal
bedrijven geselecteerd die ook na correctie voor factoren die in de statistische analyse zijn
meegenomen, gemiddeld lage of gemiddeld hoge netto kosten per sw-plaats hebben.
Een tweetal bedrijven is vanuit een omgekeerde invalshoek geselecteerd. Deze bedrijven
scoren gemiddeld op de netto kosten, maar in de toegevoegde waarde en afzonderlijke
kostenposten vertonen ze duidelijk verschillende patronen.
Kortom, in de selectie is rekening gehouden met een spreiding van bedrijven naar: de
gemiddelde netto kosten per sw-plaats, de hoogte van de toegevoegde waarde en
afzonderlijke kostenposten (sec en ook na correctie voor factoren die in de statistische
analyse zijn meegenomen), bedrijfsgrootte en regio.
Bij de geselecteerde bedrijven is in de regel gesproken met de algemeen directeur, de
controller/hoofd financiën, het hoofd P&O/een sociaal beleidsmedewerker en een
werkleider of iemand die te maken heeft met begeleid werken. De interviews hadden met
name tot doel om:
- De resultaten van de uitgevoerde analyses te interpreteren en te valideren, herkent
men de verbanden die uit de analyses naar voren komen?
- Na te gaan waarom de opbrengsten en/of bepaalde kostencomponenten bij het
desbetreffende bedrijf mogelijk (sterk) afwijken van het gemiddelde voor alle sw-
bedrijven; wat zijn de verklaringen hiervoor?
- Te bepalen of de gevonden oorzaken voor verschillen in opbrengsten en kosten te
beïnvloeden zijn en zo ja, door wie en op welke wijze dat dan zou kunnen?
- Meer kwalitatieve informatie te verkrijgen over verschillen naar type sw-plaats,
werksoort, aard van de handicap en handicapbesluit wat betreft opbrengsten
(toegevoegde waarde) en kostencomponenten.
Workshop
Er is een bijeenkomst gehouden waarin het concept eindrapport is voorgelegd aan zeven
bedrijven die ook aan de interviews hadden deelgenomen. Het doel van de workshop was
om de sw-bedrijven die tijdens de interviewronde zijn bezocht een terugkoppeling te
geven van de resultaten van het onderzoek en hen gelegenheid te geven te reageren op de
uitkomsten van het onderzoek. De resultaten van de workshop zijn gebruikt om het
rapport op bepaalde punten aan te passen of aan te vullen. Dit gold met name voor
S307def 7
mogelijke verklaringen voor resultaten en voor de mate van beïnvloedbaarheid van de
toegevoegde waarde en de verschillende kostenposten.
1.4 INHOUD EN STRUCTUUR VAN HET RAPPORT
De structuur van het rapport is als volgt.
We starten in hoofdstuk 2 met een overzicht van de gemiddelde kostenstructuur van sw-
bedrijven in de periode 1998 2002.
In de hoofdstukken 3 tot en met 8 komen achtereenvolgens aan de orde: toegevoegde
waarde, arbeidskosten Wsw-ers, arbeidskosten ambtelijk personeel, huisvestingskosten,
overige kapitaalkosten en overige kosten.
Deze hoofdstukken zijn als volgt opgebouwd:
- Eerst wordt ingegaan op het gemiddelde en de spreiding over sw-bedrijven van de
betreffende financiële post.
- Hierna worden partiële samenhangen tussen kenmerken van het sw-bedrijf,
kenmerken van de Wsw-ers, kenmerken van de sw-plaatsingen, kenmerken van het
ambtelijke personeel én de hoogte van de financiële post per sw-plaats
gepresenteerd. Partieel wil zeggen dat de mogelijk relevante factoren één voor één
(afzonderlijk) in verband zijn gebracht met opbrengsten en kosten. Dit geeft echter,
vanwege de kans op schijnverbanden, alleen aanwijzingen voor mogelijke
samenhangen.
- Presentatie van de resultaten van analyses waarin de mogelijk verklarende factoren
waarover gegevens beschikbaar zijn tegelijkertijd in verband zijn gebracht met de
opbrengsten en met de verschillende kostencomponenten. Dit geeft meer inzicht in
de werkelijke samenhangen tussen de hoogte van opbrengsten- en
kostencomponenten en achterliggende factoren.
- Presentatie van de onverklaarde verschillen in de posten als een indicatie van
efficiencyverschillen tussen sw-bedrijven.
- Verdere uitsplitsing van de financiële post naar (voor zover mogelijk) type
plaatsing, werksoorten en kenmerken van de Wsw-ers. Via de enquête kunnen
indicaties voor de toerekening van de verschillende financiële posten naar type
plaatsing, werksoort en handicap worden verkregen, maar zoals we reeds in het
onderzoeksvoorstel hebben aangegeven is dit niet meer dan indicatief. Mede
daarom zijn ook analyses uitgevoerd waarbij de gemiddelde kosten en opbrengsten
per sw-plaats worden verklaard uit (onder andere) de verdeling van de plaatsingen
naar type plaatsing, werksoort en handicap.
- Slotbeschouwing waarin aandacht wordt besteed aan de factoren die verschillen in
de hoogte van financiële posten per sw-plaats kunnen verklaren en de
beïnvloedbaarheid van deze factoren.
In hoofdstuk 9 besteden we afzonderlijk aandacht aan de kosten van begeleid werken. De
reden hiervoor is het specifieke karakter van de kosten die verbonden zijn aan het
uitvoeren van begeleid werken en de begeleiding van begeleid werkers. In dit hoofdstuk
vatten we ook resultaten met betrekking tot begeleid werken uit de eerdere hoofdstukken
nog eens samen.
S307def 8
In hoofdstuk 10 gaan we vervolgens in op de netto kosten per sw-plaats. Omdat de netto
kosten het saldo zijn van de som van alle kostencomponenten en de toegevoegde waarde,
worden in dit hoofdstuk de resultaten voor de afzonderlijke componenten met elkaar
verbonden.
Tot slot plaatsen we in hoofdstuk 11 de onderzoeksresultaten in een bredere context. Er
wordt een relatie gelegd met enkele trends en ontwikkelingen in de sw.
Het rapport heeft vijf bijlagen:
1. Gebruikte methode om de opbrengsten en kosten uit te drukken in constante prijzen
van 2002.
2. Beschrijving van enkele variabelen uit de SEOR-enquête.
3. Presentatie van partiële samenhangen tussen kenmerken van het sw-bedrijf,
kenmerken van de Wsw-ers en kenmerken van de plaatsingen enerzijds en
toegevoegde waarde en kostencomponenten anderzijds.
4. Presentatie van resultaten van de multivariate analyses.
5. Een lijst van bedrijven waar de interviews zijn afgenomen en lijst met deelnemers
aan de workshop.
S307def 9
S307def 10
2 KOSTENSTRUCTUUR
Tabel 2.1 geeft de gemiddelde kostenstructuur van de sw-bedrijven in de periode 1998
2002 weer. Hierin is de post materiaalkosten (het verbruik) niet opgenomen, omdat wij
deze post niet apart onderscheiden in dit rapport, maar als onderdeel van de toegevoegde
waarde beschouwen. Exclusief de materiaalkosten is het aandeel van arbeidskosten Wsw-
ers in de totale kosten van bedrijven in de periode 1998 2002 meer dan 70 procent.
Door de jaren heen is de gemiddelde kostenstructuur wat veranderd. Het aandeel van de
arbeidskosten van Wsw-ers is afgenomen van 71,4 procent in 1998 naar 70,3 procent in
2002. Het aandeel van de overige lasten is afgenomen van 15,1 procent in 1998 tot 14,0
procent in 2002. De arbeidskosten van ambtelijk personeel en uitzendkrachten zijn
daarentegen tussen 1998 en 2002 een steeds groter aandeel in de totale kosten van de sw-
bedrijven gaan uitmaken. In 1998 bedroeg dit aandeel 13,5 procent tegenover een aandeel
van 15,7 procent in 2002.
Tabel 2.1 Gemiddelde kostenstructuur (exclusief verbruik) sw-bedrijven, 1998 2002
Aandeel in totale kosten van: Aandeel in totale kosten
Arbeidskosten Wsw-werknemers 71,1%
Arbeidskosten ambtelijk personeel + uitzendkrachten 14,5%
Overige lasten 14,3%
Waarvan:
Saldo rentelasten en baten 1,4%
Huren 0,9%
Onderhoudskosten 2,0%
Energiekosten 1,1%
Indirecte productiekosten 0,7%
Magazijn- en expeditiekosten 0,2%
Verkoopkosten 0,4%
Algemene kosten 3,7%
Kosten belasting en verzekeringen 0,5%
Totaal afschrijvingen 3,3%
Waarvan:
Afschrijvingen gebouwen en terreinen 0,8%
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
Tabel 2.2 toont de gemiddelde kostenstructuur per Wsw-plaats naar grootte van het sw-
bedrijf. Bij kleinere bedrijven tot 500 medewerkers is het aandeel van de arbeidskosten
van Wsw-ers in de totale kosten aanzienlijk lager dan bij grote bedrijven. Vanwege een
relatief grotere overhead zou wellicht mogen worden verwacht dat dit samengaat met een
hoger aandeel van arbeidskosten voor ambtelijk personeel, maar dit blijkt niet het geval.
Wel is er bij kleinere bedrijven sprake van een relatief hoog aandeel van
S307def 11
huisvestingskosten, kapitaalkosten en met name overige kosten ten opzichte van grotere
bedrijven. Dit kan een aanwijzing zijn dat er voor deze kostencomponenten
schaalvoordelen bestaan.
Tabel 2.2 Gemiddelde kostenstructuur (exclusief verbruik) per sw-plaats naar omvang
van het sw-bedrijf, 1998 2002
Grootteklassen
Minder dan 250 tot 500 tot 1000 tot Meer dan Totaal
250 fte 500 fte 1000 fte 2000 fte 2000 fte
Gemiddelde + aandeel in totale
kosten van:
Arbeidskosten Wsw-ers per sw- 23.503 23.454 23.695 24.126 24.205 23.776
plaats (65,9%) (68,9%) (70,9%) (71,7%) (72,6%) (70,4%)
Arbeidskosten ambtelijk personeel + 4.945 4.910 5.069 4.959 5.074 4.993
uitzendkrachten per sw-plaats (13,9%) (14,4%) (15,2%) (14,7%) (15,2%) (14,8%)
1.785 1.429 1.316 1.122 1.184 1.313
Huisvestingskosten per sw-plaats (5,0%) (4,2%) (3,9%) (3,3%) (3,6%) (3,9%)
(Overige) kapitaalkosten per sw- 1.734 1.403 1.199 1.152 977 1.252
plaats (4,9%) (4,1%) (3,6%) (3,4%) (2,9%) (3,7%)
3.671 2.839 2.160 2.274 1.885 2.432
Overige lasten per sw-plaats (10,3%) (8,3%) (6,5%) (6,8%) (5,7%) (7,2%)
Totaal kosten (exclusief verbruik) per 35.639 34.035 33.439 33.633 33.325 33.766
sw-plaats (100%) (100%) (100%) (100%) (100%) (100%)
Totaal aantal waarnemingen per
grootteklassea) 27 118 150 112 42 449
a) Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf
zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
Uit de tabel blijkt overigens dat de totale kosten per sw-plaats voor bedrijven met 500 of
meer fte Wsw-ers gemiddeld wat lager zijn dan voor kleinere bedrijven. Met name
bedrijven met minder dan 250 fte laten gemiddeld hoge kosten per sw-plaats zien. Dit zijn
echter slechts enkele bedrijven. Later zullen we ook zien dat de gemiddelde kosten niet
alles zeggen over de hoogte van de netto kosten (totale kosten minus toegevoegde
waarde) per sw-plaats.
S307def 12
3 TOEGEVOEGDE WAARDE
3.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk gaan we in de op de toegevoegde waarde. De toegevoegde waarde is
gedefinieerd als de opbrengsten uit activiteiten minus de materiaalkosten (het verbruik).
Per sw-bedrijf is de toegevoegde waarde berekend en gedeeld door het aantal Wsw-ers in
fte's (jaargemiddelde).
We beginnen in paragraaf 3.2 met een bespreking van de toegevoegde waarde per sw-er
op bedrijfsniveau. Het gaat dan om de gemiddelde toegevoegde waarde per sw-er per
bedrijf. Hierbij behandelen we achtereenvolgens gemiddelden en spreiding van de
toegevoegde waarde, de partiële samenhang van toegevoegde waarde met kenmerken van
sw-ers en sw-plaatsingen en de uitkomsten van de zogenoemde multivariate analyses
voor de toegevoegde waarde. In paragraaf 3.3 gaan we meer gedetailleerd in op
verschillen in de toegevoegde waarde per sw-plaats door te kijken naar type plaatsingen,
werksoorten en aard en ernst van de handicap van Wsw-ers. We besluiten het hoofdstuk
met een slotbeschouwing in paragraaf 3.4.
3.2 TOEGEVOEGDE WAARDE: BEDRIJFSNIVEAU
3.2.1 GEMIDDELDEN EN SPREIDING
De gemiddelde toegevoegde waarde per Wsw-er over de gehele periode 1998 2002
bedraagt 9.828. In tabel 3.1 is te zien dat de toegevoegde waarde gemiddeld is
toegenomen tussen 1998 en 2002. De gemiddelde toegevoegde waarde per sw-plaats is in
die periode met circa 700 gestegen.
De spreiding in de toegevoegde waarde is in de loop van de tijd eveneens toegenomen.
Dit is af te lezen aan de ontwikkeling van de standaard afwijking. We zien verder dat de
gemiddelde toegevoegde waarde van de 10 procent bedrijven met de hoogste
toegevoegde waarde per sw-plaats tussen 1998 en 2002 met bijna 2.000 per sw-plaats is
toegenomen, terwijl er bij de tien procent sw-bedrijven met de laagste toegevoegde
waarde per sw-plaats in die periode niet direct sprake is geweest van een toename.
S307def 13
Tabel 3.1 Verdeling toegevoegde waarde per sw-plaats (in fte) per jaar, 1998 - 2002
1998 1999 2000 2001 2002 Totaal
Minder dan 8.000 Euro 19% 12% 7% 11% 14% 13%
8.000 tot 9.000 Euro 37% 30% 33% 24% 26% 30%
9.000 tot 10.000 Euro 17% 24% 24% 30% 25% 24%
10.000 tot 11.000 Euro 14% 13% 16% 12% 7% 13%
Meer dan 11.000 Euro 13% 20% 20% 23% 29% 21%
Totaal aantal bedrijven per jaar 91 90 90 89 89 449
Gemiddelde 9.405 9.717 9.914 9.999 10.114 9.828
Standaard afwijking 1.949 2.044 2.088 2.297 2.536 2.196
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven
met laagste toegevoegde waarde per sw-
plaats 8.090 6.824 6.973 6.874 7.369 7.029
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven
met hoogste toegevoegde waarde per sw-
plaats 13.684 13.922 14.242 14.999 15.547 14.769
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
De (weinige) kleine bedrijven met een omvang tot 250 fte genereren een relatief hoge
toegevoegde waarde per fte (zie tabel 3.2): hun gemiddelde toegevoegde waarde per fte
ligt ruim 4.000 boven die van bedrijven met meer dan 1.000 fte. Er is in zijn
algemeenheid sprake van een vrij duidelijke samenhang tussen toegevoegde waarde per
fte en bedrijfsomvang: de gemiddelde toegevoegde waarde per fte neemt af met het
toenemen van de omvang van het bedrijf.
Tabel 3.2 Verdeling toegevoegde waarde per sw-plaats (in fte) naar grootte van het
sw-bedrijf, 1998 2002
Minder dan 250 tot 500 500 tot 1.000 1.000 tot Meer dan Totaal
250 fte fte fte 2.000 fte 2.000 fte
Minder dan 8.000 Euro 0% 10% 13% 17% 12% 13%
8.000 tot 9.000 Euro 7% 31% 23% 39% 41% 30%
9.000 tot 10.000 Euro 7% 32% 25% 16% 31% 24%
10.000 tot 11.000 Euro 19% 9% 11% 16% 12% 13%
Meer dan 11.000 Euro 67% 17% 27% 12% 5% 21%
Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Totaal aantal
waarnemingen per
grootteklassea) 27 118 150 112 42 449
Gemiddelde 13.336 9.737 9.899 9.234 9.157 9.828
Standaard afwijking 3.984 2.121 1.837 1.555 1.179 2.196
a) Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf
zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def 14
3.2.2 SAMENHANG TOEGEVOEGDE WAARDE MET KENMERKEN WSW-ERS,
SW-PLAATSINGEN EN AMBTELIJK EN OVERIG PERSONEEL
In bijlage 3 is de partiële samenhang tussen toegevoegde waarde en respectievelijk de
kenmerken van Wsw-ers, kenmerken van sw-plaatsingen (type en naar werksoort) en
kenmerken van het ambtelijke en het overige personeel in het sw-bedrijf weergegeven.
Partieel wil zeggen dat de mogelijk relevante factoren één voor één (afzonderlijk) in
verband zijn gebracht met opbrengsten en kosten. Dit geeft echter, vanwege de kans op
schijnverbanden, alleen aanwijzingen voor mogelijke samenhangen. Hieronder zetten we
de belangrijkste uitkomsten op een rijtje.
De toegevoegde waarde per sw-plaats is gemiddeld hoger als:
- Het aandeel licht gehandicapten hoger is (zowel ten opzichte van totale
werknemersbestand als ten opzichte van nieuwe instroom van werknemers sinds 1-
1-1998). Dit kan mogelijk betekenen dat licht gehandicapten productiever zijn dan
matig en ernstig gehandicapten.
- Het aandeel van de werksoort industrie in de interne plaatsingen hoger is. Volgens
een aantal gesprekspartners gaat dit ook vaak samen met hogere kosten, met name
kapitaalskosten. Ook in eerder onderzoek van Van der Wijst et al. (1992/1993)4 is
dit verband gevonden.
- Het aandeel van Wsw-ers op staf- en overheadfuncties hoger is. Een verklaring die
hiervoor in een interview is gegeven dat kleinere bedrijven vaker aparte functies
voor hen creëren op concernniveau en deze functies vervolgens ook als staf- en
overheadfuncties bestempelen, terwijl in grotere organisaties ook op divisie- en
werksoortniveau indirecte functies bestaan die dan voor een deel niet als zodanig
worden benoemd. Kleinere bedrijven hebben gemiddeld een hogere toegevoegde
waarde dan grotere bedrijven (zie paragraaf 3.2.1).
- Het aantal ingeleende Wiw-ers per sw-plaats hoger is. Dit kan betekenen dat de
inhuur van Wiw-ers tot extra productie leidt, wat overigens niet altijd zo hoeft te
zijn (bijvoorbeeld als Wsw-ers deels in de leegloop zitten).
- Het aandeel van het management, van financiën en van marketing in het ambtelijke
(niet-gesubsidieerde) personeel hoger is.
De toegevoegde waarde per sw-plaats is gemiddeld lager als:
- Het aandeel van de werksoort schoonmaak hoger is.
- Het aandeel van personeelszaken en bedrijfsbureau in het ambtelijke personeel
hoger is.
3.2.3 RESULTATEN MULTIVARIATE ANALYSE
In de vorige paragraaf is gekeken of er effecten waarneembaar zijn van geïsoleerde
factoren op de toegevoegde waarde. Het is mogelijk om de effecten van verschillende
factoren op de toegevoegde waarde (en ook de kostencomponenten) tegelijkertijd mee te
nemen door een zogenoemde multivariate analyse. Hierbij zijn we uitgegaan van een
4 D. van der Wijst, P. Fris en A. Kouwenhoven, Onderzoek naar de opbrengsten en kosten van
sociale werkplaatsen, EIM/SZW, 1992.
S307def 15
basismodel dat bestaat uit factoren die voor de gehele periode van 1998 tot en met 2002
voor (vrijwel) alle bedrijven bekend zijn5. Aan het basismodel hebben we vervolgens
variabelen toegevoegd die niet voor alle jaren of voor alle bedrijven bekend zijn (zoals
bijvoorbeeld bepaalde gegevens uit de SEOR-enquête die alleen voor de jaren 2000
2002 zijn gevraagd).
In tabel 3.3 is het basismodel weergegeven van de analyse op de toegevoegde waarde per
sw-plaats. Hierbij is zowel het fixed effects model als het OLS-model weergegeven. Niet
alle uitkomsten van beide modellen komen overeen. Zo vinden we in het fixed effects
model dat de toegevoegde waarde lager is naarmate de bedrijfsomvang (aantal Wsw-ers
in fte) groter is, terwijl bedrijfsomvang geen significant resultaat geeft in het OLS-model.
Het verschil in uitkomst tussen de twee gebruikte modellen kan worden veroorzaakt
doordat de toegevoegde waarde per sw-plaats vooral afhankelijk is van veranderingen in
de bedrijfsomvang (van een bedrijf) en niet zozeer van de verschillen in omvang tussen
bedrijven6. De hoofdconclusie is echter dat de relatie tussen bedrijfsomvang en
toegevoegde waarde op grond van de multivariate analyses onduidelijk is.
De huisvestings- en kapitaalkosten per sw-er hebben (in beide modellen) een duidelijk
positief effect op de toegevoegde waarde. In het algemeen worden deze samenhangen
door de gesprekspartners in de sw-bedrijven ook wel herkend. Vaak hebben relatief
kapitaalintensieve werksoorten ook een relatief hoge toegevoegde waarde. Veel
gesprekspartners benadrukken ook het belang van de markt (in de analyses weergegeven
door de regionaal economische groei, aantal banen per hoofd van de bevolking in de regio
en het regionale werkloosheidspercentage) voor de toegevoegde waarde. Sw-bedrijven
merken de laatste jaren dat het moeilijker wordt om werk te verkrijgen, mede doordat
bedrijven meer en meer hun productie verplaatsen naar Midden- en Oost-Europa en
China. Tijdens de workshop werd aangegeven dat de toename van de toegevoegde
waarde per sw-plaats over 1998 2002 (zie subparagraaf 3.2.1) vooral verklaard wordt
door de conjunctuur. In 2003 en 2004 is de toegevoegde waarde gestagneerd en zelfs licht
afgenomen.
Tenslotte vinden we in het OLS-model dat bedrijven met meer niet-gesubsidieerde
werknemers per sw-er een hogere toegevoegde waarde hebben. Dit betekent dus dat een
groter aantal niet-gesubsidieerde werknemers per sw-plaats leidt tot een hogere
toegevoegde waarde. Daar staan dan vanzelfsprekend hogere arbeidskosten van ambtelijk
(niet-gesubsidieerd) personeel tegenover.
5 We hebben wel gefilterd op uitschieters in een aantal variabelen. Zie bijlage 4 voor meer
details.
6 In hoofdstuk 1 is uitgelegd dat het fixed effects model vooral inzicht geeft in de invloed van
veranderingen in de tijd en het OLS-model inzicht geeft in de invloed van verschillen tussen
bedrijven. Dit blijkt ook als we de verandering in bedrijfsomvang als verklarende variabele in
het OLS-model opnemen. Deze variabele laat dan hetzelfde effect zien als de variabele
bedrijfsomvang in het fixed effects model.
S307def 16
Tabel 3.3 Uitkomsten multivariate analyse op de toegevoegde waarde per sw-plaats:
basismodel
Variabelen Invloed op TWa)
Fixed effects OLS-model
model
1998-2002 basismodel
Aantal werknemers (jaargemiddelde) - - NS
Aantal niet-gesubsidieerde werknemers per sw-plaats NS + +
Huisvestingskosten per sw-plaats + + + +
Kapitaalkosten per sw-plaats + + +
Regionale economische groei (COROP-indeling) + NS
Aantal banen per hoofd van de bevolking (COROP-indeling) + + NS
Regionale werkloosheidspercentage (COROP-indeling) NS - -
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het
resultaat statistisch niet significant is.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
Type sw-plaatsingen
Bij detacheringen geldt dat de toegevoegde waarde gelijk is aan de
detacheringsvergoeding die een sw-bedrijf ontvangt van een reguliere werkgever. Het
opnemen van het type sw-plaatsing in de analyse op de toegevoegde waarde meet dan in
feite in hoeverre de detacheringsvergoedingen die een sw-bedrijf ontvangt hoger of lager
zijn dan de toegevoegde waarde die intern geplaatste Wsw-ers genereren.
Bij begeleid werken is er voor het sw-bedrijf geen sprake van toegevoegde waarde (zie
hoofdstuk 1). Het totaal aan kosten die per plaatsing begeleid werken worden gemaakt
(kosten van de betaalde loonkostenvergoeding aan de reguliere werkgever,
begeleidingskosten, de kosten van werkplekaanpassingen en overige kosten), zijn te
beschouwen als de netto kosten voor een plaatsing begeleid werken.
In de analyse zijn de typen externe plaatsingen (begeleid werken, individuele
detacheringen en groepsdetacheringen) afgezet tegen interne plaatsingen7. Het blijkt dat
alle typen externe plaatsingen een positieve invloed op de toegevoegde waarde hebben,
zowel in het fixed-effects model als het OLS-model. Met name voor begeleid werken is
dit resultaat opmerkelijk. Gezien het bovenstaande zou juist verwacht mogen worden dat
de gemiddelde toegevoegde waarde per sw-plaats lager is naarmate een groter deel van de
Wsw-ers begeleid werkt. Zij genereren immers geen toegevoegde waarde voor het sw-
bedrijf, maar tellen nog wel mee in het aantal fte's. Het gevonden verband zou te maken
kunnen hebben met het veelal geringe aandeel begeleid werkers, maar zelfs dan zou
eerder mogen worden verwacht dat er geen verband wordt gevonden tussen het aandeel
7 Uitgedrukt als aandeel van het totaal aantal Wsw-ers bij het SW-bedrijf.
S307def 17
begeleid werken en de gemiddelde toegevoegde waarde in plaats van een positief
verband.
Niet alle variabelen zijn echter statistisch betrouwbaar. In het fixed-effects model is
alleen de coëfficiënt voor groepsdetacheringen statistisch betrouwbaar en heeft daarnaast
de hoogste waarde. In het OLS-model is juist de coëfficiënt van individuele
detacheringen statistisch betrouwbaar.
Verdeling sw-plaatsingen naar werksoorten
Het fixed-effects model leverde wat betreft de verdeling van Wsw-ers naar werksoorten
geen duidelijke resultaten op. Dit komt vrijwel zeker doordat de verdeling van sw-ers
over werksoorten niet zo heel sterk verandert in vijf jaar tijd, zodat het effect ervan in de
zogenoemde fixed effects `verdwijnen'. Het OLS-model, waarin geen fixed effects zijn
opgenomen, geeft wel significante resultaten voor de verdeling van de Wsw-ers naar
werksoorten (zie tabel 3.4). Ten opzichte van de werksoort groenvoorziening die als
referentiecategorie is gebruikt, hebben de werksoorten montage/assemblage, schoonmaak
en confectie gemiddeld een lagere toegevoegde waarde en de werksoorten hout en bouw
gemiddeld een hogere toegevoegde waarde. In de volgende paragraaf zullen we op basis
van de enquête-uitkomsten dieper ingaan op verschillen in de toegevoegde waarde per
Wsw-er tussen verschillende werksoorten.
Tabel 3.4 Uitkomsten multivariate analyse op de toegevoegde waarde per sw-plaats:
verdeling sw-ers naar werksoorten
Variabelen Invloed op TWa)
OLS-model
2000-2002 (SEOR-enquête)
Aandeel Wsw-ers in: Groenvoorziening (=referentiecategorie)b) 0
Aandeel Wsw-ers in: Montage/assemblage -
Aandeel Wsw-ers in: Schoonmaak -
Aandeel Wsw-ers in: Hout +
Aandeel Wsw-ers in: Confectie -
Aandeel Wsw-ers in: Bouw + +
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband.
b) De werksoort groenvoorziening is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere
werksoorten uitgedrukt zijn ten opzichte van de werksoort groenvoorziening. Een plusteken wil dus
zeggen dat de werksoort een hogere toegevoegde waarde genereert dan groenvoorziening.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven,
analyses SEOR.
Kenmerken Wsw-ers
We hebben een aantal kenmerken van het werknemersbestand van sw-bedrijven als
verklarende variabelen in de analyse meegenomen. Het gaat hierbij om de verdeling van
S307def 18
het werknemersbestand naar de aard en ernst van de handicap, geslacht, leeftijd, duur van
het dienstverband8 en aantal arbeidsuren per week.
Zoals we in tabel 3.5 kunnen zien vertoont met name leeftijd in het OLS-model een
duidelijke samenhang met de hoogte van de toegevoegde waarde per sw-er. De hoogste
toegevoegde waarde wordt behaald door de referentiecategorie 40-49 jaar (de
coëfficiënten voor alle andere leeftijdsklassen zijn immers negatief). Uit de hoogte van de
coëfficiënten (niet weergegeven in de tabel) leiden we af dat het verband paraboolvormig
is, de buitenste leeftijdklassen hebben de laagste toegevoegde waarde. Dit komt overeen
met onderzoek in andere sectoren naar de relatie tussen leeftijd en productiviteit9. In het
OLS-model vinden we verder een verband met parttime werken. Een hoger aandeel
parttimers leidt tot een lagere toegevoegde waarde per fte.
In het fixed-effects model vinden we dat alleen het aandeel Wsw-ers ouder dan 59 jaar en
het aandeel meervoudig gehandicapte Wsw-ers een significant negatieve invloed op de
toegevoegde waarde hebben.
De gevonden samenhangen worden in ieder geval door een deel van de gesprekspartners
van sw-bedrijven herkend. Dat ouderen minder productief zijn, wordt veroorzaakt door de
seniorenregeling in de CAO. Ouderen kunnen hierdoor minder uren gaan werken terwijl
ze wel voor het oorspronkelijke aantal contracturen blijven meegeteld in de fte's. Dit
vermindert zo de toegevoegde waarde per fte. Mensen met een meervoudige handicap
hebben veelal meer beperkingen, waardoor zij aangewezen zijn op eenvoudig werk wat
niet zo veel toegevoegde waarde genereert.
8 Bij begeleid werken is geen sprake van een dienstbetrekking met het SW-bedrijf, maar van een
arbeidsovereenkomst met een reguliere werkgever. We hanteren in dit rapport voor de
leesbaarheid de term dienstverband voor beide vormen.
9 Zie: A. Gelderblom, J. de Koning en H. Kroes, Leeftijdssamenstelling en bedrijfsprestaties,
OSA-publicatie, 2003.
S307def 19
Tabel 3.5 Uitkomsten multivariate analyse op de toegevoegde waarde per sw-plaats:
kenmerken Wsw-ers
Variabelen Invloed op TWa)
Fixed effects OLS-model
model
2000-2002 (Wsw Monitor)
Aandeel Wsw-ers in leeftijdsklasse 59 jaar - - -
Aandeel Wsw-ers met dienstverband van minder dan 20 uur per week NS - -
Aandeel Wsw-ers met 2 handicaps in de nieuwe instroom sinds 1-1- - NS
1998
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het
resultaat statistisch niet significant is.
b) De leeftijdsklasse 40-49 jaar is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere
leeftijdsklassen uitgedrukt zijn ten opzichte van de klasse 40-49 jaar. Een minteken wil dus zeggen dat
de betreffende leeftijdsklasse een lagere toegevoegde waarde heeft dan de leeftijdsklasse 40-49 jaar.
NS wil zeggen dat de leeftijdsklasse niet significant afwijkt van de referentieklasse.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en Wsw-monitor, analyses SEOR.
Analyse van onverklaarde verschillen tussen sw-bedrijven in het fixed effects model
De potentieel verklarende factoren die zijn meegenomen in de analyse op de toegevoegde
waarde verklaren, afhankelijk van het exacte model, ongeveer 20 tot 30 procent van de
variantie in de toegevoegde waarde. Een groot deel van de spreiding in de toegevoegde
waarde onverklaard blijft dus onverklaard. Dit kan veroorzaakt worden doordat we
bepaalde factoren niet in de analyse hebben kunnen meenemen, bijvoorbeeld omdat
hierover niet voor elk jaar gestructureerde gegevens voorhanden zijn of omdat er
helemaal geen gegevens beschikbaar zijn. De overige variatie in de toegevoegde waarde
kan echter ook worden veroorzaakt door bedrijfsspecifieke factoren.
Om de variatie veroorzaakt door bedrijfsspecifieke factoren te meten, is voor elk sw-
bedrijf in het fixed effects model een variabele opgenomen die aangeeft in hoeverre het
betreffende bedrijf, na correctie voor de in de analyse opgenomen factoren, wat betreft
toegevoegde waarde een structurele afwijking vertoont van de regressielijn. De waarden
van deze variabelen per sw-bedrijf (de `fixed effects" per bedrijf) geven een indicatie
voor de onverklaarde verschillen tussen sw-bedrijven in de toegevoegde waarde per fte.
In tabel 3.6 is de spreiding in deze fixed effects weergegeven. We zien hier dat de
spreiding vrij aanzienlijk is. Meer dan 40 procent van de bedrijven zit meer dan 30
procent boven of onder het gemiddelde.
S307def 20
Tabel 3.6 De spreiding in de onverklaarde bedrijfsspecifieke verschillen in de
toegevoegde waarde per sw-plaats
Spreiding Percentage van de
bedrijven in de
betreffende klasse
Meer dan 30% onder het gemiddelde 16%
10 tot 30% onder het gemiddelde 24%
Minder dan 10% onder of boven het gemiddelde 15%
10 tot 30% boven het gemiddelde 18%
Meer dan 30% boven het gemiddelde 27%
Totaal 100%
We hebben gekeken in hoeverre bepaalde bedrijfskenmerken invloed hebben op deze
bedrijfsspecifieke verschillen in toegevoegde waarde. Het gaat daarbij om
bedrijfskenmerken waarvoor we niet voor elk jaar beschikken over een waarneming
(anders hadden deze variabelen meegenomen kunnen worden in de multivariate
analyses), maar slechts over één waarneming voor de gehele onderzoeksperiode. Het
betreft met name factoren waarover we in de enquête informatie hebben gevraagd, zoals
de rechtsvorm van bedrijf, of er sinds 1998 bedrijven zijn overgenomen of nieuwe
bedrijven zijn opgericht, de organisatie van begeleid werken, het al dan niet uitvoeren van
andere activiteiten (Wiw, ID, reïntegratie), de regio van vestiging en het, naar de mening
van het sw-bedrijf, belangrijkste concurrentievoordeel van het bedrijf.
Het beschouwen van de prijs als belangrijkste concurrentiewapen hangt positief samen
met de hoogte van (het onverklaarde deel van) de toegevoegde waarde. Verder zijn er
geen duidelijk significante resultaten. Wel zien we dat alle in de analyse opgenomen
factoren die een verandering in de organisatie aangeven een positieve invloed op de
hoogte van de toegevoegde waarde hebben. Het gaat dan om veranderingen als een
overname of oprichting van een nieuw bedrijf, een verandering in de organisatie van
begeleid werken en veranderingen in de gehanteerde productietechnieken en
organisatiemethoden.
3.3 VERSCHILLEN IN TOEGEVOEGDE WAARDE NAAR TYPE
PLAATSING, WERKSOORT EN AARD VAN DE HANDICAP
3.3.1 TOEGEVOEGDE WAARDE NAAR TYPE PLAATSING
In de enquête onder de sw-bedrijven hebben we gevraagd aan te geven in hoeverre er
verschillen zijn naar type plaatsing in de netto omzet/toegevoegde waarde per Wsw-er
(fte) ten opzichte van het gemiddelde. Ongeveer eenderde van de respondenten heeft de
vraag beantwoord. In tabel 3.7 zijn de uitkomsten weergegeven. Nogmaals: begeleid
werken levert voor het sw-bedrijf geen toegevoegde waarde op.
Individuele detacheringen worden het hoogst gewaardeerd in termen van netto omzet per
fte en interne plaatsingen het laagst. Dit resultaat komt overeen met de uitkomsten van het
OLS-model uit de vorige paragraaf. Uit de diepte-interviews kwam naar voren dat de
vergoedingen van individuele detacheringen (=netto omzet) ondermeer afhangen van de
S307def 21
kwalificaties van de sw-er. In de praktijk leidt dit ertoe dat het veelal beter
gekwalificeerde sw-ers zijn die individueel gedetacheerd worden. Dit leidt dan
vervolgens tot hogere vergoedingen en een hogere toegevoegde waarde. Tijdens de
workshop is ook door de aanwezige bedrijven aangegeven dat individuele detacheringen
naar hun mening meer opleveren dan groepsdetacheringen.
Tabel 3.7 Verschillen in toegevoegde waarde (netto omzet) per Wsw-er naar type
plaatsing
Type plaatsing TW hoger TW TW lager Totaal Aantal
dan gemiddeld dan respondenten
gemiddeld gemiddeld per rij
Intern geplaatst 9% 46% 46% 100% 22
Groepsgedetacheerd 33% 40% 27% 100% 15
Individueel gedetacheerd 61% 26% 13% 100% 23
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
We hebben bedrijven, wanneer detacheringen in een aparte werksoort/divisie worden
ondergebracht, bovendien gevraagd naar de toegevoegde waarde van detacheringen.
Gemiddeld over 2000 2002 bedraagt de toegevoegde waarde per fte voor detacheringen
9.936. Dit is iets hoger dan de gemiddelde toegevoegde waarde per sw-er in Nederland
in die periode, maar bevestigt niet duidelijk de uitkomsten van bovenstaande tabel.
Tijdens de diepte-interviews werd aangegeven dat detacheren een financieel
aantrekkelijke optie is. Dit werd echter vooral verklaard uit het feit dat er minder kosten
voor bijvoorbeeld huisvesting en kapitaal nodig zijn, terwijl de toegevoegde waarde per
fte gemiddeld niet veel af zou wijken van de toegevoegde waarde voor interne
plaatsingen. Dit komt meer overeen met onze kwantitatieve informatie.
3.3.2 TOEGEVOEGDE WAARDE NAAR WERKSOORT
We hebben de sw-bedrijven in onze enquête rechtstreeks gevraagd naar de toegevoegde
waarde per werksoort. Dit hebben we vervolgens gedeeld door het aantal fte dat in de
betreffende werksoort werkzaam is. Op deze manier is het mogelijk om een directe
vergelijking tussen werksoorten te maken. Administratie, recycling en bewaking zijn niet
in de tabel opgenomen omdat deze slechts bij enkele bedrijven als zelfstandige werksoort
voorkomen.
In tabel 3.8 zijn gemiddelden in bruto omzet, verbruik en toegevoegde waarde per
werksoort weergegeven. Toegevoegde waarde is per definitie het saldo van bruto omzet
en verbruik10. De werksoorten groenvoorziening, grafisch, hout, metaal en bouw hebben
gemiddeld een hoge toegevoegde waarde per sw-plaats, terwijl de werksoorten kwekerij,
montage/assemblage, verpakking en confectie een lage toegevoegde waarde hebben.
10 In de tabel is dat niet voor alle werksoorten het geval (zie bijvoorbeeld bouw). Dit komt
doordat de respons op de eerste twee posten onvolledig is: sommige bedrijven hebben alleen de
toegevoegde waarde opgegeven.
S307def 22
Vergelijken we deze uitkomsten met de resultaten van de multivariate analyse dan zien
we dat het in grote lijnen met elkaar overeenkomt. Op basis van de enquêtegegevens
vinden we echter meer verschillen tussen werksoorten dan op basis van de multivariate
analyse. Aan welke analysemethode moet nu meer waarde worden gehecht? Wat betreft
de werksoorten hechten wij meer waarde aan de uitkomsten van de enquête zoals
weergegeven in tabel 3.8. De reden hiervoor is dat deze gegevens rechtstreeks op het
niveau van de werksoorten zijn gevraagd, terwijl de multivariate analyse de toegevoegde
waarde op het niveau van het totale bedrijf verklaart uit de verdeling van de Wsw-ers
naar werksoorten. Dit is een meer indirecte meetwijze en zal dan ook gevoeliger zijn voor
andere factoren.
Uit de diepte-interviews bleek dat de hoogte van de toegevoegde waarde vaak
samenhangt met de hoogte van de investeringen in kapitaal en het niveau van de Wsw-
ers. Kapitaalintensief werk is vaker relatief complex werk waarvoor een hoger niveau van
de Wsw-ers nodig is. De combinatie van beide factoren leidt vervolgens tot een hogere
toegevoegde waarde. Dit is terug te zien in de tabel waar kapitaalintensieve werksoorten
(met name grafisch, metaal en hout) een hoge toegevoegde waarde hebben en de minder
kapitaalintensieve afdelingen, met name verpakking en confectie, een lager dan
gemiddelde toegevoegde waarde hebben.
Verder is in de tabel waarneembaar dat werksoorten die buiten het sw-bedrijf
plaatsvinden (waaronder groenvoorziening, schoonmaak en detachering) gemiddeld
genomen een hogere toegevoegde waarde hebben dan interne, kapitaalextensieve
werksoorten (zoals verpakking en confectie). Dit is ook in interviews aangegeven.
Voor schoonmaak is deze uitkomst deels strijdig met eerdere uitkomsten. In de
multivariate analyses levert een groter aandeel van de Wsw-ers in de schoonmaak een
lagere toegevoegde waarde op ten opzichte van groenvoorziening. Deze uitkomst klopt
nog met de gegevens in tabel 3.8. Maar ook in de partiële analyses vinden we een
gemiddeld lagere toegevoegde waarde naarmate er meer Wsw-ers in de schoonmaak
werken, wat in strijd is met het boven aangegeven patroon. Echter, tijdens de workshop
werd door verschillende bedrijven aangegeven dat schoonmaak een werksoort met een
relatief hoge toegevoegde waarde is. Zoals gezegd hechten wij dan ook de meeste waarde
aan de uitkomsten van tabel 3.8, die laten zien dat schoonmaak gemiddeld een hogere
toegevoegde waarde heeft dan verpakking en confectie.
S307def 23
Tabel 3.8 Gemiddelde bruto omzet, verbruik en toegevoegde waarde per sw-plaats (in
fte) naar werksoort (x 1.000)
Gemiddelden over 2000-2002 Bruto omzet Verbruik per Toegevoegde Aantal
per sw-era) sw-era) waarde per waarnemingen
sw-era) voor 3e kolomb)
Werksoort
Groenvoorziening 15 2 14 100
Kwekerij 19 8 8 46
Montage/Assemblage 15 7 9 75
Verpakking 9 2 6 59
Grafisch 23 9 15 65
Schoonmaak 11 2 10 58
Hout 22 10 14 50
Confectie 13 3 8 29
Metaal 31 12 18 70
Bouw 22 10 15 35
Detacheringen (als aparte afdeling)c) 10 - 10 105
a) De posten bruto omzet en verbruik zijn minder goed ingevuld dan de post toegevoegde waarde en zijn
dan ook gebaseerd op een kleiner aantal waarnemingen. Hierdoor kan het zijn dat het verschil tussen
bruto omzet en verbruik niet gelijk is aan de toegevoegde waarde.
b) Per werksoort zijn voor elk sw-bedrijf, dat heeft gerespondeerd op onze enquête, maximaal drie
waarnemingen beschikbaar (namelijk één per jaar in de periode 2000-2002). Daarnaast hebben we
alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de toegevoegde waarde over alle
werksoorten minder dan 10% afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek.
c) Bij detachering worden geen verbruikskosten gemaakt, toegevoegde waarde is dus de bruto omzet.
Cijfers zijn uitgedrukt per gedetacheerde (individueel of groepsgedetacheerd).
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
3.3.3 TOEGEVOEGDE WAARDE NAAR KENMERKEN WSW-ERS
In tabel 3.9 zijn de antwoorden weergegeven op de vraag naar verschillen in toegevoegde
waarde per Wsw-er naar de aard van de handicap en de ernst van de arbeidshandicap. We
zien in de tabel dat volgens de sw-bedrijven die deze vraag hebben beantwoord matig
verstandelijk gehandicapten en psychisch gehandicapten gemiddeld een lager dan
gemiddelde toegevoegde waarde genereren en lichamelijk gehandicapten een hoger dan
gemiddelde toegevoegde waarde. Volgens de respondenten is daarnaast de ernst van de
arbeidshandicap duidelijk van invloed op de netto omzet per Wsw-er.
Tijdens de workshop werd aangegeven dat men de resultaten van tabel 3.9 gevoelsmatig
wel onderschrijft, maar dat deze informatie niet als zodanig wordt geregistreerd en dat de
resultaten uit de tabel dus niet berusten op harde cijfers.
Uit de diepte-interviews kwam naar voren dat de relatie van toegevoegde waarde met de
aard en ernst van de handicap veelal samenhangt met de werksoorten waar men
werkzaam is. Mensen met een ernstiger arbeidshandicap worden veelal ingedeeld bij
werksoorten met eenvoudige werkzaamheden met een relatief lage toegevoegde waarde,
terwijl mensen met meer kwalificaties eerder op werksoorten met een hoge toegevoegde
S307def 24
waarde worden geplaatst. Dit zijn dan in de praktijk vaak mensen met een lichamelijke
handicap die tot complexere werkzaamheden in staat zijn.
Tabel 3.9 Verschillen in netto omzet per Wsw-er naar aard en ernst van de handicap
Hoger dan Gemiddeld Lager dan Totaal Aantal
gemiddeld gemiddeld respondenten
per rij
Aard van de handicap
Lichamelijk gehandicapt 50% 44% 6% 100% 16
Licht verstandelijk 29% 71% - 100% 17
Matig verstandelijk - 53% 47% 100% 17
Psychisch 6% 35% 59% 100% 17
Overig 7% 93% - 100% 15
Arbeidshandicap
Licht 65% 35% - 100% 17
Matig 6% 89% 6% 100% 18
Ernstig - 17% 83% 100% 18
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
3.4 SLOTBESCHOUWING
De gemiddelde toegevoegde waarde per sw-plaats over de jaren 1998 2002 bedraagt
9.828 en is in deze periode met 7 procent toegenomen. De verschillen in toegevoegde
waarde tussen bedrijven zijn vergroot. Er is sprake van een stijging van de toegevoegde
waarde bij bedrijven met de hoogste gemiddelde toegevoegde waarde per fte, terwijl de
gemiddelde toegevoegde waarde van bedrijven aan de onderkant van het `toegevoegde
waarde gebouw' niet is toegenomen.
Een opvallend resultaat in het fixed effects model is dat een groei van het aantal fte Wsw-
ers in een sw-bedrijf leidt tot een gemiddeld lagere toegevoegde waarde per sw-plaats. In
het OLS-model, dat meer nadruk legt op verschillen (in dit geval wat betreft omvang)
tussen bedrijven, vinden we echter geen verband tussen bedrijfsomvang en toegevoegde
waarde. Per saldo blijft het onduidelijk of er een relatie is tussen bedrijfsomvang en
toegevoegde waarde.
Gedetacheerde Wsw-ers hebben volgens de respondenten op de enquête gemiddeld een
hogere toegevoegde waarde dan intern geplaatste Wsw-ers. Dit wordt echter niet
bevestigd door de kwantitatieve informatie uit de enquête. Ook de uitkomsten van de
multivariate analyses zijn wat dit betreft niet eenduidig. Wel vinden we voor externe
plaatsingen een positieve invloed op de toegevoegde waarde, maar de schattingen zijn
statistisch gezien niet betrouwbaar. Het lijkt er op dat het voordeel van detacheringen
vooral aan de kostenkant zit (zie de volgende hoofdstukken). Begeleid werken creëert
geen toegevoegde waarde voor sw-bedrijven volgens de definitie van toegevoegde
waarde die wij hanteren (zie hoofdstuk 1, par 1.2).
S307def 25
Werksoorten waarvoor relatief hoge kapitaalinvesteringen nodig zijn, hebben gemiddeld
een hogere toegevoegde waarde dan werksoorten waarvoor minder investeringen nodig
zijn. Dit blijkt ook uit het feit dat de kapitaal- en huisvestingskosten per Wsw-er positief
samenhangen met de toegevoegde waarde. De hoogste toegevoegde waarde wordt
behaald met kapitaalintensieve werksoorten als metaal, grafisch en hout. Daarop volgen
de werksoorten die buiten het sw-bedrijf plaatsvinden zoals groenvoorziening en
schoonmaak (en overigens ook detachering). De laagste toegevoegde waarde wordt in het
algemeen behaald met eenvoudige en kapitaalextensieve interne werksoorten als
verpakking en confectie.
In het OLS-model vinden we een positieve invloed van het aantal niet gesubsidieerde
werknemers per sw-plaats op de toegevoegde waarde. Des te groter het aantal niet-
gesubsidieerde werknemers per sw-plaats, des te hoger de toegevoegde waarde per sw-
plaats. Hier staan dan natuurlijk wel kosten voor dit personeel tegenover.
Wat betreft kenmerken van de Wsw-ers is er met name invloed van de
leeftijdssamenstelling van het werknemersbestand. Veertigers genereren gemiddeld de
hoogste toegevoegde waarde en de jongste en oudste leeftijdsgroepen de laagste
toegevoegde waarde. Verder is er een verband met het aandeel parttimers (minder dan 20
uur per week) en met het aandeel mensen met twee handicaps. Een hoger aandeel van
beide groepen gaat gepaard met een gemiddeld lagere toegevoegde waarde. Volgens de
bedrijven zijn ernstig gehandicapten minder productief dan matig en licht gehandicapten
en zijn lichamelijk en licht verstandig gehandicapten productiever dan matig verstandelijk
gehandicapten en psychisch gehandicapten (dit komt uit de enquête). Tijdens de
workshop is aangegeven dat bedrijven de toegevoegde waarde per handicapsoort niet
(kunnen) administreren en de gegeven antwoorden in de enquête dus niet kunnen
berusten op harde cijfers. In de multivariate analyses wordt ook vrijwel geen verband
tussen aard en ernst van de handicap en de hoogte van de toegevoegde waarde per sw-er
gevonden. Volgens verschillende gesprekspartners bepalen de ernst en aard van de
handicap in belangrijke mate de werksoorten waarin men terecht kan, en hierdoor
ontstaan dan de verschillen in toegevoegde waarde.
Tot slot blijkt de markt invloed te hebben. In de analyses zijn de volgende indicatoren
hiervoor meegenomen: de regionale economische groei, het aantal banen per hoofd van
de bevolking in de regio en het regionale werkloosheidspercentage. Het belang van de
markt en de marktbewerking is ook in de interviews en de workshop benadrukt. Een
aantal bedrijven heeft aangegeven dat hun commerciële activiteiten verder
geprofessionaliseerd moeten worden om een hogere toegevoegde waarde te behalen. Men
moet bijvoorbeeld zorgen dat men minder afhankelijk wordt van één of enkele grote
opdrachtgevers. Andere bedrijven noemen als belangrijk punt dat er marktconforme
prijzen worden gehanteerd.
In hoeverre zijn de factoren die invloed hebben op de toegevoegde waarde nu
beïnvloedbaar door de sw-bedrijven? Wij concluderen mede op basis van de interviews
het volgende:
- De kapitaalintensiteit is te beïnvloeden.
- De markt is voor een groot deel niet te beïnvloeden. Wel kan door het commercieel
beleid worden getracht op termijn meer werk en hogere opbrengsten te genereren.
Bij een aantal bedrijven is een versterkte focus waarneembaar op klanten binnen de
eigen regio, mede met het oog op een verschuiving richting groeps- en individuele
detacheringen.
S307def 26
- De keuze voor type plaatsingen (intern, detachering, begeleid werken) en
werksoorten ligt deels in handen van de bedrijven. Bij een dergelijke keuze is de
toegevoegde waarde echter niet de belangrijkste factor. Het gaat uiteindelijk om de
netto kosten en om het algemene uitgangspunt dat iedere arbeidsgehandicapte een
passende arbeidsplaats kan worden geboden. Er kan worden geconstateerd dat
meer en meer bedrijven kiezen voor het ontwikkelingsmodel met meer plaatsingen
via detachering.
- Bedrijven hebben nauwelijks invloed op de opbouw van het werknemersbestand
naar leeftijd, ernst en aard van de handicap. Dit wordt vooral bepaald door het
aanbod van Wsw-kandidaten. Voorzover bedrijven hierop invloed zouden hebben,
zou dat volgens de geest van de Wsw met name via de uitstroom van werknemers
naar (ander) werk moeten verlopen.
- Bedrijven zouden de competenties van hun medewerkers kunnen vergroten en
bijsturen via training en opleiding.
- Ook het terugdringen van het ziekteverzuim wordt in de interviews genoemd als
een beïnvloedbare factor voor de toegevoegde waarde. Tussen het ziekteverzuim
en de toegevoegde waarde hebben wij in de analyses overigens geen samenhang
gevonden. De reden hiervoor kan zijn dat veel sw-bedrijven nog leegloop kennen.
S307def 27
S307def 28
4 ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS
4.1 INLEIDING
De arbeidskosten voor Wsw-ers zijn gedefinieerd als de totale loonkosten (salarissen en
sociale lasten) inclusief vervoerskosten en overige personeelskosten voor de Wsw-ers in
het bedrijf. Per sw-bedrijf zijn deze kosten gedeeld door het aantal Wsw-ers in fte's. Voor
alle duidelijkheid: de loonkostensubsidies SPAK en VLW zijn hierbij zoveel mogelijk
buiten beschouwing gelaten. De arbeidskosten voor Wsw-ers zijn een belangrijke
kostencomponent voor sw-bedrijven: in de periode 1998 2002 bestond gemiddeld ruim
70 procent van de totale kosten (exclusief het verbruik) uit arbeidskosten voor Wsw-ers
(zie tabel 2.1 in hoofdstuk 2).
4.2 ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS: BEDRIJFSNIVEAU
4.2.1 GEMIDDELDEN EN SPREIDING
De gemiddelde arbeidskosten voor Wsw-ers per sw-plaats over de periode 1998 2002
zijn 23.776. De arbeidskosten Wsw-ers per sw-plaats zijn in deze periode wat gedaald,
met name van 1999 op 2000. De afname is wellicht het gevolg van de uitbreiding van het
aantal sw-plaatsen wat geleid heeft tot, naar verhouding, meer Wsw-ers die gemiddeld
nog kort in dienst zijn en die minder verdienen dan mensen die langer in dienst zijn. De
spreiding in de arbeidskosten Wsw-ers, weergegeven door de standaardafwijking, is (in
tegenstelling tot de spreiding van de toegevoegde waarde) in de loop van de jaren eerder
af- dan toegenomen. Ook is de spreiding in de arbeidskosten Wsw-ers veel kleiner dan de
spreiding in de toegevoegde waarde.
S307def 29
Tabel 4.1 Verdeling arbeidskosten Wsw-ers per sw-plaats (in fte) per jaar, 1998 - 2002
1998 1999 2000 2001 2002 Totaal
Minder dan 22.000 Euro 7% 7% 8% 7% 17% 9%
22.000 tot 23.000 Euro 14% 13% 14% 23% 23% 17%
23.000 tot 24.000 Euro 28% 22% 33% 33% 28% 29%
24.000 tot 25.000 Euro 33% 37% 32% 27% 24% 31%
Meer dan 25.000 Euro 19% 21% 12% 11% 9% 15%
Totaal aantal bedrijven per jaar 91 90 90 89 89 449
Gemiddelde 24.032 24.134 23.735 23.657 23.311 23.776
Standaard afwijking 1.717 1.630 1.406 1.249 1.345 1.503
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven
met laagste arbeidskosten sw-ers per sw-
plaats 22.936 21.500 21.062 21.470 20.825 21.124
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven
met hoogste arbeidskosten sw-ers per sw-
plaats 27.113 26.895 25.989 25.541 25.353 26.315
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
De arbeidskosten voor Wsw-ers per sw-plaats lopen iets op met het toenemen van de
grootte van het bedrijf (zie tabel 4.2).
Tabel 4.2 Verdeling arbeidskosten Wsw-ers per sw-plaats (in fte) naar grootte van het
sw-bedrijf, 1998 2002
Minder dan 250 tot 500 500 tot 1000 1000 tot Meer dan Totaal
250 fte fte fte 2000 fte 2000 fte
Minder dan 22.000 Euro 4% 14% 11% 6% 0% 9%
22.000 tot 23.000 Euro 41% 22% 16% 13% 5% 17%
23.000 tot 24.000 Euro 19% 29% 33% 24% 33% 29%
24.000 tot 25.000 Euro 26% 27% 27% 32% 52% 31%
Meer dan 25.000 Euro 11% 9% 14% 24% 10% 15%
Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Totaal aantal
waarnemingen per
grootteklassea) 27 118 150 112 42 449
Gemiddelde 23.504 23.454 23.695 24.126 24.205 23.776
Standaard afwijking 1.245 1.457 1.447 1.787 707 1.503
a) Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf
zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def 30
4.2.2 SAMENHANG ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS MET KENMERKEN WSW-
ERS, SW-PLAATSINGEN EN KENMERKEN AMBTELIJK PERSONEEL
In bijlage 2 is de partiële samenhang tussen de arbeidskosten van Wsw-ers en
respectievelijk de kenmerken van Wsw-ers, kenmerken van sw-plaatsingen (type en naar
werksoort) en kenmerken van het ambtelijk en overige personeel weergegeven. We
wijzen er nogmaals op dat het hier vanwege mogelijke schijnverbanden vooral om
indicaties van samenhangen gaat. Hieronder presenteren we de belangrijkste resultaten.
De arbeidskosten van Wsw-ers per sw-plaats zijn gemiddeld hoger als:
- Het aandeel van lichamelijk gehandicapten hoger is. Dit zijn veelal mensen uit de
doelgroep van voor 1 januari 1998 en ze zullen daarom gemiddeld een relatief hoge
beloning hebben.
- Het aandeel van enkelvoudig gehandicapten hoger is.
- De aandelen van de werksoorten administratie en schoonmaak hoger zijn. Deze
werksoorten eisen een bepaald niveau van de medewerkers. Op de administratie
gaat het met name om verstandelijke vermogens en bij schoonmaak worden onder
andere eisen gesteld aan de zelfstandigheid van mensen. Dit leidt tot inpassing in
een hoger functieniveau, wat weer samengaat met een hoger loon.
De arbeidskosten van Wsw-ers per sw-plaats zijn gemiddeld lager als:
- Het aandeel van verstandelijk gehandicapten hoger is. Vermoedelijk loopt dit effect
eveneens via werksoorten, via de functie en de functiewaardering naar de beloning.
- Het aandeel meervoudig gehandicapte Wsw-ers hoger is. Ook hiervoor geldt dat
het effect vermoedelijk via de werksoorten loopt.
- Het aandeel van ernstig en licht gehandicapten in het totale werknemersbestand
hoger is. Omdat ernstig en licht gehandicapten alleen kunnen voorkomen onder de
nieuwe instroom vanaf 1 januari 1998 duidt dit niet zozeer op een gemiddeld lagere
beloning voor licht en ernstig gehandicapten maar op de invloed van relatief veel
nieuwe instroom op de gemiddelde arbeidskosten.
- Het aandeel van Wsw-ers met een parttime dienstverband hoger is.
- Het aandeel van mensen die begeleid werken hoger is. Dit is logisch: begeleid
werkers staan niet op de loonlijst van het sw-bedrijf maar tellen wel mee in het
aantal fte's.
- De aandelen van de werksoort verpakking hoger is. Deze werksoort, zo komt naar
voren uit de diepte-interviews, biedt vaak werk aan de zwakkeren in het Wsw-
werknemersbestand. Het betreft relatief eenvoudige functies die niet zo hoog
worden gewaardeerd, wat leidt tot een gemiddeld lagere beloning dan bij andere
werksoorten.
Tot slot zijn er ook samenhangen tussen de arbeidskosten Wsw-ers en de verdeling van
het niet-gesubsidieerde personeel over functies. Echter, deze samenhangen zijn moeilijk
te interpreteren.
4.2.3 RESULTATEN MULTIVARIATE ANALYSE
De uitkomsten van het basismodel op de arbeidskosten Wsw-ers zijn weergegeven in
tabel 4.3. De twee gebruikte modellen laten in grote lijnen dezelfde uitkomsten zien. De
S307def 31
arbeidskosten per Wsw-er zijn hoger wanneer er meer loonsubsidies worden ontvangen
en de economische groei in de regio hoger is. De arbeidskosten van Wsw-ers zijn lager
wanneer er meer Wsw-ers werkzaam zijn via begeleid werken. Dit laatste is evident
aangezien de loonkosten en de sociale lasten van een begeleid werker door de reguliere
werkgever betaald worden en niet door het sw-bedrijf.
Een aantal resultaten wordt slechts door één van beide modellen verkregen. Het verband
met bedrijfsomvang in het fixed effects model is tegengesteld aan wat we in paragraaf
4.2.1 vonden. Gecorrigeerd voor andere factoren lijkt er sprake te zijn van een invloed
van veranderingen in het aantal Wsw-ers binnen sw-bedrijven: een toename in de
bedrijfsomvang leidt tot lagere arbeidskosten voor Wsw-ers per sw-plaats11. Omdat met
het OLS-model geen verband is gevonden tussen bedrijfsomvang en arbeidskosten Wsw-
ers, gaat het om een tijdelijk effect op de arbeidskosten Wsw-ers. In het OLS-model
vinden we dat de arbeidskosten van Wsw-ers lager zijn naarmate er meer niet-
gesubsidieerde werknemers per sw-plaats zijn en er meer verstandelijk gehandicapte sw-
ers werkzaam zijn en de arbeidskosten Wsw-ers hoger zijn naarmate er meer
gemeentelijke subsidies worden ontvangen.
Bij de gemeentelijke subsidies ligt de causaliteit wellicht andersom. Gemeenten moeten
bijspringen als sw-bedrijven in de rode cijfers terecht komen. Hogere kosten zullen in het
algemeen leiden tot (hogere) exploitatietekorten en dus tot hogere gemeentelijke
subsidies. In bepaalde gevallen blijken gemeenten echter wel vooraf de gemeentelijke
bijdrage vast te stellen, waardoor de causaliteit juist van gemeentelijke bijdrage naar de
kosten kan lopen.
Tabel 4.3 Uitkomsten multivariate analyse op de arbeidskosten Wsw-ers per sw-
plaats: basismodel
Variabelen Invloed op arbeidskosten Wsw-ersa)
Fixed effects OLS-model
model
1998-2002 basismodel
Aantal werknemers (jaargemiddelde) - - NS
Aantal niet-gesubsidieerde werknemers per sw-plaats NS -
Gemeentelijke subsidies per sw-plaats NS +
Loonsubsidies per sw-plaatsb) + + + +
% van Wsw-ers in begeleid werken - - - -
Regionale economische groei (COROP-indeling) + + +
Aandeel Wsw-ers met een verstandelijke handicap NS - -
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het
resultaat statistisch niet significant is.
b) Het gaat hier om loonsubsidies en subsidies ter handhaving van de werkgelegenheid, niet zijnde de
Rijkssubsidie voor de Wsw of gemeentelijke subsidies.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
11 Het fixed effects model legt meer nadruk op veranderingen in de tijd en het OLS-model legt
meer nadruk op verschillen tussen bedrijven (zie onder andere bijlage 4).
S307def 32
Type sw-plaatsingen
In het basismodel hebben we een variabele voor begeleid werken gebruikt uit de Wsw-
jaarstatistiek en de Wsw-monitor. Deze kunnen we vergelijken met een soortgelijke
variabele uit de SEOR-enquête (zie tabel 4.4). De uitkomsten voor beide variabelen zijn
hetzelfde: een hoger aandeel begeleid werkers leidt tot lagere arbeidskosten van Wsw-ers.
De uitkomsten voor detacheringen zijn niet eenduidig. In het fixed effects model zien we
dat een hoger aandeel groepsdetacheringen tot lagere arbeidskosten leidt, terwijl
individuele detacheringen gepaard gaan met hogere arbeidskosten per Wsw-er. Het OLS-
model geeft juist aan dat een hoger aandeel groepsdetacheringen tot hogere arbeidskosten
van Wsw-ers leidt. Het aandeel gedetacheerde Wsw-ers lijkt dan ook niet een belangrijke
eenduidige invloed te hebben op de hoogte van de arbeidskosten van Wsw-ers.
In het OLS-model is verder sprake van een positieve samenhang met het aandeel van de
Wsw-ers dat in staf- of overheadfuncties werkt. Dit is logisch omdat deze mensen in het
algemeen een relatief hoog functieniveau en daarom een relatief hoog salaris zullen
hebben.
Tabel 4.4 Uitkomsten multivariate analyse op de arbeidskosten Wsw-ers per sw-
plaats: type sw-plaatsing
Variabelen Invloed op arbeidskosten Wsw-ersa)
Fixed effects OLS-model
model
1998-2002 (SEOR-enquête)
% van Wsw-ers: intern geplaatstb) 0 0
% van Wsw-ers: groepsgedetacheerd - - +
% van Wsw-ers: individueel gedetacheerd + NS
% van Wsw-ers: begeleid werken - - - -
% van Wsw-ers op staf/overheadfuncties NS + +
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het
resultaat statistisch niet significant is.
b) Interne plaatsing is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere typen plaatsingen
uitgedrukt zijn ten opzichte van interne plaatsing. Een plusteken wil dus zeggen dat de plaatsing hogere
arbeidskosten Wsw-ers heeft dan interne plaatsing. NS wil zeggen dat de plaatsing niet significant
afwijkt van de interne plaatsing.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven,
analyses SEOR.
Verdeling sw-plaatsingen naar werksoorten
Het fixed effects model vertoonde geen samenhang tussen de verdeling van Wsw-ers naar
werksoorten en de hoogte van de arbeidskosten van Wsw-ers. Het OLS-model
daarentegen wel. Een hoger aandeel Wsw-ers in de werksoorten kwekerij en grafisch leidt
tot lagere arbeidskosten van Wsw-ers en meer Wsw-ers in de werksoorten administratie
en metaal leidt tot hogere arbeidskosten. Deze verbanden lopen zeer waarschijnlijk via de
aard van de werkzaamheden en het bijbehorende functie- en beloningsniveau. Uit de
S307def 33
interviews bleek dat de werksoort kwekerij bijvoorbeeld veel wordt gebruikt om mensen
werkervaring op te laten doen. De uitkomsten voor grafisch zijn overigens niet goed te
plaatsen: men zou voor deze werksoort ten opzichte van groenvoorziening juist hogere
arbeidskosten Wsw-ers verwachten (zie ook paragraaf 4.3.2).
Tabel 4.5 Uitkomsten multivariate analyse op de arbeidskosten Wsw-ers per sw-
plaats: verdeling sw-ers naar werksoorten
Variabelen Invloed op arbeidskosten
Wsw-ersa)
OLS-model
2000-2002 (SEOR-enquête)
Aandeel Wsw-ers in: Groenvoorziening (=referentiecategorie)b) 0
Aandeel Wsw-ers in: Kwekerij - -
Aandeel Wsw-ers in: Administratie + +
Aandeel Wsw-ers in: Grafisch -
Aandeel Wsw-ers in: Metaal + +
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband.
b) De werksoort groenvoorziening is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere
werksoorten uitgedrukt zijn ten opzichte van de werksoort groenvoorziening. Een plusteken wil dus
zeggen dat de betreffende werksoort hogere arbeidskosten heeft dan groenvoorziening.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven,
analyses SEOR.
Kenmerken Wsw-ers
Van de verschillende kenmerken van sw-ers die we in het fixed effect model hebben
opgenomen, is alleen leeftijd een verklarende factor voor de hoogte van de arbeidskosten
van Wsw-ers (zie tabel 4.6). Het OLS-model bevestigt het gevonden verband met leeftijd
niet. Blijkbaar heeft de aanwezigheid van een hoog aandeel oudere werknemers in een
sw-bedrijf op zichzelf geen stijgend effect op de arbeidskosten, maar is met name het
tijdsaspect van belang. De meeste Wsw-ers blijven lang in dienst bij hetzelfde bedrijf en
krijgen door de jaren heen periodieke loonsverhogingen (totdat het maximum van de
schaal is bereikt) en eventueel promoties. In het fixed effects model heeft het aandeel 50
59 jarigen en het aandeel 60-plussers een positieve invloed op de arbeidskosten Wsw-
ers per fte. Dit zijn in het algemeen mensen die langer in dienst zijn en tot de oude
doelgroep behoren12.
De overige kenmerken van Wsw-ers die in tabel 4.6 zijn weergegeven, hadden alleen in
het OLS-model een effect op de arbeidskosten Wsw-ers. We vinden dat een hoger
aandeel parttimers, een hoger aandeel ernstig gehandicapten en een hoger aandeel Wsw-
ers met drie handicaps leiden tot lagere arbeidskosten van Wsw-ers. Deze uitkomsten zijn
12 Dit zijn we nagegaan met behulp van individuele gegevens uit de Wsw-Monitor voor 2000-
2003.
S307def 34
goed te interpreteren. Parttimers zo blijkt ook uit onderzoek in andere sectoren krijgen
relatief minder betaald dan fulltimers. Wsw-ers met een ernstige handicap of een
meervoudige handicap hebben zeer waarschijnlijk een lager functieniveau en zullen
daarom minder verdienen. De positieve samenhang tussen het aandeel Wsw-ers met twee
handicaps en de arbeidskosten contrasteert hiermee en zwakt de relatie tussen het aantal
handicaps en de hoogte van de arbeidskosten van Wsw-ers af.
Tabel 4.6 Uitkomsten multivariate analyse op de arbeidskosten Wsw-ers per sw-
plaats: kenmerken Wsw-ers
Variabelen Invloed op arbeidskosten Wsw-ersa)
Fixed effects OLS-model
model
2000-2002 (Wsw Monitor)
Aandeel Wsw-ers in leeftijdsklasse 50-59 jaar + NS
Aandeel Wsw-ers in leeftijdsklasse > 59 jaar + + NS
Aandeel Wsw-ers met dienstverband van 20-35 uur per week NS - -
Aandeel ernstig gehandicapten in de nieuwe instroom sinds 1- NS -
1-1998
Aandeel Wsw-ers met 2 handicaps in de nieuwe instroom NS +
sinds 1-1-1998
Aandeel Wsw-ers met 3 handicaps in de nieuwe instroom NS - -
sinds 1-1-1998
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het
resultaat statistisch niet significant is.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en Wsw-monitor, analyses SEOR.
Analyse van onverklaarde verschillen tussen sw-bedrijven in het fixed effects model
De factoren die in de voorgaande analyses zijn opgenomen verklaren ongeveer 30 tot 40
procent van de variatie in de arbeidskosten van Wsw-ers tussen bedrijven. Een groot deel
van de resterende 60 tot 70 procent van de variatie wordt verklaard door
bedrijfsspecifieke factoren die we niet in de analyse op konden nemen (de fixed effects).
In tabel 4.7 is de spreiding in deze bedrijfsspecifieke verschillen in de arbeidskosten
Wsw-ers per sw-plaats weergegeven. We zien dat de spreiding kleiner is dan bij de
toegevoegde waarde het geval was.
S307def 35
Tabel 4.7 Spreiding in de onverklaarde bedrijfsspecifieke verschillen in de
arbeidskosten Wsw-ers per sw-plaats
Spreiding Percentage van de
bedrijven in de betreffende
klasse
Meer dan 30% onder het gemiddelde 0%
10 tot 30% onder het gemiddelde 35%
Minder dan 10% onder of boven het gemiddelde 32%
10 tot 30% boven het gemiddelde 20%
Meer dan 30% boven het gemiddelde 13%
Totaal 100%
De onverklaarde of bedrijfsspecifieke verschillen tussen sw-bedrijven hebben we in
verband gebracht met een aantal bedrijfskenmerken die ook in de analyse op de fixed
effects van toegevoegde waarde zijn gebruikt. We vonden alleen een invloed van de regio
van vestiging op de hoogte van de fixed effects van arbeidskosten van Wsw-ers. In het
midden en westen van Nederland is het arbeidskostenniveau van Wsw-ers gemiddeld
lager dan in de rest van Nederland. Tijdens de workshop werd aangegeven dat dit
mogelijk komt doordat in het midden en westen van het land sprake is van een zwakkere
doelgroep dan in het noorden, oosten en zuiden.
4.3 ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS VERDER TOEGESCHREVEN
4.3.1 ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS NAAR TYPE PLAATSING
Voor Wsw-ers die begeleid werken zijn de arbeidskosten Wsw-ers voor het sw-bedrijf
nihil. De begeleid werkers komen namelijk in dienst bij een reguliere werkgever die hun
loon betaalt. De vergoeding die sw-bedrijven aan de reguliere werkgever betalen als
compensatie voor het lagere prestatieniveau van de Wsw-er zouden als arbeidskosten
kunnen worden aangemerkt. In één interview bleek dat men deze vergoeding ook
onderbrengt in de post arbeidskosten Wsw-ers. Op deze kosten voor begeleid werken
gaan we in hoofdstuk 9 nader in.
De gemiddelde arbeidskosten van Wsw-ers voor detacheringen bedragen 23.552. Dit
komt redelijk overeen met de totale gemiddelde arbeidskosten van Wsw-ers in Nederland.
Zoals reeds eerder vermeld zijn individueel gedetacheerden vaker beter gekwalificeerd
wat leidt tot een hoger loon. Groepsgedetacheerden zo bleek uit de diepte-interviews zijn
veelal lager gekwalificeerde Wsw-ers die (tijdelijk) in groepsverband met een
werkbegeleider in het productieproces van reguliere bedrijven worden gezet. Gemiddeld
wijken de arbeidskosten per gedetacheerde Wsw-er dan niet veel af van de gemiddelde
arbeidskosten per sw-plaats.
4.3.2 ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS NAAR WERKSOORT
Tabel 4.8 laat de verschillen zien in de gemiddelde arbeidskosten van Wsw-ers tussen
werksoorten. We hebben hier twee filters gebruikt. Filter 1 geeft alleen de bedrijven weer,
S307def 36
die de arbeidskosten van Wsw-ers (vrijwel) volledig toerekenen aan werksoorten. Filter 2
geeft de bedrijven weer die in ieder geval de toegevoegde waarde (vrijwel) volledig
toerekenen aan de werksoorten. De laatste filter is een minder `strenge' filter en vergroot
daarmee het aantal waarnemingen. De uitkomsten volgens deze filter zijn opgenomen als
een soort toets op de uitkomsten van de eerste filter. We zien dat het patroon voor beide
filters redelijk overeenkomt. Werksoorten die gemiddeld hoge arbeidskosten Wsw-ers
hebben bij filter 1 hebben dat ook bij filter 2. Alleen de werksoort schoonmaak heeft
onder filter 1 hoge arbeidskosten en onder filter 2 gemiddelde arbeidskosten.
De werksoorten montage/assemblage, grafisch, hout, metaal en bouw hebben gemiddeld
hoge arbeidskosten van Wsw-ers per sw-plaats en de werksoorten kwekerij, verpakking
en confectie hebben gemiddeld lage arbeidskosten van Wsw-ers per fte. De laatste drie
werksoorten betreffen voornamelijk eenvoudige werkzaamheden (met ook voornamelijk
eenvoudigere functies) waarvoor ook de toegevoegde waarde lager dan gemiddeld is. In
de diepte-interviews is ook verschillende keren aangegeven dat de arbeidskosten van
Wsw-ers samenhangen met de werksoorten. Bepaalde werksoorten zijn complexer dan
andere, en vergen daarom gemiddeld een hoger niveau van de werknemers. Dit uit zich in
een hogere functiewaardering en daardoor een hogere beloning.
De gemiddelden op basis van onze enquête komen redelijk overeen met de uitkomsten
van de multivariate analyse. Alleen voor de werksoort grafisch is het resultaat niet in
overeenstemming met de uitkomsten van de multivariate analyse. Zoals eerder
aangegeven hechten wij voor de toerekening aan werksoorten de meeste waarde aan de
directe gegevens uit de enquête. Dit werd bevestigd tijdens de workshop waarin men
aangaf dat de werksoort grafisch doorgaans relatief hoge arbeidskosten van Wsw-ers
heeft.
S307def 37
Tabel 4.8 Gemiddelde arbeidskosten Wsw-ers per sw-plaats (in fte) per werksoort (x
1.000)
Filter 1a) Filter 2a)
Gemiddelden over 2000-2002 Arbeidskosten Aantal waar- Arbeidskosten Aantal waar-
Wsw-ers per nemingenb) Wsw-ers per nemingenb)
sw-plaats sw-plaats
Werksoort
Groenvoorziening 24 55 24 94
Kwekerij 22 24 21 46
Montage/Assemblage 26 45 27 68
Verpakking 21 28 21 59
Grafisch 29 37 26 62
Schoonmaak 27 33 23 58
Hout 26 25 27 47
Confectie 22 8 22 29
Metaal 25 32 26 70
Bouw 26 20 26 35
Detacheringen (als aparte afdeling) 24 60 23 99
a) Filter 1 = alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de arbeidskosten Wsw-ers over
alle werksoorten minder dan 10% afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek.
Filter 2 = alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de toegevoegde waarde over alle
werksoorten minder dan 10% afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek. Dit is een
minder `strenge' filter en levert dan ook een groter aantal waarnemingen op.
b) Per werksoort zijn voor elk sw-bedrijf, dat heeft gerespondeerd op onze enquête, maximaal drie
waarnemingen beschikbaar (namelijk één per jaar in de periode 2000-2002). Daarnaast hebben we
bedrijven waarvan de totale optelling over de werksoorten teveel afweek van het totaalcijfer uit de CBS
productiestatistiek buiten beschouwing gelaten (zie onder punt a).
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
4.3.3 ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS NAAR KENMERKEN WSW-ERS
Een aantal gesprekspartners geeft in zijn algemeenheid aan dat de capaciteiten van de
Wsw-ers bepalend zijn voor de (uiteindelijke) functie waarin men werkzaam kan zijn en
dus ook voor het loon (de functie is namelijk sterk bepalend voor het loon via de
functiewaardering). Deze algemene regel is volgens de gesprekspartners echter niet één
op één door te vertalen naar aard of ernst van de handicap. Wel geeft men aan dat ernstig
gehandicapten en meervoudig gehandicapten minder zullen verdienen dan gemiddeld
omdat zij veelal aangewezen zullen zijn op eenvoudig of niet veeleisend werk.
"De aard van de handicap bepaalt in hoge mate de competenties en vaak
ook ambities van een medewerker en daarmee zijn/haar inzetbaarheid in
bepaalde werksoorten en/of plaatsingen en de daarmee samenhangende
beloning"
Voor de arbeidskosten van Wsw-ers zijn ook analyses uitgevoerd op de individuele
gegevens uit de Wsw-monitor voor de afzonderlijke jaren 2000 tot en met 2003. Het
S307def 38
bruto maandloon voor een individu is in verband gebracht met persoonskenmerken als
geslacht en leeftijd, kenmerken van de handicap en met de duur en de omvang van de
dienstbetrekking/de arbeidsovereenkomst. Daarnaast zijn voor de afzonderlijk sw-
bedrijven dummy-variabelen opgenomen: deze geven dan een indicatie of bepaalde
bedrijven, na correctie voor relevante factoren voor de productiviteit, stelselmatig meer of
minder betalen voor dezelfde arbeid dan andere bedrijven.
We hebben deze analyse voor elk van de jaren 2000 tot en met 2003 afzonderlijk
uitgevoerd. De uitkomsten voor de verschillende jaren zijn grotendeels gelijk. Alleen
voor overig gehandicapten vinden we in 2000 een positief verband met het bruto
maandloon en voor de andere jaren een negatief verband. In tabel 4.9 zijn de uitkomsten
van de analyses samengevat. De tabel laat zien dat de hoogte van het bruto maandloon:
- positief samenhangt met de leeftijd, maar dat de toename van het loon met het
toenemen van de leeftijd wel afzwakt;
- voor mannen hoger is dan voor vrouwen (dit wordt ook in andere sectoren
doorgaans gevonden);
- toeneemt met het toenemen van de duur van de dienstbetrekking/de
arbeidsovereenkomst. Overigens hangen leeftijd en duur dienstverband met elkaar
samen;
- vanzelfsprekend toeneemt met het aantal uren dat men per week werkt;
- voor (met name) verstandelijk gehandicapten en (in beperktere mate) psychisch
gehandicapten lager is dan voor lichamelijk gehandicapten. Voor overig
gehandicapten is het loon sinds 2001 gemiddeld lager dan voor lichamelijk
gehandicapten, maar dit verschil is erg klein.
Verder blijkt uit de analyses dat er voor dezelfde arbeid beloningsverschillen bestaan
tussen sw-bedrijven. Een aantal bedrijven vertoont in de tijd (2000 2003) structurele
afwijkingen van het gemiddelde. In de periode 2000-2002 neemt de spreiding in de
verschillen wat af, maar in 2003 is weer een lichte stijging in de beloningsverschillen
waarneembaar.
S307def 39
Tabel 4.9 Resultaten analyses op individuele bruto maandlonen van Wsw-ers (op
basis van afzonderlijke jaren 2000-2003)
Invloed op hoogte bruto maandloon Wsw-
ersa)
Leeftijd +
Leeftijd (kwadraat) -
Man +
Lichamelijk gehandicaptb) 0
Verstandelijk gehandicapt -
Psychisch gehandicapt -
Overig gehandicapt - (2000: +)
Duur van de arbeidsovereenkomst (in jaren) +
Contractueel overeengekomen aantal uren per week +
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Alle resultaten waren significant met een 99%-betrouwbaarheidsinterval.
b) Lichamelijk gehandicapt is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere handicaps
zijn uitgedrukt ten opzichte van lichamelijk gehandicapt.
Bron: Wsw-monitor 2000-2003, analyses SEOR.
4.4 SPECIFIEKE POSTEN BINNEN DE POST ARBEIDSKOSTEN
WSW-ERS
We zullen in deze paragraaf een aantal specifieke posten binnen de post arbeidskosten
Wsw-ers nader bekijken, te weten de kosten voor individuele werkplekaanpassingen,
scholingsuitgaven en vervoerskosten.
De kosten voor individuele werkplekaanpassingen zijn slechts een marginale post binnen
de arbeidskosten Wsw-ers. In de jaren 2000 tot en met 2003 is er gemiddeld 20 tot 25
euro per jaar per Wsw-er uitgegeven aan individuele werkplekaanpassingen. De
verklaring die hiervoor in de diepte-interviews is gegeven, is dat via de algemene
investeringen zaken worden aangeschaft die kunnen worden aangepast aan
wensen/behoeften van het individu (zoals in hoogte verstelbare tafels en verstelbare
stoelen). Individuele werkplekaanpassingen komen maar weinig voor. Dit zou met name
lichamelijk gehandicapten kunnen betreffen, maar deze worden in de nieuwe Wsw nog
maar mondjesmaat toegelaten tot de Wsw.
Aan scholing van Wsw-ers wordt de laatste jaren steeds meer geld besteed zo blijkt uit
tabel 4.10. Dit werd bevestigd tijdens de diepte-interviews waarin de meeste
geïnterviewden aangaven de laatste jaren actief bezig te zijn met de ontwikkeling van
Wsw-ers door middel van individuele of persoonlijke ontwikkelingsplannen (IOP of
POP) of trajectplannen waarbij training en scholing een belangrijk instrument is.
Overigens kwam in de interviews naar voren dat dit uitsluitend de kosten voor extern
uitbestede scholing zijn. De kosten van training en scholing verzorgd door het eigen
personeel zijn veelal niet in deze cijfers opgenomen.
S307def 40
Tabel 4.10 Scholingsuitgaven per Wsw-er (intern/gedetacheerd) in periode 2000 tot en
met 2003
Scholingsuitgaven in: Gemiddeld Minimum Maximum Aantal res-
pondentena)
2000 115 0 481 35
2001 133 22 656 35
2002 128 23 470 35
2003 145 39 352 35
a) Alleen bedrijven die de scholingsuitgaven voor alle jaren hadden ingevuld zijn in de tabel opgenomen
omdat een tijdspatroon anders door toevallige of incidentele waarnemingen veroorzaakt kan worden.
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
De vervoerskosten (zonder aftrek van de eigen bijdrage) maken 1,7 procent uit van de
totale arbeidskosten van Wsw-ers. We hebben onderzocht in hoeverre de hoogte van de
vervoerskosten afhangt van specifieke factoren die ook in de analyse op de arbeidskosten
van Wsw-ers zijn opgenomen. In het fixed effects model blijkt alleen het aandeel
begeleid werkers invloed te hebben. Een hoger aandeel begeleid werken leidt tot hogere
vervoerskosten per Wsw-er. Wat hiervoor een mogelijke verklaring is, is onduidelijk. Het
resultaat is ook in tegenspraak met het verband dat we in het OLS-model vinden tussen de
hoogte van de vervoerskosten en het aandeel begeleid werkers. Hier vinden we dat een
hoger aandeel begeleid werkers leidt tot lagere vervoerskosten per sw-plaats. Verder heeft
een hoger aandeel overig gehandicapten en een hoger aandeel licht gehandicapten13 een
drukkend effect op de hoogte van de vervoerskosten. Factoren die juist tot hogere
vervoerskosten per sw-plaats leiden, zijn een grotere bedrijfsomvang, een hoger aandeel
lichamelijk gehandicapten, een grotere oppervlakte van het verzorgingsgebied, een hoger
aandeel individueel gedetacheerde sw-ers en een hoger aandeel parttimers onder de sw-
ers.
4.5 SLOTBESCHOUWING
De gemiddelde arbeidskosten van Wsw-ers per sw-plaats over de jaren 1998 2002 zijn
23.776. De arbeidskosten Wsw-ers zijn, vermoedelijk door de vrij grote extra instroom
in deze jaren, tussen 1998 en 2002 wat gedaald. Mensen die instromen krijgen vanaf 1998
meestal niet meteen functieloon, maar kunnen de eerste twee jaar van het dienstverband
op minimumloonniveau worden ingeschaald. De spreiding van de arbeidskosten Wsw-ers
tussen bedrijven is aanmerkelijk kleiner dan de spreiding in de toegevoegde waarde.
De CAO is overigens niet zozeer van invloed op verschillen in arbeidskosten tussen sw-
bedrijven, maar wel op het algemene niveau van de arbeidskosten van Wsw-ers. De CAO
is sterk bepalend voor de hoogte van de arbeidskosten. De CAO bevat bijvoorbeeld de
loonschalen, een methodiek voor de functiewaardering waarmee functies worden
gewaardeerd en ingepast in de salarisschalen, maar ook bijvoorbeeld de eerder genoemde
seniorenregeling. De CAO is voor individuele bedrijven een `gegeven' en nauwelijks te
beïnvloeden. De CAO is bovendien volgens een groot aantal gesprekspartners een
13 Aandeel licht gehandicapten onder de Wsw-ers die zijn ingestroomd sinds 1-1-1998.
S307def 41
obstakel om de beweging naar buiten (bijvoorbeeld begeleid werken) tot stand te brengen.
Alhoewel men onderkent dat Wsw-ers niet veel verdienen, komt het voor dat
gedetacheerde Wsw-ers meer verdienen dan reguliere werknemers die hetzelfde werk
doen, maar onder een andere CAO vallen. De werksoort schoonmaak is in dit verband
verschillende keren als voorbeeld genoemd. Volgens een aantal gesprekspartners maakt
niet alleen de beloning maar ook andere arbeidsomstandigheden dat het Wsw-personeel
in een relatief luxueuze positie zit.
Wat betreft verschillen in de arbeidskosten van Wsw-ers tussen bedrijven, blijkt dat deze
kosten toenemen met de bedrijfsomvang, maar uit het fixed effects model blijkt juist dat
bedrijfsomvang negatief samenhangt met de hoogte van de arbeidskosten Wsw-ers. In het
OLS-model vinden we geen significante relatie tussen bedrijfsomvang en de
arbeidskosten voor Wsw-ers. Per saldo blijft het onduidelijk of er een relatie is tussen
bedrijfsomvang en arbeidskosten van Wsw-ers.
Het aandeel van begeleid werkers hangt negatief samen met de arbeidskosten voor Wsw-
ers. Hoe groter het aandeel begeleid werken des te lager de arbeidskosten Wsw-ers per
fte. Dit is logisch omdat begeleid werkers niet op de loonlijst van het sw-bedrijf staan.
Begeleid werken kent echter wel andere kosten zoals de kosten van jobcoaching en de
uitgaven voor loonkostenvergoedingen aan werkgevers die iemand via begeleid werken
aannemen. Hierop komen we in hoofdstuk 9 terug. We vinden geen duidelijke relatie
tussen het aandeel detacheringen en de hoogte van de arbeidskosten voor Wsw-ers.
Uit zowel de multivariate analyse (het OLS-model) als de gegevens die verzameld zijn
via de enquête blijken verschillen te bestaan in de arbeidskosten Wsw-ers tussen
werksoorten. Volgens de laatste gegevens kennen de werksoorten verpakking, confectie
en kwekerij wat lagere arbeidskosten van Wsw-ers dan gemiddeld. Deze werksoorten
bestaan overwegend uit relatief eenvoudige werkzaamheden, waardoor de bijbehorende
functies relatief laag worden gewaardeerd. Hogere arbeidskosten voor Wsw-ers dan
gemiddeld vinden we bij de werksoorten montage/assemblage, grafisch, hout, metaal en
bouw. Deze werksoorten vereisen in het algemeen een wat hoger niveau (wat betreft
capaciteiten of houding) en de betreffende functies worden dan ook relatief hoog
gewaardeerd.
De arbeidskosten Wsw-ers zijn hoger indien het bedrijf een hoger aandeel oudere
werknemers heeft. De geïnterviewden veronderstellen een lager beloningsniveau voor
ernstig en meervoudig gehandicapten omdat zij relatief vaak aangewezen zullen zijn op
minder veeleisend werk. Deze verbanden worden in de multivariate analyses niet
duidelijk gevonden. Uit analyses op de individuele gegevens uit de Wsw-monitor vinden
we dat lichamelijk gehandicapten meer verdienen dan verstandelijk en in mindere mate
psychisch gehandicapten. Lagere arbeidskosten voor verstandelijk gehandicapten vinden
we ook terug in zowel de beschrijvende als de multivariate analyse (tabel 4.3). De
analyses op de individuele gegevens uit de Wsw-monitor geven ook aan dat de
loonkosten toenemen als Wsw-ers langer in dienst zijn.
Overige factoren die in de analyses van invloed bleken op de hoogte van de arbeidskosten
van Wsw-ers zijn de gemeentelijke subsidies en (overige) loonsubsidies. Hoe de
causaliteit hierbij precies ligt, is onduidelijk. Verder leidt een hogere regionaal
economische groei tot hogere arbeidskosten van Wsw-ers.
Resumerend: de arbeidskosten van Wsw-ers per fte zijn onder andere afhankelijk van de
werksoort, de functie en de leeftijd van werknemers. De verschillen tussen verschillende
S307def 42
soorten handicaps worden hoogstwaarschijnlijk verklaard uit de samenhang tussen aard
van de handicap en de werksoort. De meeste van de hierboven genoemde factoren zijn
niet of nauwelijks te beïnvloeden door sw-bedrijven. Een uitzondering wordt gevormd
door de keuze voor werksoorten. Door overwegend voor relatief eenvoudige
werkzaamheden en dus een andere functiestructuur te kiezen, zouden de arbeidskosten op
termijn kunnen worden verminderd. Op korte termijn heeft men echter met garantielonen
te maken. Een dergelijke keuze heeft echter mogelijk ook weer consequenties voor de
toegevoegde waarde. Een ander mogelijk neveneffect is dat het leidt tot een weinig
gevarieerd aanbod van werk binnen het bedrijf, maar dit zou kunnen worden
gecompenseerd door een sterkere nadruk op detachering. Bij reguliere werkgevers is
immers in principe een grote variëteit aan functies te vinden.
In de interviews zijn nog de volgende achterliggende factoren genoemd:
- Het inschalingbeleid van het bedrijf. Eén van de bedrijven waarmee gesproken is
erkent dat in het verleden mensen misschien wel te hoog zijn ingeschaald bij
binnenkomst en dat mensen te snel de loonschalen hebben doorlopen. Hierdoor
kampt dit bedrijf nu met relatief hoge arbeidskosten voor Wsw-ers per sw-plaats.
Het inschalingbeleid is natuurlijk te beïnvloeden door het bedrijf. Een
gesprekspartner heeft het in dit kader over een zakelijker personeelsbeheer. Een
ander bedrijf noemt dat het kritisch is op doorstroming van personeel naar hogere
loonschalen, omdat het detachering kan bemoeilijken.
- Het ziekteverzuim: als er veel ziekteverzuim is dan ontvangt het bedrijf veel
ziekengeld en daardoor heb je dan lagere loonkosten.
- De loonkosten zijn nauwelijks afhankelijk van het functioneren. Bij veel bedrijven
waarmee is gesproken krijgt iedere werknemer gewoon, zo lang dat kan, een
periodiek erbij. Sommige bedrijven zijn op dit vlak ook bezig met een
verzakelijking (...."mensen bij ons krijgen geen verhoging als ze niet functioneren
én indien zij daar twee keer op aangesproken zijn"....; ......"als iemand goed
functioneert, ontvangt hij de jaarlijkse periodiek"....).
S307def 43
S307def 44
5 ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL
5.1 INLEIDING
De arbeidskosten van het ambtelijke personeel zijn gedefinieerd als de totale
arbeidskosten voor het ambtelijke personeel en uitzendkrachten in het bedrijf. Deze
kostencomponent maakte in de periode 1998 2002 gemiddeld 15 procent uit van de
totale kosten (exclusief het verbruik) van sw-bedrijven. Het ambtelijk personeel bestaat
gewoonlijk uit de centrale staf (directie, ondersteuning directie, personeel en organisatie,
financiën, et cetera) en uit staf binnen de divisies en/of werksoorten, zoals
divisiemanagers, bedrijfsleiders, werkleiders en bedrijfsbureau. Bij grotere bedrijven
komt het ook voor dat op divisieniveau een P&O- en/of financiële functie aanwezig is.
5.2 ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL: BEDRIJFSNIVEAU
5.2.1 GEMIDDELDEN EN SPREIDING
De gemiddelde arbeidskosten van het ambtelijke personeel uitgedrukt per Wsw-er over de
periode 1998 2002 zijn 4.993. De gemiddelde arbeidskosten voor ambtelijk personeel
per Wsw-er zijn in die periode met circa 16 procent gestegen. Verder is de spreiding vrij
groot en neemt deze in de loop van de jaren toe. De toename in arbeidskosten voor
ambtelijk personeel per sw-plaats wordt voor het grootste gedeelte veroorzaakt door een
toename van de kosten per ambtelijk personeelslid. Het aantal ambtelijke personeelsleden
per sw-plaats is tussen 1998 en 2002 namelijk met nog geen 2 procent toegenomen.
S307def 45
Tabel 5.1 Verdeling arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats (in fte) per jaar
1998 1999 2000 2001 2002 Totaal
Minder dan 3.000 Euro 4% 4% 3% 2% 2% 3%
3.000 tot 4.000 Euro 17% 14% 19% 12% 9% 14%
4.000 tot 5.000 Euro 44% 41% 34% 40% 32% 39%
5.000 tot 6.000 Euro 30% 29% 28% 27% 27% 28%
Meer dan 6.000 Euro 6% 11% 16% 18% 30% 16%
Totaal aantal bedrijven per jaar 91 90 90 89 89 449
Gemiddelde 4.670 4.822 4.958 5.113 5.411 4.993
Standaard afwijking 900 1.057 1.296 1.228 1.388 1.207
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met laagste
arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaatsa) 3.844 2.345 2.674 2.602 2.794 2.680
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met hoogste
arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats 6.348 6.808 7.436 7.470 8.048 7.482
a) Gemiddelde voor de `laagste' 10 procent ligt onder de 3.000 euro, terwijl maar 3 procent van de
bedrijven in de klasse `Minder dan 3.000 euro' valt. Dit komt doordat het gemiddelde voor de laagste 10
procent voor alle bedrijven is genomen, terwijl bij de klassenindeling is gefilterd op waarnemingen
waarbij de kosten voor ambtelijk personeel per sw-plaats minder dan 2.000 euro bedraagt.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
De gemiddelde arbeidskosten voor ambtelijk personeel per sw-plaats verschillen
nauwelijks tussen kleine en grote bedrijven (zie tabel 5.2). Wel is de spreiding bij
bedrijven met 250 of meer werknemers (in fte) groter dan bij kleine bedrijven van minder
dan 250 werknemers (fte).
Tabel 5.2 Verdeling arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats (fte) naar grootte
van het sw-bedrijf (1998 2002)
Minder dan 250 tot 500 tot 1000 tot Meer dan Totaal
250 fte 500 fte 1000 fte 2000 fte 2000 fte
Minder dan 3.000 Euro 0% 3% 1% 5% 12% 3%
3.000 tot 4.000 Euro 0% 21% 16% 12% 5% 14%
4.000 tot 5.000 Euro 63% 31% 36% 46% 31% 38%
5.000 tot 6.000 Euro 37% 28% 30% 24% 26% 28%
Meer dan 6.000 Euro 0% 18% 17% 13% 26% 16%
Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Totaal aantal waarnemingen per
grootteklassea) 27 118 150 112 42 449
Gemiddelde 4.945 4.910 5.069 4.959 5.074 4.993
Standaard afwijking 406 1.179 1.142 1.409 1.336 1.207
a) Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf
zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def 46
5.2.2 SAMENHANG ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL MET
KENMERKEN WSW-ERS, KENMERKEN SW-PLAATSINGEN EN
KENMERKEN AMBTELIJK EN OVERIG PERSONEEL
Het gaat in deze paragraaf net als in de twee voorgaande hoofdstukken om partiële
samenhangen, waarbij dus sprake kan zijn van schijnverbanden.
De arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats zijn gemiddeld laag als:
- Het aandeel overig gehandicapten hoger is.
- Het aandeel intern geplaatste en groepsgedetacheerde Wsw-ers hoger is. Dit lijkt
een onlogische samenhang: voor intern geplaatsten en groepsgedetacheerden lijkt
meer staf en werkleiding in het sw-bedrijf nodig dan voor mensen die individueel
zijn gedetacheerd of begeleid werken. Op de kosten voor ambtelijk personeel naar
type plaatsing komen we later in dit hoofdstuk nog terug.
- Het aandeel van het niet-gesubsidieerde personeel bij het bedrijfsbureau hoger is.
Een plausibele verklaring is hiervoor niet direct te geven, maar wellicht dat mensen
op het bedrijfsbureau relatief weinig verdienen in vergelijking tot het overige
ambtelijke personeel.
De arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats zijn gemiddeld hoog indien:
- Het aandeel van ernstig gehandicapten in het totale werknemersbestand hoger is.
Ernstig gehandicapten vragen wellicht gemiddeld meer begeleiding dan matig en
licht gehandicapten.
- Het aandeel verstandelijk gehandicapten hoger is.
- Het aandeel parttimers hoger is.
- Het aandeel van individuele detacheringen in de sw-plaatsingen hoger is.
- Het aandeel Wsw-ers op staf- en overheadfuncties hoger is. Dit is opvallend, omdat
je zou mogen verwachten dat als er meer Wsw-ers op staf- en overheadfuncties
zitten, er minder ambtelijk personeel nodig is en er dus minder arbeidskosten zijn
voor ambtelijk personeel. Het lijkt erop dat een relatief hoog aantal ambtenaren
gemiddeld genomen eerder samengaat met een hoog aandeel van Wsw-ers op staf-
en overheadfuncties dan met een laag aandeel Wsw-ers op dergelijke functies.
Statistisch gezien is er wel een positief verband waarneembaar tussen het aantal
ambtenaren per sw-plaats en het aantal Wsw-ers op staf- en overheadfunctie per
sw-plaats, maar dit verband is niet significant.
- Het aandeel van het niet-gesubsidieerde personeel bij marketing hoger is. Wellicht
dat mensen op marketing relatief goed betaald worden ten opzichte van andere
staffuncties.
- Het aantal ingehuurde krachten en uitzendkrachten per sw-plaats hoger is (de
kosten voor dit personeel vallen onder deze kostencomponent).
Op partieel niveau zijn er geen samenhangen zichtbaar tussen de arbeidskosten ambtelijk
personeel en het aandeel van werksoorten in de interne plaatsingen (binnen het sw-
bedrijf).
S307def 47
5.2.3 RESULTATEN MULTIVARIATE ANALYSE
In het fixed effects model vinden we een relatie tussen bedrijfsomvang en de
arbeidskosten van ambtelijk personeel per sw-plaats: een toename van de bedrijfsgrootte
leidt tot lagere arbeidskosten ambtelijk personeel. In het OLS-model vinden we dit
verband niet. Blijkbaar heeft vooral een verandering in bedrijfsomvang invloed op de
hoogte van de arbeidskosten van ambtelijk personeel en niet zozeer de absolute
bedrijfsgrootte. Dit duidt erop dat de omvang (en de kosten) van het ambtelijk personeel
zich met vertraging aanpast aan veranderingen in het aantal Wsw-ers.
In beide modellen gaan hogere gemeentelijke subsidies samen met hogere kosten voor
ambtelijk personeel. Hier ligt zoals eerder aangegeven de causaliteit wellicht andersom.
Gemeenten moeten bijspringen als sw-bedrijven in de rode cijfers terecht komen.
De arbeidskosten voor ambtelijk personeel uitgedrukt per Wsw-er zijn lager naarmate er
meer Wsw-ers in begeleid werken werkzaam zijn. Dit verband wordt alleen gevonden in
het fixed effects model en is, zoals we later dit hoofdstuk zullen zien, niet heel constant.
We zullen later in dit hoofdstuk nader ingaan op de (begeleidings)kosten voor begeleid
werkers.
In het OLS-model vinden we dat een hoger regionaal werkloosheidspercentage en een
hoger aandeel overig gehandicapten onder de Wsw-ers tot lagere arbeidskosten van
ambtelijk personeel per sw-plaats leiden. Het eerste verband is verklaarbaar uit het feit
dat werknemers eerder een lager loon zullen accepteren bij een hoge werkloosheid dan
wanneer er weinig werkloosheid is en men meer onderhandelingsmacht heeft. Waarom
een hoger aandeel overig gehandicapten onder Wsw-ers leidt tot minder arbeidskosten
van ambtelijk personeel is minder goed te verklaren. Wellicht heeft deze groep minder
begeleiding nodig dan lichamelijk, verstandelijk en psychisch gehandicapten.
Tabel 5.3 Uitkomsten multivariate analyse op de arbeidskosten ambtelijk personeel
per sw-plaats: basismodel
Variabelen Invloed op arbeidskosten ambtelijk
personeela)
Fixed effects OLS-model
model
1998-2002 basismodel
Aantal werknemers (jaargemiddelde) - - NS
Gemeentelijke subsidies per sw-plaats + + + +
% van Wsw-ers in Begeleid werken - - NS
Regionale werkloosheidspercentage (COROP-indeling) NS - -
Aandeel overig gehandicapten NS - -
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het
resultaat statistisch niet significant is.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def 48
Type sw-plaatsingen
Het resultaat uit het fixed effects basismodel voor het aandeel Wsw-ers in begeleid
werken werd niet bevestigd met behulp van gegevens over begeleid werken uit de SEOR-
enquête. Weliswaar is de richting van het effect hetzelfde maar de schatting op basis van
de SEOR-enquête was niet significant.
Wat betreft detacheringen vinden we alleen voor individuele detacheringen in het OLS-
model een significant resultaat. Een hoger aandeel individuele detacheringen leidt tot
hogere ambtelijke kosten. De uitkomsten van het fixed effects model zijn niet significant
en daarnaast tegengesteld aan die van het OLS-model, zodat de resultaten met enige
voorzichtigheid dienen te worden behandeld.
In het OLS-model vinden we ten slotte nog een verband met het aandeel Wsw-ers op staf
en/of overheadfuncties (zie ook paragraaf 5.2.2). Een hoger aandeel leidt tot hogere
ambtelijke kosten. Dit is opvallend omdat je zou verwachten dat er juist minder ambtelijk
personeel nodig is wanneer meer sw-ers ingezet kunnen worden op indirecte functies.
Verdeling sw-plaatsingen naar werksoorten
Zoals ook het geval was in de voorgaande hoofdstukken vinden we alleen in het OLS-
model invloed van de werksoorten op de te verklaren variabele (zie tabel 5.4). Ten
opzichte van de referentiecategorie groenvoorziening leidt een hoger aandeel Wsw-ers in
de kwekerij, hout of recycling tot lagere ambtelijke kosten. We zullen in subparagraaf
5.3.2 nader ingaan op de relatie tussen de ambtelijke kosten en werksoorten.
Tabel 5.4 Uitkomsten multivariate analyse op de arbeidskosten ambtelijk personeel
per sw-plaats: verdeling sw-ers naar werksoorten
Variabelen Invloed op arbeidskosten
Wsw-ersa)
OLS-model
2000-2002 (SEOR-enquête)
Aandeel Wsw-ers in: Groenvoorziening (=referentiecategorie) (b) 0
Aandeel Wsw-ers in: Kwekerij -
Aandeel Wsw-ers in: Hout - -
Aandeel Wsw-ers in: Recycling - -
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband.
b) De werksoort groenvoorziening is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere
werksoorten uitgedrukt zijn ten opzichte van de werksoort groenvoorziening. Een plusteken wil dus
zeggen dat de werksoort hogere arbeidskosten heeft dan groenvoorziening.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven,
analyses SEOR.
S307def 49
Kenmerken Wsw-ers
Een aantal kenmerken van Wsw-ers blijkt invloed te hebben op de hoogte van de
arbeidskosten van het ambtelijke personeel uitgedrukt per Wsw-er (overigens alleen in
het fixed effects model, zie tabel 5.5). Hogere aandelen van meervoudig gehandicapte
Wsw-ers, Wsw-ers met een lichte arbeidshandicap en Wsw-ers die minder dan 15 jaar in
dienst zijn, leiden tot hogere arbeidskosten voor ambtelijk personeel. Het verband met
meervoudige handicap en de duur van de dienstbetrekking is goed te interpreteren, omdat
deze mensen naar verwachting meer begeleiding nodig hebben dan gemiddeld en
hierdoor hogere arbeidskosten voor ambtelijk personeel veroorzaken. Dat een hoger
aandeel licht gehandicapten tot hogere kosten leidt is echter veel minder goed
verklaarbaar. Je zou verwachten dat licht gehandicapten juist minder begeleiding nodig
hebben. Aan de andere kant kunnen licht gehandicapten wellicht complexere werksoorten
aan, welke gemiddeld genomen meer ambtelijke staf vereisen dan eenvoudigere
werksoorten. De resultaten voor het aantal jaren dat men in dienst is, zijn wel goed te
interpreteren. Mensen die nog maar kort in dienst zijn, hebben meer begeleiding nodig
dan mensen die al langdurig bij hetzelfde bedrijf werkzaam zijn.
Tabel 5.5 Uitkomsten multivariate analyse op de arbeidskosten ambtelijk personeel
per sw-plaats: kenmerken Wsw-ers
Invloed op arbeidskosten ambtelijk
personeela)
2000-2002 (Wsw Monitor) Fixed effects OLS-model
model
Aandeel Wsw-ers met 2 handicaps in de nieuwe instroom + + NS
sinds 1-1-1998
Aandeel Wsw-ers met lichte arbeidshandicap in de nieuwe + + NS
instroom sinds 1-1-1998
Aandeel Wsw-ers minder dan 6 jaar in dienst + + NS
Aandeel Wsw-ers 6 10 jaar in dienst + + NS
Aandeel Wsw-ers 10 15 jaar in dienst + + NS
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het
resultaat statistisch niet significant is.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en Wsw-monitor, analyses SEOR.
Functieverdeling van het ambtelijke personeel
In het fixed effects model bleek de verdeling van het ambtelijke personeel naar functie
vrijwel geen invloed te hebben op de hoogte van de arbeidskosten van het ambtelijke
personeel. In het OLS-model vinden we dat naarmate een hoger aandeel van het ambtelijk
personeel in het management of bij personeelszaken/financiën werkzaam is de ambtelijke
kosten per sw-plaats hoger zijn. Dit resultaat is begrijpelijk aangezien deze functies
meestal beter worden betaald dan de overige door ons onderscheiden functies van
werkleider, productiemedewerker of facilitaire ondersteuning.
S307def 50
Analyse van onverklaarde verschillen tussen sw-bedrijven in het fixed effects model
De factoren die in de voorgaande analyses zijn opgenomen verklaren ongeveer 10 tot 15
procent van de variatie in de arbeidskosten van ambtelijk personeel per sw-plaats tussen
bedrijven. In tabel 5.6 is de spreiding in de bedrijfsspecifieke verschillen in de
arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats weergegeven. We zien dat de spreiding
groter is dan bij de arbeidskosten Wsw-ers.
Tabel 5.6 Spreiding in de onverklaarde bedrijfsspecifieke verschillen in de
arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats
Spreiding Percentage van de
bedrijven in de
betreffende klasse
Meer dan 30% onder het gemiddelde 26%
10 tot 30% onder het gemiddelde 24%
Minder dan 10% onder of boven het gemiddelde 12%
10 tot 30% boven het gemiddelde 13%
Meer dan 30% boven het gemiddelde 24%
Totaal 100%
De onverklaarde verschillen tussen sw-bedrijven in arbeidskosten van ambtelijk personeel
blijken alleen verband te houden met belangrijke veranderingen in de organisatie van
begeleid werken. Wanneer er een verandering in de organisatie van begeleid werken is
geweest, zijn de kosten hoger. In de meeste gevallen gaat het erom dat de begeleiding van
begeleid werkers door het sw-bedrijf zelf zal worden uitgevoerd in plaats van door een
externe organisatie.
5.3 ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL VERDER
TOEGESCHREVEN
5.3.1 KOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL VOOR DE BEGELEIDING VAN WSW-
ERS NAAR TYPE PLAATSING
Begeleiding van interne plaatsingen
Het gemiddeld aantal uur individuele begeleiding voor een intern geplaatste, full-time
Wsw-er varieert tussen de 0,1 uur per week en 5 uur per week en bedraagt gemiddeld 1,5
uur per week (zie tabel 5.7). Deze begeleiding wordt in veel gevallen verdeeld over
werkleiders en voormannen.
S307def 51
Tabel 5.7 Aantal uur individuele begeleiding voor een intern geplaatste, full-time Wsw-
er
Gemiddeld Minimum Maximum Aantal
respondenten
Aantal uur individuele begeleiding voor 1,5 0,1 5 39
een intern geplaatste, full-time Wsw-er
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
Het blijkt dat er op dit punt grote verschillen kunnen bestaan tussen bedrijven. Eén van de
bezochte bedrijven vult de werkleidersfunctie nog vooral in met Wsw-ers, waardoor aan
de werkleiding als zodanig nauwelijks kosten voor ambtelijk personeel verbonden zijn.
Bij een ander bedrijf is het een stelregel om eerst Wsw-ers in te zetten voor
leidinggevende functies en staffuncties. Wanneer dat echt niet mogelijk is, wordt
ambtelijk personeel aangetrokken. Een derde bedrijf heeft de stelregel dat zoveel
mogelijk ambtelijke functies opgevuld dienen te worden met Wsw-ers en dat daarnaast
zoveel mogelijk ambtelijke functies direct productief moeten zijn (bijvoorbeeld
werkleiders). Deze drie bedrijven hebben gemiddeld genomen lage arbeidskosten voor
ambtelijk personeel per sw-plaats.
Andere bedrijven hebben er bewust voor gekozen om steeds meer ambtelijke werkleiders
aan te stellen, omdat men dit a) vanuit kwaliteitsoverwegingen noodzakelijk vindt en/of
b) van mening is dat het steeds moeilijker zal worden werkleidersfuncties met Wsw-ers in
te vullen omdat de huidige doelgroep gemiddeld zwakker is dan de doelgroep van voor
1998.
Ook de "span of control" van een werk- of teamleider verschilt tussen bedrijven. Bij één
bedrijf dat bezocht is voor diepte-interviews is er gemiddeld één teamleider op 15 tot 20
Wsw-ers. Bij een ander bedrijf wordt gesteld dat één ambtenaar leiding geeft aan 11
Wsw-ers. Weer een ander bedrijf heeft twee afdelingschefs per 60 Wsw-ers. Op basis van
onze enquêtegegevens kunnen we het aantal intern geplaatste Wsw-ers per werkleider
berekenen. Gemiddeld vinden we hier een verhouding van 40 à 50 interne Wsw-ers (in
fte) per ambtelijke werkleider.
Begeleiding van externe plaatsingen
Om een beeld te krijgen van de hoeveelheid begeleiding die nodig is bij externe
plaatsingen hebben wij in onze enquête gevraagd naar de gemiddelde case-load van
detacheringsconsulenten en van jobcoaches voor begeleid werken. Onder de case-load
verstaan wij het gemiddeld aantal gedetacheerden respectievelijk begeleid werkers dat
door een jobcoach respectievelijk detacheringsconsulent op enig moment in 2003 werden
begeleid. In tabel 5.8 is de gemiddelde case-load voor jobcoaches voor begeleid werken
en voor detacheringsconsulenten weergegeven voor de totale respons op de enquête en
voor alleen die bedrijven die tenminste tien personen via begeleid werken respectievelijk
detachering hebben geplaatst. Dit laatste is gedaan omdat we verwachten dat deze
bedrijven een beter beeld zullen hebben van de hoeveelheid begeleiding die nodig is dan
de bedrijven die slechts enkele begeleid werkers of gedetacheerden hebben. De case-load
S307def 52
voor jobcoaches begeleid werken is verder gebaseerd op gegevens van sw-bedrijven die
een eigen begeleidingsorganisatie hebben14.
Jobcoaches voor begeleid werken begeleiden gemiddeld 14 Wsw-ers en
detacheringsconsulenten begeleiden gemiddeld 44 individueel gedetacheerde Wsw-ers en
33 groepsgedetacheerde Wsw-ers. De case-load voor jobcoaches en consulenten van
groepsdetacheringen is hoger wanneer we filteren op bedrijven die minstens tien personen
hebben geplaatst via de betreffende vorm van externe plaatsingen. Gemiddeld begeleidt
een jobcoach dan 19 personen en een consulent voor groepsdetacheringen 44 personen.
Tabel 5.8 Gemiddelde case-load over 2003 voor jobcoach begeleid werken en
detacheringsconsulenten
Totale respons Gefilterde responsa)
Gemiddelde Aantal Gemiddelde Aantal
case-load respondenten case-load respondenten
Case-load jobcoach
begeleid werken 14 36 19 8
Case-load consulent voor
individueel 44 47 44 45
gedetacheerden
Case-load consulent voor 33 22 44 18
groepsgedetacheerden
a) Er is gefilterd op bedrijven die tenminste tien personen via begeleid werken respectievelijk
detacheringen hebben geplaatst.
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
Begeleidingskosten per type plaatsing
Wat kunnen we op basis van de tabellen uit deze paragraaf nu zeggen over de directe
kosten van begeleiding voor de verschillende type plaatsingen? Het is moeilijk om hier
heel gedetailleerde uitspraken over te doen, omdat we geen inzicht hebben in de precieze
werkzaamheden van elke individuele werkleider, jobcoach of detacheringsconsulent. We
kunnen wel de gemiddelde case-load voor verschillende type plaatsingen met elkaar
vergelijken als indicatie voor de hoeveelheid directe begeleiding die nodig is.
De gemiddelde case-load voor de verschillende niet-gesubsidieerde werknemers is:
- 40 à 50 intern geplaatste Wsw-ers per ambtelijke werkleider;
- 44 individuele detacheringen per detacheringsconsulent;
- 44 groepsdetacheringen per detacheringsconsulent;
- 19 begeleid werkers per jobcoach.
Het aantal begeleid werkers per jobcoach is ongeveer de helft van de case-load voor
ambtelijke werkleiders en detacheringsconsulenten. De kosten voor directe begeleiding
14 De kosten van de uitbesteding (van onder andere jobcoaching) aan externe begeleidings-
organisaties komen in hoofdstuk 9 aan de orde.
S307def 53
van begeleid werkers zullen dan ook waarschijnlijk het hoogst zijn. De gegevens geven
geen aanwijzingen voor grote verschillen tussen de begeleidingskosten van interne
plaatsingen en de begeleidingskosten van detacheringen. Als hierin grote verschillen
bestaan, zouden deze moeten worden veroorzaakt door verschillen tussen de gemiddelde
arbeidskosten voor een werkleider en die voor een detacheringsconsulent.
Uit de diepte-interviews komt gemiddeld genomen het beeld naar voren dat voor
detacheringen in totaliteit, dus ook voor andere zaken dan de directe begeleiding van
gedetacheerden, minder ambtelijk personeel nodig is dan bij interne plaatsingen. Wel
wordt voorspeld dat de begeleidingskosten voor detacheringen met de nieuwe doelgroep
gaan toenemen. Maar daar staat tegenover dat voor detacheringen minder andere
ambtelijke functies nodig zijn dan bij interne plaatsingen, zoals bijvoorbeeld
werkvoorbereiding, logistiek en planning (dit wordt immers door het inlenende bedrijf
gedaan). Één gesprekspartner geeft aan dat door een verschuiving naar detachering
bijvoorbeeld ook minder mensen op P&O en financiën nodig zijn. De reden voor dit
laatste zou dan zijn dat er bij detacheringen veel minder verbruik en minder overige
kosten zijn dan bij interne plaatsingen.
5.3.2 ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL NAAR WERKSOORT
Tabel 5.9 laat de verschillen zien in de kosten voor ambtelijk personeel tussen
werksoorten15. Het blijkt dat werksoorten als montage/assemblage, grafisch en bouw
relatief hoge ambtelijke kosten kennen als we de respons filteren op bedrijven, die de
kosten van het ambtelijke personeel (vrijwel) volledig toerekenen aan werksoorten.
Wanneer we alle bedrijven meenemen die in ieder geval de toegevoegde waarde (vrijwel)
volledig toerekenen aan werksoorten zien we dat montage/assemblage rond het
gemiddelde zit en metaal, in aanvulling op grafisch en bouw, hoger dan gemiddelde
arbeidskosten voor ambtelijk personeel per sw-plaats heeft.
Een aantal bedrijven die zijn bezocht, onderkent dat voor bepaalde werksoorten meer
ambtenaren nodig zijn dan voor andere werksoorten. Dit geldt met name voor
werksoorten met relatief ingewikkelde processen, waarvoor functies als
werkvoorbereiding, engineering, planning en logistiek nodig zijn. Dit zijn vaak dan ook
de kapitaalsintensievere werksoorten. De meer eenvoudige werkzaamheden vereisen
minder ambtelijk personeel, maar er is wel een tendens om dit te veranderen omdat men
merkt dat voor deze werksoorten (vanwege de zwakker wordende doelgroep) ook steeds
meer begeleiding nodig is.
Uit de tabel blijkt dat de werksoorten kwekerij, schoonmaak, hout, confectie en met name
verpakking relatief lage arbeidskosten van ambtelijk personeel hebben.
Detachering als aparte afdeling zit wat betreft de ambtelijke kosten op basis van de eerste
filter boven het gemiddelde en op basis van de tweede filter onder het gemiddelde. In de
15 We hebben onder filter 1 alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de
arbeidskosten ambetelijk personeel over alle werksoorten minder dan 30 procent afwijkt van
het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek. De marge is hier ruimer gesteld dan bij
toegevoegde waarde en arbeidskosten Wsw-ers omdat de arbeidskosten ambtelijk personeel
minder nauwkeurig zijn verdeeld over de verschillende werksoorten zodat er meer spreiding is
ten opzichte van het totaalbedrag.
S307def 54
interviews bleek dat detacheringen (met name groepsdetacheringen) nogal eens deels
worden toegerekend aan werksoorten, zodat niet alle kosten aan de aparte afdeling
worden toegerekend. Op basis van de enquêtegegevens wordt dus niet duidelijk hoe hoog
de kosten voor ambtelijk personeel voor detacheringen precies zijn.
Tabel 5.9 Gemiddelde arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats (in fte) per
werksoort (x 1.000)
Filter 1a) Filter 2a)
Gemiddelden over 2000-2002 Arbeidskosten Aantal waar- Arbeidskosten Aantal waar-
ambtelijk nemingenb) ambtelijk nemingenb)
personeel per personeel per
sw-plaats sw-plaats
Werksoort
Groenvoorziening 4 26 3 94
Kwekerij 3 9 3 45
Montage/Assemblage 5 17 3 65
Verpakking 2 8 2 53
Grafisch 5 13 4 60
Schoonmaak 3 16 3 57
Hout 3 6 3 43
Confectie 3 5 3 29
Metaal 4 11 4 70
Bouw 7 8 5 31
Detacheringen (als aparte afdeling) 7 28 2 83
a) Filter 1 = alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de arbeidskosten ambtelijk
personeel over alle werksoorten minder dan 30 procent afwijkt van het totale bedrag uit de CBS
productiestatistiek.
Filter 2 = alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de toegevoegde waarde over alle
werksoorten minder dan 10 procent afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek. Dit is
een minder `strenge' filter en levert dan ook een groter aantal waarnemingen op.
b) Per werksoort zijn voor elk sw-bedrijf, dat heeft gerespondeerd op onze enquête, maximaal drie
waarnemingen beschikbaar (namelijk één per jaar in de periode 2000-2002). Daarnaast hebben we die
bedrijven gefilterd waarvan de totale optelling over de werksoorten teveel afweek van het totaalcijfer uit
de CBS productiestatistiek (zie punt a).
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
5.3.3 ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL VOOR BEGELEIDING NAAR
KENMERKEN WSW-ERS
Een aantal bezochte bedrijven ziet geen verband tussen de aard en/of ernst van de
handicap en de hoogte van de kosten voor ambtelijk personeel. Andere bedrijven zien wel
een verband: dan wordt in het algemeen aangegeven dat lichamelijk gehandicapten
minder begeleiding nodig hebben dan gemiddeld (tabel 5.10). Met name psychisch
gehandicapten blijken meer begeleiding nodig te hebben, ondermeer omdat ze vaker
depressief zijn. Dit beeld wordt grotendeels bevestigd door de resultaten van onze
enquête.
S307def 55
Een algemene tendens die wordt onderkent is dat er steeds meer begeleiding nodig is,
omdat de mensen die nieuw binnenkomen gemiddeld genomen zwakker zijn dan de
mensen die het sw-bedrijf verlaten (de laatsten zijn met name mensen uit de oude
doelgroep).
Tabel 5.10 Verschillen in individuele begeleiding per Wsw-er (per fte per week) naar
aard en ernst van de handicap
Hoger Gemiddeld Lager dan Geen Totaal Aantal
dan gemiddeld individuele respondenten
gemiddeld begeleiding per rij
Aard van de handicap
Lichamelijk gehandicapt 15% 30% 45% 10% 100% 20
Licht verstandelijk 21% 42% 37% - 100% 19
Matig verstandelijk 38% 52% 5% 5% 100% 21
Psychisch 86% 10% - 5% 100% 21
Overig 6% 81% 13% - 100% 16
Arbeidshandicap
Licht - 50% 50% - 100% 18
Matig 6% 89% 6% - 100% 18
Ernstig 90% 10% - - 100% 20
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
5.3.4 ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL NAAR OVERIGE FACTOREN
In de enquête onder sw-bedrijven hebben we gevraagd naar het aantal fte's niet-
gesubsidieerd personeel dat in 2003 ongeveer is ingezet voor de uitvoering van andere
activiteiten zoals de Wiw en reïntegratie. De vraag naar de inzet van personeel voor de
Wiw is door 24 bedrijven beantwoord en de vraag naar de inzet voor reïntegratie door 34
bedrijven. Voor de uitvoering van de Wiw wordt ongeveer zes procent van het niet-
gesubsidieerd personeel ingezet en voor het uitvoeren van reïntegratie-activiteiten wordt
vier procent van het niet-gesubsidieerd personeel ingezet. Deze percentages gelden
vanzelfsprekend alleen voor die bedrijven die behalve de Wsw ook de Wiw of
reïntegratie-activiteiten uitvoeren.
Wat betreft de opbrengsten kunnen wij op basis van de enquêtegegevens alleen iets
zeggen over de opbrengsten uit reïntegratie. De gemiddelde opbrengst voor de 34
bedrijven die hebben aangegeven reïntegratieactiviteiten uit te voeren, bedraagt ongeveer
200.000. Omgerekend per sw-plaats is dit ruwweg 200.
5.4 SLOTBESCHOUWING
De gemiddelde arbeidskosten van ambtelijk personeel (nogmaals: dit is inclusief
uitzendkrachten) uitgedrukt per sw-plaats over de jaren 1998 2002 bedragen 4.993 en
zijn in deze periode met 16 procent gestegen. Dit wordt met name veroorzaakt door een
S307def 56
toename van de kosten per ambtelijk personeelslid. Verder zijn de verschillen tussen
bedrijven in deze periode toegenomen.
In de multivariate analyses werden weinig duidelijke invloeden op de hoogte van de
arbeidskosten van ambtelijk personeel per sw-plaats gevonden. De resultaten in deze
paragraaf zijn dan ook met name gebaseerd op de uitkomsten van de enquête.
Begeleid werken brengt de hoogste kosten aan directe begeleiding door ambtelijk
personeel met zich mee. Detacheringen en interne plaatsingen lijken elkaar weinig te
ontlopen wat betreft de hoogte van de begeleidingskosten per sw-plaats.
Bij de verdeling van de arbeidskosten van ambtelijk personeel over werksoorten zien we
dat kapitaalintensievere werksoorten zoals grafisch en bouw en in mindere mate
assemblage/montage en metaal ook de hoogste ambtelijke kosten per sw-plaats kennen.
Wat betreft kenmerken van Wsw-ers werd in de interviews en in de enquête aangegeven
dat met name psychisch gehandicapten relatief veel begeleiding nodig hebben en in
mindere mate verstandelijk gehandicapten. Het type handicap hangt echter ook weer
nauw samen met de aard van de werkzaamheden, de werksoort en het type plaatsing.
Verder blijken de arbeidskosten ambtelijk personeel hoger te zijn naarmate een groter
deel van de Wsw-ers relatief kort in dienst is.
Evenals bij verschillende andere kostenposten zien we ook bij de ambtelijke kosten een
samenhang met gemeentelijke subsidies (in de multivariate analyses).
Sw-bedrijven hebben maar beperkt invloed op de hierboven genoemde factoren die
samenhangen met de arbeidskosten ambtelijk personeel. Wel hebben sw-bedrijven
invloed op de verdeling van de sw-plaatsen naar type plaatsing (de directe
begeleidingskosten zijn voor begeleid werken hoger dan voor interne plaatsingen en
detacheringen) en naar werksoort (kapitaalintensieve werksoorten gaan in het algemeen
ook gepaard met relatief hoge kosten voor ambtelijk personeel). De ambtelijke kosten
kunnen op termijn omlaag door kapitaalintensieve werksoorten af te stoten, maar op korte
termijn gaat dit samen met omschakelingskosten.
In de interviews hebben sw-bedrijven zelf verder de volgende beïnvloedings-
mogelijkheden genoemd:
- De organisatiestructuur. De bezochte bedrijven met lage ambtelijke kosten reppen
allemaal van een platte of eenvoudige organisatiestructuur. "..... we hebben een
vlakke organisatie waarin weinig managers werken......., .......we houden het
managementteam bewust klein ...........".
- De inschaling van het ambtelijk personeel.
- Men kan op termijn de kosten voor ambtelijk personeel wat verminderen door een
BV op te richten voor dit ambtelijk personeel zodat zij niet langer onder de CAO
van gemeenten of van het schap vallen. Dit biedt flexibiliteit en voorkomt
wachtgeldverplichtingen.
Sw-bedrijven kunnen individueel weinig invloed uitoefenen op de CAO, verworven
rechten van mensen en wachtgeldverplichtingen die uit het verleden doorlopen.
S307def 57
S307def 58
6 HUISVESTINGSKOSTEN
6.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk gaan we in op de huisvestingskosten. De huisvestingskosten zijn
gedefinieerd als de som van de afschrijvingen aan gebouwen en terreinen, huren en
onderhoudskosten van het bedrijf. De afschrijvingen op machines en installaties zijn
hierin niet opgenomen. Deze komen in het volgende hoofdstuk over de overige
kapitaalkosten aan bod. De huisvestingskosten maken gemiddeld net geen 4 procent van
de totale kosten van een gemiddeld sw-bedrijf uit.
We beginnen in paragraaf 6.2 met een bespreking van de huisvestingskosten per sw-
plaats op bedrijfsniveau. Het gaat dan om de gemiddelde huisvestingskosten per sw-
plaats per bedrijf. Hierbij behandelen we achtereenvolgens gemiddelden en spreiding van
de huisvestingskosten, de partiële samenhang van de huisvestingskosten met kenmerken
van sw-ers en sw-plaatsingen en de uitkomsten van de zogenoemde multivariate analyses
voor de huisvestingskosten. We besluiten het hoofdstuk met een slotbeschouwing in
paragraaf 6.3.
6.2 HUISVESTINGSKOSTEN: BEDRIJFSNIVEAU
6.2.1 GEMIDDELDEN EN SPREIDING
De gemiddelde huisvestingskosten liggen op circa 1.300 per sw-plaats. Ongeveer de
helft daarvan bestaat uit onderhoudskosten. De huisvestingskosten per sw-plaats zijn in
2001 en 2002 vrij sterk toegenomen. Tussen 1998 en 2002 bedraagt de totale toename
160 per fte. De spreiding in de huisvestingskosten tussen bedrijven is vrij groot.
S307def 59
Tabel 6.1 Verdeling huisvestingskosten per sw-plaats (fte) per jaar
1998 1999 2000 2001 2002 Totaal
Minder dan 1.000 Euro 31% 27% 30% 24% 16% 25%
1.000 tot 1.300 Euro 32% 32% 32% 26% 26% 30%
1.300 tot 1.600 Euro 17% 19% 20% 27% 33% 23%
1.600 tot 2.000 Euro 13% 19% 11% 15% 15% 15%
Meer dan 2.000 Euro 8% 3% 7% 9% 11% 8%
Totaal aantal bedrijven per jaar 91 90 90 89 89 449
Gemiddelde 1.273 1.270 1.253 1.340 1.433 1.313
Standaard afwijking 520 367 493 469 510 478
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven
met laagste huisvestingskosten per sw-plaats 919 683 533 659 792 660
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven
met hoogste huisvestingskosten per sw-plaats 2.334 1.915 2.256 2.283 2.565 2.319
Bron:CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
De huisvestingskosten per sw-plaats zijn voor kleinere sw-bedrijven gemiddeld hoger dan
voor grotere sw-bedrijven (zie tabel 6.2). Daarnaast is de spreiding in de
huisvestingskosten groter voor kleinere bedrijven.
Tabel 6.2 Verdeling huisvestingskosten per sw-plaats (fte) naar grootte van het sw-
bedrijf (1998 2002)
Minder dan 250 tot 500 500 tot 1000 1000 tot Meer dan Totaal
250 fte fte fte 2000 fte 2000 fte
Minder dan 1.000 Euro 0% 21% 26% 33% 31% 25%
1.000 tot 1.300 Euro 30% 22% 27% 42% 26% 30%
1.300 tot 1.600 Euro 15% 25% 24% 21% 26% 23%
1.600 tot 2.000 Euro 26% 14% 19% 5% 17% 15%
Meer dan 2.000 Euro 30% 18% 3% 0% 0% 8%
Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Totaal aantal
waarnemingen per
grootteklassea) 27 118 150 112 42 449
Gemiddelde 1.785 1.429 1.316 1.122 1.184 1.313
Standaard afwijking 686 574 415 269 366 478
a) Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf
zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def 60
6.2.2 SAMENHANG HUISVESTINGSKOSTEN MET KENMERKEN WSW-ERS EN
SW-PLAATSINGEN EN AMBTELIJK EN OVERIG PERSONEEL
De partiële analyses geven aan dat de huisvestingskosten per sw-plaats gemiddeld hoger
zijn indien (zie bijlage 3):
- Het aandeel van licht en ernstig gehandicapten in het totale werknemersbestand
hoger is. Voor ernstig gehandicapten is denkbaar dat er meer eisen zijn aan de
huisvesting van deze groep (bijvoorbeeld de toegankelijkheid of veiligheid van de
gebouwen). Bovendien blijken ernstig gehandicapten vaker intern geplaatst dan
licht en matig gehandicapten. Dat hetzelfde verband ook voor licht gehandicapten
wordt gevonden is echter niet goed interpreteerbaar. Wellicht is hier dus sprake van
een schijnverband.
- Het aandeel licht gehandicapten in de nieuwe instroom sinds 1-1-1998 hoger is
(ook hier lijkt sprake van een schijnverband, zie voorgaande punt).
- Het aandeel verstandelijk gehandicapten hoger is. Uit de interviews bleek dat
verstandelijk gehandicapten relatief vaker intern worden geplaatst, wat dan hogere
huisvestingskosten per sw-plaats met zich meebrengt.
- Het aandeel parttimers hoger is. Dit is verklaarbaar uit het feit dat het niet altijd
mogelijk is om parttimers zo in te delen dat de beschikbare bedrijfsruimte optimaal
wordt benut. Hierdoor is het noodzakelijk extra bedrijfsruimte beschikbaar te
hebben.
- Het aandeel intern geplaatsten hoger is. Dit is begrijpelijk omdat voor intern
geplaatsten nu eenmaal bedrijfsruimte nodig en voor extern geplaatsten niet of in
mindere mate.
- Het aandeel begeleid werkers hoger is. Dit ligt niet voor de hand. Bij begeleid
werken zou je verwachten dat er minder bedrijfsruimte nodig is omdat de mensen
bij een andere werkgever werken. We zullen hier in de volgende paragraaf op
terugkomen.
- Het aantal Wiw-ers op de loonlijst in verhouding tot het aantal sw-plaatsen hoger
is. Het gaat hier om de situatie dat het sw-bedrijf ook uitvoerder is van de Wiw.
Vaak gaat het daarbij om grote aantallen Wiw-ers waar een aparte divisie of
afdeling voor verantwoordelijk is. Deze divisie of afdeling heeft natuurlijk ook
bedrijfsruimte nodig zodat dit de huisvestingskosten per sw-plaats verhoogt.
- De aandelen van het management en van de financiële functie in het ambtelijke
personeel hoger zijn. Deze samenhang loopt waarschijnlijk via de bedrijfsomvang.
Grote bedrijven hebben relatief lage aandelen management en financiën in het
ambtelijk personeel en lage huisvestingskosten per sw-plaats.
De huisvestingskosten per sw-plaats zijn gemiddeld lager als:
- De aandelen van lichamelijk en overig gehandicapten hoger zijn. Dit houdt
mogelijk verband met de type plaatsingen en de werksoorten voor deze groepen.
Uit de interviews bleek dat lichamelijk gehandicapten vaker voor externe plaatsing
in aanmerking komen16. Dit heeft dan lagere huisvestingskosten tot gevolg.
16 Dit wordt bevestigd door de individuele gegevens uit de Wsw-Monitor 2003. Van de
lichamelijk gehandicapten wordt 14,4 procent gedetacheerd tegenover respectievelijk 6,4
procent, 10,6 procent en 12 procent van de verstandelijk, psychisch en overig gehandicapten.
S307def 61
- De aandelen van groeps- en individueel gedetacheerden hoger zijn. Externe
plaatsingen leiden tot lagere huisvestingskosten.
- De aandelen van de werksoorten bouw en schoonmaak hoger zijn. Bij deze
werksoorten vindt het werk doorgaans buiten het sw-bedrijf plaats.
6.2.3 MULTIVARIATE ANALYSE
In het fixed effects model op de huisvestingskosten per sw-plaats bleek alleen de
regionale economische groei van invloed te zijn op de hoogte van de huisvestingskosten.
Naarmate de regionale groei hoger is, zijn de huisvestingskosten per sw-plaats hoger.
Mogelijk is de economische groei een impliciete indicator voor de hoogte van de
grondkosten en de huurkosten. Men kan zich voorstellen dat de huisvestingskosten hoger
zijn in gebieden met een sterke economische ontwikkeling.
Het OLS-model gaf een aantal significante resultaten. Zo zijn er schaalvoordelen: grotere
bedrijven hebben lagere huisvestingskosten per Wsw-er. Een groter oppervlakte van het
verzorgingsgebied van een sw-bedrijf leidt tot hogere huisvestingskosten per sw-plaats.
Dit is verklaarbaar omdat de kans groter is dat een sw-bedrijf meerdere vestigingen moet
hebben wanneer men een groot gebied bestrijkt. De aard van de handicap speelt ook een
rol. Een hoger aandeel verstandelijk gehandicapten leidt tot hogere huisvestingskosten,
terwijl een hoger aandeel overig gehandicapten tot lagere huisvestingskosten leidt. Dit
hangt samen met het type plaatsing. Verstandelijk gehandicapten zijn vaak minder
geschikt voor externe plaatsing en worden relatief vaak intern geplaatst. Dit brengt meer
huisvestingskosten met zich mee dan wanneer iemand buiten de deur werkt.
Tabel 6.3 Uitkomsten multivariate analyse op de huisvestingskosten per sw-plaats:
basismodel
Variabelen Invloed op huisvestingskostena)
Fixed effects OLS-model
model
1998-2002 basismodel
Aantal werknemers (jaargemiddelde) NS - -
Oppervlakte van het verzorgingsgebied (in km2) Nvtb) +
Regionale economische groei (COROP-indeling) + + NS
Aandeel Wsw-ers met een verstandelijke handicap NS + +
Aandeel Wsw-ers met een overige handicap NS -
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het
resultaat statistisch niet significant is.
b) De oppervlakte van een verzorgingsgebied verandert in principe niet in de tijd, daarom wordt het effect
van deze variabele geheel overgenomen door de fixed effects. Opname van de variabele in het model
heeft dan geen zin.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def 62
Type sw-plaatsingen
De verdeling van het werknemersbestand naar type plaatsing heeft invloed op de hoogte
van de huisvestingskosten per sw-plaats. Voor beide gebruikte modellen vinden we
dezelfde resultaten (zie tabel 6.4). De huisvestingskosten zijn lager naarmate er meer
mensen vanuit het sw-bedrijf individueel gedetacheerd worden. Dit is begrijpelijk omdat
er dan minder bedrijfsruimte bij het sw-bedrijf zelf beschikbaar hoeft te zijn. Tijdens de
diepte-interviews werd herhaaldelijk aangegeven dat externe plaatsingen uit
kostenoogpunt aantrekkelijk zijn, omdat ondermeer de huisvestingskosten lager zijn.
Voor groepsdetacheringen wordt het verband dat we op partieel niveau vonden in de
multivariate analyse echter niet bevestigd. Tijdens de interviews bleek dat
groepsdetacheringen veelal vanuit interne werksoorten, zoals bijvoorbeeld industrie,
plaatsvinden voor een tijdelijke opdracht bij een reguliere werkgever. Wanneer de
opdracht verricht is, komen de Wsw-ers als groep weer terug bij de interne afdeling van
het sw-bedrijf. Voor deze groep mensen is dus nog steeds (een bepaalde hoeveelheid)
bedrijfsruimte nodig. Deze bedrijfsruimte kan dan soms onbenut zijn.
Bij begeleid werken zou je verwachten dat er net als bij individuele detacheringen minder
bedrijfsruimte nodig is omdat de Wsw-ers bij een andere werkgever werken. We vinden
in beide modellen echter een tegengesteld patroon: een hoger percentage begeleid
werkers leidt tot hogere huisvestingskosten. Een mogelijke verklaring hiervoor zou
kunnen zijn dat het bij begeleid werken tot nu toe doorgaans om kleinere percentages
Wsw-ers gaat dan bij detacheringen, terwijl er wel een uitvoerings- en/of
begeleidingsorganisatie voor opgezet moet worden met een bijbehorende kantoorruimte.
De besparing op de huisvestingskosten van de relatief kleine aantallen begeleid werkers
wordt dan wellicht tenietgedaan door de huisvestingskosten die gepaard gaan met de
extra organisatie voor begeleid werken.
Tabel 6.4 Uitkomsten multivariate analyse op de huisvestingskosten per sw-plaats:
type sw-plaatsing
Variabelen Invloed op huisvestingskostena)
Fixed effects OLS-model
model
1998-2002 (SEOR-enquête)
% van Wsw-ers: intern geplaatstb) 0 0
% van Wsw-ers: groepsgedetacheerd NS NS
% van Wsw-ers: individueel gedetacheerd - - -
% van Wsw-ers: begeleid werken + + + +
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het
resultaat statistisch niet significant is.
b) Interne plaatsing is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere typen plaatsingen
uitgedrukt zijn ten opzichte van interne plaatsing. Een plusteken wil dus zeggen dat het betreffende type
plaatsing hogere huisvestingskosten heeft dan interne plaatsing. NS wil zeggen dat de plaatsing niet
significant afwijkt van de interne plaatsing.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven,
analyses SEOR.
S307def 63
Verdeling sw-plaatsingen naar werksoorten
Voor de werksoorten wordt in het fixed effects model alleen voor verpakking een
significante afwijking van het gemiddelde gevonden. Naarmate er meer Wsw-ers op de
afdeling verpakking werken, zijn de huisvestingskosten per sw-plaats hoger. Tijdens de
interviews werd deze uitkomst door de meeste geïnterviewden herkend. Verpakking is
een werksoort waarvoor doorgaans een groot aantal vierkante meters nodig is, voor
bijvoorbeeld op- en omslag en emballage. In één interview werd de kanttekening gemaakt
dat dit echter ook voor werksoorten als industrie of grafisch geldt.
In het OLS-model vinden we ruwweg dat de werksoorten kwekerij, verpakking,
administratie, grafisch, metaal en bouw tot hogere huisvestingskosten per sw-plaats
leiden dan werksoorten als groenvoorziening, montage/assemblage, schoonmaak en
confectie. De resultaten zijn echter statistisch niet betrouwbaar.
Kenmerken Wsw-ers
De kenmerken van Wsw-ers vertonen weinig samenhang met de hoogte van de
huisvestingskosten. Alleen het aandeel Wsw-ers met drie handicaps heeft (in het fixed
effects model) een positieve samenhang met de huisvestingskosten. In de interviews werd
zelden een verband gelegd tussen huisvestingskosten en de kenmerken van Wsw-ers.
Voor zover dat wel het geval was, liep dit via de werksoorten. Zwakkere werknemers (in
de regel ernstig en/of meervoudig gehandicapten) zijn vaak aangewezen op interne
plaatsing. Uit het OLS-model komt dat de huisvestingskosten hoger zijn naarmate het
aandeel verstandelijk gehandicapten hoger is. Ook verstandelijk gehandicapten zijn
relatief vaak aangewezen op interne plaatsing.
6.2.4 OVERIG
Uit de diepte-interviews kwam een factor naar voren die niet in onze analyses tot
uitdrukking komt en wel van invloed kan zijn op de hoogte van de huisvestingskosten. In
enkele gevallen schiet een gemeente te hulp bij de aanschaf van nieuwe gebouwen of stelt
een gebouw ter beschikking dat in eigendom van de gemeente is.
"......De huisvestingskosten zijn erg laag omdat ons sw-bedrijf onderdeel is
van de gemeente en het pand ook van de gemeente is....."
In dat geval zijn de huisvestingskosten aanzienlijk lager dan wanneer een sw-bedrijf zelf
een gebouw aan moet schaffen of een marktconforme huurprijs moet betalen.
Een andere factor die van invloed kan zijn op de hoogte van de huisvestingskosten is de
manier van afboeken van de afschrijvingen. Zo is het mogelijk om op een bepaald
moment gebouwen af te boeken wat dan tot lagere huisvestingskosten in de
daaropvolgende jaren leidt.
Twee bedrijven stellen dat ze momenteel vanuit kostenoogpunt eigenlijk te verspreid zijn
gehuisvest. Men zou gemakkelijk een gebouw kunnen afstoten en de betreffende
werksoorten kunnen herhuisvesten in bestaande gebouwen. Dit zou de kosten
aanmerkelijk kunnen drukken. Bij één bedrijf wordt dit echter door de lokale politiek
tegengehouden. Een ander bedrijf, dat wel op één locatie is gehuisvest, is bezig om
leegstaande gebouwen te verhuren aan organisaties die wat betreft activiteiten aansluiten
S307def 64
op de activiteiten van het sw-bedrijf. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan het
praktijkonderwijs.
Een ander sw-bedrijf geeft juist aan dat een decentrale aanpak met veel relatief
kleinschalige `bedrijfjes' voor hen goed werkt. Dit sw-bedrijf huurt uitsluitend panden en
heeft geen panden in eigendom. Dit geeft meer flexibiliteit. Overigens heeft dit bedrijf
geen lager dan gemiddelde huisvestingskosten.
Een andere factor die meespeelt zijn de lokale belastingen op gebouwen. Deze kunnen
nogal verschillen tussen gemeenten.
6.3 SLOTBESCHOUWING
De gemiddelde huisvestingskosten per sw-plaats over de jaren 1998 2002 bedragen
1.313 en zijn in deze periode met 12 procent gestegen.
Zowel uit de interviews als uit de analyses komt naar voren dat het type plaatsing veel
invloed heeft op de hoogte van de huisvestingskosten per sw-plaats. Meer individuele
detacheringen leiden tot lagere huisvestingskosten. De kosten voor interne plaatsingen
hangen vervolgens af van het type werk. Voor werk dat buiten het sw-bedrijf plaatsvindt
zoals bijvoorbeeld groenvoorziening en schoonmaak zijn minder kosten voor huisvesting
nodig dan voor werksoorten die binnen plaatsvinden zoals verpakking, kwekerij, grafisch
en metaal. Voor begeleid werken vinden we (onverwacht) dat een hoger aandeel begeleid
werkers leidt tot hogere huisvestingskosten. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit
dat er weinig mensen begeleid werken en er wel extra organisatie- en huisvestingskosten
voor gemaakt moeten worden.
Een aantal externe factoren speelt ook een rol. De regionale economische situatie is van
belang. In regio's waar meer economische bedrijvigheid is, is de vraag naar
bedrijfslocaties groter wat leidt tot hogere grond- en huurprijzen. Verder schieten
gemeenten nog wel eens te hulp bij het financieren van gebouwen of stellen een gebouw
ter beschikking. Dit drukt de huisvestingskosten voor het sw-bedrijf. Uit de interviews
komt naar voren dat ook de hoogte van lokale belastingen een rol speelt. Tot slot is de
oppervlakte van het verzorgingsgebied van het sw-bedrijf van belang. Een grotere
oppervlakte leidt tot de noodzaak van meer vestigingen en daarmee hogere
huisvestingskosten.
In welke mate zijn de huisvestingskosten beïnvloedbaar? De belangrijkste determinanten
voor de huisvestingskosten, namelijk type plaatsing en werksoorten (binnen versus buiten
het sw-bedrijf) zijn (deels) te beïnvloeden door de sw-bedrijven. Uit de interviews bleek
dat steeds meer sw-bedrijven zich meer op externe plaatsing van Wsw-ers willen richten.
Dit zou dus tot een vermindering van de huisvestingskosten kunnen leiden. Op korte
termijn hebben veel sw-bedrijven dan echter te kampen met frictiekosten, omdat een deel
van de gebouwen leeg komt te staan of omdat het enige tijd duurt voordat gebouwen zijn
verkocht of verhuurd.
Volgens één van de gesprekspartners zijn de huisvestingskosten te beïnvloeden door het
vastgoed-beleid van sw-bedrijven en door bijvoorbeeld te kiezen voor onderhoudsarme
gebouwen.
S307def 65
S307def 66
7 (OVERIGE) KAPITAALKOSTEN
7.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk gaan we in op de overige kapitaalkosten. De (overige) kapitaalkosten zijn
gedefinieerd als de som van de afschrijvingen (anders dan op gebouwen en terreinen) en
de energiekosten. Ook deze kostencomponent maakt, net als de huisvestingskosten,
gemiddeld tegen de vier procent van de totale kosten per sw-plaats uit.
We beginnen in paragraaf 7.2 met een bespreking van de kapitaalkosten per sw-er op
bedrijfsniveau. Hierbij behandelen we achtereenvolgens gemiddelden en spreiding van de
kapitaalkosten, de partiële samenhang van de kapitaalkosten met kenmerken van sw-ers
en sw-plaatsingen en de uitkomsten van de zogenoemde multivariate analyses voor de
kapitaalkosten. In paragraaf 7.3 bekijken we de kapitaalkosten per werksoort en we
besluiten het hoofdstuk met een samenvatting en conclusies in paragraaf 7.4.
7.2 (OVERIGE) KAPITAALKOSTEN: BEDRIJFSNIVEAU
7.2.1 GEMIDDELDEN EN SPREIDING
De kapitaalkosten per sw-plaats bedragen gemiddeld 1.252 over de periode van 1998
tot en met 2002. De kapitaalkosten per sw-plaats vertonen een licht dalende tendens:
tussen 1998 en 2002 bedraagt de totale afname bijna 8 procent. Dit is in overeenstemming
met wat vaak is gezegd in interviews: bedrijven zijn om verschillende redenen (steeds
minder geschikte kandidaten in de doelgroep, negatieve exploitatie) bezig
kapitaalintensieve werksoorten af te bouwen of hebben een aantal van deze werksoorten
reeds afgestoten.
De spreiding tussen bedrijven, die vrij groot is, daalt sterk in 1999 ten opzichte van 1998.
Wat hiervan de oorzaak is, is onduidelijk. Tijdens de workshop werd als mogelijke
verklaring gegeven dat in die tijd bepaalde voorschriften werden gewijzigd met
betrekking tot dergelijke kosten.
S307def 67
Tabel 7.1 Verdeling kapitaalkosten per sw-plaats (fte) per jaar
1998 1999 2000 2001 2002 Totaal
Minder dan 800 Euro 12% 8% 8% 9% 9% 9%
800 tot 1.100 Euro 22% 23% 29% 37% 33% 29%
1.100 tot 1.400 Euro 30% 31% 32% 28% 28% 30%
1.400 tot 1.700 Euro 24% 27% 19% 17% 25% 22%
Meer dan 1.700 Euro 12% 11% 12% 9% 6% 10%
Totaal aantal bedrijven per jaar 91 90 90 89 89 449
Gemiddelde 1.316 1.275 1.245 1.207 1.217 1.252
Standaard afwijking 605 376 429 421 362 448
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven
met laagste kapitaalkosten per sw-plaats 964 693 674 647 652 654
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven
met hoogste kapitaalkosten per sw-plaats 2.392 1.925 2.062 2.185 2.040 2.166
Bron:CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
De kapitaalkosten per sw-plaats zijn voor grotere bedrijven aanzienlijk lager dan voor
kleine bedrijven (zie tabel 7.2). Er lijkt hier, net als bij de huisvestingskosten, dus sprake
te zijn van schaalvoordelen.
Tabel 7.2 Verdeling kapitaalkosten per sw-plaats (fte) naar grootte van het sw-bedrijf
(1998 2002)
Minder dan 250 tot 500 500 tot 1000 1.000 tot Meer dan Totaal
250 fte fte fte 2.000 fte 2.000 fte
Minder dan 800 Euro 0% 4% 12% 6% 26% 9%
800 tot 1.100 Euro 0% 24% 25% 40% 45% 29%
1.100 tot 1.400 Euro 11% 33% 36% 29% 14% 30%
1.400 tot 1.700 Euro 37% 21% 23% 22% 14% 22%
Meer dan 1.700 Euro 52% 18% 5% 3% 0% 10%
Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Totaal aantal
waarnemingen per
grootteklassea) 27 118 150 112 42 449
Gemiddelde 1.734 1.403 1.199 1.152 977 1.252
Standaard afwijking 259 624 331 281 298 448
a) Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf
zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def 68
7.2.2 SAMENHANG KAPITAALKOSTEN MET KENMERKEN WSW-ERS,
KENMERKEN SW-PLAATSINGEN EN KENMERKEN AMBTELIJK
PERSONEEL
De uitkomsten van de partiële analyses (zie bijlage 3) geven aan dat de kapitaalkosten per
sw-plaats gemiddeld hoger zijn indien:
- Het aandeel intern geplaatsten hoger is. Voor intern geplaatste Wsw-ers moeten
doorgaans zowel meer huisvestingskosten als kapitaalkosten gemaakt worden dan
voor extern geplaatsten.
- Het aandeel Wsw-ers op staf- en overheadfuncties hoger is.
- De aandelen van de werksoorten industrie en administratie in de interne
plaatsingen hoger zijn. Voor deze werksoorten zijn mogelijk meer
kapitaalgoederen nodig dan voor andere werksoorten. Dit lijkt voor industrie een
plausibele uitkomst, maar niet voor administratie.
- Het aandeel ingeleende Wiw-ers binnen het sw-bedrijf per sw-plaats hoger is.
De kapitaalkosten per sw-plaats zijn gemiddeld lager als:
- Het aandeel van groepsgedetacheerden hoger is.
- De aandelen van de werksoorten verpakking en schoonmaak in de interne
plaatsingen hoger zijn. Voor deze werksoorten zijn zo bezien minder
kapitaalgoederen nodig dan voor andere werksoorten.
7.2.3 RESULTATEN MULTIVARIATE ANALYSE
Zowel in het fixed effects model als het OLS-model (tabel 7.3) vinden we dat de
kapitaalkosten per sw-plaats lager zijn naarmate bedrijven groter zijn. Verder vinden we
in het OLS-model dat naarmate het verzorgingsgebied van het sw-bedrijf groter is de
kapitaalkosten hoger zijn. Zoals in het vorige hoofdstuk aangegeven, zal een groter
verzorgingsgebied een sw-bedrijf eerder dwingen om meerdere vestigingen te hebben met
bijbehorende machines en andere kapitaalgoederen. Het fixed effects model geeft aan dat
de kapitaalkosten per sw-plaats lager zijn als een groter aandeel Wsw-ers via begeleid
werken werkzaam is.
De verdeling van het werknemersbestand naar aard van de handicap gaf tot slot in het
OLS-model een significant resultaat voor het aandeel Wsw-ers met een psychische
handicap. Naarmate er meer mensen met een dergelijke handicap in een sw-bedrijf
werkzaam zijn, zijn de kapitaalkosten hoger. Uit de interviews bleek dat mensen met een
psychische handicap veelal goede kwalificaties hebben, maar minder betrouwbaar zijn
wat betreft ziekteverzuim en uitval. Dit maakt hen minder geschikt voor externe
plaatsingen, zodat ze vaak binnen het sw-bedrijf in werksoorten worden geplaatst met wat
ingewikkelder werkzaamheden waar machines aan te pas komen.
S307def 69
Tabel 7.3 Uitkomsten multivariate analyse op de kapitaalkosten per sw-plaats:
basismodel
Variabelen Invloed op de kapitaalkostena)
Fixed effects OLS-model
model
1998-2002 basismodel
Aantal werknemers (jaargemiddelde) - - - -
Oppervlakte van het verzorgingsgebied (in km2) Nvtb) +
% van Wsw-ers in begeleid werken - NS
Aandeel Wsw-ers met een psychische handicap NS +
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het
resultaat statistisch niet significant is.
b) De oppervlakte van een verzorgingsgebied verandert in principe niet in de tijd, daarom wordt het effect
van deze variabele geheel overgenomen door de fixed effects. Opname van de variabele in het model
heeft dan geen zin.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
Type sw-plaatsingen
Bovenstaand resultaat met betrekking tot begeleid werken wordt bevestigd door de
analyse op de gegevens uit de enquête (zie tabel 7.4). Ook hier leidt een hoger aandeel
Wsw-ers in begeleid werken tot lagere kapitaalkosten per sw-plaats. Daarnaast heeft ook
het aandeel gedetacheerden een drukkend effect op de kapitaalkosten ten opzichte van
intern geplaatsten.
De resultaten uit tabel 7.4 zijn overeenkomstig de verwachtingen. Voor extern geplaatsten
zijn minder kapitaalkosten nodig dan voor intern geplaatste Wsw-ers omdat ze simpelweg
bij een andere werkgever kapitaalgoederen benutten. Voor groepsdetacheringen is het
gevonden patroon echter in het fixed effects model niet statistisch significant. Dit is
wellicht te verklaren uit het (eerder genoemde) feit dat groepsdetacheringen veelal vanuit
interne werksoorten plaatsvinden voor een tijdelijke opdracht bij een reguliere werkgever.
Wanneer de opdracht verricht is, komen de Wsw-ers als groep weer terug bij de interne
afdeling van het sw-bedrijf. Voor deze groep mensen zijn dus naar verhouding wellicht
niet veel minder kapitaalgoederen nodig dan voor permanent intern geplaatste Wsw-ers.
S307def 70
Tabel 7.4 Uitkomsten multivariate analyse op de kapitaalkosten per sw-plaats: type
sw-plaatsing
Variabelen Invloed op de kapitaalkostena)
Fixed effects OLS-model
model
1998-2002 (SEOR-enquête)
% van Wsw-ers: intern geplaatstb) 0 0
% van Wsw-ers: groepsgedetacheerd NS - -
% van Wsw-ers: individueel gedetacheerd - - -
% van Wsw-ers: begeleid werken - - NS
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het
resultaat statistisch niet significant is.
b) Interne plaatsing is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere typen plaatsingen
uitgedrukt zijn ten opzichte van interne plaatsing. Een plusteken wil dus zeggen dat het betreffende type
plaatsing hogere kapitaalkosten heeft dan interne plaatsing. NS wil zeggen dat de plaatsing niet
significant afwijkt van de interne plaatsing.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven,
analyses SEOR.
Verdeling sw-plaatsingen naar werksoorten
Op voorhand verwachtten we een sterke samenhang tussen de hoogte van de
kapitaalkosten per sw-plaats en de verdeling van Wsw-ers naar werksoorten. Voor
sommige soorten werkzaamheden zijn immers meer machines en andere kapitaalgoederen
nodig dan voor andere werkzaamheden. Ook uit de interviews werd duidelijk dat
werksoorten in sterke mate de hoogte van de kapitaalinvesteringen bepalen. De
samenhang tussen werksoorten en kapitaal vinden we ook terug in het OLS-model zoals
weergegeven in tabel 7.5. De werksoorten kwekerij, grafisch, metaal en overige industrie
gaan gepaard met hogere kapitaalkosten dan de werksoorten groenvoorziening,
montage/assemblage, verpakking en schoonmaak. In de volgende paragraaf zullen we
dieper ingaan op de uitkomsten van onze enquête voor de kapitaalkosten naar werksoort.
S307def 71
Tabel 7.5 Uitkomsten multivariate analyse op de kapitaalkosten per sw-plaats:
verdeling sw-ers naar werksoorten
Variabelen Invloed op de kapitaalkostena)
OLS-model
2000-2002 (SEOR-enquête)
Aandeel Wsw-ers in: Groenvoorziening (=referentiecategorie)b) 0
Aandeel Wsw-ers in: Kwekerij + +
Aandeel Wsw-ers in: Montage/assemblage - -
Aandeel Wsw-ers in: Verpakking - -
Aandeel Wsw-ers in: Grafisch + +
Aandeel Wsw-ers in: Schoonmaak -
Aandeel Wsw-ers in: Metaal +
Aandeel Wsw-ers in: Overige industrie + +
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband.
b) De werksoort groenvoorziening is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere
werksoorten uitgedrukt zijn ten opzichte van de werksoort groenvoorziening. Een plusteken wil dus
zeggen dat de werksoort hogere kapitaalkosten genereert dan groenvoorziening.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven,
analyses SEOR.
Kenmerken Wsw-ers
De kenmerken van het werknemersbestand vertoonden zowel in het fixed effects model
als in het OLS-model geen samenhang met de hoogte van de kapitaalkosten per sw-
plaats.
7.3 TOEREKENING AFSCHRIJVINGEN NAAR WERKSOORT
In de enquête onder sw-bedrijven hebben we gevraagd naar de totale afschrijvingen per
werksoort17. We hebben daarbij niet het onderscheid gemaakt tussen afschrijvingen van
gebouwen en terreinen en alle andere afschrijvingen (zoals afschrijvingen op machines,
vervoersmiddelen en installaties). In de cijfers in tabel 7.6 zitten dus ook deels
afschrijvingen op gebouwen. Uit de totale kostenstructuur van sw-bedrijven in Nederland
blijkt dat het aandeel van afschrijvingen op gebouwen in de totale afschrijvingen
ongeveer 25 procent is. Het grootste deel van de afschrijvingen behoort dus tot de
(overige) kapitaalkosten. Daarom behandelen we de post afschrijvingen uit de enquête in
dit hoofdstuk.
17 We hebben alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som over alle werksoorten minder
dan 30 procent afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek. Evenals bij de
kosten voor ambtelijk personeel het geval is, worden de afschrijvingen minder toegerekend aan
de verschillende werksoorten zodat er meer spreiding is ten opzichte van de totale
afschrijvingen per bedrijf.
S307def 72
De afschrijvingen per sw-plaats zijn relatief hoog voor de werksoorten kwekerij, grafisch,
hout en metaal en laag voor werksoorten als groenvoorziening, montage/assemblage,
verpakking, schoonmaak en confectie (zowel op basis van filter 1 als filter 2). Deze
uitkomsten komen goed overeen met de resultaten van de multivariate analyse. In
hoofdstuk drie werd al gesteld dat werksoorten met een hoge toegevoegde waarde vaak
ook hoge kapitaalkosten hebben. Dit wordt bevestigd door de gegevens zoals in de tabel
weergegeven. De werksoorten grafisch en metaal en in mindere mate bouw hebben een
hoge toegevoegde waarde en tevens hoge afschrijvingen per sw-plaats. De werksoorten
verpakking en confectie combineren een lage toegevoegde waarde met lage
afschrijvingen.
De werksoort groenvoorziening springt er positief uit met een relatief hoge toegevoegde
waarde per sw-plaats en lage afschrijvingen. De werksoort kwekerij is een werksoort die
een minder gunstig beeld laat zien wat betreft de verhouding tussen toegevoegde waarde
en afschrijvingen. De afschrijvingen voor de kwekerij betreffen waarschijnlijk met name
afschrijvingen op gebouwen, zo is gesteld door de bedrijven die bij de workshop
aanwezig waren. Het feit dat de afschrijvingen ook de afschrijvingen op gebouwen bevat,
beïnvloedt natuurlijk de onderlinge verhoudingen tussen werksoorten in tabel 7.6.
Tabel 7.6 Gemiddelde afschrijvingen per sw-plaats (in fte) per werksoort (x 1.000)
Gemiddelden over 2000-2002 Filter 1a) Filter 2a)
Afschrijvingen Aantal waar- Afschrijvingen Aantal waar-
per sw-plaats nemingenb) per sw-plaats nemingenb)
Werksoort
Groenvoorziening 997 29 847 84
Kwekerij 1.909 18 1.123 45
Montage/Assemblage 1.042 24 816 62
Verpakking 1.379 10 595 54
Grafisch 2.088 18 1.440 57
Schoonmaak 346 19 379 56
Hout 1.781 17 1.437 44
Confectie 1.262 5 895 27
Metaal 1.840 14 1.237 62
Bouw 1.720 6 824 31
a) Filter 1 = alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de afschrijvingen over alle
werksoorten minder dan 30% afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek.
Filter 2 = alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de toegevoegde waarde over alle
werksoorten minder dan 10% afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek. Dit is een
minder `strenge' filter en levert dan ook een groter aantal waarnemingen op.
b) Per werksoort zijn voor elk sw-bedrijf, dat heeft gerespondeerd op onze enquête, maximaal drie
waarnemingen beschikbaar (namelijk één per jaar in de periode 2000-2002). Daarnaast hebben we die
bedrijven gefilterd waarvan de totale optelling over de werksoorten teveel afweek van het totaalcijfer uit
de CBS productiestatistiek (zie punt a).
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
S307def 73
7.4 SLOTBESCHOUWING
De gemiddelde kapitaalkosten per sw-plaats over de jaren 1998 2002 bedragen 1.252
en zijn in deze periode met 8 procent afgenomen. Dit is in overeenstemming met de
waarneming dat een deel van de sw-bedrijven kapitaalintensieve werksoorten hebben
afgestoten, in omvang hebben teruggebracht of dit van plan zijn.
Bij de kapitaalkosten is duidelijk sprake van een schaalvoordeel: de kapitaalkosten per
sw-plaats zijn lager naarmate het bedrijf groter is. Dit resultaat komt zowel uit de
beschrijvende als uit de multivariate analyses naar voren.
Verder is er een duidelijke samenhang met het type sw-plaatsing. De kapitaalkosten per
sw-plaats zijn significant lager als het aandeel extern geplaatste sw-ers via begeleid
werken of detachering hoger is. Het verband met individuele detacheringen is het meest
duidelijk aanwezig. Dit werd in beide gebruikte modellen gevonden. Het verband met
begeleid werken en groepsdetachering werd in één van beide modellen gevonden.
De werksoorten bepalen in belangrijke mate de hoogte van de investeringen en dus ook
de kapitaalkosten. De afschrijvingen per sw-plaats zijn relatief hoog voor de werksoorten
kwekerij, grafisch, hout en metaal en laag voor werksoorten als groenvoorziening,
montage/assemblage, verpakking, schoonmaak en confectie. Vaak is er een positieve
samenhang tussen kapitaalkosten en toegevoegde waarde: hogere kapitaalkosten leiden in
het algemeen tot een hogere toegevoegde waarde. De werksoort kwekerij heeft wat dat
betreft een ongunstige verhouding. Hier gaan, vermoedelijk mede door de afschrijvingen
op gebouwen voor deze werksoort, relatief hoge kapitaalkosten samen met een lage
toegevoegde waarde per sw-plaats. Andersom geldt voor groenvoorziening dat een vrij
hoge toegevoegde waarde gepaard gaat met relatief lage kapitaalkosten.
De kapitaalkosten zijn door bedrijven tot op zekere hoogte te beïnvloeden door hun
investeringsbeslissingen. Een bepaald niveau van investeringen, afhankelijk van de mix
van aanwezige werksoorten, blijft natuurlijk altijd nodig in een sw-bedrijf.
S307def 74
8 OVERIGE LASTEN
8.1 INLEIDING
De overige lasten betreffen alle overige kosten. Hieronder vallen verkoopkosten (6
procent van de totale overige lasten), algemene kosten (53 procent), indirecte
productiekosten (10 procent), magazijn- en expeditiekosten (3 procent), belasting- en
verzekeringskosten (8 procent) en het saldo van rentelasten en baten (21 procent). Deze
kosten hebben gezamenlijk gemiddeld een aandeel van 7 procent in de totale kosten per
sw-plaats.
8.2 OVERIGE LASTEN: BEDRIJFSNIVEAU
8.2.1 GEMIDDELDEN EN SPREIDING
De overige lasten bedragen in de periode 1998 2002 gemiddeld 2.432 per sw-plaats.
Tussen 1999 en 2001 zijn deze kosten per sw-plaats afgenomen. In 2002 is weer sprake
van een toename. Al met al lijkt er geen sprake te zijn van een bepaalde trend. De
spreiding tussen bedrijven in deze lasten is relatief groot. De standaardafwijking ligt rond
de helft van het gemiddelde.
Tabel 8.1 Verdeling overige lasten per sw-plaats (fte) per jaar
1998 1999 2000 2001 2002 Totaal
Minder dan 1.500 Euro 10% 8% 19% 19% 17% 15%
1.500 tot 2.000 Euro 18% 19% 22% 29% 29% 23%
2.000 tot 2.500 Euro 29% 30% 34% 30% 23% 29%
2.500 tot 3.000 Euro 21% 24% 12% 8% 15% 16%
Meer dan 3.000 Euro 23% 19% 12% 14% 17% 17%
Totaal aantal bedrijven per jaar 91 90 90 89 89 449
Gemiddelde 2.561 2.683 2.375 2.206 2.333 2.432
Standaard afwijking 1.064 1.518 1.492 1.228 1.263 1.329
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven
met laagste overige lasten per sw-plaats 1.813 1.284 1.008 883 923 1.036
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven
met hoogste overige lasten per sw-plaats 4.878 5.711 5.456 5.301 5.830 5.637
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
Ook bij de overige lasten zijn er schaalvoordelen. De overige lasten per sw-plaats bij
bedrijven met meer dan 2.000 fte zijn half zo hoog als die bij bedrijven met minder dan
S307def 75
250 fte, en zijn éénderde lager dan bij bedrijven met 250 500 fte. Bovendien is de
spreiding bij grotere bedrijven kleiner dan bij kleinere bedrijven.
Tabel 8.2 Verdeling overige lasten per sw-plaats (fte) naar grootte van het sw-bedrijf
(1998 2002)
Minder dan 250 tot 500 500 tot 1000 1.000 tot Meer dan Totaal
250 fte fte fte 2.000 fte 2.000 fte
Minder dan 1.500 Euro 4% 5% 19% 17% 24% 15%
1.500 tot 2.000 Euro 19% 26% 19% 22% 38% 23%
2.000 tot 2.500 Euro 19% 31% 36% 25% 19% 29%
2.500 tot 3.000 Euro 33% 11% 15% 19% 17% 16%
Meer dan 3.000 Euro 26% 27% 11% 17% 2% 17%
Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Totaal aantal
waarnemingen per
grootteklassea) 27 118 150 112 42 449
Gemiddelde 3.671 2.839 2.161 2.274 1.885 2.432
Standaard afwijking 2.660 1.716 728 839 667 1.329
a) Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf
zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
8.2.2 SAMENHANG OVERIGE LASTEN MET KENMERKEN WSW-ERS,
KENMERKEN SW-PLAATSINGEN EN KENMERKEN AMBTELIJK
PERSONEEL
Net als in de voorgaande hoofdstukken bevat deze paragraaf de resultaten van de partiële
analyses. Deze resultaten geven, vanwege mogelijke schijnverbanden, alleen
aanwijzingen voor samenhangen met de hoogte van de overige lasten.
De overige kosten per sw-plaats zijn gemiddeld hoger indien:
- Het aandeel van de werksoort industrie hoger is. Volgens verschillende
gesprekspartners gaan industriële werksoorten inderdaad samen met relatief hoge
indirecte kosten en verkoopkosten.
- Het aandeel Wsw-ers op staf- en overheadfuncties hoger is.
- Het aandeel ingeleende Wiw-ers per sw-plaats hoger is. Een hoger totaal aantal
mensen in het bedrijf zal tot hogere algemene kosten leiden, die dan omgeslagen
worden over een zelfde aantal fte's Wsw-ers.
- De aandelen van financiën en marketing in het ambtelijke personeel hoger zijn.
De overige kosten per sw-plaats zijn gemiddeld lager als:
- Het aandeel van ernstig gehandicapten in zowel het totale werknemersbestand als
in de nieuwe instroom sinds 1-1-1998 hoger is.
- Het aandeel van de Wsw-ers dat langer dan 20 jaar in dienst is hoger is.
S307def 76
- Het aandeel begeleid werkers hoger is. Dit lijkt een logische samenhang.
- Het aandeel van de werksoort groenvoorziening/kwekerij in de interne plaatsingen
hoger is.
8.2.3 RESULTATEN MULTIVARIATE ANALYSE
Er is bij de overige kosten sprake van schaalvoordelen (zie tabel 8.3). Grotere bedrijven
hebben gemiddeld lagere overige kosten per sw-plaats. Verder gaan hogere gemeentelijke
subsidies samen met hogere overige kosten, vermoedelijk doordat relatief hoge kosten
eerder zullen leiden tot exploitatietekorten en dus gemeentelijke bijdragen. In het fixed
effects model leidt begeleid werken tot lagere overige kosten en in het OLS-model vinden
we dat overige subsidies samengaan met lagere overige kosten.
Tabel 8.3 Uitkomsten multivariate analyse op de overige lasten per sw-plaats:
basismodel
Variabelen Invloed op overige lastena)
Fixed effects OLS-model
model
1998-2002 basismodel
Aantal werknemers (jaargemiddelde) - - - -
Gemeentelijke subsidies per sw-plaats + + + +
Overige subsidies per sw-plaats (niet zijnde de Rijkssubsidie, NS - -
maar SPAK, VLW en eventuele exportsubsidies)
% van Wsw-ers in begeleid werken - NS
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het
resultaat statistisch niet significant is.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
Type sw-plaatsingen
De overige kosten per sw-plaats zijn lager wanneer meer sw-ers extern geplaatst zijn. In
tabel 8.4 is te zien dat alle vormen van externe plaatsingen leiden tot lagere overige
kosten per sw-plaats. Een hoger aandeel Wsw-ers op staf- en/of overheadfuncties leidt tot
hogere overige kosten. Dit laatste werd ook gevonden in de partiële analyses. Hoe dit
verband precies loopt, is niet helemaal duidelijk maar wellicht dat bepaalde werksoorten
zowel hoge overige kosten hebben als relatief veel Wsw-ers op staf- en/of
overheadfuncties.
S307def 77
Tabel 8.4 Uitkomsten multivariate analyse op de overige lasten per sw-plaats: type sw-
plaatsing
Variabelen Invloed op overige lastena)
Fixed effects OLS-model
model
1998-2002 (SEOR-enquête)
% van Wsw-ers: intern geplaatstb) 0 0
% van Wsw-ers: groepsgedetacheerd - - - -
% van Wsw-ers: individueel gedetacheerd - - -
% van Wsw-ers: begeleid werken - - -
% van Wsw-ers op staf en/of overheadfuncties + + +
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband.
b) Interne plaatsing is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere typen plaatsingen
uitgedrukt zijn ten opzichte van interne plaatsing. Een plusteken wil dus zeggen dat het betreffende type
plaatsing hogere overige lasten heeft dan interne plaatsing.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven,
analyses SEOR.
Verdeling sw-plaatsingen naar werksoorten
In tabel 8.5 zien we dat er verschillen zijn in de hoogte van de overige lasten naar
werksoort. Interne werksoorten zoals verpakking, administratie en overige industrie
kennen relatief hoge overige lasten per sw-plaats ten opzichte van een buitendienst als
groenvoorziening.
In één interview is gesteld dat het hebben van eigen productie (hiermee worden
werksoorten bedoeld waarvoor, in tegenstelling tot bij loonwerk, machines nodig zijn)
bijvoorbeeld ook leidt tot hogere verkoopkosten en hogere reis- en telefoonkosten.
S307def 78
Tabel 8.5 Uitkomsten multivariate analyse op de overige lasten per sw-plaats:
verdeling sw-ers naar werksoorten
Variabelen Invloed op de overig lastena)
OLS-model
2000-2002 (SEOR-enquête)
Aandeel Wsw-ers in: Groenvoorziening (=referentiecategorie)b) 0
Aandeel Wsw-ers in: Administratie + +
Aandeel Wsw-ers in: Verpakking + +
Aandeel Wsw-ers in: Confectie - -
Aandeel Wsw-ers in: Bouw + +
Aandeel Wsw-ers in: Overige industrie + +
Aandeel Wsw-ers in: Overig + +
a) Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een
negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere
betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband.
b) De werksoort groenvoorziening is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere
werksoorten uitgedrukt zijn ten opzichte van de werksoort groenvoorziening. Een plusteken wil dus
zeggen dat de werksoort hogere overige lasten heeft dan groenvoorziening.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven,
analyses SEOR.
Kenmerken Wsw-ers
Kenmerken van het werknemersbestand bleken in de multivariate analyses vrijwel geen
invloed te hebben op de hoogte van de overige lasten per sw-plaats. Alleen een hoger
aandeel parttimers (met een werkweek van minder dan 36 uur) leidde in het OLS-model
tot lagere overige lasten per sw-plaats. Het is onduidelijk hoe dit verband is te
interpreteren.
8.3 VERSCHILLEN IN OVERIGE LASTEN NAAR TYPE PLAATSING
EN WERKSOORT
We hebben in de enquête aan de sw-bedrijven gevraagd naar overige kosten (anders dan
personeelskosten) voor het detacheren van Wsw-ers (wanneer dit niet in een aparte
afdeling is ondergebracht). Ondanks het relatief kleine aantal antwoorden op deze vraag18
kunnen we enkele globale uitspraken doen over de overige kosten van detacheren.
De overige kosten (anders dan personeelskosten) voor detacheringen bedragen voor de
negen bedrijven die gerespondeerd hebben op de betreffende vraag gemiddeld 600 per
gedetacheerde Wsw-er. In hoeverre dit representatief is voor de totale populatie van sw-
bedrijven is moeilijk aan te geven. Wel bleek ook uit de diepte-interviews dat de meeste
kosten voor detacheren bestaan uit de arbeidskosten van de Wsw-ers en de arbeidskosten
18 De vraag naar de overige kosten voor detacheringen (voorzover deze niet via een aparte divisie
of werksoort verlopen) is door 9 bedrijven beantwoord.
S307def 79
van het niet-gesubsidieerde personeel dat zich bezig houdt met detacheringen. Overige
kosten worden maar weinig gemaakt voor detacheringen.
8.4 OVERIGE FACTOREN
Uit de interviews is gebleken dat de overige kosten in hoge mate worden beïnvloed door
het saldo van rentelasten en baten. Een drietal bezochte bedrijven met relatief lage
overige kosten per sw-plaats hebben een positief rentesaldo (ontvangen meer rente dan
dat zij betalen) doordat ze omvangrijke reserves hebben opgebouwd (in één geval door de
verkoop van een pand, in twee andere gevallen door exploitatieoverschotten in het
verleden). Een ander bedrijf met een omvangrijke lening die door de gemeente(n) is
verstrekt (deze was nodig door ongelukkige managementbeslissingen in het verleden),
betaalt weer veel rente en heeft daardoor overige kosten die aanzienlijk boven het
gemiddelde liggen. Zo is te zien dat specifieke factoren een grote rol kunnen spelen bij
deze kostencomponent.
Een bedrijf dat is bezocht heeft enkele typen seizoensproductie en moet daarvoor een
bepaalde tijd van te voren de benodigde grondstoffen inkopen. Deze inkopen moeten
worden voorgefinancierd en leiden ook tot (hogere) rentelasten.
Een ander bedrijf geeft aan geen uitgebreid marketing- en verkoopkantoor te hebben. De
leiding stimuleert dat werkleiders `selfsupporting' zijn en hun eigen opdrachtgevers
zoeken en vinden op de deels lokale markt. Werkleiders worden op die manier beter bij
hun product betrokken en worden meer kosten- en opbrengstenbewust gemaakt.
8.5 SLOTBESCHOUWING
De overige lasten bedragen in de periode 1998 2002 gemiddeld 2.432 per sw-plaats.
De belangrijkste componenten van deze kostenpost zijn de algemene kosten (53 procent)
en het saldo van rentelasten en baten (21 procent).
De overige lasten per sw-plaats zijn bij kleinere bedrijven aanzienlijk hoger dan bij
grotere bedrijven, wat wijst op schaalvoordelen. Dit blijkt zowel uit de beschrijvende als
de multivariate analyses.
Een hoger aandeel van detacheringen en begeleid werken in het totaal aantal sw-
plaatsingen leidt tot significant lagere overige kosten per sw-plaats. Dit betekent dat
interne plaatsingen samengaan met relatief hoge overige kosten per sw-plaats. Begeleid
werken gaat wel samen met aanzienlijke kosten voor de begeleiding door een jobcoach en
met kosten voor de loonkostenvergoedingen aan reguliere werkgevers19.
Interne werksoorten zoals verpakking, administratie en overige industrie kennen relatief
hoge overige lasten per sw-plaats ten opzichte van een buitendienst als groenvoorziening.
19 Tijdens de workshop is gebleken dat SW-bedrijven deze kosten onder verschillende posten
boeken. We behandelen de kosten voor begeleid werken in het volgende hoofdstuk.
S307def 80
Het saldo van rentelasten en baten heeft een belangrijke invloed op de totale overige
kosten per sw-er. Sommige bedrijven hebben omvangrijke reserves en ontvangen per
saldo rente, terwijl andere bedrijven hoge rentelasten hebben. Specifieke factoren liggen
in een aantal gevallen hieraan ten grondslag.
De overige kosten zijn door sw-bedrijven te beïnvloeden door de keuze voor werksoorten
en type plaatsingen, maar ook door de algehele begrotingspolitiek en de profilering van
het sw-bedrijf. We hebben bijvoorbeeld drie bedrijven bezocht die zelf aangeven zeer
kostenbewust te opereren, wat volgens de beschikbare cijfers inderdaad leidt tot
substantieel lagere overige kosten per sw-plaats dan bij een aantal andere bezochte
bedrijven. Tegelijkertijd zien we bij twee van deze bedrijven ook een lager dan
gemiddelde toegevoegde waarde. Één bedrijf noemt zichzelf `low-profile', en dit uit zich
in de cijfers dan ook in lage kostenniveaus voor overige kosten, maar ook voor
huisvestings- en kapitaalkosten en de kosten voor ambtelijk personeel.
S307def 81
S307def 82
9 BEGELEID WERKEN
9.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk zullen we specifiek ingaan op de kosten en opbrengsten van begeleid
werken. Hiervoor zijn twee redenen. De eerste reden is dat bij begeleid werken geen
sprake is van opbrengsten voor sw-bedrijven volgens de definitie die door ons in dit
rapport wordt gehanteerd. Begeleid werken levert namelijk geen toegevoegde waarde
(bruto omzet minus verbruikskosten) op voor sw-bedrijven. Aan de kostenkant hebben
sw-bedrijven ook geen arbeidskosten voor begeleid werkers en zijn er voor de sw-
bedrijven geen directe kapitaal- en huisvestingskosten voor de begeleid werkers. Wat zijn
dan wel de kosten van begeleid werkers vanuit het gezichtspunt van de sw-bedrijven? In
dit hoofdstuk onderscheiden wij de volgende kostenposten:
- De arbeidskosten van het ambtelijke personeel dat zich bezighoudt met begeleid
werken. Dit is onder te verdelen in kosten die verband houden met de rol van
uitvoerder van de regeling begeleid werken en de kosten die verband houden met
de rol van begeleidingsorganisatie20. De rol van uitvoerder betreft bijvoorbeeld het
voeren van intake-gespekken met Wsw-ers die voor begeleid werken zijn
geïndiceerd, het toeleiden van deze personen naar een begeleidingsorganisatie, het
contracteren van begeleidingsorganisaties en soms ook het onderhandelen met
werkgevers over de hoogte van de loonkostenvergoeding. De rol van
begeleidingsorganisatie omvat onder andere het zoeken naar een passende baan en
de jobcoaching.
- De kosten van het inhuren van externe begeleidingsorganisaties.
- De kosten van loonkostenvergoedingen aan de reguliere werkgevers en de kosten
van eventuele werkplekaanpassingen;
- De kapitaal- en huisvestingskosten voor het ambtelijke personeel dat zich
bezighoudt met begeleid werken (bijvoorbeeld computers en kantoorruimte);
- Andere kosten verbonden aan de rol van uitvoerder en/of de rol van
begeleidingsorganisatie.
De tweede reden om begeleid werken apart te behandelen is dat tijdens het onderzoek
duidelijk is geworden dat sw-bedrijven bepaalde kosten voor begeleid werken,
bijvoorbeeld de kosten van de loonkostenvergoedingen en de kosten van de inhuur van
externe begeleidingsorganisaties, onder verschillende posten boeken. Omdat niet bekend
is onder welke financiële posten de verschillende kosten voor begeleid werken precies
zijn opgenomen, is het moeilijk om op basis van de resultaten van de analyses in de
voorgaande hoofdstukken duidelijke uitspraken over de kosten voor begeleid werken te
doen. We zullen ons in dit hoofdstuk daarom ook voornamelijk baseren op de uitkomsten
20 Er zijn maar enkele sw-bedrijven die niet de rol van uitvoerder van begeleid werken vervullen
(en ook niet de Rijkssubsidie voor de begeleid werkers ontvangen). Verder heeft 43 procent
van de sw-bedrijven een eigen begeleidingsorganisatie voor begeleid werken in het kader van
de Wsw. Zie hiervoor bijlage 2.
S307def 83
van onze enquête onder sw-bedrijven aangevuld met informatie uit de interviews en de
workshop (zie paragraaf 9.3).
We starten in paragraaf 9.2 echter met een korte samenvatting van de resultaten met
betrekking tot begeleid werken zoals die in de voorgaande hoofdstukken naar voren zijn
gekomen.
9.2 RESULTATEN UIT DE VOORGAANDE HOOFDSTUKKEN
In deze paragraaf zetten we wat betreft begeleid werken de resultaten uit de voorgaande
hoofdstukken op een rijtje.
Toegevoegde waarde
Volgens de gebruikte definitie van toegevoegde waarde levert begeleid werken geen
toegevoegde waarde op voor sw-bedrijven. Je zou dan verwachten dat de toegevoegde
waarde voor het sw-bedrijf per sw-plaats (inclusief begeleid werkers) lager is naarmate er
meer Wsw-ers in begeleid werken worden geplaatst. Dit resultaat vonden we niet terug in
de analyses op de toegevoegde waarde per sw-plaats. De reden hiervoor is vrijwel zeker
dat de meeste bedrijven maar een klein aantal begeleid werkers hebben en dit dan
(eventueel vanwege leegloop) nauwelijks invloed heeft op de gemiddelde toegevoegde
waarde per sw-plaats.
Arbeidskosten Wsw-ers
Voor Wsw-ers die begeleid werken zijn de arbeidskosten Wsw-ers voor het sw-bedrijf
nihil. De begeleid werkers komen namelijk in dienst bij een reguliere werkgever die hun
loon betaalt. In de analyses (zie hoofdstuk 4) hebben we ook gevonden dat een hoger
aandeel begeleid werkers tot lagere arbeidskosten van Wsw-ers per sw-plaats leidt.
De vergoedingen die sw-bedrijven aan reguliere werkgevers betalen als compensatie voor
het lagere prestatieniveau van de Wsw-er kunnen als arbeidskosten worden aangemerkt.
In één interview bleek dat men deze vergoeding ook onderbrengt in de post arbeidskosten
Wsw-ers. Maar zelfs dan zou dit nog steeds tot lagere arbeidskosten per sw-plaats leiden
(aangenomen dat sw-bedrijven maar een deel van het loon van een begeleid werker
vergoeden aan de reguliere werkgever).
Arbeidskosten ambtelijk personeel
In het fixed effects model vonden we dat de arbeidskosten voor ambtelijk personeel per
sw-plaats lager zijn naarmate een groter deel van de Wsw-ers via begeleid werken is
geplaatst (zie hoofdstuk 5). Dit verband werd niet gevonden in de multivariate analyses
op basis van de enquêtegegevens. Het is dus niet duidelijk in hoeverre de totale
arbeidskosten ambtelijk personeel voor begeleid werken afwijken van die voor interne
plaatsingen en detacheringen. De gemiddelde case-load voor jobcoaches begeleid werken
bedraagt 19 begeleid werkers, wat minder dan de helft is van de case-load voor
werkleiders en detacheringsconsulenten. Dit geeft aan dat de kosten voor de directe
begeleiding van begeleid werkers hoger zijn dan voor andere type plaatsingen.
S307def 84
Huisvestings-, kapitaal- en overige kosten
Voor de kapitaalkosten en de overige kosten vinden we verbanden die op voorhand
werden verwacht: een hoger aandeel begeleid werkers leidt tot lagere kapitaalkosten en
lagere overige kosten per sw-plaats voor het sw-bedrijf. Voor huisvestingskosten vinden
we een tegengesteld verband: een hoger aandeel begeleid werkers gaat samen met hogere
huisvestingskosten per sw-plaats. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de besparing
op huisvestingskosten van (het in veel gevallen kleine aantal) begeleid werkers teniet
wordt gedaan door de extra huisvesting die nodig is voor de uitvoerings- en/of
begeleidingsorganisatie voor begeleid werken (zie hoofdstuk 6).
9.3 KOSTEN VAN BEGELEID WERKEN
In deze paragraaf zullen we op basis van de enquêtegegevens de kosten van begeleid
werken voor sw-bedrijven nader in beschouwing nemen. De resultaten zijn gebaseerd op
de gegevens van 64 sw-bedrijven. Veruit de meeste van deze bedrijven, 94 procent, krijgt
de volledige Rijkssubsidie voor begeleid werken en vervult de rol van uitvoerder van
begeleid werken. Dit betekent bijvoorbeeld dat deze sw-bedrijven de contracten afsluiten
met de begeleidingsorganisatie(s). Wat betreft de begeleiding is er de keus tussen het
inschakelen van één of meer externe begeleidingsorganisaties of het inschakelen van een
eigen begeleidingsorganisatie. In het laatste geval vervult het sw-bedrijf ook de rol van
begeleidingsorganisatie, waartoe ook het zoeken naar passende banen voor begeleid
werkers kan behoren. Van de sw-bedrijven heeft 43 procent een eigen
begeleidingsorganisatie voor begeleid werken Wsw. Dat een sw-bedrijf zelf een
begeleidingsorganisatie heeft, sluit evenwel niet uit dat daarnaast ook één of meer externe
begeleidingsorganisaties worden ingehuurd.
9.3.1 KOSTEN VAN UITVOERING EN BEGELEIDING
We hebben bedrijven gevraagd hoeveel ambtelijke en andere medewerkers in 2003 zijn
ingezet voor begeleid werken. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de twee mogelijke
rollen die een bedrijf kan spelen bij begeleid werken: de rol van uitvoerder van de
regeling en de rol van begeleidingsorganisatie.
In tabel 9.1 hebben we de uitkomsten weergegeven waarbij het aantal medewerkers dat
zich bezighoudt met begeleid werken is uitgedrukt als verhoudingsgetal ten opzichte van
het aantal geplaatste Wsw-ers in begeleid werken. Hierdoor krijgen we enigszins
`vreemde' uitkomsten als één medewerker van het overig gesubsidieerd personeel per
2.700 begeleid werkers. Het mag duidelijk zijn dat geen enkel bedrijf 2.700 begeleid
werkers heeft. Het gaat hier dan ook niet zozeer om de hoogte van de getallen op zich,
maar meer om inzicht te krijgen in welk type medewerkers door sw-bedrijven wordt
ingezet voor de rol van uitvoerder en voor de rol van begeleidingsorganisatie. Zo kunnen
we dus concluderen dat er vrijwel geen overig gesubsidieerd personeel en overig
personeel (de derde en vierde rij in de tabel) wordt ingezet voor begeleid werken. In de
meeste gevallen worden de werkzaamheden voor begeleid werken door niet-
gesubsidieerd personeel verricht.
We hebben in de tabel zowel de totale respons weergegeven als alleen de respons van sw-
S307def 85
bedrijven met ten minste tien geplaatste begeleid werkers. Aangenomen mag worden dat
de gegevens voor de sw-bedrijven met minimaal tien geplaatste begeleid werkers
betrouwbaarder zijn dan die van de andere bedrijven21.
De verhouding tussen het aantal ingezette medewerkers voor begeleid werken en het
aantal begeleid werkers is voor de totale respons over het algemeen lager dan voor de
selectie van bedrijven met tenminste tien begeleid werkers. Voor de laatstgenoemde
groep geldt een verhouding van (in totaal) één ingezette medewerker (fte) op 24 begeleid
werkers voor zowel de rol van uitvoerder als de rol van begeleidingsorganisatie. Voor de
totale groep bedrijven bedragen de verhoudingen 1:16 voor de uitvoering en 1:13 voor de
begeleiding. Dit duidt op schaalvoordelen voor bedrijven met relatief veel begeleid
werkers: de arbeidskosten voor de rol van uitvoerder en de rol van
begeleidingsorganisatie zijn per begeleid werker lager als het aantal begeleid werkers
boven een bepaald niveau uitkomt.
Voor alle sw-plaatsingen ligt de gemiddelde verhouding tussen het aantal ambtelijke
medewerkers en het aantal Wsw-ers op ongeveer 1:11 (niet zichtbaar in de tabel, is
afgeleid uit het CBS-bestand). Indien we alleen kijken naar de rol van uitvoerder van
begeleid werken, dan geldt er voor begeleid werken dus een hogere verhouding (1:21
voor de totale respons). Inclusief de begeleiding komt de totale verhouding tussen
ambtelijke medewerkers en het aantal begeleid werkers voor bedrijven met een eigen
begeleidingsorganisatie ook ongeveer uit op 1:11. Dit is exclusief de algemene overhead
van sw-bedrijven die nog zou kunnen worden toegerekend aan begeleid werken. Dit duidt
in de huidige omstandigheden, met relatief veel bedrijven met een klein aantal
plaatsingen begeleid werken, dus wederom op kleine verschillen in kosten van ambtelijk
personeel tussen begeleid werken en het gemiddelde voor alle sw-plaatsingen. Bij grotere
aantallen plaatsingen begeleid werken zouden echter schaalvoordelen een rol kunnen
gaan spelen.
21 Dit zien we ook in de respons op de vragen naar het ingezette personeel voor begeleid werken.
Vrijwel alle bedrijven met minimaal tien plaatsingen via begeleid werken hebben deze vragen
beantwoord. Bij de bedrijven met minder dan tien plaatsingen is bij deze vragen sprake van een
relatief hoge non-respons.
S307def 86
Tabel 9.1 Aantal en soort medewerkers ingezet voor de rol van uitvoerder begeleid
werken en/of de rol van begeleidingsorganisatie in verhouding tot het aantal
begeleid werkers (in fte's), 2003
Totale respons Alleen bedrijven met minstens 10
begeleid werkers in 2003
Soort medewerkers ingezet
voor begeleid werken/aantal Uitvoering Begeleidinga) Uitvoering Begeleidinga)
BW-ers
Verhouding aantal fte's niet-
gesubsidieerd personeel : 1 : 21 1 : 22 1 : 33 1 : 41
aantal BW-ers
Verhouding aantal fte's Wsw- 1 : 113 1 : 131 1 : 114 1 : 1.240
ers : aantal BW-ers
Verhouding aantal fte's overige
gesubsidieerd personeel (Wiw, 1 : 2.700 1 : 162 1 : 2.347 1 : 118
ID) : aantal BW-ers
Verhouding aantal fte's overig 1 : 249 1 : 170 1 : 469 1 : 124
personeel : aantal BW-ers
Verhouding totaal aantal 1 : 16 1 : 13 1 : 24 1 : 24
ingezette fte's : aantal BW-ers
Aantal respondenten 38 16 14 8
a) Geldt alleen voor bedrijven met eigen begeleidingsorganisatie. Vandaar dat het aantal respondenten
ongeveer de helft van het totaal aantal respondenten bedraagt.
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
9.3.2 ANDERE KOSTEN VOOR BEGELEID WERKEN
We hebben in de enquête aan de sw-bedrijven tevens gevraagd naar andere kosten (anders
dan personeelskosten) in verband met de uitvoering van begeleid werken en met de rol
van begeleidingsorganisatie. Ondanks het relatief kleine aantal antwoorden op deze
vragen kunnen we enkele globale uitspraken doen over de andere kosten voor begeleid
werken.
In tabel 9.2 zijn de overige kosten per begeleid werker weergegeven. Evenals in tabel 9.1
tonen we weer de totale respons en de respons van bedrijven met minimaal tien geplaatste
begeleid werkers. Hierbij onderscheiden we bedrijven die de begeleid werken regeling
uitvoeren en daarnaast een eigen begeleidingsorganisatie hebben (en eventueel ook
externe begeleidingsorganisaties inhuren) en bedrijven die de begeleid werken regeling
uitvoeren en voor de begeleiding van geplaatste begeleid werkers uitsluitend externe
begeleiding inhuren.
De totale overige kosten voor begeleid werken variëren gemiddeld ruwweg van 14.000
tot 15.000 per begeleid werker. De belangrijkste componenten zijn de betaalde
loonkostenvergoeding aan de werkgevers ( 6.000 9.500 per plaatsing begeleid werken)
en het inhuren van externe begeleidingsorganisaties en/of jobcoaches ( 2.400 3.200 per
plaatsing). Voor bedrijven met een eigen begeleidingsorganisatie zitten de kosten van
begeleiding overigens deels in de in paragraaf 9.3.1 behandelde kosten van ambtelijk
personeel. Alle genoemde bedragen zijn op jaarbasis.
S307def 87
Tabel 9.2 Andere kosten (anders dan personeelskosten) voor de rol van uitvoerder
begeleid werken en/of de rol van begeleidingsorganisatie per begeleid
werker, 2003
Totale respons Alleen bedrijven met minstens 10
begeleid werkers in 2003
Kosten uitvoering Kosten Kosten uitvoering Kosten
begeleidinga) begeleidinga)
Kosten per begeleid werker Bedrijven Bedrijven Bedrijven Bedrijven
per jaar met een zonder eigen met een zonder eigen
eigen begeleidings eigen begeleidings
begeleidings organisatie begeleidings organisatie
organisatie organisatie
Kantoorkosten 62 136 8 69 170 8
Reiskosten 41 37 111 7 37 1
Betaalde loonkostensubsidie 8.178 6.164 1.429 8.429 6.279 880
aan reguliere werkgever
Werkplekaanpassingen 18 410 8 17 37 10
Inhuren
begeleidingsorganisatie / 2.099 3.244 366 2.274 2.896 210
jobcoaches / derden
Overige kosten 1.583 4.847 1.418 1.667 4.604 283
Totale andere kosten in het 11.980 14.838 3.340 12.463 14.023 1.392
kader van begeleid werken
Aantal respondenten 20 16 9 9 4 3
a) Geldt alleen voor bedrijven met eigen begeleidingsorganisatie. Voor sw-bedrijven met een eigen
begeleidingsorganisatie moeten de kolom kosten uitvoering en de kolom kosten begeleiding bij elkaar
worden opgeteld om te komen tot de totale kosten.
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
9.3.3 TOTALE KOSTEN VAN BEGELEID WERKEN
Wat betreft de opbouw van de kosten van een plaatsing begeleid werken kan het volgende
worden gezegd:
- Begeleid werken levert geen toegevoegde waarde op voor sw-bedrijven. De
begeleid werkers zijn immers niet productief in het sw-bedrijf, maar bij de
reguliere werkgever waar zij werken.
- Ook de arbeidskosten voor Wsw-ers voor een begeleid werken plaatsing zijn voor
de sw-bedrijven nihil.
- De directe begeleidingskosten voor begeleid werken zijn hoger dan voor interne
plaatsingen en detacheringen. Uit dit hoofdstuk komt een beeld dat onder de
huidige omstandigheden de totale kosten van ambtelijk personeel voor begeleid
werken niet veel afwijken van het gemiddelde voor alle sw-plaatsen. Een ruime
berekening leert dat de kosten van ambtelijk personeel voor begeleid werken op
maximaal circa 6.500 per begeleid werker liggen. Dit is als volgt afgeleid. Stel
dat de arbeidskosten van een begeleider van een sw-er gemiddeld 50.000 per jaar
is. Delen we dit door de gemiddelde caseload voor respectievelijk begeleid werken
(19) en interne plaatsingen/ detacheringen (44) dan hebben we een indicatie van
S307def 88
directe begeleidingskosten. Voor begeleid werken zijn die kosten dan per plaatsing
ongeveer 1.500 hoger dan voor de andere type plaatsingen. Gaan we uit van de
gemiddelde ambtelijke arbeidkosten van 5.000 (zie hoofdstuk 5) en gaan we
ervan uit dat de ambtelijke arbeidskosten anders dan voor de directe begeleiding
voor begeleid werken niet belangrijk afwijken van het gemiddelde, dan komen we
op een bedrag van 6.500 voor begeleid werken.
- De (directe) huisvestings- en kapitaalkosten voor een begeleid werken plaatsing
voor een sw-bedrijf zijn marginaal. Huisvestings- en kapitaalkosten (bij de
begeleidingsorganisatie) zitten wel verdisconteerd in de vergoeding aan de
begeleidingsorganisatie voor de jobcoaching. Verder moeten ook voor het
personeel dat begeleid werken uitvoert dergelijke kosten worden gemaakt. Uit de
multivariate analyses komt niet direct een duidelijk verband tussen deze kosten en
het aandeel geplaatste Wsw-ers via begeleid werken. Dit heeft vrijwel zeker te
maken met het vaak kleine aantal begeleid werkers.
- Andere kosten zijn onder andere de kosten van de begeleiding (job coaching) en de
loonkostenvergoedingen aan werkgevers. De totale overige kosten hebben we
becijferd op gemiddeld 14.000 à 15.000 per plaatsing begeleid werken.
Dit geeft voor een plaatsing begeleid werken een indicatie voor de gemiddelde kosten van
20.500 tot 21.500, opgebouwd uit 14.000 tot 15.000 aan kosten voor begeleiding
en loonkostensubsidie plus 6.500 voor arbeidskosten ambtelijk personeel.
Onduidelijk is in hoeverre de voorfinanciering van trajecten van mensen die in een traject
richting begeleid werken zitten in deze cijfers zijn opgenomen. Er mag echter worden
aangenomen dat de vergoedingen betaald aan begeleidingsorganisaties inclusief de kosten
zijn voor mensen die in een voortraject zitten.
Het resultaat, op basis van de enquête, voor de gemiddelde loonkostenvergoeding per
begeleid werker lijkt enigszins aan de lage kant. Anderzijds is bij de arbeidskosten
ambtelijk personeel voor begeleid werken uitgegaan van een relatief hoog kostenniveau;
iets wat je op voorhand niet zou verwachten. Al met al lijken de netto kosten per plaatsing
begeleid werken aanmerkelijk lager te zijn dan de gemiddelde netto kosten voor alle sw-
plaatsen van tegen de 24.000 (zie voor dit laatste cijfer het volgende hoofdstuk).
Dit heeft mogelijk te maken met het feit dat de `gemakkelijkste' kandidaten als eerste via
begeleid werken zijn geplaatst. Bij uitbreiding van het aantal plaatsingen begeleid werken
tot `minder makkelijke' kandidaten is mogelijk meer begeleiding en
loonkostenvergoeding per begeleid werker nodig. Ook de werving van arbeidsplaatsen zal
dan mogelijk meer kosten met zich mee brengen dan in de huidige situatie.
S307def 89
10 HET SALDO VAN KOSTEN EN TOEGEVOEGDE
WAARDE: DE NETTO KOSTEN PER SW-PLAATS
10.1 INLEIDING
De netto kosten zijn gedefinieerd als het saldo van alle in de voorgaande hoofdstukken
behandelde kostenposten verminderd met de toegevoegde waarde. De Rijkssubsidie en
gemeentelijke subsidies die de netto kosten zouden moeten afdekken zijn hierin niet
opgenomen, evenals de loonkostensubsidies als SPAK en VLW. We behandelen dus de
netto kosten vóór subsidies. Ook de overige opbrengsten zijn overigens buiten
beschouwing gelaten. De netto kosten zijn ook weer per bedrijf gedeeld door het
jaargemiddelde van het aantal Wsw-ers in fte's.
In dit hoofdstuk analyseren we direct de post netto kosten per sw-plaats op dezelfde wijze
als in de voorgaande hoofdstukken. Daarnaast bundelen we de informatie uit de
voorgaande hoofdstukken over de afzonderlijke componenten van de netto kosten om zo
tot eindconclusies te komen over de kosten en opbrengsten per sw-plaats.
10.2 NETTO KOSTEN IN DE TIJD
De netto kosten bedragen in de periode 1998 2002 gemiddeld 23.939 per sw-plaats
en zijn tussen 1998 en 2002 gedaald (zie tabel 10.1). Met name in het jaar 2000 is ten
opzichte van 1999 sprake van een aanzienlijke afname. De variatie in de netto kosten is in
de onderzoeksperiode weinig veranderd en is bovendien veel kleiner dan de spreiding in
de meeste afzonderlijke kostencomponenten.
Tabel 10.1 Verdeling netto kosten per sw-plaats (in fte) per jaar
1998 1999 2000 2001 2002 Totaal
Minder dan 23.000 Euro 19% 20% 29% 34% 36% 27%
23.000 tot 24.000 Euro 20% 18% 32% 32% 23% 25%
24.000 tot 25.000 Euro 24% 26% 21% 20% 23% 23%
25.000 tot 26.000 Euro 19% 22% 9% 8% 8% 13%
Meer dan 26.000 Euro 19% 14% 9% 7% 11% 12%
Totaal aantal bedrijven per jaar 91 90 90 89 89 449
Gemiddelde 24.448 24.465 23.653 23.523 23.590 23.939
Standaard afwijking 2.280 1.876 1.834 1.788 1.945 1.991
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven
met laagste netto kosten per sw-plaats 22.831 21.326 20.248 20.074 20.423 20.406
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven
met hoogste netto kosten per sw-plaats 28.327 27.889 26.936 26.602 27.054 27.606
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def 90
Tabel 10.2 bevat informatie over de opbouw van de gemiddelde netto kosten per sw-
plaats en over veranderingen hierin door de jaren heen. De belangrijkste veranderingen
zijn de gestage toename van de toegevoegde waarde in de tijd en de afname van de
arbeidskosten van Wsw-ers. Dit laatste wordt veroorzaakt door de omvangrijke nieuwe
instroom van werknemers in de onderzoeksperiode. Een deel van deze afname in de netto
kosten wordt teniet gedaan door een toename van de kosten voor ambtelijk personeel per
sw-plaats en een toename van de huisvestingskosten per sw-plaats.
Tabel 10.2 De opbouw van de netto kosten per sw-plaats (in fte) per jaar (in )
1998 1999 2000 2001 2002 Totaal
Arbeidskosten Wsw-ers 24.032 24.134 23.735 23.657 23.311 23.776
Arbeidskosten ambtelijk personeel 4.670 4.822 4.958 5.113 5.411 4.993
Huisvestingskosten 1.273 1.270 1.253 1.340 1.433 1.313
Overige kapitaalkosten 1.316 1.275 1.245 1.207 1.217 1.252
Overige kosten 2.561 2.683 2.375 2.206 2.333 2.432
Toegevoegde waarde 9.405 9.717 9.914 9.999 10.114 9.828
Netto kosten 24.448 24.465 23.653 23.523 23.590 23.939
Bron:CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
10.3 NETTO KOSTEN NAAR BEDRIJFSOMVANG
In de voorgaande hoofdstukken is meermalen aangegeven dat er samenhangen bestaan
tussen de hoogte van met name kostencomponenten en de bedrijfsomvang. Uit tabel 10.3
kunnen we echter opmaken dat in de beschrijvende analyse de netto kosten per sw-plaats
niet duidelijk samenhangen met de bedrijfsomvang. Weliswaar zien we voor de groep
kleinste bedrijven van minder dan 250 werknemers (in fte) gemiddeld lage netto kosten,
maar voor de overige groepen is geen duidelijk patroon waarneembaar in de gemiddelde
netto kosten per sw-plaats.
S307def 91
Tabel 10.3 Verdeling netto kosten per sw-plaats (in fte) naar grootte van het sw-bedrijf
(1998 2002)
Minder dan 250 tot 500 500 tot 1.000 1.000 tot Meer dan Totaal
250 fte fte fte 2.000 fte 2.000 fte
Minder dan 23.000 Euro 63% 20% 34% 21% 19% 27%
23.000 tot 24.000 Euro 22% 28% 27% 19% 24% 25%
24.000 tot 25.000 Euro 15% 23% 21% 25% 29% 23%
25.000 tot 26.000 Euro 0% 14% 10% 19% 17% 13%
Meer dan 26.000 Euro 0% 16% 8% 16% 12% 12%
Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Totaal aantal
waarnemingen per 27 118 150 112 42 449
grootteklassea)
Gemiddelde 22.303 24.299 23.542 24.400 24.167 23.939
Standaard afwijking 1.562 1.737 1.905 2.269 1.646 1.991
a) Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf
zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
In tabel 10.4 is de opbouw van de netto kosten naar bedrijfsomvang weergegeven.
Eventuele nadelen die grotere bedrijven in de toegevoegde waarde hebben, lijken vrijwel
geheel te worden gecompenseerd door voordelen van grotere bedrijven in bepaalde
kostenposten. De kleinste bedrijven (tot 250 fte) hebben weliswaar een uiterst hoge
gemiddelde toegevoegde waarde per sw-plaats, maar hebben gelijktijdig ten opzichte van
grotere bedrijven relatief hoge huisvestings-, kapitaal- en overige kosten. Tussen de
andere groepen bedrijven zijn er niet zulke grote verschillen, maar er is nog wel sprake
van een licht dalende tendens van de toegevoegde waarde en de huisvestings-, kapitaal-
en overige kosten met het toenemen van de bedrijfsomvang. Daarnaast nemen de
arbeidskosten van Wsw-ers toe met het toenemen van de bedrijfsomvang.
Per saldo hebben de enkele bedrijven tot 250 fte gemiddeld de laagste netto kosten per
sw-plaats. Voor de overige groepen bedrijven liggen de gemiddelde netto kosten dicht bij
elkaar in de buurt.
S307def 92
Tabel 10.4 De opbouw van de netto kosten (in ) per sw-plaats (in fte) naar
bedrijfsomvang
Minder dan 250 tot 500 tot 1.000 tot Meer dan Totaal
250 fte 500 fte 1.000 fte 2.000 fte 2.000 fte
Arbeidskosten Wsw-ers 23.504 23.454 23.695 24.126 24.205 23.776
Arbeidskosten ambtelijk personeel 4.945 4.910 5.069 4.959 5.074 4.993
Huisvestingskosten 1.785 1.429 1.316 1.122 1.184 1.313
Overige kapitaalkosten 1.734 1.403 1.199 1.152 977 1.252
Overige kosten 3.671 2.839 2.161 2.274 1.885 2.432
Toegevoegde waarde 13.336 9.737 9.899 9.234 9.157 9.828
Netto kosten 22.303 24.299 23.542 24.400 24.167 23.939
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
In tabel 10.5 zijn wat betreft de bedrijfsomvang de resultaten van de multivariate analyses
uit de voorgaande hoofdstukken nog eens op een rijtje gezet. De laatste regel bevat de
uitkomsten van de (multivariate) analyses die direct op de netto kosten zijn uitgevoerd.
We zien bij het fixed effects model hetzelfde beeld als in tabel 10.4. Grotere bedrijven
hebben gemiddeld lagere kosten, maar ook gemiddeld een lagere toegevoegde waarde
dan kleinere bedrijven. Per saldo heeft dit (gecorrigeerd voor andere factoren) voor
grotere bedrijven lagere netto kosten tot gevolg. In het OLS-model voor de netto kosten
vinden we dit resultaat niet en is de coëfficiënt zelfs tegengesteld. Het OLS-model wijst
op schaalvoordelen bij de huisvestings-, kapitaal-, en overige kosten (per sw-plaats). De
hoogte van de netto kosten vertoont in dit model dus geen significante samenhang met de
bedrijfsomvang. De relatie tussen netto kosten en bedrijfsomvang lijkt dus meer op
veranderingen in de omvang van een sw-bedrijf betrekking te hebben dan op verschillen
in bedrijfsomvang tussen sw-bedrijven op enig moment.
Tabel 10.5 Samenhang tussen opbrengsten en kostencomponenten per sw-plaats en
de bedrijfsomvang (resultaten multivariate analyses)
Bedrijfsgrootte (Aantal werknemers in fte, jaargemiddelde)
Fixed effects model OLS-model
Arbeidskosten Wsw-ers - - NS
Arbeidskosten ambtelijk personeel - - NS
Huisvestingskosten NS - -
Overige kapitaalkosten - - - -
Overige kosten - - - -
Toegevoegde waarde - - NS
Netto kosten - - NS
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def 93
10.4 NETTO KOSTEN NAAR TYPE PLAATSING
In de voorgaande hoofdstukken is ook steeds ingegaan op verschillen in de toegevoegde
waarde en de kostencomponenten tussen typen plaatsingen, dat wil zeggen interne
plaatsingen, groepsdetacheringen, individuele detacheringen en begeleid werken. De
gevonden samenhangen zijn in tabel 10.6 op een rijtje gezet.
De laatste regel bevat de uitkomsten van de (multivariate) analyses die direct op de netto
kosten zijn uitgevoerd. Hieruit blijkt dat een hoger aandeel groepsdetacheringen en een
hoger aandeel plaatsingen via begeleid werken leiden tot lagere dan gemiddelde netto
kosten per sw-plaats. Bij de groepsdetacheringen komt dit door een hoger dan gemiddelde
toegevoegde waarde, lager dan gemiddelde arbeidskosten van Wsw-ers en lager dan
gemiddelde overige kosten per sw-plaats. Voor groepsdetacheringen zijn de
huisvestingskosten (in beide modellen) en de overige kapitaalkosten (in het fixed effects
model) niet significant lager dan voor interne plaatsingen. De reden hiervoor is dat
groepsgedetacheerden meer of minder regelmatig in het sw-bedrijf werkzaam kunnen zijn
als er geen werk is op locatie. Een hoger aandeel plaatsingen via begeleid werken leidt tot
lager dan gemiddelde arbeidskosten voor Wsw-ers, lagere kapitaalkosten en lagere
overige kosten. Daar staan wat hoger dan gemiddelde huisvestingskosten tegenover. Voor
een mogelijke verklaring voor deze onverwachte samenhang tussen het aandeel begeleid
werkers en de huisvestingskosten verwijzen we naar hoofdstuk 6.
De resultaten wijzen erop dat er in de huidige situatie geen samenhang bestaat tussen het
aandeel individuele detacheringen en de hoogte van de netto kosten per sw-plaats. Voor
individuele detacheringen vinden we in zowel het fixed effects model als het OLS-model
geen significante relatie met de netto kosten. Wel zijn de coëfficiënten negatief, wat wijst
op kostenvoordelen ten opzichte van interne plaatsingen. Het heeft er de schijn van dat de
wat hogere arbeidskosten voor Wsw-ers bij individuele detacheringen precies worden
gecompenseerd door de lagere huisvestings-, kapitaal- en overige kosten. De samenhang
tussen het aandeel individuele detacheringen en de arbeidskosten voor Wsw-ers wordt
veroorzaakt doordat individueel gedetacheerden veelal mensen uit de doelgroep van vóór
1998 zijn. Deze mensen verdienen een relatief hoog salaris. Verder gaat individuele
detachering vaak samen met een relatief hoog functieniveau.
De conclusie uit de multivariate analyses is dus dat in ieder geval een hoger aandeel van
begeleid werken leidt tot relatief lage netto kosten per sw-plaats. Er bestaan geen
significante verschillen in netto kosten per sw-plaats tussen interne plaatsingen en
individuele detacheringen. Voor groepsdetacheringen geeft het fixed effect model
aanwijzingen voor kostenvoordelen ten opzichte van interne plaatsingen.
S307def 94
Tabel 10.6 Samenhang tussen opbrengsten en kostencomponenten per sw-plaats en
de verdeling van het aantal sw-plaatsen naar type (resultaten multivariate
analyses)
Aandeel Aandeel groeps- Aandeel individuele Aandeel begeleid
interne detacheringen detacheringen werken
plaatsingena
FE-model / Fixed OLS- Fixed OLS- Fixed OLS-
effects model effects model effects model
OLS-model model model model
Arbeidskosten Wsw- 0 - - + + NS - - - -
ers
Arbeidskosten 0 NS NS NS + + NS NS
ambtelijk personeel
Huisvestingskosten 0 NS NS - - - + + + +
Overige 0 NS - - - - - - - NS
kapitaalkosten
Overige kosten 0 - - - - - - - - - -
Toegevoegde waarde 0 + NS NS + + NS NS
Netto kosten 0 - - NS NS NS - - - -
a) Interne plaatsing is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere typen plaatsingen
uitgedrukt zijn ten opzichte van interne plaatsing. Een plusteken/minteken wil dus zeggen dat het
betreffende type plaatsing hogere/lagere kosten of toegevoegde waarde heeft dan interne plaatsing.
Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt
dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het resultaat statistisch niet significant is.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven,
analyses SEOR.
De uitgevoerde analyses hebben echter ook zo hun beperkingen. Daarom hebben we in
eerdere hoofdstukken voor de toegevoegde waarde en voor enkele kostencomponenten
ook een rechtstreekse vergelijking proberen te maken tussen detacheringen en het
gemiddelde over alle sw-plaatsingen. Dit heeft de volgende resultaten opgeleverd:
- De toegevoegde waarde per plaats is voor detacheringen gemiddeld iets hoger dan
gemiddeld voor alle sw-plaatsen.
- De arbeidskosten van gedetacheerde Wsw-ers zijn gemiddeld vrijwel gelijk aan het
gemiddelde voor alle sw-plaatsen.
- Er zijn geen sterke aanwijzingen dat de kosten voor ambtelijk personeel per
gedetacheerde sw-er in de huidige situatie duidelijk verschillen van het gemiddelde
voor alle sw-plaatsen.
Het verschil tussen de netto kosten voor detacheringen en het gemiddelde wordt dan dus
vooral veroorzaakt door een iets hogere toegevoegde waarde en door lagere huisvestings-,
kapitaal- en overige kosten.
Op basis van hoofdstuk 9 komen we uit op een indicatie voor netto kosten van gemiddeld
20.500 tot 21.500 per geplaatste begeleid werker. Ondanks dat deze cijfers met de
nodige voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd, lijken de netto kosten per
plaatsing begeleid werken aanmerkelijk lager te zijn dan de gemiddelde netto kosten voor
alle sw-plaatsen van tegen de 24.000.
S307def 95
De belangrijkste conclusie is dat begeleid werken en groepsdetacheringen gemiddeld een
lager niveau van netto kosten lijken te hebben dan interne plaatsingen. Voor begeleid
werken zijn de aanwijzingen voor lager dan gemiddelde netto kosten zowel gebaseerd op
de modelanalyses als op de directe gegevens uit onze enquête over de kosten van begeleid
werken. Voor individuele detacheringen bestaat geen significant verschil in netto kosten
met interne plaatsingen. Dit is strijdig met het algemene gevoel tijdens de interviews en
de workshop dat externe plaatsingen uit financieel oogpunt interessant kunnen zijn. In de
workshop werd bovendien aangegeven dat individuele detacheringen meer opleveren dan
groepsdetacheringen.
10.5 NETTO KOSTEN NAAR WERKSOORT
In tabel 10.7 zijn de uitkomsten van de analyses naar werksoorten weergegeven. In de
laatste regel zijn weer de uitkomsten weergegeven van de (multivariate) analyses die
direct op de netto kosten zijn uitgevoerd. We zien in de laatste regel dat de werksoorten
administratie, schoonmaak, metaal en overige industrie hoge netto kosten en de
werksoorten kwekerij, confectie en bouw lage netto kosten hebben ten opzichte van
groenvoorziening. Verder zien we dat de werksoort hout lage ambtelijke arbeidskosten
combineert met een relatief hoge toegevoegde waarde. In de analyse op de netto kosten
werd voor de werksoort hout geen significant resultaat gevonden, maar het lijkt er op hout
wel degelijk lage netto kosten heeft.
S307def 96
Tabel 10.7 Samenhang tussen opbrengsten en kostencomponenten per sw-plaats en
de verdeling van het aantal sw-plaatsen naar werksoorten (resultaten
multivariate analyse op basis van het OLS-model)
Aandeel Wsw-ers 1 Kwekerij
naar werksoort a) 2 Montage/Assemblage
3 Administratie
4 Verpakking
5 Grafisch
6 Schoonmaak
7 Hout
8 Confectie
9 Metaal
10 Bouw
11 Overige Industrie
12 Overige (o.a. recycling, bewaking)
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Arbeidskosten - - NS + + NS - NS NS NS + + NS NS NS
Wsw-ers
Arbeidskosten - NS NS NS NS NS - - NS NS NS NS - -
ambtelijk personeel
Huisvestingskosten NS NS NS NS NS NS NS NS NS NS NS NS
Overige + + - - NS - - + + - NS NS + NS + + NS
kapitaalkosten
Overige kosten NS NS + + + + NS NS NS - - NS + + + + + +
Toegevoegde NS - NS NS NS - + - NS + + NS NS
waarde
Netto kosten - - NS + + NS NS + + NS - + + - + + NS
a) De werksoort groenvoorziening is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere
werksoorten uitgedrukt zijn ten opzichte van de werksoort groenvoorziening. Een plusteken/minteken
wil dus zeggen dat de betreffende werksoort hogere/lagere kosten of toegevoegde waarde heeft dan
groenvoorziening. NS wil zeggen dat de werksoort niet significant afwijkt van de referentieklasse
groenvoorziening.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR-enquête onder sw-bedrijven,
analyses SEOR.
Op basis van de enquêteresultaten kunnen we eveneens indicaties geven van verschillen
in netto kosten tussen werksoorten. Tabel 10.8 geeft voor de belangrijkste werksoorten in
de sw een overzicht van toegevoegde waarde, arbeidskosten Wsw-ers, arbeidskosten
ambtelijk personeel en de afschrijvingen. De werksoorten administratie, recycling en
bewaking zijn niet in de tabel opgenomen omdat deze slechts bij enkele bedrijven als
zelfstandige werksoort voorkomen.
In deze tabel zijn alleen de waarnemingen van sw-bedrijven meegenomen waarvan we
zeker zijn dat vrijwel alle kosten zijn toegerekend aan de werksoorten. Een aanzienlijk
aantal sw-bedrijven belast echter niet alle kosten door naar de werksoorten, maar doen dit
alleen voor de `directe' kosten. Indirecte kosten worden alleen op concernniveau
S307def 97
geregistreerd en niet verdeeld over de werksoorten. Op basis van een vergelijking tussen
onze enquête-gegevens en de CBS-microdata zijn we tot de conclusie gekomen dat dit
laatste met name gebeurt voor de arbeidskosten ambtelijk personeel en de afschrijvingen.
De toegevoegde waarde en de arbeidskosten voor Wsw-ers worden, en dat is
vanzelfsprekend, vaker volledig aan werksoorten toegerekend. We beschikken niet over
gegevens over de huisvestingskosten en overige kosten naar werksoorten. Voor de hoogte
van deze kosten hebben we daarom in de laatste kolom een kwalitatieve aanduiding
gegeven op basis van de uitkomsten van de multivariate analyses.
De gegevens in tabel 10.8 geven indicaties voor relatief lage netto kosten per sw-plaats
voor groenvoorziening, hout, confectie en metaal en relatief hoge netto kosten voor
montage/assemblage, verpakking, grafisch en bouw. De uitkomsten voor metaal en bouw
komen niet overeen met de uitkomsten van de multivariate analyse (tabel 10.7). Daar
vonden we een tegengesteld verband voor beide werksoorten. Voor de werksoorten
montage/assemblage, verpakking en grafisch vinden we in tabel 10.7 geen significante
relatie met de hoogte van de netto kosten, maar zien we wel globaal eenzelfde patroon op
de verschillende componenten als in tabel 10.8.
We concluderen dat de werksoorten groenvoorziening, hout en confectie relatief lage
netto kosten per sw-plaats opleveren en de werksoorten montage/assemblage, verpakking
en grafisch relatief hoge netto kosten per sw-plaats.
S307def 98
Tabel 10.8 Indicaties voor verschillen in netto kosten per sw-plaats tussen werksoorten:
gemiddelde toegevoegde waarde, arbeidskosten Wsw-ers, arbeidskosten
ambtelijk personeel en afschrijvingen naar werksoort
Bedragen x 1.000 per sw-plaats
Gemiddelden a b c d Saldo e
over 2000-2002
Toegevoegde Arbeids- Arbeids- Afschrijvingen (b+c+d) - a Schatting
waarde kosten Wsw- kosten hoogte
ers ambtelijk huisvestings-
personeel en overige
kostena)
Werksoort
Groenvoor- 14 24 4 1,0 15,0 Laag
ziening
Kwekerij 8 22 3 1,9 18,9 Hoog
Montage/ 9 26 5 1,0 23,0 Laag
Assemblage
Verpakking 6 21 2 1,4 18,4 Hoog
Grafisch 15 29 5 2,1 21,1 Hoog
Schoonmaak 10 27 3 0,3 20,3 Laag
Hout 14 26 3 1,8 16,8 Gemiddeld
Confectie 8 22 3 1,3 18,3 Laag
Metaal 18 25 4 1,8 12,8 Hoog
Bouw 15 26 7 1,7 19,7 Hoog
a) Wij hebben geen directe gegevens uit de enquête over de hoogte van de huisvestings- en overige
kosten. Daarom hebben we per werksoort het kostenniveau geschat op basis van de uitkomsten van de
multivariate analyses.
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
10.6 NETTO KOSTEN NAAR KENMERKEN VAN DE WSW-ERS
In tabel 10.9 hebben we de resultaten van de multivariate analyses voor de verdeling van
Wsw-ers naar aard en ernst van de handicap en aantal handicaps samengevat22. Om de
tabel enigszins inzichtelijk te houden, presenteren we niet de afzonderlijke resultaten van
het fixed effects model en het OLS-model, maar laten de voornaamste verbanden zien.
22 De verdeling van Wsw-ers naar ernst van de handicap en het aantal handicaps is uitgedrukt als
aandeel in de nieuwe instroom sinds 1-1-1998. Deze kenmerken zijn namelijk alleen bekend
voor personen die vanaf 1 januari 1998 zijn geïndiceerd. Het handicapbesluit is voor personen
die op 1-1-1998 al werkzaam waren in de Wsw standaard op matig gezet. Hierdoor neemt het
percentage ernstig en licht gehandicapten in de periode 1998 2002 bij vrijwel alle bedrijven
toe (men begon immers op 1-1-1998 met 100 procent matig gehandicapten). Daarom hebben
we gekeken naar het aandeel licht en ernstig gehandicapten onder de Wsw-ers die sinds 1-1-
1998 zijn ingestroomd op een SW-plaats.
S307def 99
Voor meer gedetailleerde uitkomsten verwijzen we naar de betreffende hoofdstukken in
het rapport.
Zoals te zien is in de tabel vertonen kenmerken van de Wsw-ers naar handicap in de
multivariate analyses weinig samenhang met de hoogte van de kosten en opbrengsten per
sw-plaats. Op afzonderlijke posten zien we hier en daar wel significante invloeden, maar
per saldo is er vrijwel geen relatie met de hoogte van de netto kosten. Alleen een hoger
aandeel overig gehandicapten leidt tot lagere netto kosten per sw-plaats. Dit resultaat is
moeilijk te interpreteren aangezien we weinig weten over wat voor soort mensen tot deze
categorie behoren.
Tabel 10.9 Samenhang tussen opbrengsten en kostencomponenten per sw-plaats en
de verdeling van het aantal sw-plaatsen naar aard en ernst van de handicap
en het aantal handicaps van Wsw-ers (resultaten multivariate analyse)
Aandeel Wsw-ers Aard van de handicapa) Ernst van de handicapa) Aantal handicapsa)
naar:
Verstandelijk Psychisch Overig Licht Ernstig 2 3
Arbeidskosten Wsw- - - NS NS NS - + - -
ers
Arbeidskosten NS NS - - + + NS + + NS
ambtelijk personeel
Huisvestingskosten + + NS - NS NS NS +
Overige NS + NS NS NS NS NS
kapitaalkosten
Overige kosten NS NS NS NS NS NS NS
Toegevoegde NS NS NS NS NS - NS
waarde
Netto kosten NS NS - - NS NS NS NS
a) Voor aard, ernst en aantal van de handicaps zijn de referentiecategorieën respectievelijk lichamelijk
gehandicapt, matig gehandicapt en 0 of 1 handicap. Een plusteken/minteken wil zeggen dat de klasse
hogere/lagere kosten of toegevoegde waarde heeft dan de referentieklasse. NS wil zeggen dat de
betreffende klasse niet significant afwijkt van de referentieklasse.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en Wsw-monitor, analyses SEOR.
In de interviews is naar voren gekomen dat het in het algemeen zo is dat de zwakkere
mensen uit de doelgroep veelal in bepaalde werksoorten werken die relatief hoge netto
kosten kennen. Met name de werksoort verpakking wordt in dit verband genoemd.
Ook voor de overige kenmerken van Wsw-ers zoals weergegeven in tabel 10.10 zijn
weinig samenhangen gevonden met de kosten en opbrengsten per sw-plaats. Een hoger
aandeel oudere werknemers gaat samen met relatief hoge netto kosten. Hun gemiddelde
loonkosten zijn relatief hoog en hun gemiddelde productiviteit is relatief laag. De
seniorenregeling speelt hier een belangrijke rol in. Ook een hoger aandeel jongeren leidt
tot hogere netto kosten, wat vooral wordt veroorzaakt door een gemiddeld lagere
toegevoegde waarde.
Parttimers (minder dan 36 uur per week) hebben lagere netto kosten dan fulltimers. Dit
wordt vooral veroorzaakt door lagere overige kosten en (in mindere mate) lagere
S307def 100
arbeidskosten van parttimers. Voor mensen met een dienstverband van minder dan 20 uur
per week compenseert dit kostenvoordeel zelfs voor de lagere toegevoegde waarde.
De arbeidskosten voor ambtelijk personeel zijn lager en de toegevoegde waarde is hoger
naarmate een groter deel van de mensen langer in dienst is bij hetzelfde sw-bedrijf. Per
saldo zien we echter geen duidelijk verband tussen de verdeling van Wsw-ers naar lengte
van het dienstverband en de netto kosten.
Tabel 10.10 Samenhang tussen opbrengsten en kostencomponenten per sw-plaats en
de verdeling van het aantal sw-plaatsen naar kenmerken Wsw-ers
(resultaten multivariate analyse)
Aandeel Wsw-ers Leeftijdsklassea) Duur Aantal jaar in diensta)
naar: dienstverband
(in uren per
week)a)
59
Arbeidskosten NS NS NS NS NS NS NS + + + + + +
ambtelijk personeel
Huisvestingskosten NS NS NS NS NS NS NS NS NS NS
Overige NS NS NS NS NS NS NS NS NS NS
kapitaalkosten
Overige kosten NS NS NS NS NS - - NS NS NS
Toegevoegde - - - - - - - - - - - - NS NS - - -
waarde
Netto kosten + + NS + + + + + + - - - NS NS NS
a) In de tabel zijn de referentiecategorieën respectievelijk '40-49 jaar', `fulltime dienstverband' en `meer
dan 15 jaar in dienst'. De uitkomsten voor de andere klassen zijn uitgedrukt ten opzichte van de
referentieklasse. Een plusteken wil dus zeggen dat de klasse een hogere toegevoegde waarde/hogere
kosten heeft dan de referentieklasse. NS wil zeggen dat de klasse niet significant afwijkt van de
referentieklasse.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en Wsw-monitor, analyses SEOR.
10.7 NETTO KOSTEN EN OVERIGE FACTOREN
Het regionale werkloosheidspercentage heeft invloed op de netto kosten per sw-plaats
(alleen in het OLS-model). Wanneer er meer werkloosheid is in een regio zijn de netto
kosten per sw-plaats hoger. Uit de analyses op de afzonderlijke componenten volgt dat dit
met name veroorzaakt wordt door een lagere toegevoegde waarde. We interpreteren dit
als het belang van de markt voor de toegevoegde waarde. Daarnaast vinden we ook lagere
arbeidskosten voor ambtelijk personeel, maar dit compenseert per saldo niet voor de
lagere toegevoegde waarde.
Uit de analyses op de netto kosten volgt verder dat de netto kosten per sw-plaats hoger
zijn als het sw-bedrijf meer gemeentelijke subsidies per sw-plaats ontvangt. Dit verband
S307def 101
wordt zowel in het fixed effects model als in het OLS-model van netto kosten gevonden
en daarnaast in de analyses op de arbeidskosten Wsw-ers, arbeidskosten ambtelijk
personeel en de overige kosten. De causaliteit van de samenhang blijft onduidelijk.
Gemeenten moeten vaak bijspringen als sw-bedrijven in de rode cijfers terecht komen.
Hogere kosten leiden eerder tot exploitatietekorten en dus tot hogere gemeentelijke
subsidies. In bepaalde gevallen blijken gemeenten echter vooraf de gemeentelijke
bijdrage vast te stellen, waardoor de causaliteit juist van gemeentelijke bijdrage naar de
kosten kan lopen.
De netto kosten per sw-plaats zijn hoger als het sw-bedrijf meer overige subsidies (niet
zijnde de Rijkssubsidie, maar SPAK, VLW en eventuele exportsubsidies) per sw-plaats
ontvangt. Het effect van de overige subsidies is moeilijk te interpreteren, maar het is
wellicht een aanwijzing dat sw-bedrijven de kosten afstemmen op de verwachte
inkomsten.
Een andere samenhang die wordt gevonden, is dat de netto kosten per sw-plaats hoger
zijn naarmate sw-bedrijven een hoger aantal ambtelijke personeelsleden per Wsw-er
hebben (ook dit verband wordt zowel in het fixed effects model als het OLS-model
gevonden). Dit beeld zien we ook terug bij de bezochte bedrijven in het kader van de
diepte-interviews. De bedrijven die lage netto kosten per sw-plaats hebben, hebben
vrijwel altijd minder ambtelijk personeel per Wsw-er dan de bedrijven die hoge netto
kosten per sw-plaats hebben. In de analyses op de afzonderlijke componenten van de
netto kosten vonden we een dergelijk verband echter niet.
10.8 SLOTBESCHOUWING
De netto kosten per sw-plaats bedragen in de periode 1998 2002 gemiddeld 23.939
per sw-plaats en zijn tussen 1998 en 2002 gedaald. De spreiding in de netto kosten is veel
lager dan de spreiding in de toegevoegde waarde en de meeste afzonderlijke
kostencomponenten.
Plaatsingen begeleid werken en groepsdetacheringen gaan in de huidige situatie gepaard
met lagere netto kosten per plaatsing dan interne plaatsingen. De resultaten wijzen er op
dat er tussen interne plaatsingen en individuele detacheringen geen belangrijke
verschillen in netto kosten bestaan. In de workshop werd echter aangegeven dat
individuele detacheringen wel financiële voordelen opleveren ten opzichte van interne
plaatsingen en zelfs ten opzichte van groepsdetacheringen. De uitkomsten willen
overigens niet zeggen dat externe plaatsingen ook lagere netto kosten zullen hebben als in
de toekomst meer mensen extern worden geplaatst via detachering dan wel begeleid
werken.
Wat werksoorten betreft zijn er aanwijzingen dat vooral groenvoorziening, hout en
confectie lage netto kosten per sw-plaats hebben. De werksoorten montage/assemblage,
verpakking en grafisch hebben hoge netto kosten per sw-plaats. Deze conclusies zijn
gebaseerd op het combineren en vergelijken van de uitkomsten van de multivariate
analyses en de enquêtegegevens.
De verdeling van het werknemersbestand naar aard en ernst van de handicap en het aantal
handicaps vertoont weinig samenhang met de hoogte van de netto kosten. Wel zijn er hier
en daar verbanden met afzonderlijke componenten van de netto kosten, maar per saldo is
S307def 102
geen duidelijke invloed waarneembaar. Van de overige kenmerken van Wsw-ers lijkt de
meeste invloed op de netto kosten uit te gaan van het aspect leeftijd: oudere Wsw-ers (50-
plussers) hebben relatief hoge gemiddelde loonkosten maar een relatief lage gemiddelde
productiviteit. De seniorenregeling speelt daarbij een belangrijke rol.
Tot slot gaan hogere gemeentelijke subsidies samen met hogere netto kosten per sw-
plaats. De causaliteit hierbij blijft onduidelijk. Verder zorgt een hoger regionaal
werkloosheidspercentage voor hogere netto kosten via een lagere toegevoegde waarde.
Voor de mogelijkheden om de netto kosten te beïnvloeden verwijzen we naar de
slotparagrafen van de hoofdstukken 3 tot en met 8. Daarin is voor de verschillende
componenten aangegeven in hoeverre deze te beïnvloeden zijn door sw-bedrijven. De
belangrijkste mogelijkheden voor beïnvloeding liggen volgens de geïnterviewde
bedrijven kort gezegd met name in:
- De marktbenadering en prijsstelling.
- Het verhogen van de competenties en vaardigheden van de Wsw-werknemers.
- De keuze van werksoorten en type plaatsingen.
- Het beloningsbeleid.
- De opbouw van de ambtelijke organisatie (plat of relatief veel verschillende
niveaus).
- Investeringsbeslissingen.
- Kostenbewust opereren.
- Terugbrengen ziekteverzuim.
Min of meer onbeïnvloedbaar voor sw-bedrijven zijn bijvoorbeeld de opbouw van het
werknemersbestand (naar aard handicap en leeftijd), de Wsw-CAO, de CAO voor
ambtelijk personeel en de wet- en regelgeving vanuit de overheid. Wat dit laatste betreft
wijst men dan geregeld op het afschaffen van SPAK en VLW. Subsidies hebben wij voor
onze analyses overigens buiten beschouwing gelaten.
S307def 103
11 KOSTEN PER SW-PLAATS IN RELATIE TOT
RELEVANTE TRENDS EN ONTWIKKELINGEN
Dit onderzoek biedt nader inzicht in de kosten per sw-plaats. In dit afsluitende hoofdstuk
willen we het vraagstuk van kosten en opbrengsten iets breder trekken en in relatie
brengen met relevante trends en ontwikkelingen in de sociale werkvoorziening.
Ontwikkelingsbedrijven en meer gerichtheid `naar buiten'
De meeste bezochte bedrijven onderschrijven de gedachte dat zoveel mogelijk Wsw-ers
extern zouden moeten werken via detachering of begeleid werken en dat het sw-bedrijf de
opdracht heeft om te proberen mensen zodanig te ontwikkelen dat dit ook mogelijk is. Dit
is een groot verschil met een aantal jaren geleden ten tijde van de evaluatie van begeleid
werken23. Toen werd door verschillende bedrijven ook wel aangegeven dat men de
omslag wilde maken naar een ontwikkelingsbedrijf, maar er waren toen geen sterke
aanwijzingen dat veel bedrijven daar ook echt stappen in hadden gezet. Er was toen ook
nog geen sprake van een belangrijke verschuiving van bijvoorbeeld interne plaatsingen
naar detacheringen.
Op dit moment zijn er wel aanwijzingen dat verschillende bedrijven ook daadwerkelijk
stappen hebben gezet.
Ten eerste heeft een aantal bedrijven kapitaalintensieve werksoorten afgestoten of
ingekrompen. De redenen hiervoor zijn tweeledig. Op de eerste plaats krijgt men na de
wetswijziging van 1998 weinig geschikte kandidaten meer binnen voor deze (veelal meer
complexe) werksoorten. Ten tweede bleek dat in ieder geval een aantal kapitaalintensieve
werksoorten ook een negatief resultaat te zien gaven, ondanks misschien wel een relatieve
hoge toegevoegde waarde.
Ten tweede is de laatste jaren bij ieder geval een aantal bedrijven sprake van een
belangrijke verschuiving van interne plaatsingen naar groeps- (`werken op locatie') en
individuele detacheringen. Dit zien we ook terug bij een aantal bedrijven dat op onze
enquête heeft gerespondeerd. Het aantal detacheringen is in de periode 1998 2003 veel
sterker toegenomen dan het aantal interne plaatsingen.
Ten derde wordt bij verschillende bezochte bedrijven in toenemende mate een zakelijker
aanpak gevolgd in het personeelsbeleid, bijvoorbeeld waar het gaat om ziekteverzuim en
beloning. Ook de redenering hierachter heeft, evenals bij het afstoten van bepaalde
werksoorten, twee kanten. Enerzijds past de meer zakelijke benadering bij de
ontwikkelgedachte. Mensen moeten er aan wennen dat men zich niet zo makkelijk ziek
kan melden en dat men minstens redelijk moet functioneren om een periodiek erbij te
krijgen. Er is bij bedrijven daarom een duidelijkere tendens zichtbaar om dichter op de
ziektemeldingen te zitten en om de periodieke loonsverhoging niet meer zonder meer toe
te passen. In het reguliere bedrijfsleven, waar men uiteindelijk naartoe zou moeten
23 Zie P.J. van Nes e.a., Evaluatie van begeleid werken in het kader van de Wsw, uitgave
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2001.
S307def 104
uitstromen, wordt ook zo geredeneerd en men moet daar in het sw-bedrijf al aan gewend
raken. Anderzijds is hier natuurlijk ook sprake van een financieel aspect. Minder
ziekteverzuim en minder ruimhartige verstrekking van periodieken leiden (op termijn) tot
hogere opbrengsten en lagere kosten.
Conclusie: de ontwikkelgedachte en het idee om meer mensen extern te plaatsen wordt
steeds vaker onderschreven en er worden ook steeds vaker concrete stappen in die
richting gezet. Onduidelijk is in hoeverre deze beweging daadwerkelijk op inhoudelijke
ontwikkelgronden wordt gemaakt en in hoeverre financiële overwegingen hierbij een rol
spelen. Zoals vaak in de sw, is ook hier weer sprake van een mogelijke spanning tussen
de sociale doelstelling (de inhoudelijke kwaliteit) en de bedrijfseconomische kant.
Omschakeling gaat gepaard met frictiekosten
Bij sommige bedrijven waar de omslag naar een ontwikkelbedrijf al geruime tijd geleden
is ingezet, zijn de nodige veranderingen reeds doorgevoerd en zijn daardoor de
omschakelings- of frictiekosten reeds genomen. Dit is het geval voor tenminste één van
de bezochte bedrijven tijdens de diepte-interviews.
Een aanzienlijk aantal bedrijven is echter sinds enkele jaren bezig met het kantelen van de
organisatie van productie naar ontwikkeling. Dit geeft bij deze bedrijven in het algemeen
frictiekosten. Dit betreft bijvoorbeeld het ambtelijk personeel en de kosten voor
infrastructuur. Sommige ambtelijke medewerkers zijn niet meer nodig in de nieuwe
structuur, en men zou andere ambtelijke medewerkers met andere competenties aan
willen trekken. Dit geeft frictiekosten; men heeft ambtenaren in dienst die eigenlijk niet
meer passen bij het werk of men krijgt te maken met wachtgelden of
ontslagvergoedingen. Frictiekosten in de huisvesting ontstaan doordat door de beweging
naar buiten bedrijfsruimte leeg komt te staan. Men heeft dan (tijdelijk) hogere
huisvestingskosten dan strikt noodzakelijk. Een derde soort frictiekosten betreft de
garantielonen van Wsw-ers. Mensen die voorheen werkten in veelal kapitaalintensieve
werksoorten hadden relatief hoge lonen. Nu bedrijven teruggaan naar met name
eenvoudiger werk, krijgen deze mensen een lager functieniveau maar behouden zij hun
oude salarisniveau (dit wordt het garantieloon genoemd). Voor nieuwe mensen die men
op deze functies aanneemt is de maximale beloning lager.
Een aantal bedrijven dat nog relatief aan het begin staat van de omslag geeft dan ook aan
dat een verschuiving naar meer detachering op langere termijn weliswaar financieel
aantrekkelijk kan zijn, maar dat het op korte termijn gepaard gaat met frictiekosten die het
exploitatieresultaat verder naar beneden brengen.
Directe doorvertaling onderzoeksresultaten is gevaarlijk
Men zou uit het onderzoek de conclusie kunnen trekken dat in toenemende mate gemikt
zou moeten worden op begeleid werken en detachering omdat daarmee de kosten voor de
sociale werkvoorziening naar beneden kunnen worden gebracht. Het is echter heel goed
mogelijk dat wanneer een groter deel van de Wsw-populatie via detachering of begeleid
werken wordt geplaatst, de gemiddelde netto kosten per plaatsing begeleid werken of
detachering gaan toenemen. Naarmate ook meer zwakkere Wsw-ers, die momenteel
overwegend intern werken, buiten worden geplaatst zal namelijk ook meer begeleiding
nodig zijn. Dit is ook door verschillende bedrijven genoemd. Gedetacheerden zijn nu nog
vaak mensen uit de oude doelgroep; als je meer en meer mensen uit de nieuwe doelgroep
S307def 105
zou willen detacheren is er verhoudingsgewijs meer begeleiding voor detachering nodig
dan nu het geval is. Sommige bedrijven zien hiervoor een oplossing in groepsdetachering
omdat het volgens hen mogelijk is via groepsdetachering een dwarsdoorsnede van de
populatie onder begeleiding buiten het sw-bedrijf te laten werken.
Interne basis blijft noodzakelijk
Niet iedere Wsw-er zal in staat zijn buiten het sw-bedrijf te werken en daarom is er in de
toekomst altijd nog een bepaalde capaciteit aan beschutte interne plaatsen nodig.
Sommige bedrijven onderschrijven de 1/3 1/3 1/3 regel, andere bedrijven zijn weer
van mening dat slechts 20 procent van de populatie aangewezen zou zijn op een beschutte
werkplek en weer andere bedrijven geloven dat 1/3 detacheringen en 1/3 begeleid werken
te hoog gegrepen is.
Wat ook belangrijk is in dit verband is een verwachte verschuiving van individuele
(langdurige) detachering naar meer kortdurende groepsdetachering. Het argument
hiervoor is dat individueel gedetacheerden meer niveau en zelfstandigheid dienen te
hebben dan groepsgedetacheeerden. Wat je nu ziet is dat met name mensen uit de oude
doelgroep individueel gedetacheerd zijn24. Een groot deel van de nieuwe populatie is daar
niet toe in staat, maar kan mogelijk wel via groepsdetachering buiten werken. Maar
omdat groepsdetacheringen korte opdrachten kunnen zijn, is het mogelijk dat mensen
tijdelijk toch weer binnen het sw-bedrijf moeten werken als er geen opdrachten voor
groepsdetachering zijn. Dus ook voor het opvangen van de leegloop in groepsdetachering
is dus infrastructuur in sw-bedrijven nodig.
De toenemende nadruk op externe plaatsingen leidt er zeer waarschijnlijk toe dat de
beschutte werksoorten die overblijven steeds minder winstgevend zullen zijn. Wat
overblijft, zijn hoogst waarschijnlijk voornamelijk de eenvoudigere werksoorten waarmee
niet zo veel toegevoegde waarde is te behalen.
De Wsw CAO: obstakel voor regulier werken
De Wsw-CAO wordt door bedrijven alom gezien als een obstakel om uitstroom van
Wsw-ers naar regulier werk (al dan niet via begeleid werken) te realiseren. Alhoewel
natuurlijk wordt onderkend dat het Wsw-salaris geen vetpot is, vormt de beloning een
probleem. Mensen die in reguliere sectoren werken en hetzelfde werk doen als een Wsw-
er verdienen (nog) minder dan een Wsw-er. Een gesprekspartner oppert het idee om een
nieuwe Wsw-CAO te maken voor nieuwe instroom en de huidige CAO te handhaven
voor de huidige werknemers om zodoende dit probleem op termijn weg te nemen.
Volgens een aantal sw-bedrijven is de Rijksoverheid mede verantwoordelijk voor de
huidige CAO en is het daarom niet gepast om bij tekorten in de sociale werkvoorziening
of bij het bij de verwachtingen achterblijven van het aantal plaatsingen begeleid werken
alleen te wijzen naar de sw-bedrijven.
24 Volgens de Wsw-Monitor 2003 is 84 procent van de individueel gedetacheerden afkomstig uit
de oude doelgroep.
S307def 106
Begeleid werken
Begeleid werken is volgens de meeste sw-bedrijven te risicovol voor reguliere bedrijven
die begeleid werkers in dienst nemen. Volgens een aantal geïnterviewden zouden alle
risico's voor werkgevers moeten worden weggenomen, want anders is detachering altijd
aantrekkelijker voor een werkgever. Één bedrijf geeft aan dat de geringe animo van
werkgevers voor begeleid werken niet zozeer wordt veroorzaakt door de directe risico's
die met begeleid werken samenhangen, maar meer doordat werkgevers in het algemeen
het gevoel hebben dat de overheid onbetrouwbaar is. Enkele bedrijven laten echter zien
dat het wel mogelijk is om relatief veel mensen via begeleid werken te plaatsen. Het is
echter onduidelijk wat de duurzaamheid van deze plaatsingen is.
Concurrentie op de markt voor eenvoudig werk
Sw-bedrijven voelen in het algemeen een toenemende concurrentie op de markt voor
eenvoudig verpakkings- en montagewerk. De concurrentie die men voelt komt van
collega sw-bedrijven, gevangenissen maar ook Poolse arbeiders die werk verrichten in
Nederlandse bedrijven. Verder neemt men momenteel, waarschijnlijk door de slechte
conjunctuur, een versnelde verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar Midden- en Oost-
Europa en China waar. Dit heeft gevolgen voor de opdrachtenstroom voor sw-bedrijven.
Een verschuiving naar meer dienstverlening zou hiervoor een oplossing kunnen bieden,
maar een punt hierbij is dat een deel van de doelgroep hiervoor niet geschikt zal zijn.
Financiële valkuilen voor sw-bedrijven
In principe zien de meeste bezochte sw-bedrijven de financiële toekomst met vertrouwen
tegemoet. In de interviews is echter aangegeven dat men (op korte termijn) nog wel een
aantal financiële problemen voorziet:
- De (versnelde) afschaffing van SPAK en VLW.
- De herkeuringen in de WAO kunnen er toe leiden dat veel Wsw-ers die nog een
gedeeltelijke WAO ontvangen deze niet langer krijgen omdat men wordt
goedgekeurd (men is immers in staat tot reguliere arbeid). Indien bedrijven het
oude loon van Wsw-werknemers betalen en daarvoor ook de WAO-suppletie van
het UWV ontvangen, heeft dit mogelijk financiële implicaties voor de sw-
bedrijven. Ook bedrijven die niet aan doorbetaling van het vroegere loon doen,
lopen risico omdat mensen die hun suppletie verliezen ontevreden zullen zijn.
- Men voorziet dat het noodzakelijk is om de capaciteit aan begeleidend ambtelijk
personeel uit te breiden, omdat de oude doelgroep vergrijst en geleidelijk gaat
uitstromen en de nieuwe doelgroep gemiddeld relatief zwak is.
- De loondoorbetaling gedurende het tweede ziektejaar.
- De indicatie gaat over naar het CWI. Hiervoor moet de sw budget inleveren.
Management van het bedrijf is zeer belangrijk
Wij concluderen op basis van de interviews dat het management/de aansturing van het
bedrijf van zeer groot belang is voor het financiële reilen en zeilen van het bedrijf. Dit is
tijdens de gehouden workshop bevestigd. Bij enkele bezochte bedrijven zijn in het
verleden belangrijke beslissingen genomen (overnames van bedrijven, grootschalige
risicovolle investeringen, etc), die lang niet altijd tot de gewenste opbrengsten hebben
geleid maar nog steeds tot hoge kosten leiden. Onze inschatting na de interviews is dat
S307def 107
een focus op de kerntaak, namelijk het uitvoeren van de Wsw (al dan niet in combinatie
met andere arbeidsmarktmaatregelen of reïntegratieactiviteiten) en een kostenbewuste
houding belangrijk zijn voor financieel acceptabele resultaten van het sw-bedrijf.
Er zou op regionaal niveau verder meer kunnen worden samengewerkt door sw-
bedrijven, bijvoorbeeld om bepaalde werksoorten in stand te houden maar ook om een te
grote onderlinge prijsconcurrentie te voorkomen.
S307def 108
BIJLAGE 1 DEFLATIE VAN OPBRENGSTEN- EN
KOSTENPOSTEN
Alle cijfers zijn gedefleerd naar het niveau van de prijzen in 2002. De volgende
(prijs)indexcijfers zijn gebruikt voor de kostenposten:
- het jaargemiddelde van de cao-lonen per maand in de gesubsidieerde sector is
gebruikt voor de arbeidskosten Wsw-ers en de subsidies;
- het CAO-indexcijfer voor totaal van alle sectoren is gebruikt voor de arbeidskosten
ambtelijk personeel;
- het indexcijfer voor de investeringen in vaste activa (bruto) in industrie is gebruikt
voor alle afschrijvingen (gebouwen, machines, vervoermiddelen, etc) en de
huurlasten;
- toegevoegde waarde (verschil tussen de productie (basisprijzen) en het intermediair
verbruik bruto bedrijfsresultaat;
- de producentenprijzenindex voor totale verbruik in de industrie (excl. aardolie en
chemische industrie)25. Deze index geeft de gemiddelde prijsverandering weer van
in Nederland verbruikte goederen en is gebruikt voor de onderhoudskosten, de
energiekosten, de overige lasten, de algemene kosten en buitengewone lasten.
- idem voor totale afzet in de industrie buitengewone baten.
Tabel B1.1 Indexcijfers voor opbrengsten- en kostenposten 1998-2002
Indexcijfers CAO CAO Investeringen Toegevoegde Afzet Verbruik
(gesubs. (totaal) waarde
sector
1998 0,86 0,87 0,95 0,95 0,94 0,92
1999 0,88 0,89 0,95 0,95 0,94 0,90
2000 0,91 0,92 0,97 0,97 0,97 0,98
2001 0,96 0,96 0,99 0,99 0,99 1,01
2002 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00
25 Vanwege relatief hoge prijzenstijgingen in 2000 als gevolg van het stijgen van de olieprijs.
S307def b1
BIJLAGE 2 ENKELE KENMERKEN VAN SW-BEDRIJVEN OP
BASIS VAN DE SEOR-ENQUÊTE
De SEOR enquête bevat naast vragen naar aantallen Wsw-ers (per werksoort) en naar
opbrengsten en kosten (per werksoort), ook enkele algemene vragen over de organisatie.
Deze variabelen zijn niet voor elk jaar afzonderlijk gemeten, maar éénmalig (de situatie
in de periode 1998 2003, in 2003 of op het moment van de enquête). Deze variabelen
zijn niet in de multivariate analyses opgenomen, maar zijn gebruikt om kostenverschillen
tussen bedrijven, na correctie voor in de analyse opgenomen factoren verder te verklaren.
Uitvoering Wiw/ID, overnames en rechtsvorm
Circa eenderde van de sw-bedrijven heeft in de periode 1998 2003 ook de Wiw
uitgevoerd voor één of meer gemeenten en iets minder dan eenderde heeft de ID
uitgevoerd. Circa 28 procent heeft zowel de Wiw als de ID-banen uitgevoerd. Ongeveer
57 procent is nog een zuiver sw-bedrijf, die niet de Wiw en/of de ID heeft uitgevoerd.
Verder heeft bijna de helft van de sw-bedrijven sinds 1998 gewone bedrijven
overgenomen.
Bijna 70 procent is onderdeel van een gemeentelijke organisatie (16 procent) of is een
werkvoorzieningschap (54 procent). Verder is 14 procent een NV en 6 procent een BV.
Organisatie begeleid werken en detacheringen
Veruit de meeste bedrijven, 94 procent, krijgt de volledige Rijkssubsidie voor begeleid
werkers. Dit betekent dat deze sw-bedrijven de contracten afsluiten met de
begeleidingsorganisatie(s). Dus het lijkt erop dat slechts in enkele gevallen de subsidies
voor Begeleid Werkers bij de gemeente(n) of het werkvoorzieningsschap blijven.
Van de sw-bedrijven heeft 43 procent een eigen begeleidingsorganisatie voor het begeleid
werken. Zo'n begeleidingsorganisatie hoeft overigens niet uitsluitend voor begeleid
werken in het kader van de Wsw te zijn, maar kan ook dienen voor begeleid werken in
het kader van de REA.
Iets meer dan de helft van de bedrijven heeft in de periode 1998 2003
reïntegratieactiviteiten uitgevoerd in opdracht van gemeenten en/of UWV.
Bij 82 procent van de bedrijven die ook detacheringen kennen, wordt de omzet uit
detachering geheel toegerekend aan een aparte divisie/werksoort voor detachering. Bij 12
procent wordt de omzet toegerekend aan afzonderlijke werksoorten/divisies en bij 7
procent van de bedrijven is sprake van een mengvorm van deze twee mogelijkheden.
S307def b2
Individuele begeleiding en IOP
We hebben de sw-bedrijven gevraagd hoeveel uur in de week een intern geplaatste full-
time Wsw-er gemiddeld individuele begeleiding krijgt. Ruim eenderde van de bedrijven
heeft deze vraag niet beantwoord. Voor de bedrijven die dat wel hebben gedaan, geldt
voor 35 procent dat dit maximaal een half uur per week is. Voor 23 procent ligt dit in de
range van een half tot en met één uur per week en voor 20 procent op 1 tot en met 2 uur
per week. Bij de overige 23 procent is het meer dan 2 uur per week.
Ruim 12 procent van de bedrijven heeft voor minimaal 80 procent van de Wsw-ers een
IOP opgesteld. Voor 58 procent van de bedrijven ligt dit percentage nog onder de 50
procent. De spreiding hierin is groot.
Organisatie algemeen
Beslissingen over het aannemen van orders worden in 80 procent van de bedrijven op
divisie-/werksoortniveau genomen. Voor beslissingen over investeringen en het
aannemen van niet-gesubsidieerd personeel ligt dit heel anders: deze beslissingen worden
in 83 en 90 procent van de gevallen op centraal niveau genomen. Bij bijna 70 procent van
de bedrijven doet elke divisie/werksoort zijn eigen acquisitie. Verder heeft 15 procent van
de bedrijven een aparte unit voor acquisitie.
Bij 43 procent is niets van het producten- en dienstenpakket ingrijpend vernieuwd ten
opzichte van 2 jaar geleden. Bij nog eens 40 procent van de bedrijven ligt dit op
maximaal 10 procent van het producten- en dienstenpakket. Bij 9 procent van de
bedrijven is 20 procent of meer van het producten- en dienstenpakket ingrijpend
veranderd ten opzichte van 2 jaar geleden.
Ruim 70 procent van de bedrijven geeft aan dat de gehanteerde productietechnieken en
organisatiemethoden de afgelopen twee jaar ongeveer hetzelfde zijn gebleven. Bij 25
procent van de bedrijven zijn deze duidelijk veranderd.
Bijna een kwart van de bedrijven heeft in 2003 een leeglooppercentage van minstens 10
procent.
S307def b3
BIJLAGE 3 PARTIËLE SAMENHANGEN
In deze bijlage presenteren we in tabelvorm de partiële samenhangen tussen de hoogte
van de toegevoegde waarde en de hoogte van de kostencomponenten enerzijds en
anderzijds:
- kenmerken van de Wsw-ers;
- kenmerken van de sw-plaatsingen;
- kenmerken van het ambtelijk personeel en overig personeel.
S307def b4
Tabel B3.1 Partiële samenhangen tussen toegevoegde waarde en kostencomponenten
enerzijds en kenmerken van de Wsw-ers anderzijds a)
Kenmerken Wsw- Netto Toege- Arbeids- Arbeids- Huisves- Kapitaal- Overige
werknemers kosten voegde kosten kosten tingskosten kosten kosten
waarde Wsw-ers ambtelijk
personeel
Aandeel ernstig -** -** +** +* -**
gehandicapten26
Aandeel licht -** +** -** +**
gehandicapten27
Aandeel ernstig -*
gehandicapten in
nieuwe werknemers
sinds 1-1-1998
Aandeel licht -** +** +**
gehandicapten in
nieuwe werknemers
sinds 1-1-1998
Aandeel lichamelijk +** -**
gehandicapten
Aandeel -** +* +**
verstandelijk
gehandicapten
Aandeel psychisch
gehandicapten
Aandeel overig -** -**
gehandicapten
Aandeel personen +**
met max. 1 handicap
Aandeel personen -**
met 2 of 3 handicaps
Aandeel personen > -**
20 jaar in dienst
Aandeel parttimers -* -** +* +*
a) Een + betekent een positief verband, een een negatief verband. Bijvoorbeeld: de onder netto
kosten bij ernstig gehandicapten geeft weer dat de gemiddelde netto kosten per sw-plaats lager zijn
naarmate het aandeel ernstig gehandicapten in de sw-plaatsingen hoger is. Een ander voorbeeld: de
toegevoegde waarde per sw-plaats is hoger naarmate het aandeel licht gehandicapten in de sw-
plaatsingen hoger is (vandaar de +). Een ** geeft aan dat de samenhang significant is op 99
procentsniveau. Een * geeft een significantie op 95 procentsniveau aan.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, Wsw-monitor en SEOR enquête onder
sw-bedrijven, analyses SEOR.
26 Het handicapbesluit is alleen bekend voor personen die vanaf 1 januari 1998 zijn geïndiceerd.
Het handicapbesluit is voor personen die op 1-1-1998 al werkzaam waren in de Wsw standaard
op matig gezet. Hierdoor neemt het percentage ernstig en licht gehandicapten in de periode
1998 2002 bij vrijwel alle bedrijven toe (men begon immers op 1-1-1998 met 100 procent
matig gehandicapten). Daarom hebben we ook gekeken naar het aandeel licht en ernstig
gehandicapten onder de Wsw-ers die sinds 1-1-1998 zijn ingestroomd op een SW-plaats.
27 Zie voetnoot 1.
S307def b5
Tabel B3.2 Partiële samenhangen tussen toegevoegde waarde en kostencomponenten
enerzijds en verdeling van sw-plaatsingen naar type en verdeling van
interne plaatsingen naar werksoort anderzijds a)
Kenmerken plaatsingen Netto Toege- Arbeids- Arbeids- Huisves- Kapitaal- Overige
kosten voegde kosten kosten tingskosten kosten kosten
waarde Wsw-ers ambtelijk
personeel
Aandeel in sw-plaatsingen
van:
Intern geplaatsten -** +** +**
Begeleid werken -** -** +* -*
Groepsgedetach. -* -* -**
Ind. gedetacheerden +** -*
Totaal gedetach. +** -** -**
Aandeel in interne sw-
plaatsingen van:
Werksoort groen/kwekerij -**
Werksoort `industrie' +** +** +*
Werksoort verpakking -* -**
Werksoort bouw -*
Werksoort administr. +* +**
Werksoort schoonmaak +** -* +** -* -**
Werksoort overig +**
(recycling/bewaking/overig)
Aandeel Wsw-ers op staf- en +** +** +* +**
overheadsfuncties
a) Zie tabel B2.1.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, Wsw-monitor en SEOR enquête onder
sw-bedrijven, analyses SEOR.
S307def b6
Tabel B3.3 Partiële samenhangen tussen toegevoegde waarde en kostencomponenten
enerzijds en kenmerken van het ambtelijk en overig personeel van het sw-
bedrijf anderzijds a)
Kenmerken overig Netto Toege- Arbeids- Arbeids- Huisves- Kapitaal- Overige
personeel kosten voegde kosten kosten tingskosten kosten kosten
waarde Wsw-ers ambtelijk
personeel
Aantal Wiw-ers op +**
loonlijst sw-bedrijf per
sw-plaats
Aantal ingeleende +** +** +**
Wiw-ers binnen
bedrijf per sw-plaats
Aantal eigen Wiw-ers
werkzaam in sw-
bedrijf per sw-plaats
Aantal ID-
ers/ingehuurde
krachten/uitzendkr
per sw-plaats
Totaal Wiw-ers/ID-ers
en inhuur per sw-
plaats
Aandeel in niet-
gesubsidieerd
personeel van:
Werkbegeleiding -**
Management -** +** +* +*
Personeelszaken +** -*
Financiën +* +** +*
Marketing +* +* +*
Bedrijfsbureau -* -*
Productie +** +*
a) Zie tabel B2.1.
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, Wsw-monitor en SEOR enquête onder
sw-bedrijven, analyses SEOR.
S307def b7
BIJLAGE 4 METHODE EN RESULTATEN MULTIVARIATE
ANALYSES
METHODE
Wij hebben ervoor gekozen om zowel een fixed effects model als een OLS-model te
gebruiken. Het fixed effects model houdt er rekening mee dat de constante term kan
verschillen tussen zowel jaren als tussen bedrijven als het gevolg van niet waarneembare
factoren. Deze verschillen worden ondervangen door het opnemen van dummy-
variabelen (0/1-variabelen) voor elk individueel bedrijf en elk afzonderlijk jaar. De
constante term is vervolgens uit het model verwijderd. Het fixed-effects model ziet er dan
als volgt uit:
Yit = Xit + 2W2t + 3W3t + ...... + NWNt + 2Zi2 + 3Zi3 + ..... + NZiT + it
Yit = logaritme van de opbrengst/kostenpost per sw-er voor bedrijf i in het jaar t
(i=2,.....N / t=2,.......T)
Xit = Verklarende variabelen voor bedrijf i in het jaar t
Wit = heeft de waarde 1 voor bedrijf i (i=2,.....N), anders waarde 0
Zit = heeft de waarde 1 voor jaar t (t=2,.....T), anders waarde 0
Voor de meeste kostenposten per sw-plaats die als verklarende variabele in de analyses
zijn opgenomen, is de logaritme genomen, behalve van de overige subsidies omdat daar
veel nul-waarnemingen van zijn en de logaritme van de waarde nul bestaat niet.
Het OLS-model verschilt van het fixed effects model doordat de variabele Wit (de
`bedrijfsdummies') worden weggelaten in het OLS-model. Hierdoor krijgt het model
meer een cross-sectioneel karakter: het model legt meer nadruk op verschillen tussen
bedrijven dan het fixed effects model doet. Nadeel van het OLS-model is dat er
verondersteld wordt dat de niet-waarneembare factoren over alle bedrijven constant zijn.
Het fixed effects model legt deze restrictie niet op.
De multivariate analyses zijn uitgevoerd op de volgende financiële posten:
- Toegevoegde waarde per sw-plaats
- Arbeidskosten van Wsw-ers per sw-plaats
- Arbeidskosten van ambtelijk personeel per sw-plaats
- Huisvestingskosten per sw-plaats
- Kapitaalkosten per sw-plaats
S307def b8
- Overige lasten per sw-plaats
- Saldo rentebaten en rentelasten per sw-plaats
Bij de multivariate analyses is steeds eenzelfde aanpak gevolgd. Er zijn voor
verschillende deelpopulaties van de totale populatie sw-bedrijven analyses verricht. De
reden om aparte deelpopulaties te analyseren is omdat niet alle gegevens voor elk van de
jaren 1998 tot en met 2002 beschikbaar zijn en we toch waar mogelijk zoveel mogelijk
jaren in de analyse willen opnemen. Daar komt nog bij dat vooral bij de analyses van de
respons op de SEOR-enquête er rekening mee moet worden gehouden dat het om
tweederde van het totaal aantal bedrijven gaat en de invloed van uitschieters op de
schattingsresultaten groot kan zijn.
Begonnen is met een analyse van de totale periode van 1998 tot en met 2002. Hieraan
konden op basis van de Wsw-jaarenquêtes een aantal kenmerken van het
werknemersbestand van bedrijven gekoppeld worden. Het betreft hier het soort handicap
(lichamelijk, verstandelijk, psychisch, overig) en het type arbeidsovereenkomst (intern
geplaatst of begeleid werken).
Hierna is voor dezelfde periode een meer specifieke indeling van het type
arbeidsovereenkomst van sw-ers meegenomen aan de hand van de respons op de SEOR-
enquête onder sw-bedrijven. De indeling betreft de verdeling van sw-ers naar interne
plaatsingen, begeleid werken, individueel gedetacheerd en groepsgedetacheerd. Daarnaast
was het aandeel van de intern geplaatste sw-ers op staf- en/of overheadfuncties bekend.
De periode 2000 tot en met 2002 is vervolgens apart geanalyseerd omdat voor deze
periode een aantal extra kenmerken van het werknemersbestand van sw-bedrijven bekend
waren uit de Wsw-Monitor van Research voor Beleid. Het betreft hier de verdeling van
het werknemersbestand naar leeftijd, geslacht, aantal handicaps, aantal dienstjaren en
aantal arbeidsuren per week.
Ten slotte is voor dat deel van de bedrijven dat op de SEOR-enquête heeft gerespondeerd
voor de periode 2000 tot en met 2002 de verdeling van sw-ers naar afdeling/werksoort en
het aantal Wiw-ers, ID-ers, ingehuurde krachten en uitzendkrachten per sw-plaats
opgenomen. In de analyse op de arbeidskosten van ambtelijk personeel is nog de
verdeling van het ambtelijke personeel naar functie opgenomen.
FILTERS
Bij de analyses is gefilterd op uitschieters. Dat wil zeggen dat een aantal waarnemingen
dat een te grote afwijking van het gemiddelde vertoonde op een bepaalde factor uit de
analyse is verwijderd. Er is gefilterd aan de hand van de volgende criteria:
- Toegevoegde waarde per sw-er: >15.000;
- Kapitaalkosten per sw-er: >5.000;
- Bedrijfsgrootte per sw-er: 4.500;
- Huisvestingkosten per sw-er: >3.000;
- Gemeentesubsidies per sw-er: >4.000;
- Overige subsidies per sw-er: > 2.000;
- % van de sw-ers dat werkzaam is via Begeleid werken: > 20%;
S307def b9
- % van de sw-ers dat psychisch gehandicapt is: > 80%.
Daarnaast is bij de analyse op variabelen die alleen in de SEOR-enquête voor de jaren
2000 tot en met 2002 voorkwamen gefilterd als:
- % van de intern geplaatste sw-ers dat werkzaam is in de administratie: > 50%;
- Aantal ID-ers werkzaam bij sw-bedrijf uitgedrukt per Wsw-er: > 0.5.
RESULTATEN VAN DE ANALYSES
In deze paragraaf zijn de schattingsresultaten van achtereenvolgens het fixed effects
model en het OLS-model op de verschillende financiële posten weergegeven. Om de
omvang van de bijlage enigszins te beperken, zijn voor het OLS-model alleen de
resultaten voor de toegevoegde waarde weergegeven. Een korte toelichting bij de
tabellen:
- Estimate (coëfficiënt) = schatting voor gemiddelde invloed van de betreffende
variabele op de te schatten variabele.
- Standard error = foutmarge voor de schattingscoëfficiënt.
- df = aantal `degrees of freedom' : aantal waarnemingen na aftrek van het aantal
verklarende variabelen.
- t-value = estimate gedeeld door de standard error geeft een beeld van de
betrouwbaarheid van de schatting. Een t-value groter dan plus of min 1,65 betekent
dat het resultaat statistisch betrouwbaar is met 90% en een t-waarde van meer dan
1,96 betekent dat het resultaat statistisch betrouwbaar is met 95%.
- Significantieniveau (Sig.) = hier geldt dat hoe lager het significantieniveau, hoe
hoger de betrouwbaarheid van de estimate.
- 95% confidence interval = het interval waarin met 95% betrouwbaarheid de
werkelijke parameter van de verklarende variabele zal liggen.
Bronvermelding: alle resultaten in de tabellen zijn gebaseerd op analyses van gegevens
uit de CBS Productiestatistiek sociale werkvoorziening, de Wsw-monitor en onze enquête
onder sw-bedrijven.
S307def b10
SCHATTINGSRESULTATEN VAN HET FIXED EFFECTS MODEL
ANALYSES OP DE TOEGEVOEGDE WAARDE PER SW-PLAATS (LOGARITME)
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête
Parameter Estimate Std. Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Upper
Bound Bound
Jaardummy voor 1999 0.039 0.011 301 3.416 0.001 0.017 0.062
Jaardummy voor 2000 0.091 0.012 301 7.625 0.000 0.068 0.115
Jaardummy voor 2001 0.125 0.014 301 9.186 0.000 0.098 0.151
Jaardummy voor 2002 0.145 0.015 301 9.510 0.000 0.115 0.174
Logaritme van aantal
werknemers
(jaargemiddelde) -0.562 0.102 301 -5.500 0.000 -0.764 -0.361
Logaritme van
huisvestingskosten per
sw-plaats 0.053 0.022 301 2.439 0.015 0.010 0.097
Logaritme van (overige)
kapitaalkosten per sw-
plaats 0.051 0.028 301 1.802 0.073 -0.005 0.106
Economische groei per
COROP-gebied 0.003 0.002 301 1.618 0.107 -0.001 0.007
S307def b11
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Parameter Estimate Std. Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 1999 0.036 0.017 166 2.136 0.034 0.003 0.070
Jaardummy voor 2000 0.078 0.020 166 3.856 0.000 0.038 0.118
Jaardummy voor 2001 0.118 0.024 166 5.012 0.000 0.072 0.165
Jaardummy voor 2002 0.130 0.027 166 4.781 0.000 0.077 0.184
Logaritme van aantal
werknemers
(jaargemiddelde) -0.242 0.184 166 -1.316 0.190 -0.605 0.121
Logaritme van
huisvestingskosten per
sw-plaats 0.046 0.033 166 1.390 0.166 -0.019 0.112
Logaritme van (overige)
kapitaalkosten per sw-
plaats 0.112 0.040 166 2.836 0.005 0.034 0.190
Economische groei per
corop-gebied 0.003 0.003 166 0.886 0.377 -0.004 0.010
% van Wsw-ers in
begeleid werken 0.466 1.055 166 0.442 0.659 -1.617 2.550
% van Wsw-ers in
groepsdetachering 0.667 0.406 166 1.641 0.103 -0.136 1.469
% van Wsw-ers in
individuele detachering 0.333 0.366 166 0.911 0.364 -0.389 1.056
% van intern geplaatste
Wsw-ers op staf- en
overheadfuncties 0.037 0.296 166 0.125 0.901 -0.548 0.621
S307def b12
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor.
Parameter Estimate Std. Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 2001 -0.002 0.026 140 -0.087 0.931 -0.055 0.050
Jaardummy voor 2002 0.019 0.038 140 0.511 0.610 -0.056 0.095
Logaritme van aantal
werknemers
(jaargemiddelde) -0.658 0.262 140 -2.508 0.013 -1.177 -0.139
Logaritme van (overige)
kapitaalkosten per sw-
plaats 0.072 0.037 140 1.955 0.053 -0.001 0.145
% van Wsw-ers in
leeftijdklasse tot 20 jaar -1.211 1.023 140 -1.184 0.238 -3.233 0.811
% van Wsw-ers in
leeftijdklasse ouder dan
59 jaar -2.672 1.368 140 -1.954 0.053 -5.376 0.032
% van (nieuw
ingestroomde sinds 1-1-
1998) Wsw-ers met 2
handicapcodes -0.155 0.090 140 -1.715 0.089 -0.334 0.024
% van (nieuw
ingestroomde sinds 1-1-
1998) Wsw-ers met 3
handicapcodes 0.060 0.098 140 0.609 0.543 -0.135 0.255
S307def b13
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Parameter Estimate Std. Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 2001 0.048 0.014 79 3.333 0.001 0.019 0.076
Jaardummy voor 2002 0.067 0.016 79 4.314 0.000 0.036 0.098
Logaritme van aantal
werknemers
(jaargemiddelde) -0.332 0.347 79 -0.958 0.341 -1.022 0.358
% van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
groenvoorziening -0.533 0.575 79 -0.928 0.356 -1.677 0.610
% van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
verpakking 0.165 0.312 79 0.528 0.599 -0.456 0.785
% van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
bouw 1.761 1.780 79 0.989 0.326 -1.782 5.304
% van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
administratie 0.018 1.724 79 0.010 0.992 -3.413 3.449
% van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
schoonmaak 0.811 1.151 79 0.705 0.483 -1.479 3.101
% van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
overig 0.285 0.598 79 0.477 0.635 -0.905 1.475
S307def b14
ANALYSES OP DE ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS PER SW-PLAATS (LOGARITME)
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête
Parameter Estimate Std. Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Upper
Bound Bound
Jaardummy voor 1999 0.024 0.005 301 4.905 0.000 0.014 0.033
Jaardummy voor 2000 0.057 0.005 301 10.693 0.000 0.047 0.068
Jaardummy voor 2001 0.110 0.006 301 18.166 0.000 0.098 0.122
Jaardummy voor 2002 0.143 0.007 301 21.339 0.000 0.130 0.157
Logaritme van aantal
werknemers
(jaargemiddelde) -0.348 0.044 301 -7.894 0.000 -0.435 -0.261
Bedrag aan
loonsubsidies per sw-
plaats 0.040 0.007 301 5.962 0.000 0.027 0.054
Economische groei per
corop-gebied 0.001 0.001 301 1.622 0.106 0.000 0.003
% van Wsw-ers in
begeleid werken (bron:
wsw-monitor) -0.756 0.287 301 -2.635 0.009 -1.321 -0.192
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête
95% Confidence
Parameter Estimate Std. Error df t Sig. Interval
Lower Upper
Bound Bound
Jaardummy voor 1999 0.027 0.006 167 4.235 0.000 0.014 0.039
Jaardummy voor 2000 0.057 0.007 167 7.836 0.000 0.043 0.071
Jaardummy voor 2001 0.113 0.008 167 14.350 0.000 0.098 0.129
Jaardummy voor 2002 0.148 0.008 167 17.436 0.000 0.131 0.164
Logaritme van aantal
werknemers (jaargemiddelde) -0.170 0.067 167 -2.552 0.012 -0.302 -0.039
Loonsub 0.032 0.008 167 4.185 0.000 0.017 0.047
% Van Wsw-ers in begeleid
werken -0.909 0.367 167 -2.479 0.014 -1.633 -0.185
% Van Wsw-ers in
groepsdetachering -0.304 0.150 167 -2.031 0.044 -0.600 -0.008
% Van Wsw-ers in individuele
detachering 0.201 0.133 167 1.504 0.134 -0.063 0.464
% Van intern geplaatste Wsw-
ers op staf- en
overheadfuncties -0.118 0.108 167 -1.094 0.276 -0.332 0.095
S307def b15
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor
95% Confidence
Parameter Estimate Std. Error df t Sig. Interval
Lower Upper
Bound Bound
Jaardummy voor 2001 0.070 0.012 142 5.950 0.000 0.047 0.094
Jaardummy voor 2002 0.119 0.018 142 6.555 0.000 0.083 0.155
Logaritme van aantal
werknemers (jaargemiddelde) -0.284 0.122 142 -2.324 0.022 -0.525 -0.042
Loonsub 0.017 0.008 142 2.070 0.040 0.001 0.034
Logaritme van de toegevoegde
waarde per sw-plaats 0.109 0.034 142 3.176 0.002 0.041 0.177
% Van Wsw-ers in leeftijdklasse
tot 20 jaar 0.219 0.549 142 0.400 0.690 -0.866 1.305
% Van Wsw-ers in leeftijdklasse
20-29 jaar 0.322 0.599 142 0.537 0.592 -0.862 1.506
% Van Wsw-ers in leeftijdklasse
30-39 jaar 0.474 0.637 142 0.743 0.459 -0.786 1.733
% Van Wsw-ers in leeftijdklasse
50-59 jaar 1.228 0.667 142 1.842 0.068 -0.090 2.547
% Van Wsw-ers in leeftijdklasse
ouder dan 59 jaar 1.471 0.706 142 2.084 0.039 0.075 2.867
S307def b16
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Parameter Estimate Std. Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 2001 0.051 0.005 76 9.363 0.000 0.040 0.062
Jaardummy voor 2002 0.087 0.006 76 14.718 0.000 0.076 0.099
Logaritme van aantal
werknemers (jaargemiddelde) -0.619 0.133 76 -4.641 0.000 -0.884 -0.353
Loonsub 0.050 0.009 76 5.588 0.000 0.032 0.068
% Van Wsw-ers in begeleid
werken (bron: wsw-monitor) 0.433 0.680 76 0.638 0.526 -0.921 1.788
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
groenvoorziening 0.165 0.215 76 0.765 0.447 -0.264 0.594
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
verpakking -0.048 0.117 76 -0.406 0.686 -0.281 0.186
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort bouw -0.587 0.723 76 -0.812 0.420 -2.028 0.854
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
administratie 0.685 0.641 76 1.069 0.288 -0.591 1.961
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
schoonmaak 0.258 0.437 76 0.591 0.556 -0.612 1.129
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort overig 0.129 0.231 76 0.559 0.578 -0.330 0.588
ANALYSES OP DE ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL PER SW-PLAATS
(LOGARITME)
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête
95% Confidence
Parameter Estimate Std. Error Df T Sig. Interval
Lower Upper
Bound Bound
Jaardummy voor 1999 0.075 0.017 306 4.327 0.000 0.041 0.109
Jaardummy voor 2000 0.140 0.019 306 7.366 0.000 0.102 0.177
Jaardummy voor 2001 0.227 0.020 306 11.420 0.000 0.188 0.266
Jaardummy voor 2002 0.320 0.021 306 15.110 0.000 0.279 0.362
Logaritme van aantal
werknemers (jaargemiddelde) -0.621 0.149 306 -4.175 0.000 -0.913 -0.328
Gemeentelijke subsidie per
sw-plaats 0.056 0.017 306 3.304 0.001 0.023 0.089
% van Wsw-ers in begeleid
werken (bron: Wsw-Monitor) -2.376 1.038 306 -2.289 0.023 -4.418 -0.333
S307def b17
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Parameter Estimate Std. Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 1999 0.071 0.026 168 2.749 0.007 0.020 0.121
Jaardummy voor 2000 0.114 0.029 168 3.864 0.000 0.056 0.172
Jaardummy voor 2001 0.194 0.032 168 6.058 0.000 0.131 0.257
Jaardummy voor 2002 0.286 0.034 168 8.394 0.000 0.219 0.354
Logaritme van aantal
werknemers (jaargemiddelde) -0.528 0.274 168 -1.930 0.055 -1.068 0.012
Gemeentelijke subsidie per
sw-plaats 0.058 0.025 168 2.337 0.021 0.009 0.108
% Van Wsw-ers in begeleid
werken -0.895 1.515 168 -0.591 0.556 -3.886 2.097
% Van Wsw-ers in
groepsdetachering 0.915 0.610 168 1.501 0.135 -0.289 2.119
% Van Wsw-ers in individuele
detachering -0.648 0.542 168 -1.194 0.234 -1.718 0.423
% Van intern geplaatste Wsw-
ers op staf- en
overheadfuncties 0.199 0.442 168 0.451 0.653 -0.673 1.072
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor
Parameter Estimate Std. Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 2001 0.086 0.022 141 3.978 0.000 0.043 0.129
Jaardummy voor 2002 0.181 0.025 141 7.280 0.000 0.132 0.230
Logaritme van aantal
werknemers (jaargemiddelde) -1.564 0.425 141 -3.680 0.000 -2.404 -0.724
Loonsub -0.052 0.026 141 -2.030 0.044 -0.103 -0.001
% Van Wsw-ers in begeleid
werken (bron: wsw-monitor) -4.467 1.652 141 -2.704 0.008 -7.732 -1.202
% Van (nieuw ingestroomde
sinds 1-1-1998) Wsw-ers met
2 handicapcodes 0.367 0.131 141 2.794 0.006 0.107 0.627
% Van (nieuw ingestroomde
sinds 1-1-1998) Wsw-ers met
een lichte arbeidshandicap 0.443 0.219 141 2.026 0.045 0.011 0.876
% Van Wsw-ers minder dan 6
jaar in dienst 2.292 0.826 141 2.776 0.006 0.660 3.925
% Van Wsw-ers minder dan
6-10 jaar in dienst 2.435 0.950 141 2.562 0.011 0.556 4.313
% Van Wsw-ers minder dan
11-15 jaar in dienst 2.992 0.911 141 3.282 0.001 1.190 4.793
S307def b18
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Std.
Parameter Estimate Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 2001 0.090 0.022 81 4.087 0.000 0.046 0.134
Jaardummy voor 2002 0.188 0.024 81 7.689 0.000 0.139 0.236
Logaritme van aantal
werknemers
(jaargemiddelde) -1.493 0.543 81 -2.748 0.007 -2.573 -0.412
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
groenvoorziening -0.598 0.905 81 -0.661 0.510 -2.398 1.202
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
verpakking -0.285 0.493 81 -0.578 0.565 -1.265 0.695
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
bouw 1.033 2.802 81 0.369 0.713 -4.541 6.607
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
administratie 0.113 2.312 81 0.049 0.961 -4.486 4.712
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
schoonmaak 0.586 1.769 81 0.331 0.741 -2.934 4.106
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
overig 0.522 0.939 81 0.555 0.580 -1.347 2.391
Std.
Parameter Estimate Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 2001 0.067 0.020 71 3.406 0.001 0.028 0.106
Jaardummy voor 2002 0.134 0.022 71 5.999 0.000 0.090 0.179
% Van niet-gesubsidieerd
personeel in
werkbegeleiding -0.138 0.191 71 -0.724 0.472 -0.519 0.242
% Van niet-gesubsidieerd
personeel in management 0.060 1.106 71 0.054 0.957 -2.145 2.266
% Van niet-gesubsidieerd
personeel in
p&o/financien 0.657 0.563 71 1.167 0.247 -0.465 1.778
% Van niet-gesubsidieerd
personeel in productie -0.533 0.632 71 -0.843 0.402 -1.793 0.728
Logaritme van totaal
aantal niet-gesubsidieerd
personeel 0.532 0.151 71 3.529 0.001 0.231 0.833
S307def b19
ANALYSES OP DE HUISVESTINGSKOSTEN PER SW-PLAATS (LOGARITME)
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête
Parameter Estimate Std. Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 1999 0.022 0.031 311 0.724 0.470 -0.039 0.083
Jaardummy voor 2000 0.031 0.031 311 0.994 0.321 -0.030 0.092
Jaardummy voor 2001 0.154 0.034 311 4.555 0.000 0.087 0.220
Jaardummy voor 2002 0.242 0.036 311 6.719 0.000 0.171 0.313
Economische groei
per corop-gebied 0.011 0.006 311 2.078 0.039 0.001 0.022
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Std.
Parameter Estimate Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 1999 0.015 0.041 169 0.376 0.708 -0.065 0.096
Jaardummy voor 2000 0.023 0.045 169 0.514 0.608 -0.065 0.111
Jaardummy voor 2001 0.129 0.052 169 2.493 0.014 0.027 0.230
Jaardummy voor 2002 0.222 0.057 169 3.867 0.000 0.109 0.335
Economische groei per
corop-gebied 0.011 0.008 169 1.409 0.161 -0.005 0.027
% Van Wsw-ers in
begeleid werken 5.184 2.342 169 2.213 0.028 0.560 9.808
% Van Wsw-ers in
groepsdetachering 0.483 0.974 169 0.496 0.620 -1.439 2.406
% Van Wsw-ers in
individuele detachering -1.505 0.849 169 -1.774 0.078 -3.180 0.170
% Van intern geplaatste
Wsw-ers op staf- en
overheadfuncties 0.927 0.694 169 1.335 0.184 -0.444 2.298
S307def b20
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor
Parameter Estimate Std. Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 2001 0.067 0.043 146 1.562 0.120 -0.018 0.152
Jaardummy voor 2002 0.132 0.054 146 2.458 0.015 0.026 0.239
Economische groei per
corop-gebied 0.012 0.013 146 0.986 0.326 -0.012 0.037
% Van (nieuw ingestroomde
sinds 1-1-1998) Wsw-ers met
0 handicapcodes 1.132 1.082 146 1.047 0.297 -1.006 3.270
% Van (nieuw ingestroomde
sinds 1-1-1998) Wsw-ers met
2 handicapcodes -0.184 0.269 146 -0.683 0.496 -0.715 0.348
% Van (nieuw ingestroomde
sinds 1-1-1998) Wsw-ers met
3 handicapcodes 1.659 0.287 146 5.787 0.000 1.092 2.226
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Parameter Estimate Std. Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 2001 0.132 0.052 81 2.555 0.013 0.029 0.234
Jaardummy voor 2002 0.250 0.069 81 3.637 0.000 0.113 0.387
Economische groei per
corop-gebied 0.018 0.016 81 1.164 0.248 -0.013 0.050
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
groenvoorziening -1.266 1.671 81 -0.758 0.451 -4.591 2.058
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
verpakking 1.740 0.876 81 1.987 0.050 -0.002 3.483
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort bouw 2.273 5.029 81 0.452 0.653 -7.734 12.280
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
administratie -6.402 4.221 81 -1.517 0.133 -14.800 1.996
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
schoonmaak -0.446 3.232 81 -0.138 0.891 -6.877 5.984
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort overig -0.263 1.721 81 -0.153 0.879 -3.687 3.161
S307def b21
ANALYSES OP DE (OVERIGE) KAPITAALKOSTEN PER SW-PLAATS (LOGARITME)
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête
Std.
Parameter Estimate Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 1999 0.010 0.024 307 0.438 0.662 -0.036 0.057
Jaardummy voor 2000 0.065 0.026 307 2.492 0.013 0.014 0.116
Jaardummy voor 2001 0.067 0.027 307 2.471 0.014 0.014 0.121
Jaardummy voor 2002 0.095 0.029 307 3.252 0.001 0.037 0.152
Logaritme van aantal
werknemers
(jaargemiddelde) -0.790 0.202 307 -3.905 0.000 -1.188 -0.392
% Van Wsw-ers in
begeleid werken (bron:
wsw-monitor) -2.713 1.419 307 -1.912 0.057 -5.505 0.079
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Parameter Estimate Std. Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 1999 0.042 0.034 169 1.221 0.224 -0.026 0.109
Jaardummy voor 2000 0.128 0.039 169 3.251 0.001 0.050 0.205
Jaardummy voor 2001 0.131 0.042 169 3.088 0.002 0.047 0.215
Jaardummy voor 2002 0.167 0.046 169 3.662 0.000 0.077 0.257
Logaritme van aantal
werknemers
(jaargemiddelde) -0.340 0.362 169 -0.938 0.350 -1.055 0.375
% Van Wsw-ers in
begeleid werken -7.422 1.987 169 -3.735 0.000 -11.345 -3.499
% Van Wsw-ers in
groepsdetachering -0.354 0.814 169 -0.435 0.664 -1.961 1.253
% Van Wsw-ers in
individuele detachering -1.412 0.724 169 -1.949 0.053 -2.843 0.018
% Van intern geplaatste
Wsw-ers op staf- en
overheadfuncties -0.515 0.590 169 -0.872 0.385 -1.680 0.651
S307def b22
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor
Std.
Parameter Estimate Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Upper
Bound Bound
Jaardummy voor 2001 -0.003 0.034 140 -0.078 0.938 -0.070 0.065
Jaardummy voor 2002 0.032 0.057 140 0.565 0.573 -0.080 0.144
Logaritme van aantal
werknemers (jaargemiddelde) -0.677 0.520 140 -1.300 0.196 -1.705 0.352
% Van Wsw-ers in begeleid
werken (bron: wsw-monitor) -1.966 2.651 140 -0.742 0.459 -7.208 3.275
% Van (nieuw ingestroomde
sinds 1-1-1998) Wsw-ers met
0 handicapcodes 0.311 0.792 140 0.393 0.695 -1.255 1.877
% Van (nieuw ingestroomde
sinds 1-1-1998) Wsw-ers met
2 handicapcodes 0.135 0.217 140 0.624 0.534 -0.293 0.564
% Van (nieuw ingestroomde
sinds 1-1-1998) Wsw-ers met
3 handicapcodes 0.261 0.219 140 1.191 0.236 -0.172 0.693
% Van (nieuw ingestroomde
sinds 1-1-1998) Wsw-ers met
een lichte arbeidshandicap -0.162 0.352 140 -0.460 0.646 -0.858 0.534
% Van (nieuw ingestroomde
sinds 1-1-1998) Wsw-ers met
een ernstige arbeidshandicap 0.330 0.258 140 1.280 0.203 -0.180 0.840
% Van Wsw-ers met
dienstverband van minder
dan 20 uur per week -1.460 1.486 140 -0.983 0.327 -4.398 1.477
% Van Wsw-ers met
dienstverband van 20-35 uur
per week -0.898 0.936 140 -0.960 0.339 -2.749 0.952
S307def b23
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Std.
Parameter Estimate Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Upper
Bound Bound
Jaardummy voor 2001 -0.015 0.032 82 -0.469 0.640 -0.079 0.049
Jaardummy voor 2002 0.015 0.035 82 0.426 0.671 -0.055 0.085
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
groenvoorziening -2.404 1.303 82 -1.845 0.069 -4.997 0.188
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
verpakking 0.312 0.700 82 0.446 0.657 -1.080 1.704
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort bouw 5.042 4.016 82 1.255 0.213 -2.947 13.031
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
administratie 2.998 3.256 82 0.921 0.360 -3.479 9.476
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
schoonmaak -1.952 2.534 82 -0.770 0.443 -6.993 3.089
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort overig -0.283 1.341 82 -0.211 0.833 -2.951 2.386
S307def b24
ANALYSES OP DE OVERIGE LASTEN PER SW-PLAATS (LOGARITME)
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête
Std.
Parameter Estimate Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Upper
Bound Bound
Jaardummy voor 1999 0.013 0.039 305 0.345 0.730 -0.063 0.090
Jaardummy voor 2000 -0.014 0.042 305 -0.330 0.742 -0.097 0.069
Jaardummy voor 2001 -0.009 0.044 305 -0.201 0.841 -0.096 0.078
Jaardummy voor 2002 0.045 0.047 305 0.947 0.344 -0.048 0.138
Logaritme van aantal
werknemers (jaargemiddelde) -0.652 0.331 305 -1.967 0.050 -1.304 0
Gemeentelijke subsidie per
sw-plaats 0.111 0.038 305 2.953 0.003 0.037 0.186
% Van Wsw-ers in begeleid
werken (bron: wsw-monitor) -3.493 2.312 305 -1.511 0.132 -8.042 1.055
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Std.
Parameter Estimate Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Upper
Lower Bound Bound
Jaardummy voor 1999 0.034 0.050 168 0.680 0.498 -0.065 0.133
Jaardummy voor 2000 0.034 0.057 168 0.593 0.554 -0.079 0.147
Jaardummy voor 2001 0.042 0.062 168 0.668 0.505 -0.081 0.165
Jaardummy voor 2002 0.119 0.066 168 1.794 0.075 -0.012 0.250
Logaritme van aantal
werknemers (jaargemiddelde) -0.223 0.533 168 -0.419 0.676 -1.275 0.829
Gemeentelijke subsidie per sw-
plaats 0.053 0.049 168 1.087 0.278 -0.043 0.149
% Van Wsw-ers in begeleid
werken -8.716 2.951 168 -2.954 0.004 -14.542 -2.891
% Van Wsw-ers in
groepsdetachering -2.925 1.188 168 -2.463 0.015 -5.269 -0.581
% Van Wsw-ers in individuele
detachering -1.777 1.056 168 -1.683 0.094 -3.862 0.307
% Van intern geplaatste Wsw-
ers op staf- en
overheadfuncties 1.863 0.861 168 2.165 0.032 0.164 3.562
S307def b25
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor
Std.
Parameter Estimate Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 2001 0.064 0.056 139 1.138 0.257 -0.047 0.176
Jaardummy voor 2002 0.210 0.093 139 2.245 0.026 0.025 0.395
Logaritme van aantal
werknemers (jaargemiddelde) -1.636 0.868 139 -1.884 0.062 -3.352 0.081
Gemeentelijke subsidie per
sw-plaats 0.098 0.068 139 1.440 0.152 -0.037 0.232
% Van Wsw-ers in begeleid
werken (bron: wsw-monitor) -4.697 4.516 139 -1.040 0.300 -13.626 4.233
% Van (nieuw ingestroomde
sinds 1-1-1998) Wsw-ers met
0 handicapcodes -0.383 1.305 139 -0.294 0.770 -2.964 2.197
% Van (nieuw ingestroomde
sinds 1-1-1998) Wsw-ers met
2 handicapcodes -0.425 0.359 139 -1.182 0.239 -1.135 0.286
% Van (nieuw ingestroomde
sinds 1-1-1998) Wsw-ers met
3 handicapcodes 0.134 0.362 139 0.370 0.712 -0.582 0.850
% Van (nieuw ingestroomde
sinds 1-1-1998) Wsw-ers met
een lichte arbeidshandicap -0.150 0.580 139 -0.259 0.796 -1.297 0.996
% Van (nieuw ingestroomde
sinds 1-1-1998) Wsw-ers met
een ernstige arbeidshandicap -0.206 0.427 139 -0.482 0.631 -1.049 0.638
% Van Wsw-ers met
dienstverband van minder
dan 20 uur per week -3.722 2.451 139 -1.519 0.131 -8.567 1.123
% Van Wsw-ers met
dienstverband van 20-35 uur
per week -1.577 1.543 139 -1.022 0.308 -4.627 1.473
S307def b26
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Std.
Parameter Estimate Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 2001 -0.008 0.051 65 -0.154 0.878 -0.111 0.095
Jaardummy voor 2002 0.067 0.056 65 1.206 0.232 -0.044 0.179
Logaritme van aantal
werknemers
(jaargemiddelde) -2.346 1.214 65 -1.933 0.058 -4.771 0.078
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
groenvoorziening -5.213 2.079 65 -2.508 0.015 -9.365 -1.062
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
verpakking 2.321 1.200 65 1.934 0.057 -0.076 4.718
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
bouw 9.237 6.227 65 1.483 0.143 -3.200 21.674
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
administratie 24.821 8.182 65 3.034 0.003 8.480 41.161
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
schoonmaak 0.846 4.282 65 0.197 0.844 -7.706 9.397
% Van intern geplaatste
Wsw-ers in werksoort
overig -1.110 2.117 65 -0.524 0.602 -5.338 3.117
Aantal id-ers werkzaam
in sw-bedrijf per sw-
plaats 6.091 3.459 65 1.761 0.083 -0.817 12.998
S307def b27
ANALYSES OP DE NETTO KOSTEN PER SW-PLAATS (LOGARITME)
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête
Std.
Parameter Estimate Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Upper
Bound Bound
Jaardummy voor 1999 0.022 0.007 293 3.197 0.002 0.009 0.036
Jaardummy voor 2000 0.047 0.008 293 6.159 0.000 0.032 0.063
Jaardummy voor 2001 0.108 0.008 293 13.371 0.000 0.092 0.124
Jaardummy voor 2002 0.162 0.009 293 18.669 0.000 0.145 0.179
Logaritme van aantal
werknemers
(jaargemiddelde) -0.302 0.064 293 -4.686 0.000 -0.429 -0.175
Logaritme van aantal
ambtelijk personeel per sw-
plaats 0.051 0.022 293 2.304 0.022 0.007 0.095
Gemeentelijke subsidie per
sw-plaats 0.024 0.007 293 3.555 0.000 0.011 0.038
Bedrag aan overige
subsidies per sw-plaats 0.045 0.009 293 5.013 0.000 0.027 0.063
% Van Wsw-ers in begeleid
werken (bron: wsw-monitor) -1.193 0.431 293 -2.769 0.006 -2.041 -0.345
S307def b28
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Std.
Parameter Estimate Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Upper
Bound Bound
Jaardummy voor 1999 0.030 0.009 165 3.278 0.001 0.012 0.048
Jaardummy voor 2000 0.052 0.010 165 4.945 0.000 0.031 0.073
Jaardummy voor 2001 0.116 0.011 165 10.276 0.000 0.094 0.139
Jaardummy voor 2002 0.177 0.012 165 14.683 0.000 0.153 0.201
Logaritme van aantal
werknemers
(jaargemiddelde) -0.219 0.096 165 -2.279 0.024 -0.409 -0.029
Logaritme van aantal
ambtelijk personeel per sw-
plaats 0.026 0.026 165 1.021 0.309 -0.025 0.077
Gemeentelijke subsidie per
sw-plaats 0.028 0.009 165 3.199 0.002 0.011 0.046
Bedrag aan overige
subsidies per sw-plaats 0.033 0.011 165 3.111 0.002 0.012 0.054
% Van Wsw-ers in begeleid
werken -1.771 0.535 165 -3.308 0.001 -2.828 -0.714
% Van Wsw-ers in
groepsdetachering -0.481 0.220 165 -2.186 0.030 -0.915 -0.047
% Van Wsw-ers in
individuele detachering -0.289 0.194 165 -1.494 0.137 -0.671 0.093
% Van intern geplaatste
Wsw-ers op staf- en
overheadfuncties 0.078 0.136 165 0.579 0.564 -0.189 0.346
S307def b29
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor
Std.
Parameter Estimate Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Upper
Bound Bound
Jaardummy voor 2001 0.084 0.016 139 5.345 0.000 0.053 0.116
Jaardummy voor 2002 0.146 0.020 139 7.143 0.000 0.106 0.187
Logaritme van aantal
werknemers
(jaargemiddelde) -0.651 0.152 139 -4.289 0.000 -0.951 -0.351
Logaritme van aantal
ambtelijk personeel per sw-
plaats -0.003 0.033 139 -0.082 0.935 -0.067 0.062
Gemeentelijke subsidie per
sw-plaats 0.006 0.012 139 0.528 0.598 -0.017 0.029
Bedrag aan overige
subsidies per sw-plaats 0.027 0.011 139 2.548 0.012 0.006 0.048
% Van Wsw-ers in begeleid
werken (bron: wsw-monitor) -1.259 0.857 139 -1.470 0.144 -2.953 0.434
% Van Wsw-ers in
leeftijdklasse ouder dan 59
jaar 1.256 0.881 139 1.426 0.156 -0.485 2.997
S307def b30
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Std.
Parameter Estimate Error df t Sig. 95% Confidence Interval
Lower Upper
Bound Bound
Jaardummy voor 2001 0.072 0.019 60 3.879 0.000 0.035 0.110
Jaardummy voor 2002 0.137 0.024 60 5.788 0.000 0.089 0.184
Logaritme van aantal
werknemers (jaargemiddelde) -0.810 0.220 60 -3.675 0.001 -1.251 -0.369
Logaritme van aantal ambtelijk
personeel per sw-plaats -0.052 0.036 60 -1.424 0.160 -0.125 0.021
Gemeentelijke subsidie per
sw-plaats 0.069 0.021 60 3.270 0.002 0.027 0.111
Bedrag aan overige subsidies
per sw-plaats 0.028 0.014 60 2.023 0.048 0.000 0.055
% Van Wsw-ers in begeleid
werken (bron: wsw-monitor) 1.167 1.314 60 0.888 0.378 -1.462 3.796
% Van Wsw-ers in
leeftijdklasse ouder dan 59
jaar 1.046 1.060 60 0.987 0.328 -1.074 3.166
% Van intern geplaatste Wsw-
ers in werksoort
groenvoorziening -0.428 0.338 60 -1.266 0.210 -1.104 0.248
% Van intern geplaatste Wsw-
ers in werksoort verpakking 0.228 0.216 60 1.058 0.294 -0.203 0.660
% Van intern geplaatste Wsw-
ers in werksoort bouw 0.222 1.207 60 0.184 0.855 -2.193 2.636
% Van intern geplaatste Wsw-
ers in werksoort administratie -1.533 2.081 60 -0.737 0.464 -5.695 2.629
% Van intern geplaatste Wsw-
ers in werksoort schoonmaak 0.839 0.776 60 1.081 0.284 -0.714 2.392
% Van intern geplaatste Wsw-
ers in werksoort overig 0.134 0.361 60 0.371 0.712 -0.588 0.856
Aantal wiw-ers per sw-plaats -0.102 0.401 60 -0.254 0.800 -0.903 0.700
Aantal id-ers werkzaam in sw-
bedrijf per sw-plaats 0.296 2.482 60 0.119 0.905 -4.668 5.261
Aantal ingehuurde
krachten/uitzendkrachten
werkzaam in sw-bedrijf per
sw-plaats -1.578 1.453 60 -1.086 0.282 -4.485 1.328
S307def b31
SCHATTINGSRESULTATEN VAN HET OLS-MODEL
ANALYSES OP DE TOEGEVOEGDE WAARDE PER SW-PLAATS (LOGARITME)
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête
Model Summary(b)
Adjusted R Std. Error of the
Model R R Square Square Estimate Durbin-Watson
1 ,553(a) ,305 ,289 ,138 ,883
Coefficients(a)
Model Unstandardized Coefficients t Sig.
B Std. Error
(Constant) 2,438 ,119 20,441 ,000
JAAR99 ,014 ,022 ,621 ,535
JAAR00 ,026 ,023 1,101 ,272
JAAR01 ,028 ,024 1,174 ,241
JAAR02 ,051 ,024 2,148 ,032
logaritme aantal Wsw-plaatsen ,013 ,012 1,081 ,280
(jaargemiddelde)
logaritme ambtelijk personeel per ,106 ,036 2,934 ,004
Wsw-plaats
logaritme Huisvestingskosten per ,126 ,022 5,718 ,000
Wsw-plaats (jaargemiddelde)
logaritme Kapitaalkosten per ,164 ,026 6,412 ,000
Wsw-plaats (jaargemiddelde)
Werkloosheidspercentage in -,029 ,006 -5,079 ,000
Corop
S307def b32
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Model Summary(b)
Adjusted R Std. Error of the
Model R R Square Square Estimate Durbin-Watson
1 ,631(a) ,398 ,362 ,127 ,822
Coefficients(a)
Unstandardized
Model Coefficients t Sig.
B Std. Error
1 (Constant) 1,895 ,150 12,614 ,000
JAAR99 ,020 ,029 ,701 ,484
JAAR00 ,029 ,031 ,948 ,344
JAAR01 ,052 ,032 1,635 ,103
JAAR02 ,065 ,031 2,080 ,039
logaritme aantal Wsw- ,028 ,016 1,780 ,077
plaatsen (jaargemiddelde)
logaritme ambtelijk -,025 ,048 -,528 ,598
personeel per Wsw-plaats
logaritme
Huisvestingskosten per ,148 ,029 5,106 ,000
Wsw-plaats
(jaargemiddelde)
logaritme Kapitaalkosten
per Wsw-plaats ,213 ,033 6,364 ,000
(jaargemiddelde)
Werkloosheidspercentage -,023 ,008 -2,838 ,005
in Corop
Percentage Wsw-ers in ,339 1,015 ,334 ,739
BW
Percentage Wsw-ers
gedetacheerd in ,153 ,233 ,657 ,512
groepsverband
Percentage Wsw-ers ,437 ,127 3,447 ,001
individueel gedetacheerd
Percentage van het totale
aantal Wsw-ers dat op -,069 ,203 -,339 ,735
staf- en/of
overheadfuncties zit
S307def b33
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor
Model Summary(b)
Adjusted R Std. Error of the
Model R R Square Square Estimate Durbin-Watson
1 ,683(a) ,467 ,409 ,119 1,897
Coefficients(a)
Model Unstandardized Coefficients t Sig.
B Std. Error
(Constant) 3,284 ,309 10,619 ,000
JAAR01 -,038 ,037 -1,018 ,311
JAAR02 -,032 ,047 -,666 ,507
logaritme Huisvestingskosten ,149 ,032 4,713 ,000
per Wsw-plaats
(jaargemiddelde)
logaritme Kapitaalkosten per ,217 ,042 5,174 ,000
Wsw-plaats (jaargemiddelde)
Percentage Wsw-ers ,986 ,172 5,721 ,000
individueel gedetacheerd
Percentage Wsw-ers in -3,658 1,398 -2,617 ,010
leeftijdsklasse
(%)
Percentage Wsw-ers in -1,553 ,582 -2,670 ,009
leeftijdsklasse 20-29 jr (einde
jaar) (%)
Percentage Wsw-ers in -1,288 ,530 -2,429 ,017
leeftijdsklasse 30-39 jr (einde
jaar) (%)
Percentage Wsw-ers in -1,769 ,602 -2,936 ,004
leeftijdsklasse 50-59 jr (einde
jaar) (%)
Percentage Wsw-ers in -7,530 1,706 -4,414 ,000
leeftijdsklasse >59 jr (einde
jaar) (%)
Percentage Wsw-ers met dvb 20 uur per week (%)
Percentage Wsw-ers met dvb -,330 ,223 -1,480 ,141
20-35 uur per week (%)
S307def b34
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Model Summary(b)
Adjusted R Std. Error of the
Model R R Square Square Estimate Durbin-Watson
1 ,676(a) ,457 ,370 ,125 1,276
Coefficients(a)
Model Unstandardized Coefficients t Sig.
B Std. Error
(Constant) 2,267 ,205 11,058 ,000
JAAR01 ,034 ,025 1,350 ,179
JAAR02 ,047 ,026 1,812 ,072
logaritme aantal Wsw-plaatsen ,028 ,021 1,364 ,175
(jaargemiddelde)
logaritme ambtelijk personeel per ,106 ,061 1,723 ,087
Wsw-plaats
logaritme Huisvestingskosten per ,141 ,035 4,065 ,000
Wsw-plaats (jaargemiddelde)
logaritme Kapitaalkosten per Wsw- ,159 ,043 3,691 ,000
plaats (jaargemiddelde)
Percentage van TOTAAL geplaatste -,349 ,304 -1,147 ,254
Wsw-ers: kwekerij
Percentage van TOTAAL geplaatste -,213 ,120 -1,772 ,079
Wsw-ers: montage/assemblage
Percentage van TOTAAL geplaatste -,341 ,607 -,561 ,576
Wsw-ers: administratie
Percentage van TOTAAL geplaatste -,057 ,100 -,565 ,573
Wsw-ers: verpakking
Percentage van TOTAAL geplaatste -,094 ,179 -,526 ,600
Wsw-ers: grafisch
Percentage van TOTAAL geplaatste -,489 ,290 -1,688 ,094
Wsw-ers: schoonmaak
Percentage van TOTAAL geplaatste ,935 ,504 1,854 ,066
Wsw-ers: hout
Percentage van TOTAAL geplaatste -,907 ,442 -2,055 ,042
Wsw-ers: confectie
Percentage van TOTAAL geplaatste ,211 ,280 ,752 ,453
Wsw-ers: assemblage
Percentage van TOTAAL geplaatste -,324 ,316 -1,024 ,308
Wsw-ers: metaal
% van TOTAAL aantal Wsw-ers in: 1,128 ,485 2,325 ,022
Bouw
Percentage van TOTAAL geplaatste -,643 ,540 -1,191 ,236
Wsw-ers: recycling
Percentage van TOTAAL geplaatste -3,108 1,612 -1,928 ,056
Wsw-ers: bewaking
Percentage van TOTAAL geplaatste ,264 ,161 1,646 ,102
Wsw-ers: anders, nl (geaggregeerd)
% in anders, nl : industrie ,119 ,130 ,921 ,359
S307def b35
BIJLAGE 5 LIJST VAN BEDRIJVEN WAAR DE INTERVIEWS
ZIJN AFGENOMEN EN LIJST VAN DEELNEMERS
AAN DE WORKSHOP
Bij de volgende bedrijven zijn de interviews gehouden:
- !GO, Oosterhout;
- A.M. Groep, Hoofddorp;
- BSW Bedrijven, Breda;
- DCW Bedrijven, Enschede;
- DSW Stadspark, Groningen;
- Felua groep, Apeldoorn;
- Haeghe Groep, Den Haag;
- Licom, Heerlen;
- De Meergroep, Beverwijk;
- Soweco, Almelo;
- WAA Groep, Venlo;
- WVK-groep, Bladel.
De volgende personen hebben deelgenomen aan de workshop op 12 januari 2005:
Dhr. A. van Abswoude A.M. Groep, Hoofddorp
Dhr. B. Beerman BSW Bedrijven, Breda
Dhr. L. Voogt BSW Bedrijven, Breda
Dhr. A.J. Schaafsma DSW Stadspark, Groningen
Mevr. R. Knol Felua-groep, Apeldoorn
Dhr P. Jellema Haeghe Groep, Den Haag
Dhr. R. Spencer Haeghe Groep, Den Haag
Dhr. H. Gerritsen Licom NV, Heerlen
Dhr Penders Licom NV, Heerlen
Dhr. G. van Beek WVK-Groep, Bladel
Dhr. A. Verhees WVK-Groep, Bladel
S307def b36
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid