30 118 Regels omtrent de invoering en financiering van de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen alsmede met betrekking tot de intrekking van de
Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet Invoering en
financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
1. Inleiding
Met belangstelling heeft de regering kennis genomen van de bijdragen van de verschillende
fracties aan het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel. Meerdere fracties ondersteunen
immers de doelstelling van het nieuwe arbeidsongeschiktheidsstelsel. Wel is een aantal
indringende vragen gesteld.
De leden van de fractie van het CDA verwijzen voor de hoofdlijnen van hun visie naar hun
inbreng bij het verslag bij het wetsvoorstel Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(hierna: wetsvoorstel Wet WIA). Zij merken op dat zij zich hierin uitspreken vóór de
doelstelling van de Wet WIA. Deze leden constateren voorts tot hun genoegen dat in het
kader van de reïntegratie(-instrumenten) de Wet REA wordt opgeschoond. Bij hun inbreng
bij het verslag bij het wetsvoorstel Wet WIA hebben ook de leden van de VVD-fractie
aangegeven dat zij de doelstelling van het wetsvoorstel ondersteunen. Bij hun uiteindelijke
eindoordeel over het onderhavige wetsvoorstel zullen deze leden het wetsvoorstel wel toetsen
op onder meer de ontwikkeling van het aantal WIA-uitkeringen en uitkeringslasten ten
opzichte van het huidige WAO-stelsel, de uitvoerbaarheid en het level playing field. De leden
van de D66-fractie staan positief tegenover de voorgestelde stelselwijziging. Zij merken op
dat de D66-fractie op hoofdlijnen voorstander is van de voorgenomen stelselwijziging. Tot
slot constateren de leden van de ChristenUnie hoe complex de invoering van een nieuw
arbeidsongeschiktheidsstelsel is. Zij hebben niet de indruk dat het kabinet daarbij voor de weg
van de minste weerstand heeft gekozen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling, maar ook met bezorgdheid en
verontrusting kennis genomen van dit wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie voegen aan de
reeds door hen geuite kritiek op het wetsvoorstel Wet WIA toe dat zij dit wetsvoorstel als
onbegrijpelijk, ondoorgrondelijk en onnavolgbaar beoordelen. Het komt de leden van de
fractie van GroenLinks vreemd voor dat het onderhavige wetsvoorstel gewoon in behandeling
wordt genomen, waar oppositie en kritische kanttekeningen tegen het wetsvoorstel Wet WIA
inmiddels overal hoorbaar zijn. Deze leden vragen de minister het wetsvoorstel in te trekken
en zich te bezinnen op uitstel dan wel afstel van het wetsvoorstel Wet WIA
In reactie op deze kritiek verwijst de regering naar de nota naar aanleiding van het verslag bij
het wetsvoorstel Wet WIA. Hierin heeft de regering niet alleen de meerwaarde van dit
wetsvoorstel geschetst, maar ook zijn in de nota naar aanleiding van het verslag de
uitgangspunten, de noodzaak en de urgentie van dit wetsvoorstel uitvoerig toegelicht.
In het navolgende zal nader worden ingegaan op de vragen van de verschillende fracties.
Het CPB heeft, zo merken de PvdA-fractieleden op, in CPB-memorandum 114 van 5 april
2005 aangegeven wat de effecten zijn van de Wet WIA. Deze leden vragen of het
wetsvoorstel IWIA wijziging brengt in de vooronderstellingen die het CPB in zijn
1
doorrekening heeft gehanteerd en zo ja, welke. Voorts vragen deze leden of de regering de
berekeningen van het CPB onderschrijft en zo niet, in welke mate haar standpunt afwijkt.
Het wetsvoorstel IWIA brengt geen relevante veranderingen aan in de veronderstellingen die
het CPB in zijn doorrekening heeft gehanteerd. De regering is in de nota naar aanleiding van
het verslag bij het wetsvoorstel WIA uitgebreid ingegaan op zijn standpunt aangaande de
berekeningen van het CPB (Kamerstukken II, 2004/05, 30034, nr. 12, blz. 111-113).
De leden van de PvdA-fractie vinden de reactie van de regering op de brief van de Stichting
van de Arbeid van 20 mei 2005 in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel
WIA, namelijk dat "met sociale partners in het Najaarsakkoord 2004 afspraken zijn gemaakt
over de WGA, en de vermeende complexiteit van de WGA daarbij geen punt van discussie is
geweest", ongepast. Wat wil de regering met deze zinsnede precies zeggen, zo vragen deze
leden. Betichten zij de sociale partners ervan zich niet te houden aan het Najaarsakkoord
vragen deze leden. Ook de leden van de SP-fractie vragen om een reactie op de grote
bezwaren van de Stichting tegen de voorgestelde WGA.
Met sociale partners zijn afspraken gemaakt over de vormgeving van de loonaanvulling.
Mede naar aanleiding van het overleg met sociale partners is de inkomenseis, dat wil zeggen
de eis om voor de loonaanvulling in aanmerking te komen, verlaagd van 100% naar 50% van
de resterende verdiencapaciteit. Tijdens het overleg met sociale partners is de vormgeving en
uitwerking van de loonaanvulling in de zin van complexiteit niet ter discussie gesteld. Het
heeft de regering om deze reden verbaasd dat de Stichting van de Arbeid thans het argument
van de complexiteit hanteert om opnieuw te pleiten voor de loonaanvullingsregeling zoals
vormgegeven in het SER-advies. Dit betekent niet dat de regering sociale partners ervan
beticht zich niet aan de afspraken te houden. De regering gaat er nog steeds vanuit dat de
afspraken in het Najaarsakkoord zullen worden nagekomen. Deze leden merken terecht op dat
de wetsvoorstellen ten tijde van het Najaarsakkoord nog niet beschikbaar waren. De regeling
zoals neergelegd in de Wet WIA, en met name dit onderdeel van de WGA, is evenwel tot in
detail besproken met sociale partners.
De opmerking van de regering dat ook met het Verbond van Verzekeraars betreffende de
WGA een akkoord is bereikt, bevreemdt de leden van de PvdA-fractie eveneens. Was er niet
al langer sprake van een meningsverschil over de rentehobbel?
In augustus 2004 is overeenstemming bereikt met het Verbond van Verzekeraars over de
wijze van compensatie van de rentehobbel. Deze afspraken behelsden volledige compensatie
van de netto rentehobbel gedurende 7 jaar, van 2006 t/m 2012. Alleen voor het enkele jaar
2006 is een andere situatie ontstaan doordat de Belastingdienst en het UWV in dat jaar
premiedifferentiatie niet kunnen toepassen. Naar aanleiding daarvan heeft de regering advies
gevraagd aan de heer Kist over premiestelling in het enkele jaar 2006. De afspraken voor
2007 t/m 2012 worden nog steeds door de regering onderschreven.
De leden van de PvdA-fractie hebben grote aarzelingen bij de private uitvoering die de
Stichting van de Arbeid als alternatief voorstelt. Zij vragen de regering nader in te gaan op
bezwaren als gevolg van afwenteling en nadere regelgeving die in dat geval nodig is.
Het voorstel van de SER- verplicht private uitvoering - betekent dat werkgevers geen
keuzevrijheid hebben; zij zijn met andere woorden verplicht een verzekeraar in de hand te
2
nemen. Dit betekent dat - áls afwenteling een mogelijkheid is - deze mogelijkheid zich over
de gehele linie zal voordoen.
Het alternatief van de Stichting van de Arbeid houdt in dat iemand die werkt, een
loonaanvulling ontvangt. De werkgever moet zich hiervoor privaat verzekeren. Indien iemand
niet werkt, heeft hij in eerste instantie recht op WW; daarna volgt een uitkering van 70% van
het minimumloon.
Een werkgever moet derhalve premie betalen aan een verzekeraar voor de
loonaanvullingsregeling. Deze premie is hoger naarmate een verzekeraar meer
loonaanvullingen moet uitkeren. De verzekeraar behoeft daarentegen niets uit te keren als een
werknemer niet werkt. Dit betekent dat een verzekeraar - en dus ook de werkgever altijd
goedkoper uit is als een werknemer niet werkt, zelfs als dat maar één maand is. Voor een
verzekeraar die streeft naar schadelastbeperking betekent dit dus dat de werknemer beter niet
kan werken.
In zijn advies noemt de SER een viertal argumenten waarom deze afwenteling zich naar zijn
mening niet zal voordoen. In de eerste plaats noemt de SER de poortwachtersrol van het
UWV. Dit is echter naar de opvatting van de regering een verplaatsing van de
verantwoordelijkheden; het feit dat verantwoordelijkheden bij het UWV zijn neergelegd
behoeft niet te voorkomen dat de verzekeraar in staat wordt gesteld af te wentelen. In de
tweede plaats stelt de SER dat de financiering van de loonaanvulling de werkgever en
werknemer prikkelt om arbeidsongeschiktheid te voorkomen. Dat is op zich waar, maar laat
onverlet dat er toch altijd werknemers zullen zijn die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zullen
worden verklaard. Bovendien is de prikkel voor de individuele werknemer (uitgaande van een
fifty-fifty verdeling) voor wat betreft de premielast marginaal omdat de premie een collectief
karakter heeft dat nauwelijks van invloed is op het individuele gedrag van een werknemer. In
de derde plaats noemt de SER de aangescherpte reïntegratieverplichtingen tijdens de
loondoorbetaling. Ook dit kan de regering onderschrijven, maar laat eveneens onverlet dat dit
geen opgeld meer doet als de loondoorbetaling eenmaal is geëindigd en de werknemer
gedeeltelijk arbeidsgeschikt is bevonden. Tenslotte doet de SER de suggestie dat de
verzekeraar bij niet-werken een reïntegratiebijdrage verschuldigd is. Dit kan de mogelijkheid
tot afwenteling voorkomen. Dan moet echter de reïntegratiebijdrage minimaal even hoog zijn
als de verwachte verschuldigde loonaanvulling.
Los van deze inhoudelijke overwegingen betekent het voorstel van de SER ook aanvullende
regelgeving. De poortwachtertoets van het UWV zal uitgebreid moeten worden gedefinieerd.
Ook de vorm, hoogte en aanwending van de reïntegratiebijdrage zal moeten worden
vastgelegd, evenals de bestemming (het fonds, de verantwoordelijkheid, de eventuele
restitutie) van de bijdrage. Tenslotte zal additionele regelgeving noodzakelijk zijn met
betrekking tot de verantwoordelijkheidsverdeling op het gebied van reïntegratie.
De leden van de PvdA-fractie verzoeken de kritiek op het voorstel van de Stichting, om de
loonaanvullingsregeling te versimpelen door het SER-advies te volgen, nader te motiveren.
De regering schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag dat de werkgever ook in dat
geval met twee uitvoerders te maken krijgt. Indien een gedeeltelijk arbeidsgeschikte
werknemer werkt, is de private verzekeraar de uitvoerder die de loonaanvulling verstrekt.
Werkt de werknemer niet, dan verstrekt het UWV de WW-uitkering. De werkgever blijft dan
echter wel betrokken, want de werknemer moet immers hervatten. In ieder geval moet de
werkgever aan twee uitvoerders gegevens aanleveren. Deze leden erkennen dit, maar vragen
zich toch af of dit niet minder complex is dan de loonaanvullingsregeling die de regering
3
voorstelt en zij vragen een andere ook kwantitatieve analyse in het kader van administratieve
lasten voor werkgever en werknemer van beide opties.
Het voorstel van de SER betekent voor de werknemer dat deze in de situaties van werk naar
niet-werk en omgekeerd steeds met een andere uitvoerder te maken krijgt; bij werk is dit de
private verzekeraar die de loonaanvulling betaalt, bij niet-werk het UWV die de WW-
uitkering verstrekt. Aangezien de loonaanvulling al bij een loon 1,00 maand verstrekt moet
worden, zal er in de praktijk dus sprake kunnen zijn van veelvuldige overgangen van het
UWV naar verzekeraar en vice versa. In de WGA, zoals deze is vormgegeven, speelt dit niet.
Daar is altijd maar één partij verantwoordelijk voor het verstrekken van de uitkering, zowel
bij werk als bij niet-werk: indien de werkgever verzekerd is bij het UWV, dan is deze
instantie verantwoordelijk, als de werkgever eigenrisicodrager is of zich privaat heeft
verzekerd, kan hij ervoor kiezen de uitkering zelf te verstrekken of te laten verstrekken.
Ook de werkgever krijgt te maken met twee uitvoerders. Indien een gedeeltelijk
arbeidsgeschikte werknemer werkt, is de private verzekeraar de uitvoerder die de
loonaanvulling verstrekt. Werkt de werknemer niet, dan verstrekt het UWV de WW-uitkering.
Dit betekent in de eerste plaats dat de werkgever aan twee instanties gegevens moet
aanleveren bij een overgang van werk naar niet-werk of omgekeerd. Daarnaast is de intentie
van de SER dat de werknemer werk hervat. Dus ook in geval de werknemer niet werkt, zal de
werkgever dan wel de verzekeraar alles moeten doen om een werknemer weer aan de slag te
krijgen, ook in het geval de werknemer recht heeft op WW.
Hetzelfde geldt voor de uitvoerders. Ingeval een gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer niet
werkt, zijn - gezien bovenstaande - twee uitvoerders belanghebbende bij de reïntegratie,
namelijk het UWV en de private verzekeraar. Er zouden dus heldere regels moeten worden
gesteld wie primair verantwoordelijk is voor de reïntegratie.
Een inschatting van de administratieve lasten van het SER-voorstel is op voorhand niet te
geven. Daarvoor is noodzakelijk dat het voorstel geheel is uitgewerkt in regelgeving.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke termijn er duidelijkheid verschaft wordt inzake
de toetsing van de WIA aan ILO-verdragen en welke maatregelen worden genomen indien uit
deze toetsing zou blijken dat de WIA niet voldoet aan deze verdragen,
Op dit moment is nog een consultatie gaande van het Internationaal Arbeidsbureau (IAB), een
onderdeel van de ILO, over de internationaalrechtelijke aspecten van de WIA. Omdat de
uitkomst van de consultatie nog niet bekend is, kan derhalve nog niet worden aangegeven of
en zo ja welke maatregelen getroffen moeten worden
De leden van de SP-fractie vragen of zij het goed zien dat de uitzonderlijke complexiteit
(Raad van State p.5) van het wetsontwerp zowel wordt veroorzaakt door de onmogelijkheid
van het UWV om de premiedifferentiatie in de WGA per 1 januari 2006 in te voeren als door
de introductie van een hybride systeem. Deze leden vragen of de complexiteit kan voorkomen
worden door de WIA in te voeren op het moment dat het UWV de wet integraal kan uitvoeren
en door af te zien van de mogelijkheid om het arbeidsongeschiktheidsrisico privaat te
verzekeren. Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden ten slotte.
De regering heeft de overgangen van het huidige stelsel via de overgangssituatie naar de
structurele situatie dusdanig vormgegeven, dat de (uitvoerings-)complexiteit zo veel mogelijk
4
beperkt wordt. Voor de WGA duurt de overgangsperiode één jaar, omdat zowel het UWV als
de Belastingdienst niet in staat zijn premiedifferentiatie al in 2006 uit te voeren. Voor de IVA
geldt een overgangsperiode van twee jaar, maar voor de IVA zal bij afschaffing van Pemba
de overgangssituatie gelijk zijn aan de structurele situatie. Dit compliceert het
financieringssysteem niet, maar maakt dit in tegendeel juist eenvoudiger.
Dat gekozen is voor een uitvoeringsstelsel met keuzevrijheid, vat de regering niet op als een
complexiteit. Ook het huidige Pemba-systeem kent immers een dergelijke uitvoering.
Uitstel van de stelselwijziging tot 1 januari 2008 voorkomt dat in het financieringssysteem
overgangssituaties moeten worden geregeld. Op zich betekenen deze een vereenvoudiging in
dat systeem. Uitstel betekent echter ook dat de activerende werking van het uitkeringssysteem
pas later kan optreden. Staand voor de keuze om de gehele stelselwijziging uit te stellen,
daarbij overwegend dat slechts één onderdeel daarvan (premiedifferentiatie WGA en IVA) in
het geheel niet uitgevoerd kan worden in 2006, dan wel alleen de introductie van dat
onderdeel uit te stellen (en mogelijk voor de IVA af te stellen), heeft de regering gekozen
voor het laatste.
De leden van de SP-fractie vragen wat de reactie van de minister is op de "teleurstelling" van
het Verbond van Verzekeraars omdat de opslag van 0,3% van de loonsom "bij lange na niet
voldoende is om een gelijk speelveld te creëren."
De regering acht deze teleurstelling niet terecht. De heer Kist heeft in zijn advies naar de
mening van de regering een juist evenwicht gevonden tussen het bieden van een redelijke
markttoegang voor verzekeraars met betrekking tot zowel grote als kleine werkgevers. In
hoofdstuk 3 zal de regering hier nog uitvoerig nader op ingaan.
De leden van de SP fractie vragen of er (uitvoerings-)technische belemmeringen om de
eventuele invoering van de WIA een of twee jaar uit te stellen en zo ja, welke dat zijn. Ook de
leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of er overwegende bezwaren zijn tegen
uitstel van invoering van deze wet en de daarmee samenhangende Wet WIA?
De leden van de fractie van GroenLinks zouden het van harte toejuichen als de minister van
SZW minimaal een periode van bezinning inlast en 1 januari 2006 als invoeringsdatum laat
vallen. Zij zijn gaarne bereid dit ook publiekelijk te laten weten als het eenmaal zover is. Deze
leden vragen of dit de minister helpt bij zijn verdere gedachtevorming over nut en noodzaak
van de WIA.
Aan een latere invoering van de Wet WIA zijn geen (uitvoerings)technische belemmeringen
verbonden. Wel is een aandachtspunt dat uitstel betekent dat in 2006 en/of 2007 nog instroom
zal plaatsvinden in de WAO. Het verdisconteren van deze WAO-uitkeringen in de
gemiddelde en risicopercentages WGA en WAO/IVA schuift dan navenant op.
Aan een latere invoering zijn vooral beleidsmatige bezwaren verbonden. Ten eerste is de
regering van mening dat in lijn met de adviezen van de commissie Donner en de SER een
spoedige invoering aangewezen is, omdat zoveel mogelijk moet worden bevorderd dat
gedeeltelijk arbeidsgeschikten aan het arbeidsproces deelnemen. Ten tweede is op 1 januari
2004 de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 in werking getreden.
Dit vormde de eerste stap om het bestaande arbeidsongeschiktheidsstelsel te hervormen. De
Wet WIA is het sluitstuk daarvan. Zij vormt met andere woorden een onderdeel van een
groter geheel. Een latere invoering van de Wet WIA zou tot gevolg hebben dat werknemers
5
die op of na 1 januari 2004 ziek zijn geworden, niet aansluitend een beroep kunnen doen op
de Wet WIA. Dit is onwenselijk.
Allerwegen is zeer forse kritiek geuit op de WIA, stellen de leden van de fractie van
GroenLinks vast. Niemand is enthousiast en velen aandringen op minimaal een jaar uitstel,
constateren deze leden. Ook de laatste vrienden van de minister van SZW, werkgevers en
werknemers verenigd in de Stichting van de Arbeid, nemen afstand van de WIA in huidige
vorm. Daarom vragen deze leden aan de minister om het wetsvoorstel in te trekken en zich te
bezinnen op uitstel dan wel afstel van de WIA. Graag vernemen zij hierop een gemotiveerd
antwoord.
Ook het SER-kroonlid de heer R. Linschoten liet onlangs in Trouw (24 mei) weten geen heil
te zien in deze WIA. Wat is de reactie van de minister op deze mening, vragen deze leden.
Is de waarneming van de leden van de GroenLinks-fractie correct, dat er nog slechts politieke
en positionele redenen zijn voor handhaving van dit wetsvoorstel, vragen deze leden.
Namelijk de positie van de minister van SZW zelf, die niet zonder politieke schade zijn
kroonjuweel van de agenda kan afvoeren, dan wel tijd neemt voor bezinning en reflexie? Als
dit juist is, getuigt het niet van een vreemde politieke logica, dat daardoor een wetsvoorstel
mogelijk de eindstreep haalt terwijl niemand erop zit te wachten?
Zoals hierboven al werd opgemerkt is de regering, anders dan de heer Linschoten, van mening
dat invoering van de Wet WIA wenselijk en noodzakelijk is. Daarmee is ook een reactie
gegeven op de suggestie van de leden van de GroenLinks-fractie dat de Wet WIA slechts
wordt ingegeven door politieke en positionele redenen. In de huidige WAO ligt de nadruk te
veel op arbeidsongeschiktheid in plaats van arbeidsgeschiktheid. De Wet WIA brengt
dienaangaande een omslag teweeg: daarin staat centraal wat iemand kan en niet wat iemand
niet (meer)kan. Deze cultuuromslag is, als gezegd, dringend nodig.
Het draagvlak voor invoering van de WIA is er door het voorgenomen uitvoeringsstelsel met
keuzevrijheid niet breder op geworden, stellen de leden van de D66-fractie vast. Deze fractie
heeft dan ook met het grootst mogelijke begrip nota genomen van de bezwaren die de
Stichting van de Arbeid hierover heeft geuit. In dit verband zou de D66-fractie de regering
willen vragen aan te geven wat de praktische gevolgen, met name voor de benodigde
randvoorwaarden (wetgeving, uitvoering en premies), zouden zijn als op dit moment alsnog
zou worden besloten tot volledig private uitvoering van de WGA.
Ook vragen deze leden naar de organisatorische gevolgen hiervan voor het UWV.
Voorts vragen deze leden of invoering van de WIA per 1 januari 2006 mogelijk in geval van
private uitvoering van de WGA.
Voor het antwoord op deze vragen is allereerst van belang welke vormgeving van de
volledige private uitvoering wordt gekozen: met of zonder publieke waarborgen. Het spreekt
voor zich dat regeling van een volledig private variant zonder publieke waarborgen veel
minder bewerkelijk is dan een variant waarin deze waarborgen wel zijn opgenomen. In de
variant met publieke waarborgen zal onder meer geregeld moeten worden, wat gebeurt
ingeval de werkgever geen verzekering heeft afgesloten. Daarnaast zal moeten worden bezien
of een aparte voorziening moet worden getroffen voor moeilijk verzekerbare werkgevers of
dat wellicht een acceptatieplicht moet gelden. Ook zal een maatregel moeten worden bedacht
om te voorkomen dat private verzekeraars na de loongerelateerde fase er financieel belang bij
hebben dat een werknemer niet werkt (de vervolguitkering is immers lager dan de
loonaanvulling) . Tot slot is nog van belang dat private verzekeraars bij volledige private
uitvoering niet bereid zijn om het zogenaamde inlooprisico te dekken en daarom eerst vanaf
6
2008 de lasten van WGA-uitkeringen gaan dragen. Ook dit vraagt mogelijk nadere
regelgeving.
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de concurrentiepositie van het UWV ten
opzichte van eigenrisicodragen en privaat verzekeren onder de ministeriële
verantwoordelijkheid valt. Naar de mening van deze fractie komt de minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid in een ambivalente positie te verkeren als hij enerzijds
verantwoordelijkheid draagt voor het presteren van het UWV als organisatie (waaronder de
bedrijfseconomische prestaties op de WGA-markt) en anderzijds
systeemverantwoordelijkheid draagt voor de WIA als geheel, waaronder het level playing
field.
Vloeit hier geen belangenconflict uit voort, vragen deze leden.
De regering ziet in tegenstelling tot de leden van de D66-fractie niet in dat sprake is van een
ambivalente positie van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De positie die de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inneemt in het kader van de WGA-
uitvoering is immers in hoge mate gelijk aan de positie met betrekking tot de WAO-
uitvoering. Ook in het huidige stelsel bestaat de mogelijkheid voor werkgevers om
eigenrisicodrager te worden en zich privaat te verzekeren. Daarbij is de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid enerzijds verantwoordelijk voor de uitvoering van de WAO door
het UWV en draagt hij anderzijds systeemverantwoordelijkheid voor het WAO-stelsel. In de
huidige praktijk is in het geheel geen sprake van een ambivalente positie. Ook is geen sprake
van een belangenconflict. Dit zal ook in de toekomst niet het geval zal zijn.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke maatregelen worden genomen om
capaciteitsproblemen bij de Belastingdienst, het UWV en gemeenten te voorkomen en een
adequate uitvoering te garanderen.
Aan het UWV en de Belastingdienst worden extra middelen ter beschikking gesteld voor de
invoering en uitvoering van de WIA.
Daarnaast is er in vervolg op overleg met het UWV en de Belastingdienst voor gekozen om
de premiedifferentiatie WGA pas in te voeren per 1 januari 2007.
Specifiek voor het UWV is er daarnaast in het kader van het Jaarplan 2005 besloten tot een
prioriteitstelling. UWV heeft de ruimte gekregen om de transformatie een jaar later af te
ronden. De vrijgekomen ruimte kan het UWV inzetten voor de implementatie van de WIA.
Aansluitend vragen de leden van de ChristenUnie in hoeverre wijzigingen in het voorliggende
wetsvoorstel mogelijk zijn zonder de beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2006 in gevaar
te brengen.
Voor ieder amendement geldt dat dit beoordeeld zal moeten worden op zijn inhoudelijke,
financiële en uitvoeringstechnische consequenties. Op voorhand kan daarover geen uitspraak
worden gedaan.
7
2. Overgangsrecht Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
De leden van de CDA-fractie constateren dat de keuze van de regering uitgaat naar een
eerbiedigende werking voor de huidige WAO. De regering constateert naar het oordeel van
deze leden terecht dat de in de nieuwe wetgeving zo belangrijke band met de werkgever bij de
huidige arbeidsongeschikten op zijn minst anders is of ontbreekt.
De leden van de fractie van de PvdA-fractie kunnen onderschrijven dat de regering bij deze
voor werknemers belangrijke wet ervoor kiest om bestaande rechten te eerbiedigen. Ook de
SER had in die zin geadviseerd. Deze leden erkennen wel dat hierdoor zeer lang twee stelsels
naast elkaar blijven bestaan. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vinden de
argumenten van de regering in het kader van het overgangsrecht verdedigbaar, al betekent dat
nog niet dat zij ervan overtuigd zijn dat de gekozen aanpak de beste is. Deze leden juichen het
toe dat de regering bestaande bepalingen in de WAO over de heropening of hernieuwde
toekenning van een uitkering in stand wil laten.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven welke relevante factoren op
het vlak van overgangsrecht zijn overwogen. Deze leden vragen de regering voorts of de
rechtszekerheid voor de huidige WAO-ers na verloop van tijd niet om zou kunnen slaan in
rechtsongelijkheid.
Met betrekking tot deze vragen merkt de regering het volgende op.
Bij elk overgangsrecht moet een afweging gemaakt worden tussen de beginselen van
rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De rechtszekerheid is in het algemeen het meest gediend
met eerbiedigende werking, terwijl de rechtsgelijkheid het meest gediend is met onmiddellijke
werking. In het onderhavige wetsvoorstel heeft de regering gekozen voor eerbiedigende
werking van bestaande WAO-rechten. De regering is op grond van de volgende overwegingen
tot deze keuze gekomen.
In de eerste plaats leent het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen zich niet
voor toepassing op de huidige WAO-gerechtigden omdat de nadruk - veel meer dan in de
WAO - wordt gelegd op preventie van verzuim en een vroegtijdige terugkeer in het
arbeidsproces. Het nieuwe stelsel is mede gericht op personen bij wie de
arbeidsongeschiktheid nog niet is ingetreden en is daarom niet goed toepasbaar op de huidige
WAO-populatie.
Voorts heeft de regering gekozen voor eerbiedigende werking nu in het nieuwe stelsel een
grotere rol is weggelegd voor werkgevers bij de reïntegratie van hun ziek geworden
werknemers en de huidige WAO-gerechtigden geen band meer hebben met de werkgever, en
daarmee ook geen mogelijkheden tot reïntegratie bij of met behulp van de werkgever. Voor
nieuwe uitkeringsgerechtigden ligt dit anders; deze groep heeft nog wel een band met de
eigen werkgever en daarmee ook meer reïntegratiemogelijkheden.
Ook is van belang geweest dat de SER zich zowel in zijn advies van 22 maart 2002 ("Werken
aan arbeidsgeschiktheid", publicatienummer 02/05) als in zijn advies van 20 februari 2004
("Verdere uitwerking WAO-beleid", publicatienummer 04/02) duidelijk heeft uitgesproken
voor eerbiedigende werking van bestaande WAO-rechten.
Bij haar beslissing heeft de regering tenslotte ook meegewogen dat aan de keuze voor
eerbiedigende werking nadelen verbonden zijn, zoals het feit dat (maximaal) 47 jaar twee
verschillende stelsels naast elkaar zullen bestaan. Naar het oordeel van de regering is dit
laatste echter niet prohibitief voor de gemaakte keuze.
Door de keuze voor eerbiedigende werking zullen er, zoals gezegd, (maximaal) 47 jaar twee
verschillende arbeidsongeschiktheidsstelsels naast elkaar bestaan. De regering heeft de vraag
8
onder ogen gezien of het verschil in behandeling op grond van de verschillende stelsels
gerechtvaardigd is en geen rechtsongelijkheid in de loop van de tijd oplevert. Naar het oordeel
van de regering is dat niet het geval. Het feit dat bestaande WAO-rechten worden
geëerbiedigd impliceert immers niet dat beleidsmatig wenselijke wijzigingen in de WAO niet
mogelijk zijn. Daarbij zullen de belangen van bestaande gevallen steeds zorgvuldig moeten
worden bezien. Op deze wijze zal worden voorkomen dat rechtszekerheid omslaat in
rechtsongelijkheid.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven welk een verloop in het
volume van volledig en gedeeltelijk arbeidsongeschikten onder de huidige WAO zij tot 2051
verwacht.
In onderstaande tabel is het gevraagde verloop in het aantal volledig en gedeeltelijk
arbeidsongeschikten in de WAO weergegeven.
2006 2007 2008 2009 2010 2020 2030 2040 2050
Totaal aantal uitkeringen (x1000) 621 562 512 467 425 146 40 3 0
Volledig ao (x1000) 422 384 351 320 291 106 32 3 0
Gedeeltelijk ao (x1000) 199 178 161 147 134 40 8 0 0
Het totale aantal uitkeringen is terug te vinden in de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel WIA, tabel 3 blz. 119. De WAO zal geleidelijk in omvang afnemen omdat er
vanaf 2006 geen nieuwe gevallen meer worden toegelaten. Uitgesplitst naar mate van
arbeidsongeschiktheid, blijkt dat het aantal gedeeltelijk arbeidsongeschikten sneller terugloopt
dan het aantal volledig arbeidsongeschikten. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat
gedeeltelijk arbeidsongeschikten een grotere herstelkans hebben.
De leden van de CDA-fractie vragen verder hoe de regering denkt om te gaan met de
uitkeringen onder de huidige WAO bij een verhoging van het uitkeringsniveau onder de WIA.
Een belangrijk uitgangspunt in de WIA is het onderscheid tussen mensen die niet meer
kunnen werken en mensen die nog wel tot werken in staat zijn. Voor de eerste groep
personen, de volledig en duurzaam arbeidsongeschikten, is de belangrijkste doelstelling het
bieden van een adequate inkomensbescherming. De uitkering voor deze groep zal, indien aan
de voorwaarden daartoe wordt voldaan, worden verhoogd tot 75% van het dagloon.
Ten aanzien van de huidige WAO-gerechtigden heeft de regering, in navolging van de SER,
gekozen voor volledig eerbiedigende werking. Huidige WAO-gerechtigden behouden daarom
hun WAO-uitkering indien er zich geen wijzigingen in hun gezondheidssituatie voordoen. De
huidige WAO maakt geen onderscheid tussen personen die nog wel en die niet meer kunnen
werken.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering, binnen de context van het overgangsrecht,
in te gaan op de afschaffing van Pemba.
Bij het overgangsrecht WAO gaat het primair om de vraag of voor bestaande
uitkeringsgerechtigden in de WAO de huidige WAO dient te blijven gelden of dat zij onder
het nieuwe WIA-regime dienen te worden gebracht. Hiervóór heeft de regering onderbouwd,
waarom zij voor eerbiedigende werking kiest. De afschaffing van Pemba is van een andere
orde, aangezien het hierbij gaat om de financieringswijze van bestaande uitkeringsrechten. In
de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel WIA is de regering uitgebreid ingegaan op de
9
relatie tussen Pemba en WAO enerzijds en Pemba en WIA anderzijds (zie vooral hoofdstuk
10.3). De afschaffing van Pemba heeft geen consequenties voor de financiering van de WAO.
WAO-lasten die voor de invoering van WIA zijn ontstaan, worden de eerste vier jaar
toegekend aan individuele werkgevers (bij grote bedrijven) resp. sectoren (bij kleinere
bedrijven). Hierbij is dus ook sprake van eerbiedigende werking. De afschaffing van Pemba
heeft wel consequenties voor de financiering van de IVA-lasten die na invoering van de WIA
ontstaan; indien tot afschaffing van Pemba wordt besloten, zal geen premiedifferentiatie -en
evenmin eigenrisicodragen- in de IVA gelden. De wijze waarop de afschaffing van Pemba zal
worden uitgewerkt is daarom in lijn met de afwegingen die de regering ten principale heeft
gemaakt bij het overgangsrecht.
Voor bestaande gevallen blijft de WAO van toepassing, zo merken de leden van de PvdA-
fractie op. Deze leden vragen wat dit betekent voor mensen die herstellen, hun WAO-
uitkering verliezen en die vervolgens hun gezondheidssituatie weer zien verslechteren. Zij
vragen of deze mensen in de WAO komen of een beroep moeten doen op de WIA. Deze leden
vragen voorts of hierbij sprake is van een verschil tussen mensen bij wie het "tweede" verlies
aan verdiencapaciteit voortvloeit uit dezelfde oorzaak als bij hun "eerste" verlies, dus vóór het
herstel.
Personen die herstellen en hun WAO-uitkering verliezen komen op grond van het
overgangsrecht weer in aanmerking voor een WAO-uitkering, wanneer zij binnen vijf jaar na
de datum van intrekking van hun uitkering uit dezelfde oorzaak weer arbeidsongeschikt
worden.
Inderdaad is van belang of het "tweede" verlies aan verdiencapaciteit voortvloeit uit dezelfde
oorzaak of niet. Wanneer de nieuwe arbeidsongeschiktheid zich binnen vijf jaar na de
intrekking van de uitkering voordoet en voorvloeit uit dezelfde oorzaak kunnen betrokkenen
een beroep doen op de WAO. Wanneer de nieuwe arbeidsongeschiktheid zich na vijf jaar
voordoet of voortkomt uit een andere oorzaak, kunnen zij een beroep doen op de WIA; dan is
als het ware sprake van "nieuwe" arbeidsongeschiktheid.
De leden van de SP-fractie vragen welke beleidsmatige aanpassingen van de WAO de
komende 47 jaar denkbaar zijn. Waarom is niet gekozen voor een formulering waarbij de
WAO-rechten maximaal zijn verankerd, zo vragen deze leden.
Met de keuze voor eerbiedigende werking van de bestaande rechten heeft de regering er
expliciet voor gekozen om de huidige WAO-gerechtigden niet onder de werking van het
nieuwe arbeidsongeschiktheidsstelsel te brengen en daardoor de inkomensbescherming van de
huidige WAO te bieden. Door deze keuze zijn de WAO-rechten van de bestaande gevallen
optimaal gewaarborgd. Bij eventuele toekomstige wijzigingen zal dit aspect nadrukkelijk
worden meegewogen. De regering acht het niet mogelijk en evenmin zinvol om over een zo
lange periode als waarop het overgangsrecht betrekking heeft in abstracto een uitspraak te
doen over mogelijke toekomstige beleidsmatige wijzigingen in de WAO. Wel geeft de recente
wijziging van het Schattingsbesluit per 1 oktober 2004 aan dat het op zich gewenst kan zijn
om de regels voor bestaande uitkeringsgerechtigden aan te passen, bijvoorbeeld met het oog
op de arbeidsmogelijkheden van betrokkenen. De volgende vraag van de leden van de SP-
fractie heeft daarop betrekking.
De leden van de SP-fractie vragen waar binnen het kader van de WAO de mogelijkheid is
meer gewicht toe te kennen aan de arbeidsmogelijkheden van arbeidsongeschikten die onder
de WAO vallen.
10
Om meer gewicht toe te kennen aan de arbeidsmogelijkheden van arbeidsongeschikten die
onder de WAO vallen, is met ingang van 1 oktober 2004 het Schattingsbesluit
arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: het Schattingsbesluit) gewijzigd.
Het Schattingsbesluit, zoals dat luidde vóór 1 oktober 2004, bracht de arbeidsmogelijkheden
onvoldoende naar voren, omdat het vaak voorkwam dat er bij de theoretische schatting
onvoldoende functies te duiden waren voor iemand, terwijl deze persoon ondanks zijn
beperkingen door ziekte wel degelijk nog zou kunnen werken. Deze gang van zaken leidde
vaak tot een te hoge mate van arbeidsongeschiktheid voor betrokkenen, waardoor
arbeidsmogelijkheden van betrokkenen onvoldoende werden aangesproken. Om deze reden is
de claimbeoordeling aangepast, zodat gemakkelijker functies kunnen worden gevonden die de
persoon die beoordeeld wordt, met zijn mogelijkheden nog kan vervullen. Daartoe is de
situatie waarin wegens het ontbreken van psychische zelfredzaamheid geen arbeidskundige
beoordeling verplicht is nauwkeuriger geformuleerd, zijn de bepalingen over het
maatmaninkomen aangepast en zijn de bepalingen over de arbeid die in aanmerking wordt
genomen bij de bepaling van de mate van arbeidsgeschiktheid aangepast.
Het aldus gewijzigde Schattingsbesluit wordt toegepast bij de herbeoordeling van de huidige,
na 1 juli 1954 geboren WAO-gerechtigden in het kader van de zogenaamde
herbeoordelingsoperatie. Op deze wijze wordt meer gewicht toegekend aan de
arbeidsmogelijkheden van arbeidsongeschikten die onder de WAO vallen.
De leden van de SP-fractie stellen de vraag of er nadere wijzigingen van het Schattingsbesluit
op stapel staan en/of daarover wordt nagedacht.
Het Schattingsbesluit zal op twee punten worden gewijzigd. Het ontwerpbesluit daartoe is in
het kader van de voorhangprocedure bij brief van 24 mei jongstleden aan de Tweede Kamer
gezonden. Ook is dit ontwerpbesluit gepubliceerd in de Staatscourant 2005, 100 (blz. 17).
Hierin wordt het volgende geregeld. Allereerst zal het Schattingsbesluit aangepast worden aan
de WIA. De tweede wijziging betreft het creëren van de mogelijkheid om nadere regels te
treffen over het maatmaninkomen en de resterende verdiencapaciteit. Deze mogelijkheid is
gewenst in verband met de inwerkingtreding van de Wet administratieve lastenverlichting en
vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten (Walvis).
11
3. Financiering
De leden van de CDA-fractie vragen of er onder publieke waarborgen geen kanteling van het
eigenrisicodragen WGA naar het privaatrecht mogelijk is, analoog aan de Wulbz en de Wet
verbetering poortwachter. De verzekerings- en/of loonaanvullingsverplichting bij
gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid maakt dan nadrukkelijk deel uit van de
arbeidsovereenkomst, zo voegen deze leden daaraan toe, waardoor werkgever en werknemer
in eerste plaats gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen. De rol van het publiekrecht zou
daarmee binnen de arbeidsrelatie een teruggedrongen kunnen worden, waardoor de
complexiteit en nadere regelgeving op dit vlak af zou kunnen nemen, aldus deze leden.
In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Wet WIA heeft de regering
haar voorstel betreffende de uitvoering van de WGA uitvoerig gemotiveerd. In genoemde
nota naar aanleiding van het verslag is de regering ook ingegaan op de suggestie van de leden
van de CDA-fractie om aansluiting te zoeken bij het privaatrecht (zie bijv. Kamerstukken II,
2004/05, 30034, nr. 12, blz. 63). In het licht van de daar genoemde argumenten heeft de
regering niet voor dit alternatief gekozen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de ingewikkelde modaliteiten die zich door de
gekozen systematiek op het gebied van eigenrisicodragen voordoen ten aanzien van de
financiering en de uitvoering, niet het gevolg zijn van de ingewikkelde polisvoorwaarden ten
aanzien de WGA en de benodigde correcties op mogelijke perverse prikkels die daaruit
volgen.
De vormgeving van de huidige WAO heeft geleid tot een onnodig groot aantal
uitkeringsgerechtigden. Ondanks de recente daling van de WAO-instroom zal, vanwege de
groei en vergrijzing van de beroepsbevolking, het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
zonder maatregelen weer gaan stijgen. Een versterking van het draagvlak in de vorm van een
hogere arbeidsparticipatie is daarom onverminderd noodzakelijk.
In het nieuwe arbeidsongeschiktheidsstelsel staat werken voorop. Door middel van financiële
prikkels worden werkgevers en werknemers gestimuleerd er alles aan te doen om ervoor te
zorgen dat gedeeltelijk arbeidsgeschikten zo veel mogelijk aan de slag gaan of blijven. Voor
de gedeeltelijk arbeidsgeschikten zelf is, na de loongerelateerde fase, de prikkel gelegen in het
feit dat de loonaanvulling bij werken hoger is dan de vervolguitkering bij niet-werken. Deze
wijziging van uitkeringssystematiek brengt mee dat de uitkeringslasten bij werken hoger zijn
dan bij niet-werken. Voor werkgevers is de financiële prikkel vormgegeven in de financiering
van de regelingen, i.c. eigenrisicodragen en premiedifferentiatie. De vormgeving van de
uitkeringsystematiek en de doorberekening van lasten aan werkgevers is complexer dan het
geval zou zijn geweest bij één uitkering. Daar staat echter tegenover dat in het nieuwe
arbeidsongeschiktheidsstelsel ook enkele substantiële vereenvoudigingen zijn aangebracht ten
opzichte van de huidige situatie.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering een (schematisch) overzicht kan geven
van de verschillende polisvoorwaarden, de (perverse) prikkels en de correcties.
In onderstaand schema worden de polisvoorwaarden, de prikkels en de correcties met
betrekking tot de uitkeringssystematiek in de WGA gepresenteerd.
Polisvoorwaarde Prikkel werknemer Prikkel werkgever Correctie
12
Loongerelateerde
uitkering
a. werk 70% van het verschil Meer werk Meer werk betekent Geen
tussen het dagloon en betekent een hoger lagere lasten
het met werken inkomen
verdiende loon
b. niet-werk 70% van het dagloon Gaan werken Gaan werken Geen
betekent een hoger betekent lagere
inkomen lasten
Loonaanvulling Bij een inkomen Meer werk Meer werk betekent Financiering:
tussen 50 en 100% betekent een hoger even hoge lasten het verschil
resterende verdien- inkomen tussen de
capaciteit: loonaanvulling en
70% van het verschil de WGA-vervolg
tussen het dagloon en uitkering mag bij
de resterende het UWV worden
verdiencapaciteit gedeclareerd
Bij een inkomen Meer werk Meer werk betekent
vanaf 100% van de betekent een hoger lagere lasten
resterende verdien- inkomen
capaciteit:
70% van het verschil
tussen het dagloon en
het met werken
verdiende loon
WGA- uitkeringspercentage Gaan werken Gaan werken Geen
vervolguitkering maal minimumloon, betekent een hoger betekent even hoge
waarbij het inkomen lasten
uitkeringspercentage
hoger is naarmate
mate van arbeidson-
geschiktheid hoger is
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering het effect op de participatie kan aangeven
dat zich voordoet als gevolg van verlaging van de loonaanvullingsuitkering bij onvoldoende
benutting van de verdiencapaciteit in aanvulling op het effect dat zich voordoet door het
reguliere verlies aan inkomen bij nonparticipatie.
Thans werkt een substantieel deel van de WAO-gerechtigden structureel niet. Het verlies van
inkomen kan blijkbaar, in ieder geval voor een deel van deze groep, zonder hernieuwde
arbeidsparticipatie binnen het gezinsinkomen worden opgevangen. In de WGA wordt daarom
een onderscheid aangebracht in de hoogte van de uitkering bij voldoende werken enerzijds en
bij niet-werken of onvoldoende werken anderzijds. Het effect op de participatie van de WGA
zit derhalve in het gegeven dat mensen weten dat ze bij niet-werken of onvoldoende werken
een lagere uitkering krijgen dan bij voldoende werken.
De leden van de fracties van CDA, VVD en D66 hebben verschillende vragen gesteld bij de
13e weeksmelding. De leden van de CDA-fractie stellen de vraag of de regering nader kan
ingaan op het doel, functie en effecten van de 13e weeksmelding voor eigenrisicodragers.
13
Voorts stellen zij de vraag bij wie moet worden gemeld. De leden van de CDA-fractie vragen
hoe het eventuele doel zich tot het effect op de administratieve lasten verhoudt, daarbij ook
rekening houdend dat eigenrisicodragers waarschijnlijk ook contractuele verplichtingen
hebben met hun verzekeraar.
Ook de leden van de fracties van VVD en D66 vragen over de 13e weeksmelding. De leden
van de D66-fractie ontvangen ook graag een reactie op de stelling van MKB-Nederland dat de
13e weeksmelding een inmenging van het UWV is bij partijen die uitdrukkelijk hebben
gekozen voor eigen risico en private uitvoering. Tevens vragen deze leden naar de
administratieve lasten als gevolg van de verplichte 13e weeksmelding voor eigenrisicodragers
WGA (blz. 17).
Naar aanleiding van de vragen van deze fracties heeft de regering het voorstel betreffende de
13e weeksmelding opnieuw gewogen. Op grond daarvan is de regering tot de conclusie
gekomen dat het de voorkeur verdient om aan te sluiten bij de bestaande regeling voor
eigenrisicodragers in de WAO. Het voorstel hield in dat eigenrisicodragers IVA en WGA
verplicht worden uiterlijk 13 weken na aanvang van de ongeschiktheid tot werken hiervan
aangifte te doen bij het UWV. Op grond van de WAO hebben eigenrisicodragers deze
verplichting tot ziekmelding aan het UWV uiterlijk 8 maanden na aanvang van de ziekte (art.
75d WAO). Dit komt er dus op neer dat eigenrisicodragers WAO de ziekte wel moeten
melden, maar later in de tijd, uiteraard voor zover daarvan nog sprake is. De met de 13e
weeksmelding beoogde doelen -tijdige attendering van het UWV, met het oog op een
eventuele keuring voor de IVA of WGA- kunnen door aan te sluiten bij de bestaande regeling
van 8 maanden evenzeer worden bereikt, terwijl geen sprake is van extra lasten voor hetzij
werkgevers hetzij het UWV. Dit betekent wel dat een wettelijke bepaling noodzakelijk is,
omdat de bestaande WAO-regeling een afwijking betekent op de 13e weeksmelding die als
uitgangspunt geldt (art. 38 ZW). In bijgaande nota van wijziging wordt in de benodigde
wettelijke bepaling voorzien.
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer in 2007 de premiekorting wordt terugbetaald
aan eigenrisicodragers van 2006. Tevens vragen deze leden of de premiekorting aan
eigenrisicodragers van 2006 aan het begin of het eind van 2007 of in maandelijkse termijnen
wordt terugbetaald. Ook de leden van de D66-fractie informeren hiernaar.
Eigenrisicodragers zullen de korting meteen bij de premieheffing in 2007 merken in de hoogte
van hun Aof-premie voor dat jaar.
De leden van de CDA-fractie vragen of bij de premiekorting 2007 aan eigenrisicodragers
WGA 2006 sprake is van daadwerkelijke lastenneutraliteit voor de individuele werkgever of
alleen sprake van neutraliteit in termen van macrolasten.
In de periode van 2006 tot en met 2012 betalen werkgevers die bij UWV blijven een opslag
op de WGA-premie (eerst een algemene opslag, later individueel). In dezelfde periode
ontvangen werkgevers een korting op de basispremie WAO/IVA die zodanig zal zijn dat het
saldo van opslag en korting lastenneutraal is. De leden van de PvdA-fractie vragen de
regering dit nader toe te lichten.
Is het waar, zo vragen deze leden, dat de toeslag van 0,3% wordt betaald door alle werkgevers
en dat de werkgevers die eigenrisicodrager zijn, deze toeslag terugkrijgen. Daarnaast vragen
deze leden of het ook waar is dat de basispremie met een zelfde percentage wordt verlaagd
voor álle werkgevers, zodat voor werkgevers die bij het UWV blijven, per saldo geen
lastenstijging resulteert. Volgens de leden van de PvdA-fractie betekent dit dat werkgevers die
kiezen voor eigenrisicodragen, hun toeslag terugkrijgen en daarnaast profiteren van de lagere
14
basispremie. Dit laatste lijkt dan ten koste te gaan van het EMU-saldo. Hoe meer bedrijven
kiezen voor eigenrisicodragen, hoe meer wordt ingeteerd op het Arbeidsongeschiktheidsfonds
(Aof) en hoe meer het EMU-saldo verslechtert. De leden van de PvdA-fractie vragen of de
regering kan aangeven hoe groot deze `weglek' volgens haar is. Zij vragen of de regering dit
nader kan uitsplitsen in scenario's met weinig eigenrisicodragers, het geraamde aantal
eigenrisicodragers (voor zover sprake is van ramingen wat dat betreft) en veel
eigenrisicodragers. Tevens vragen deze leden of deze weglek is meegenomen in de
berekeningen van de kosten en opbrengsten van WIA, zoals die bijvoorbeeld zijn
meegenomen in hoofdstuk 13 van de memorie van toelichting van de Wet WIA.
Vervolgens vragen de leden van de PvdA-fractie of zij het goed begrijpen dat als een
verwaarloosbaar klein aantal bedrijven in 2006 eigenrisicodrager wordt, de basispremie zo
goed als niet hoeft te worden verhoogd om de restitutie te financieren. Tevens vragen deze
leden of zij het ook goed begrijpen dat als alle bedrijven kiezen voor eigenrisicodragen in
2006, de basispremie in 2007 zal moeten worden verhoogd met een even hoog bedrag als de
restitutie, en dat daarmee een sigaar uit eigen doos wordt uitgedeeld aan de
eigenrisicodragers. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven wat dit
alles betekent voor de hoogte van de basispremie en de WGA-component daarin in de jaren
2006, 2007 en 2008 als 0%, 25%, 50%, 75% of 100% van de bedrijven kiest voor
eigenrisicodragen in 2006.
De leden van de VVD-fractie vragen of het waar is dat de toeslag die werkgevers betalen op
de WGA-premie als ze bij het UWV verzekerd blijven, ten goede komt aan alle werkgevers
via een korting op de basispremie WAO/WIA ook als zij gekozen hebben voor het eigen
risico dragen en hierdoor dus geen toeslag hebben betaald. Tevens vragen deze leden of er
hierbij alleen sprake is van een macro-lastenneutraliteit.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het kabinet kan bevestigen dat de
toeslag die werkgevers betalen op de WGA-premie als ze bij het UWV verzekerd blijven bij
alle werkgevers terecht komt door een korting op de basispremie WAO/WIA. Zo ja, hoe
beoordeelt het kabinet het dan dat ook werkgevers die geen toeslag hebben betaald omdat ze
voor eigen risico dragen hebben gekozen daarvan profiteren, zo vragen deze leden.
Het is juist dat in 2006 alle werkgevers een toeslag van 0,3% betalen en dat de basispremie in
2006 voor alle werkgevers met eenzelfde percentage wordt verlaagd.
In 2007 krijgen alleen de eigenrisicodragers uit 2006 de opslag van 0,3% gerestitueerd. Om
dat in 2007 te betalen, krijgen alle werkgevers, inclusief eigenrisicodragers, een opslag op de
basispremie, die precies volstaat om de restitutie voor de eigenrisicodragers te financieren.
Dit kan als volgt worden verduidelijkt. De WGA-premie - inclusief de opslag van 0,3% - zal
in 2006 worden toegevoegd aan de WAO-basispremie. Om te voorkomen dat in 2006
lastenstijging plaatsvindt zal de WAO-basispremie zelf evenredig worden verlaagd. Dit is dus
lastenneutraal. Ook het totaal aan reserves in de fondsen is ongewijzigd ten opzichte van een
situatie zonder WGA-opslag. In 2007 wordt de WGA-opslag gerestitueerd aan de
eigenrisicodragers. Deze restitutie gaat wel ten koste van de reserve van het Aof. Om dit te
voorkomen moet de WAO-basispremie dus licht worden verhoogd.
De systematiek heeft daarom geen invloed op het EMU-saldo. Onderstaande tabel geeft de
hoogte van de opslag op de basispremie in 2007 weer voor de door de leden van de PvdA-
fractie gevraagde percentages:
Aandeel eigenrisicodragers 2006 0% 25% 50% 75% 100%
Opslag basispremie 2007 UWV alle nihil 0,075% 0,15% 0,225% 0,3%
werkgevers
Individuele korting basispremie 2007 nvt -0,3% -0,3% -0,3% -0,3%
15
eigenrisicodragers
De veronderstelling van de leden van de PvdA-fractie over scenario's waarin geen enkele
werkgever, dan wel alle werkgevers opteren voor eigenrisicodragen is juist. De regering heeft
dit principe, dat geldt voor 2007 tot 2012, uiteengezet in de nota naar aanleiding van het
verslag bij het wetsvoorstel WIA (Kamerstukken II, 2004/05, 30034, nr. 3, blz. 93):
De extra lasten als gevolg van de mitigering van de rentehobbel zijn onder meer afhankelijk
van het aantal bedrijven dat eigenrisicodrager WGA wordt. In het extreme geval dat alle
bedrijven eigenrisicodrager worden, worden er geen premieopslagen op de gedifferentieerde
WGA-premie ontvangen. Omdat macro die opslagen gelijk zijn aan de te verstrekken
kortingen op de Aof-premie, zijn bijgevolg ook die kortingen nul. In geval van particuliere
verzekering door alle eigenrisicodragers worden zij geconfronteerd met de
rentedekkingspremie en bijgevolg met hogere premielasten, zonder dat die gecompenseerd
worden.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven wat zij verstaat onder `per 29
december 2005 tijdig aan het UWV kenbaar maken 'ten aanzien van de huidige
eigenrisicodragers die geen eigenrisicodrager WGA willen worden.
In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat eigenrisicodragers WAO van rechtswege
eigenrisicodrager WGA worden per 29 december 2005, tenzij zij vóór 29 december 2005
aangeven dat niet te willen. In dat geval volstaat een melding aan het UWV, vóór genoemde
datum, om het eigenrisicodragen WGA niet in te laten gaan.
De leden van de CDA fractie veronderstellen dat de eisen ten aanzien van de verminderde
instroom en eerste twee ziektejaren gehaald gaan worden. Deze leden vragen of de regering
die verwachting deelt. Tevens vragen deze leden of de regering inzicht kan geven in de mate
waarin de vereisten momenteel al gehaald worden
Voor de afschaffing van Pemba en de verhoging van de IVA-uitkeringen gelden de
voorwaarden dat de instroom in de IVA beneden de 25.000 op jaarbasis blijft en dat de CAO-
partijen zich houden aan de intentie met betrekking tot het niveau van loondoorbetaling in de
eerste twee ziektejaren zoals neergelegd in de verklaring van de Stichting van de Arbeid van 5
november 2004. Uit de raming die in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel WIA is
gepresenteerd, blijkt dat de regering verwacht dat aan de eerste voorwaarde zal worden
voldaan. De regering monitort de ontwikkelingen in CAO's specifiek ten aanzien van
bovenwettelijke aanvullingen op de wettelijk verplichte loondoorbetaling, maar kan nog geen
verwachting uitspreken of de CAO partijen zich zullen houden aan de bovengenoemde
voorwaarde.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven welke procedure zij denkt
te doorlopen ten aanzien van de afschaffing van Pemba en de verhoging van het
uitkeringsniveau.
Allereerst zal bepaald worden of aan de voorwaarden voor de afschaffing van Pemba en de
IVA-uitkeringsverhoging is voldaan. Nagegaan zal worden of de IVA-instroom beperkt is tot
25.000, dit aan de hand van in juli 2007 beschikbare IVA-instroomgegevens. Daarnaast zal
worden onderzocht of de intentie van de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde
centrale organisaties van werkgevers en werknemers ten aanzien van bovenwettelijke
16
aanvullingen in de periode van loondoorbetaling, ook daadwerkelijk is uitgevoerd. Dit is
geheel conform de kabinetsverklaring naar aanleiding van het najaarsakkoord.
Als aan de beide voorwaarden voor de afschaffing van Pemba en de IVA-uitkeringsverhoging
is voldaan, zullen beide vervolgens in een apart wetsvoorstel worden geregeld.
De leden van de CDA fractie vragen de regering in te gaan op de mogelijkheid om de
Werkhervattingskas volgens actuariële principes op te zetten. Deze leden vragen of deze
mogelijkheid om het gelijke speelveld tussen verzekeraars en het UWV te vergroten, is
overwogen.
De uitgaven voor de nieuwe kas voor de WGA worden, zoals gebruikelijk is bij sociale
fondsen van de wettelijke werknemersverzekeringen, via een omslagstelsel gefinancierd. Er
wordt geen voorziening getroffen voor het ingetreden risico voor nieuwe WGA-gevallen. Dit
is ook niet nodig omdat de overheid niet verplicht is voorzieningen op te bouwen. De
overheid valt niet onder het ondernemingsrecht. De overheid kan de toekomstige risico's
opvangen via de collectieve middelen. De particuliere verzekeraars vallen wel onder het
ondernemingsrecht en dienen een voorziening op te bouwen. Om toch een gelijk speelveld te
krijgen is voorzien in een opslag op de collectieve WGA-premie. In die zin wordt een
actuariële premie voor dit WGA-fonds nagebootst.
Naar de mening van de regering is met de opslag op de WGA-premie een gelijk speelveld
tussen verzekeraars en het UWV tot stand gebracht. Op basis van het advies van 27 april van
mr. A.W. Kist is de omvang van de opslag op de UWV-premie bepaald op 0,3%.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven hoe zij de relatie ziet tussen de
premieverdeling tussen werknemer en werkgever en de keuze voor verschillende
mogelijkheden van afdekking van het risico.
De regering heeft het STAR-advies van 20 mei over de WGA-lastenverdeling ontvangen. In
dat advies worden de grondslagen voor de lastenverdeling in de verschillende posities
(eigenrisicodragen, publieke verzekering) nader uitgewerkt. Voor elk van deze posities zal
geregeld worden dat de werkgever de WGA-lasten deels mag verhalen op werknemers. De
nadere uitwerking hiervan, waarover overleg gevoerd zal worden met de STAR en met de
uitvoering, zal geschieden in lagere regelgeving.
De leden van de CDA-fractie geven aan dat in het overzicht van lastenverdeling zoals
gegeven in de memorie van toelichting nog wordt verondersteld dat de werkgever de lasten
draagt. Deze leden vragen welke effecten de vijftig/vijftig-verdeling heeft voor de lasten van
werknemers en werkgevers
Een vijftig/vijftig-verdeling van de totale WGA-lasten tussen werkgevers en werknemers
betekent een stijging van de werknemerslasten met 1,25 miljard en een evenredige daling
van de werkgeverslasten. De tabel waar de leden van de CDA-fractie aan refereren
(Kamerstukken II, 2004/05, 30118, nr. 3, blz. 33) verandert als volgt:
Onderdeel Uitkerings- Totale Aandeel Aandeel Algemene
lasten lasten werkgevers werknemers middelen
IVA 5,3 mrd 6,4 mrd 6,4 mrd
WGA 1,9 mrd 2,5 mrd 1,25 mrd 1,25 mrd
WW ( 17
Besparing t.o.v. WAO 1,9 mrd 2,6 mrd 3,55 mrd - 0,85 mrd - 0,1 mrd
De leden van de CDA-fractie vragen of het door de regering als noodzakelijk wordt gezien
om eventueel lastenverzwaring op enige wijze te compenseren. Deze leden vragen of de
regering deze opvatting nader kan toelichten, ook ten aanzien van haar consequenties.
De Stichting van de Arbeid heeft gevraagd in de wet te bepalen dat de werkgever de WGA-
premie verschuldigd is, maar dat deze een deel van de premie tot een maximum van 50% mag
verhalen op de werknemer. Tegelijk bestaat de wens bij de sociale partners de
inkomenseffecten te compenseren in onderling overleg. De STAR acht de bepaling van de
omvang van het verhaal op werknemers en compensatiemaatregelen een aangelegenheid van
sociale partners. De regering onderschrijft dit en vindt het noodzakelijk dat de partners zich
zowel beraden omtrent het mogelijke verhaal als de compensatie.
De WGA-premie is gedifferentieerd, zodat in principe elke werkgever een verschillende
premie betaalt. De gevolgen van de premieverdeling zijn thans nog niet te duiden aangezien
deze afhankelijk zijn van of en in welke mate de werkgevers de WGA-lasten gaan verhalen op
de werknemers en de compensatie wordt geleverd door sociale partners.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven in hoeverre wijziging van
één of meerdere veronderstellingen, gevolgen heeft voor de hoogte van de rentehobbel.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe valide de
onderbouwing ten aanzien van de vastgestelde rentehobbel is. Tevens vragen deze leden naar
de gevolgen van wijziging van één of meerdere veronderstellingen (bijvoorbeeld ten aanzien
van de instroom), die ten grondslag liggen aan de hoogte van de rentehobbel.
In augustus 2004 zijn het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Verbond
van Verzekeraars een berekeningsmethodiek overeengekomen voor de bepaling van de
hoogte van de rentehobbel (het rentehobbelmodel). De omvang van de rentehobbel wordt in
dat model bepaald door een aantal factoren waarvan de hoogte van de instroom de enige is
waarover de ramingen sterk uiteenlopen. De hoogte van de andere factoren, zoals de
gemiddelde uitkeringshoogte en de gemiddelde verblijfsduur in de WGA, is door alle
betrokken partijen onderschreven als zijnde een betrouwbare schatting. In het
rentehobbelmodel bestaat een eenduidig verband tussen de hoogte van de instroom en de
omvang van de rentehobbel. Dit betekent bijvoorbeeld dat als de instroomraming voor de
WGA met 10% verhoogd wordt, de omvang van de rentehobbel ook met 10% toeneemt en
vice versa.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering een oordeel kan geven over de
argumenten van zowel het UWV als het Verbond van Verzekeraars ten aanzien van de
rentehobbel en het gelijke speelveld.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het UWV en het Verbond van Verzekeraars denken
over de mitigering van de rentehobbel. Deze leden vragen de regering of zij staande houdt dat
sprake is van een gelijk speelveld voor beide partijen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten wat haar oordeel is over de
aangedragen argumenten van het UWV en het Verbond van Verzekeraars (berekening
instroom, marktbereik, acquisitiemogelijkheden en actuele premies), daar waar zij beide
menen dat er geen sprake is van een gelijk speelveld.
De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken het kabinet in te gaan op de
argumenten van het UWV en het Verbond van Verzekeraars op grond waarvan beide partijen
stellen dat geen sprake is van een gelijk speelveld.
18
Het UWV pleit er in haar position paper ten behoeve van de hoorzitting over het voorstel van
Wet invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen voor om geen
opslag op de publieke premie op te leggen. Naar de mening van het UWV hebben
verzekeraars ook zonder opslag voldoende toegang tot de markt omdat de meerderheid van de
70.000 eigenrisicodragers WAO ook eigenrisicodrager WGA zal worden en omdat
verzekeraars aantrekkelijke combinatie-arrangementen (ziekte-, zorg- en WGA-verzekering)
kunnen aanbieden.
Het Verbond van Verzekeraars stelt echter dat ook met de opslag op de publieke premie, zoals
vastgesteld op advies van de heer Kist, verzekeraars slechts op 1% van de markt werkzaam
kunnen zijn.
De heer Kist heeft in zijn advies naar de mening van de regering een juist evenwicht
gevonden tussen het bieden van een redelijke markttoegang voor verzekeraars onder zowel
grote als kleine werkgevers en het voorkomen van oneigenlijke uitstroom van werkgevers bij
het UWV. De regering is dan ook van mening dat de voorgestelde compensatie van de
rentehobbel de best mogelijke benadering van een gelijk speelveld is. Een lagere (of geen)
opslag zou verzekeraars geen redelijke markttoegang bieden (anders dan onder de bedrijven
die zich ook voor Pemba al privaat verzekerd hebben) en een hogere opslag zou het UWV
geen redelijke concurrentiepositie meer bieden en tot oneigenlijke uitstroom van werkgevers
kunnen leiden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering met name kan ingaan op de verschillen in
verwachting ten aanzien van de instroom WGA als gevolg waarvan beide partijen niet
tevreden zijn met de voorgestelde mitigering van de rentehobbel.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de ramingen van de WGA-instroom door het
UWV (12.000) en Verbond van Verzekeraars (29.000) zo ver uiteenlopen. Op welke
gegevens hebben deze partijen zich gebaseerd, zo vragen deze leden. Zij voegen daaraan toe
de vraag waarop het CPB zijn schatting van een instroom van 18.000 heeft gebaseerd. Ten
slotte vragen deze leden hoe betrouwbaar de berekeningen van de rentehobbel zijn.
Er zijn drie redenen waarom de ramingen van het UWV en Verbond van Verzekeraars zo ver
uiteenlopen. Ten eerste baseren beide partijen zich op verschillende uitgangsniveaus van
WAO-instroom. Het UWV baseert zich op de instroom in 2004 (59.000) en het Verbond van
Verzekeraars baseert zich op de gemiddelde instroom van de jaren 2002 en 2003 (73.000).
Ten tweede hanteren beide partijen andere aannames over de verdeling van de instroom over
IVA en WGA. Het Verbond van Verzekeraars volgt hier de aannames die de regering in de
memorie van toelichting bij het wetsvoorstel WIA doet en het UWV baseert zich op de eerste
realisatiecijfers van de verdeling van WAO-instromers over de arbeidsongeschiktheidsklassen
in de periode na invoering van de aanscherping van het Schattingsbesluit per 1 oktober 2004.
In de derde plaats voert het UWV nog een extra correctie uit op de WGA-instroom in verband
met administratieve aanloopeffecten van de Wet WIA. In 2006 zal ca. 10% van de instroom
oude rechten betreffen en nog in de WAO komen.
Het CPB hanteert voor de korte termijn net als UWV een uitgangsniveau van WAO-instroom
van 59.000. Het CPB corrigeert echter niet voor administratieve aanloopeffecten omdat die
voor de bepaling van de rentehobbel niet relevant zijn. Het CPB kiest bij de verdeling van de
instroom over IVA en WGA voor een andere verdeling dan het UWV en het Verbond van
Verzekeraars in hun standpunten.
Gegeven een bepaald instroomniveau zijn de berekeningen van de rentehobbel betrouwbaar.
De berekeningsmethodiek die door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en
19
het Verbond van Verzekeraars is overeengekomen (het eerdergenoemde rentehobbelmodel)
wordt ook door het CPB onderschreven. In het rentehobbelmodel zijn alle voor de
rentehobbel relevante parameters ingevuld, met uitzondering van het instroomniveau.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar de mogelijkheden om de rentehobbel te
mitigeren door een deel van de verplichtingen van verzekeraars tijdelijk her te verzekeren bij
een waarborgstichting waar de staat garant voor staat (middels een garantie zoals in tabel
2.6.1 van bijlage 2 van de Miljoennennota, blz. 136, bijvoorbeeld het tijdelijke
Waarborgfonds sociale woningbouw). Op deze wijze zou aan de verplichtingen van DNB en
NMa voldaan kunnen worden. Deze leden vragen of de regering dit kan bevestigen. Het
waarborgfonds zou over een periode van bijvoorbeeld 15 jaar afgebouwd kunnen worden,
waardoor de premie over deze periode mitigeert. Deze leden vragen de regering in te gaan op
deze mogelijkheid.
De regering zal, zoals is afgesproken in het wetgevingsoverleg op 13 juni 2005 over de Wet
WIA, op de merites van een waarborgstichting separaat ingaan in de brief die op 16 juni aan
de Tweede Kamer wordt gestuurd.
De leden van de PvdA-fractie vragen een reactie van de regering op de kritiek dat de
invoeringsperiode langer en daardoor ook verwarrender wordt door de gefaseerde invoering
van het beoogde financieringssysteem. Bedrijven zitten naar de mening van deze leden niet te
wachten op de continue onrust die de WAO-maatregelen veroorzaken. Het besluit van de
regering lijkt, aldus deze leden, dan ook haaks te staan op de wens van de regering om de
administratieve lastendruk te verminderen. Hieraan voegen deze leden nog het verzoek toe om
een helder overzicht van de verschillende momenten waarop welk deel van het
veranderingsproces in werking moet gaan treden.
De leden van de VVD-fractie vragen of in tabelvorm voor kleine, middelgrote en grote
werkgevers voor de periode 2006-2008 kan worden aangegeven welke modaliteiten voor hen
denkbaar zijn voor de WGA, de IVA en de WAO daar waar het gaat om de elementen
eigenrisicodragen en premiedifferentiatie. De leden van de VVD-fractie vragen of daarbij
onderscheid kan worden gemaakt tussen de situatie waarin Pemba wordt afgeschaft en de
situatie waarin Pemba niet wordt afgeschaft.
De gefaseerde invoering van het beoogde financieringssysteem houdt in dat van dat systeem
alleen het onderdeel premiedifferentiatie WGA niet in 2006, maar in 2007 wordt
geïntroduceerd. Dit uitstel heeft geen consequenties voor de administratieve lasten voor
bedrijven. Daarnaast wordt de overgang van het bestaande op het nieuwe stelsel zodanig
geregeld dat voor zowel werkgevers als de uitvoering de administratieve en uitvoeringslasten
zoveel mogelijk worden beperkt.
Met onderstaand overzicht wil de regering voldoen aan het verzoek van de leden van de
PvdA-fractie om een helder overzicht te verstrekken van de verschillende momenten waarop
de verschillende delen van het financieringssysteem in werking zullen treden.
Tabel gefaseerde invoering eigenrisicodragen en premiedifferentiatie WGA en IVA
regeling WGA IVA
eigenrisicodragen premiedifferentiatie eigenrisicodragen premiedifferentiatie
jaar
2006 Ja, meteen vanaf Nee Nee Nee
29-12-2005
20
2007 Ja Ja, met 2 Nee Nee
bedrijvencategorieën1
Vanaf Ja Ja, met 3 Ja3 Ja4
2008 bedrijvencategorieën2
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende modaliteiten voor de WGA en de
IVA. Wat de WAO betreft geldt, ook als Pemba wordt afgeschaft, dat voor grote bedrijven
(met meer dan 25 maal de gemiddelde loonsom) individuele premiedifferentiatie geldt, met de
mogelijkheid van eigenrisicodragen. Voor kleine bedrijven (met een loonsom tot en met 25
maal de gemiddelde loonsom) geldt branchegewijze premiedifferentiatie, zonder de
mogelijkheid van eigenrisicodragen. De bestaande WAO-modaliteiten blijven dus
ongewijzigd.
Hierboven zijn de consequenties van de afschaffing van Pemba voor eigenrisicodragen en
premiedifferentiatie IVA aangegeven. Voor de andere regelingen (WGA en WAO) is de
afschaffing van Pemba niet relevant.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om een reactie op de brief van MKB-
Nederland van 26 mei jl., met name ook op de conclusie dat MKB-Nederland niet verwacht
dat `door luttele aanpassingen in de ingediende wetsvoorstellen een optimale hybride
uitvoering en eenvoud in systematiek zal worden bewerkstelligd'.
Wat de regering betreft biedt het gekozen uitvoerings- en financieringsmodel, inclusief de
genomen maatregelen ter bevordering van het gelijke speelveld, werkgevers de optimale
keuzemogelijkheid tussen eigenrisicodragen en publieke verzekering. Gegeven de
uitkeringssystematiek van de WGA en de uitvoeringstechnische onmogelijkheid van
premiedifferentiatie WGA in 2006, is gekozen voor een wijze van uitvoering en financiering
die zo eenvoudig mogelijk is.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of kan worden aangegeven of en hoe de
uitvoering verschilt voor grote en kleine werkgevers en welke elementen (zoals de verhoging
van de IVA-uitkering en de afschaffing van Pemba) nog onzeker zijn.
Voor de IVA geldt dat vanaf 2008, als Pemba dan nog van toepassing is, de IVA-lasten
worden meegenomen in Pemba. Voor kleine bedrijven geldt voor Pemba branchegewijze
premiedifferentiatie, zonder de mogelijkheid van eigenrisicodragen. Voor grote bedrijven
geldt individuele premiedifferentiatie, met de mogelijkheid van eigenrisicodragen. Daarnaast
zal, ook bij afschaffing van Pemba, Pemba van toepassing blijven op WAO-uitkeringslasten.
Voor de WGA is het onderscheid tussen de verschillende categorieën van bedrijven als volgt.
Voor alle bedrijven geldt individuele premiedifferentiatie, met de mogelijkheid van
eigenrisicodragen. In de publieke premiedifferentiatie wordt een drietal categorieën
1 In 2007 wordt een tweetal categorieën onderscheiden: bedrijven met een loonsom tot en met 25 maal de
gemiddelde loonsom, en bedrijven met een loonsom van meer dan 25 maal de gemiddelde loonsom.
2 Vanaf 2008 wordt een drietal categorieën onderscheiden: bedrijven met een loonsom tot en met 25 maal de
gemiddelde loonsom, bedrijven met een loonsom van meer dan 25 maar minder dan of gelijk aan 100 maal de
gemiddelde loonsom, en bedrijven met een loonsom van meer dan 100 maal de gemiddelde loonsom.
3 Dit alleen in het geval dat Pemba niet wordt afgeschaft. Eigenrisicodragen IVA is dan alleen mogelijk in
combinatie met eigenrisicodragen WAO.
4 Idem als 3. Premiedifferentiatie IVA zal dan worden gecombineerd met premiedifferentiatie WAO (leidt tot
één Aok-premie).
21
onderscheiden, met verschillende maximumpremies. Dit onderscheid is ingegeven door het
streven van de regering naar beperking van de premie-effecten voor kleine bedrijven.
Het enige onzekere element vormt de eventuele afschaffing van Pemba. In het voorstel van
Wet invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is de situatie
geschetst indien Pemba vanaf 2008 nog van toepassing is. Medio 2007 zal de regering bezien
of aan de voorwaarden voor de afschaffing van Pemba en de IVA-uitkeringsverhoging is
voldaan. Indien Pemba met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2006 wordt afgeschaft,
blijven de IVA-uitkeringslasten ook vanaf 2008 buiten Pemba en wordt het IVA-
uitkeringsniveau met terugwerkende kracht met 5%-punt verhoogd. Het effect van dit
onzekere element is dus beperkt. De regering gaat er vanuit dat zij in het zojuist genoemde
wetsvoorstel zo volledig mogelijk inzicht heeft gegeven op dit punt.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering die ondanks alle tegendraadse adviezen
toch wil doorzetten nogmaals om een urgentieverklaring voor deze maatregelen, waarbij
ook wordt ingegaan op de schadelijke economische effecten.
De regering merkt in de eerste plaats op dat alle adviezen pleiten voor een herziening van de
huidige WAO. Zo hebben de Commissie Donner en de SER aangedrongen op spoed. De
Commissie Donner is van oordeel dat de huidige WAO op den duur onhoudbare gevolgen zal
hebben en dat het `WAO-vraagstuk' dringend moet worden aangepakt. De SER is van oordeel
dat, ondanks de genomen maatregelen in de afgelopen jaren, een daadwerkelijke beheersing
van het beroep op de WAO nog niet is bereikt.
In de tweede plaats merkt de regering op dat de instroom in de WAO de afgelopen jaren
weliswaar is gedaald, maar dat deze bij ongewijzigd beleid weer zal toenemen als gevolg van
de toename en samenstelling van de beroepsbevolking. Vooral door het laatste wordt het
draagvlak van de WAO verkleind. Door de vergrijzing van de beroepsbevolking en de
toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen zal het aantal WAO-gerechtigden immers sneller
groeien dan het aantal werkenden. Bij ongewijzigd beleid zou er derhalve nog steeds sprake
zijn van een volumeprobleem. Alleen daarom al is een wijziging van de huidige WAO
dringend geboden. Voorts is de regering van mening dat het maatschappelijk onverantwoord
is dat zoveel mensen worden buitengesloten van het arbeidsproces. Alles op alles moet
worden gezet om de deelname van gedeeltelijke arbeidsgeschikten aan het arbeidsproces te
bevorderen. Dit vergt dat een omslag wordt gemaakt van het leggen van de nadruk op
arbeidsgeschiktheid in plaats van arbeidsongeschiktheid. In de WIA is daarvan sprake. Als
gevolg daarvan zal niet alleen het aantal mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering
substantieel dalen, maar ook het aantal gedeeltelijk arbeidsgeschikten dat werkt zal
substantieel toenemen. Deze toename bedraagt ongeveer 80.000 personen als een vergelijking
wordt gemaakt met de WAO exclusief het aangescherpte Schattingsbesluit en ongeveer
30.000 personen als een vergelijking wordt gemaakt met de WAO inclusief het aangescherpte
Schattingsbesluit.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in te gaan op de argumenten van het
Verbond van Verzekeraars tegen invoering van de Wet WIA. Dit naar aanleiding van de brief
van het Verbond aan de regering (waarvan de Tweede Kamer een afschrift ontving) over het
gelijke speelveld in de WGA.
Het Verbond van Verzekeraars stelt in de brief waaraan de leden van de PvdA-fractie
refereren dat er in de in het wetsvoorstel IWIA beschreven vormgeving van de WGA geen
22
level playing field ontstaat en dat verzekeraars in 2006 slechts op 1% van de relevante markt
werkzaam kunnen zijn, zodat geen marktwerking ontstaat.
De regering deelt deze mening niet. De regering heeft over de premiestelling in 2006 advies
gevraagd aan de heer Kist en diens advies vervolgens overgenomen. De heer Kist heeft
geadviseerd een opslag van 60% van de rentehobbel op de publieke premie te leggen, zijnde,
0,3% van de loonsom. Naar de mening van het CPB, wordt al bij een opslag ter hoogte van
50% van de rentehobbel, dus lager dan uiteindelijk door de heer Kist geadviseerd, een
substantieel deel van de markt toegankelijk voor verzekeraars. Het CPB merkt hierover in zijn
ten behoeve van de heer Kist gemaakte analyse het volgende op:
Een aanzienlijke uitstroom uit de publieke verzekering kan dus in 2006 ontstaan op basis
van `adverse selection' bij een Kistopslag van 50% van de rentehobbel. Daarnaast
concurreren verzekeraars nog op basis van kostenverschillen en verschillen in effectiviteit van
reïntegratie (het echte 'level-playingfield' dus). Bovendien mag worden aangenomen dat de
bedrijven die nu al privaat verzekerd zijn als eigenrisicodrager conform Pemba, hiervoor ook
voor het grootste deel zullen kiezen indien de opting out mogelijkheid wordt geboden in de
WGA.
Uiteraard hangt het feitelijke marktaandeel dat verzekeraars veroveren in hoge mate af van
hun premiestelling.
De leden van de PvdA-fractie halen het CPB (notitie 2005/7 van 28 februari 2005) aan in hun
opmerking dat als voorwaarde voor een doelmatige uitvoering van sociale verzekeringen geldt
dat de verantwoordelijkheid voor de verzekering bij slechts één partij ligt. Genoemde leden
vragen hoe dat is na invoering van de Wet invoering en financiering Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen.
De keuze van de regering voor het stelsel van keuzevrijheid betekent dat werkgevers kunnen
kiezen voor eigenrisicodragen of publieke verzekering. Eigenrisicodragers WGA dragen zelf
de financiële lasten van WGA-uitkeringen en worden zelf verantwoordelijk voor reïntegratie.
Dit laatste wijkt af van de Pemba-methodiek, waarin eigenrisicodragers deze
verantwoordelijkheid niet dragen voor WAO-uitkeringsgerechtigden, maar het UWV. In
geval van publieke WGA-verzekering is het UWV verantwoordelijk voor reïntegratie en
worden de uitkeringslasten aan het individuele bedrijf toegerekend in de gedifferentieerde
publieke premie. In beide gevallen is dus één instantie verantwoordelijk voor reïntegratie. De
activiteiten die de publieke uitvoering ongeacht de verzekeringsstatus van werkgevers
verricht, bijvoorbeeld de publieke claimbeoordeling, laat onverlet dat de verantwoordelijkheid
voor reïntegratie aan de eigenrisicodrager toekomt. In geval van particuliere verzekering kan
de eigenrisicodrager zich laten bijstaan door de verzekeraar als het gaat om de inspanningen
gericht op werkhervatting van gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers. Ook dan echter blijft
de verantwoordelijkheid bij de eigenrisicodrager.
Wat de regering betreft is zo sprake van een heldere verantwoordelijkheidsverdeling voor
reïntegratie, waarbij telkens één partij verantwoordelijk is.
De leden van de PvdA-fractie vragen welke sprongen in verantwoordelijkheid voor de
doorbetaling van loon / uitkering kunnen worden gemaakt vanaf de eerste ziektedag van de
werknemer.
In geval van eigenrisicodragen WGA is de werkgever reïntegratieverantwoordelijk vanaf de
eerste ziektedag (maximaal) totdat de 10 jaarsperiode van eigenrisicodragen WGA is
23
afgelopen (tenzij het WGA-uitkeringsrecht eerder eindigt). Hierin vindt dus geen overdracht
plaats. Wat het doorbetalen van het loon en het uitbetalen van de WGA-uitkering betreft, is
het als volgt. Het UWV betaalt de uitkering aan WGA-uitkeringsgerechtigden (en verhaalt
deze deels op de eigenrisicodrager), maar eigenrisicodragers kunnen ervoor kiezen die
uitkering zelf te verstrekken (en deels te declareren bij het UWV). Het doorbetalen van het
loon aan zieke werknemers en het uitbetalen van WGA-uitkeringen kan dus geschieden door
de werkgever zelf, maar het kan zijn dat de eigenrisicodrager dit aan het UWV laat. Alleen als
het laatste geval wordt verkozen, is dan in die zin sprake van een sprong, dat na twee jaar het
uitbetalen van de WGA-uitkering niet plaatsvindt door de werkgever. Belangrijker acht de
regering echter dat in de verantwoordelijkheid voor reïntegratie geen overdracht plaatsvindt
na twee jaar.
In geval van publieke WGA-verzekering is de werkgever de eerste twee jaren van
loondoorbetaling verantwoordelijk, waarna het UWV deze verantwoordelijkheid overneemt.
Ook betaalt het UWV de WGA-uitkering aan betrokkene.
Kan de regering, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, een overzicht geven van de
ontwikkeling van de loonkosten op korte en op middellange termijn als gevolg van de
invoering van de WIA. Tevens vragen deze leden hoe deze ontwikkeling zou zijn indien de
rentehobbel zich niet voordeed.
De ontwikkeling van de loonkosten voor werkgevers is afhankelijk van een groot aantal
factoren. Overgangen van het ene financieringsstelsel naar het andere kunnen indicidentele
schokken in de loonkosten voor individuele werkgevers veroorzaken. In het kader van de Wet
WIA spelen in dit opzicht met name het wegvallen van de private hiaatverzekeringen en het
optreden van een rentehobbel voor werkgevers die uittreden voor de WGA. Op macroniveau
is de verwachting van de regering dat de loonkosten niet zullen stijgen als gevolg van de Wet
WIA omdat het wegvallen van de private hiaatverzekeringen een groter neerwaarts effect op
de loonkosten heeft dan het opwaartse effect van de rentehobbel in de WGA.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om een reactie op een alternatieve
financieringswijze zoals vermeld in het ESB artikel van Don en Tamerus (1995), al was het
maar vanwege het belang om de loonkosten laag te houden.
De regering is bekend met het betreffende ESB-artikel (`Model D, ja of nee?'), waarin een
alternatieve financieringswijze wordt geopperd. Het artikel is geschreven naar aanleiding van
de toenmalige kabinetsplannen om de volledige WAO te privatiseren. De rentehobbel die dat
met zich meebrengt, is een veelvoud van de rentehobbel bij private uitvoering van 10 jaar
WGA (in het artikel wordt gesproken over 150 miljard gulden).
Kern van dit zogenoemde Model D vormt een eenmalige koopsom, die bij instroom van een
werknemer in de WAO betaald moet worden aan een publiek fonds ter dekking van een deel
van de uitkeringslasten. Een werkgever dient zich in beginsel tegen dit koopsomrisico te
verzekeren. Deze verzekering wordt in concurrentie door publieke en private verzekeraars
verzorgd. De koopsomhoogte is afgeleid van de actuarieel berekende contante waarde van de
uitkeringslasten. Het publieke fonds dat de koopsom int, verstrekt tevens de uitkeringen. Ter
dekking van het verschil tussen betaalde uitkeringen en ontvangen koopsommen incasseert dit
fonds een aanvullende omslagpremie.
Feitelijk stellen Don en Tamerus ook een soort hybride financieringsmodel voor, om de
vermogensvorming die verbonden is aan een overgang van omslagfinanciering naar
rentedekking te mitigeren, zonder de beoogde prikkelwerking aan te tasten. In dit kader merkt
24
de regering op dat ook het stelsel van keuzevrijheid dat voorligt in het wetsvoorstel IWIA dit
doel nastreeft. Immers, de al vaak gememoreerde rentehobbel van cumulatief 6 miljard op
basis van de WGA-instroomraming uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel WIA,
treedt slechts op als alle werkgevers zich privaat verzekeren. Door elke werkgever zelf de
keuze te geven tussen publieke verzekering, eigenrisicodragerschap en private verzekering,
worden eveneens de gevolgen van de rentehobbel gemitigeerd. In de nota n.a.v. het verslag bij
het wetsvoorstel WIA (Kamerstukken II, 2004/05,30034, nr. 12, blz. 87) wordt hierover het
volgende opgemerkt:
Het antwoord op de vraag hoeveel hybride uitvoering duurder is dan louter publieke
uitvoering als 25% van de werkgevers kiest voor eigenrisicodragen, is afhankelijk van de
omvang van de bedrijven die eigenrisicodrager worden en hun arbeidsongeschiktheidsrisico.
Er vanuit gaande dat de bedrijven die eigenrisicodrager worden van gemiddelde omvang zijn
en een gemiddeld arbeidsongeschiktheidsrisico hebben, zou dit leiden tot 25% van de extra
lasten bij volledige privatisering. Uitgaande van 6 miljard extra lasten bij volledige
privatisering, gaat het om circa 1,5 miljard. Omdat in het hybride stelsel bedrijven zelf
kunnen kiezen voor eigenrisicodragen, particuliere verzekering of publieke verzekering,
kunnen zij zelf de extra (premie-)lasten beïnvloeden, dit in afwijking van de situatie van
private uitvoering, waarin deze keuze en beïnvloedingsmogelijkheid zou hebben ontbroken.
Deze keuze en mogelijkheid, gevoegd bij de hoge lasten bij private uitvoering, zijn belangrijke
motieven voor de regering om te kiezen voor hybride uitvoering en niet voor private
uitvoering.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het waar is dat de toeslag die werkgevers betalen op
de WGA-premie als ze bij het UWV verzekerd zijn, ten goede komt aan alle werkgevers via
een korting op de basispremie WAO / WIA.
De regering kan dit bevestigen. De enige wijze om een compensatie te regelen voor de opslag
op de premie voor de Werkhervattingskas (Whk) is een korting op de Aof-premie. De
regering wil de gevolgen hiervan graag nader toelichten voor de verschillende
verzekeringsposities.
Publiek verzekerde bedrijven betalen de opslag op de Whk-premie. Tegenover deze extra
lasten staat de korting op de Aof-premie. Particulier verzekerde eigenrisicodragers krijgen te
maken met hogere lasten als gevolg van de rentedekkingspremie voor de particuliere
verzekering. Ook zij krijgen tegelijkertijd een korting op de Aof-premie.
Eigenrisicodragers zonder particuliere verzekering betalen weliswaar geen Whk-premie en
evenmin een rentedekkingspremie, maar zij zijn wel verplicht een voorziening te treffen en
ook zij krijgen dus de korting op de Aof-premie.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de korting op de basispremie WAO / WIA ten goede
komt aan eigenrisicodragers.
Ja, dat is inderdaad het geval. De Aof-premie is door alle werkgevers verschuldigd, ook
eigenrisicodragers. Bijgevolg profiteren alle werkgevers van een korting op de Aof-premie,
niet alleen de eigenrisicodragers. Het is ook logisch om niet alleen publiek verzekerde
bedrijven, maar ook particulier verzekerde bedrijven de korting op de Aof-premie te
verstrekken. Publiek verzekerde bedrijven betalen immers de opslag op de Whk-premie;
particulier verzekerde bedrijven betalen de rentedekkingspremie. Beide worden
gecompenseerd voor de hogere lasten als gevolg van de opslag, dan wel de hogere
rentedekkingspremie.
25
De leden van de PvdA-fractie vragen welk zicht er is op de koopkrachteffecten van de
premiewijzigingen. Zij vragen of die effecten aanleiding geven tot correcties in het
koopkrachtbeeld, en zo ja wanneer die worden aangebracht.
De Stichting van de Arbeid heeft gevraagd in de wet te bepalen dat de werkgever de WAO-
premie verschuldigd is, maar dat deze een deel van de premie tot een maximum van 50% mag
verhalen op de werknemer..
De gevolgen van de premieverdeling zijn thans nog niet te overzien aangezien deze
afhankelijk zijn van of en in welke mate de werkgevers de WGA-lasten gaan verhalen op de
werknemers en of en in hoeverre compensatie wordt geleverd door sociale partners. Bij de
sociale partners bestaat de wens om de inkomenseffecten te compenseren in onderling
overleg.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering de financiële gevolgen van WIA
louter vergelijkt met de structurele WAO-lasten zonder daarin rekening te houden met de
financiële effecten van het schattingsbesluit. Zij vragen daarom de tabel in paragraaf 3.9.1
opnieuw te geven, maar dan rekening houdend met de financiële effecten van het
Schattingsbesluit (staand beleid).
Onderstaande tabel bevat de gevraagde informatie:
Onderdeel Uitkerings- Totale Aandeel Aandeel Algemene
lasten lasten werkgevers werknemers middelen
WAO 7,2 mrd 9,0 mrd 9,0 mrd
WAO-hiaat verzekeringen 0,7 mrd 0,9 mrd 0,6 mrd 0,3 mrd
WW 0,2 mrd 0,3 mrd 0,15 mrd 0,15 mrd
IOAW/TW/WWB 0,3 mrd 0,4 mrd 0,4 mrd
Totaal 8,4 mrd 10,5 mrd 9,75 mrd 0,45 mrd 0,4 mrd
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering schematisch kan aangeven wat de
belangrijkste pro's en contra's zijn van publieke, private dan wel hybride uitvoering.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het schema op pagina 89 van de
Nota naar aanleiding van het verslag inzake de Wet WIA (Kamerstukken 2004/05, 30 034, nr.
12). Daar kan aan worden toegevoegd dat de wijze van uitvoering in de Wet WIA de
voordelen van private en publieke uitvoering zoveel mogelijk combineert. Zo heeft het UWV
onder de Wet WIA ook een prikkel tot schadelastbeperking, omdat de werkgever
keuzevrijheid heeft. Als het UWV naar het oordeel van de werkgever onvoldoende
reïntegreert, zal de werkgever zijn WGA-risico onderbrengen bij een private verzekeraar. Aan
deze keuzevrijheid is slechts één nadeel verbonden, en dat betreft het feit dat het UWV de
uitkeringen door middel van een omslagstelsel financiert, terwijl private verzekeraars de
uitkeringen door middel van rentedekking financieren. Dit nadeel wordt ondervangen door de
voorgestelde mitigering van de rentehobbel.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan motiveren waarom bedrijven
geen eigenrisicodrager kunnen worden wat betreft de IVA-regeling wanneer Pemba wordt
afgeschaft.
26
De regering heeft geconstateerd dat als de reikwijdte van Pemba wordt beperkt tot de WAO,
Pemba in de tijd vanzelf zijn betekenis verliest. Dat is de reden waarom de regering heeft
besloten in het nieuwe stelsel de IVA-lasten in Pemba te betrekken. De eventuele afschaffing
van Pemba zal zodanig worden geregeld dat deze alleen betekenis heeft voor de IVA-lasten;
de WAO-lasten blijven ook bij afschaffing van Pemba onderhevig aan eigenrisicodragen
en premiedifferentiatie.
De afschaffing van Pemba betekent vervolgens in de ogen van de regering de afschaffing van
de premiedifferentiatie in beide vormen: de publieke gedifferentieerde premie en
eigenrisicodragen. Immers handhaving van de mogelijkheid van eigenrisicodragen zou
betekenen dat alle bedrijven met een lager dan gemiddeld IVA-risico, eigenrisicodrager
zouden worden. Dat zou het bekende vliegwieleffect in gang zetten, waardoor de telkens
laagste risico's eigenrisicodrager zouden worden. Door dit effect zou uiteindelijk het
financiële draagvlak voor de publieke verzekering wegvallen en zouden alle bedrijven alsnog
hun eigen IVA-lasten toegerekend krijgen. Daarmee zou het beoogde effect van de
afschaffing van Pemba, namelijk het omslaan van de IVA-lasten over alle bedrijven, niet
worden bereikt.
De leden van de VVD-fractie geven aan dat in verband met de uitvoeringstechnische
onmogelijkheid van premiedifferentiatie IVA in 2006, niet de mogelijkheid bestaat om in
2006 eigenrisicodrager IVA te worden. Daarnaast heeft de regering besloten om ook in 2007
geen eigenrisicodragen IVA toe te staan. Deze leden vragen of de regering dit nader kan
motiveren.
Daarnaast vragen deze leden de regering nader te motiveren waarom om
uitvoeringstechnische redenen Pemba in 2006 en 2007 niet wordt toegepast op de IVA-
uitkering.
De reden om in 2006 geen premiedifferentiatie IVA toe te passen op de IVA, is gelegen in de
uitvoeringstechnische onmogelijkheid daartoe. Dit betekent vervolgens dat beide vormen van
premiedifferentiatie, nl. de publieke gedifferentieerde premie en eigenrisicodragen, niet zullen
worden toegepast op de IVA-lasten in 2006. Daarmee is Pemba in 2006 niet van toepassing
op IVA-uitkeringen.
De keuze om ook in 2007 geen eigenrisicodragen en premiedifferentiatie IVA toe te passen, is
ingegeven door de voorwaardelijke afschaffing van Pemba met terugwerkende kracht vanaf 1
januari 2006. Zoals elders aangegeven treft de afschaffing van Pemba alleen de IVA-
uitkeringslasten; de WAO-lasten blijven ook bij afschaffing van Pemba onderhevig aan
eigenrisicodragen en premiedifferentiatie. Indien in 2007 wel sprake zou zijn van
eigenrisicodragen en premiedifferentiatie IVA, zou afschaffing van Pemba met
terugwerkende kracht betekenen dat over 2007 zowel het eigenrisicodragen als de
premiedifferentiatie ongedaan zou moeten worden gemaakt. Hiertegen bestaan belangrijke
bezwaren. Juridisch zou dit kwetsbaar en uitvoeringstechnisch erg bewerkelijk zijn. Deze
bezwaren kunnen worden voorkomen door in 2007 geen eigenrisicodragen en
premiedifferentiatie IVA toe te passen.
De leden van de VVD-fractie vragen welke gevolgen de procedure van eigenrisicodragen
heeft voor de administratieve lasten van eigenrisicodragers en voor de uitvoeringslasten. Deze
leden vragen tevens op welke wijze Actal de procedure van eigenrisicodragen in haar verslag
heeft meegewogen.
Ook de leden van de D66-fractie stellen deze vragen, met het expliciete verzoek om
kwalitatief en kwantitatief in te gaan op de administratieve en uitvoeringslasten die verbonden
zijn met de procedures rond eigenrisicodragen.
27
Eigenrisicodragers WAO hoeven om eigenrisicodrager WGA te worden geen nieuwe
aanvraag in te dienen en geen nieuwe zekerheidstelling over te leggen. Op dit punt zijn er
geen gevolgen voor de administratieve lasten.
Voor het eigenrisicodragen IVA moet alleen een aparte of aangepaste zekerheidsstelling
overgelegd worden als de werkgever voordien eigenrisicodrager WGA is geworden. Op dit
punt zijn er wel gevolgen voor de administratieve lasten: een eenmalige verhoging van de
administratieve lasten van 1,5 miljoen voor alle huidige eigenrisicodragers.
De bedrijven die geen eigenrisicodrager WAO zijn, moeten een volledige aanvraag indienen.
Deze aanvraag gaat gepaard met eenmalige extra administratieve lasten. In het wetsvoorstel is
hiervoor een scenario geschetst, waarin 70 duizend bedrijven het eigenrisicodragerschap voor
de WGA aanvragen, zodat in totaal 40% van de werkgevers eigenrisicodrager wordt. De
bijbehorende extra administratieve lasten bedragen 7,9 miljoen, bovenop de eerder
genoemde 1,5 miljoen.
UWV heeft 4 miljoen in 2006 gereserveerd. Werkgevers die al eigenrisicodrager WAO
waren vóór 1 januari 2005 worden van rechtswege eigenrisicodrager WGA. Hieraan zijn geen
arbeidsintensieve werkzaamheden voor UWV verbonden.
Actal heeft dit aspect in haar verslag meegewogen omdat ze expliciet gevraagd heeft naar de
gevolgen van het aanvragen van het eigenrisicodragen voor de administratieve lasten. In het
wetsvoorstel IWIA is dit onderwerp dan ook aan de orde gekomen.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de gevolgen van de procedure van
eigenrisicodragen voor het gelijke speelveld.
De leden van de D66-fractie willen meer duidelijkheid over de vraag hoe het UWV straks
gaat toetsen of een werkgever eigenrisicodrager voor de IVA dan wel de WGA mag worden.
Deze leden vragen tevens aan welke criteria aanvragen voor eigenrisicodragen worden
getoetst en welke procedures er gelden. Is het niet raar dat het UWV hiermee beslist of zijn
oude klanten mogen overstappen naar een concurrerende aanbieder, zo voegen deze leden
daaraan toe. De leden van de D66-fractie vragen ten slotte hoe het zit met de beoordeling
nadat een werkgever éénmaal eigenrisicodrager is geworden.
De procedure van eigenrisicodragen is in de structurele situatie beperkt tot het indienen van
een aanvraag en overleggen van een zekerheidstelling. Deze procedure heeft geen invloed op
het gelijke speelveld. De regering licht dit als volgt toe. De zekerheidstelling dient ter garantie
van de uitbetaling van uitkeringen in geval van betalingsonwil of -onmacht van de werkgever.
In die gevallen verstrekt het UWV de uitkeringen en verhaalt deze op de garant. Ten tijde van
Pemba is voor deze zekerheidstelling een model ontwikkeld door het toenmalige Landelijk
instituut sociale verzekeringen en het Verbond van Verzekeraars. In genoemde gevallen
betaalt het UWV de uitkering en verhaalt deze op de garant. Omdat het UWV geen
beoordelingsvrijheid heeft met betrekking tot aanvragen voor eigenrisicodragen, anders dan
de beoordeling van de verplicht te overleggen zekerheidstelling, heeft deze procedure geen
invloed op het gelijke speelveld.
Bij de overgang op het nieuwe stelsel per 29 december 2005 worden eigenrisicodragers WAO
van rechtswege eigenrisicodrager WGA, tenzij zij aangeven dat niet te willen. Hiermee wordt
ingespeeld op de verwachting dat eigenrisicodragers WAO, die immers hebben aangegeven
zelf financieel verantwoordelijk te willen zijn voor de WAO-lasten, eenzelfde
verantwoordelijkheid zouden willen dragen voor de WGA-lasten. Daarnaast geldt als
argument voor de van rechtswege overgang op eigenrisicodragen WGA, dat hierdoor de
lasten voor bedrijven, de publieke uitvoering en de garanten kan worden beperkt. De regering
28
concludeert dat de van rechtswege overgang per 29 december 2005, met de mogelijkheid
hiervan af te zien als werkgever, niet van invloed is p het gelijke speelveld.
Het enige inhoudelijke criterium op basis waarvan aanvragen voor eigenrisicodragen worden
beoordeeld, is dat de door de werkgever overgelegde zekerheidstelling adequaat is. Deze dient
de uitbetaling van uitkeringen te garanderen in geval van betalingsonwil of -onmacht van de
werkgever.
De regering acht het niet vreemd dat het UWV beoordeelt of de zekerheidstelling voldoet.
Integendeel, de regering acht het wenselijk dat het UWV zekerheidstellingen beoordeelt, om
te bepalen of in gevallen waarin de zekerheidstelling aangesproken moet worden, het
financiële verhaal door het UWV op de garant afdoende is afgedekt. Omdat het UWV verder
geen beoordelingsvrijheid heeft, beschikt het UWV met het beoordelen van
zekerheidstellingen helemaal niet over een instrument waarmee de overstap naar een
particuliere verzekeraar kan worden beïnvloed.
Als een werkgever eenmaal eigenrisicodrager is geworden en de overgelegde
zekerheidstelling door de publieke uitvoerder akkoord is bevonden, vindt er verder geen
beoordeling meer plaats van de eigenrisicodrager door de publieke uitvoering.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een aantal genoemde, maar niet
gekwantificeerde, kosten en/of besparingen kan specificeren, zoals verbetering
claimbeoordeling, vervallen samenloop WW/WAO en gegevensuitwisseling.
In de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel zijn voor de genoemde onderdelen de
onderstaande bedragen opgenomen:
Uitvoeringskosten ( 1 mln) 2006 2007 2008 2009 2010 2020
Verbetering claimbeoordeling (incl. flexibele 12,7 13,1 13,5 14,0 14,0 15,8
keuring)
Vervallen samenloop WW/WAO -2,8 -7,0 -7,0 -7,0 -7,0 -7,0
Gegevensuitwisseling UWV - verzekeraars 5,0 5,0 5,0 5,0 5,0 5,0
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de totale WGA-component in de basispremie
wordt terugbetaald (in januari of december 2007). Of wordt de premie in maandelijkse
termijnen terugbetaald, zo voegen genoemde leden daaraan toe.
De korting op de Aof-premie betreft de voor 2007 verschuldigde Aof-premie. Doordat deze
meteen vanaf 1 januari 2007 verschuldigd is, hebben werkgevers meteen in 2007 voordel van
deze korting.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Belastingdienst weet welke werkgever in 2006
eigenrisicodrager was/is geworden.
Bij de overgang naar het nieuwe stelsel per 29 december 2005 registreert het UWV welke
werkgevers eigenrisicodrager WGA worden. Het UWV zal deze gegevens voor de Aof-
premiekorting 2007 aan de Belastingdienst doorgeven. Daarnaast kunnen werkgevers per 1
juli 2006 eigenrisicodrager WGA worden. Zij dienen daarvoor een aanvraag in te dienen bij
de Belastingdienst. Deze werkgevers krijgen van de Belastingdienst een beschikking op hun
aanvraag. De Belastingdienst beschikt zo automatisch over de verzekeringsstatus van deze
groep werkgevers.
29
De leden van de VVD-fractie vragen of werkgevers zelf moeten aangeven of zij
eigenrisicodrager WGA zijn geworden in 2006, om in aanmerking te komen voor de Aof-
premiekorting 2007.
Dit is niet nodig. De Belastingdienst beschikt over de verzekeringsstatus van bedrijven in
2006 en weet zo welke werkgevers in 2006 eigenrisicodrager zijn geworden (per 29 december
2005 dan wel 1 juli 2006) en welke publiek verzekerd zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen of, als werkgevers moeten aangeven dat zij
eigenrisicodrager WGA zijn geworden in 2006, wanneer zij dit moeten aangeven.
Omdat bij de publieke uitvoering bekend is of werkgevers over (delen van) 2006
eigenrisicodrager WGA zijn, hoeven werkgevers dat niet te melden. Er staat dan ook geen
termijn voor deze melding.
De leden van de VVD-fractie vragen wat er gebeurt als een werkgever niet tijdig meldt in
2006 eigenrisicodrager WGA te zijn (geworden).
Er is geen sprake van een melding van werkgevers dat zij in 2006 eigenrisicodrager WGA
zijn (geworden). Van mogelijke consequenties van een te late melding is bijgevolg geen
sprake.
De leden van de VVD-fractie vragen welke administratieve handelingen werkgevers moeten
verrichten indien zij de loonaanvulling boven de WGA-vervolguitkering bij het UWV
declareren, dan wel indien het UWV de loongerelateerde en de WGA-vervolguitkering bij de
eigenrisicodrager in rekening brengt.
In principe verstrekt het UWV de WGA-uitkeringen en verhaalt deze bij de eigenrisicodrager.
In dat geval zijn de administratieve lasten voor de werkgever nihil. Deze ontvangt voor de
lasten die onderhevig zijn aan het eigenrisicodragen een rekening en dient deze te voldoen.
In het geval de eigenrisicodrager er vrijwillig voor kiest zelf de WGA-uitkering te verstrekken
en de loonaanvulling boven de WGA-vervolguitkering declareert bij het UWV, brengt dit
extra administratieve lasten met zich mee. De keuze om zelf de WGA-uitkeringen te
verstrekken, is echter een vrijwillige keuze van de eigenrisicodrager zelf.
De leden van de VVD-fractie vragen of het niet zo is dat zelf declareren door de
eigenrisicodrager te allen tijde leidt tot forse verzwaring van de administratieve lasten.
Het is inderdaad zo dat als de eigenrisicodrager zelf de WGA-uitkering verstrekt en de
loonaanvulling boven de WGA-vervolguitkering declareert bij het UWV, dit leidt tot extra
administratieve lasten in vergelijking met de situatie waarin het UWV de WGA-uitkering
verstrekt. Dat is ook de reden voor de regering om als standaardpositie te kiezen voor WGA-
uitkeringsverstrekking door het UWV en niet door de eigenrisicodrager, met de
keuzemogelijkheid voor de eigenrisicodrager om zelf de uitkering te verstrekken.
De leden van de VVD-fractie vragen om welke redenen eigenrisicodragers zelf zouden willen
declareren gelet op de administratieve lastenverzwaring die daarmee gepaard gaat. Deze leden
voegen daaraan toe wat de voorgestelde keuzevrijheid voor eigenrisicodragers (i.c. zelf de
uitkering verstrekken, of dit aan het UWV laten) feitelijk voorstelt.
30
Als een eigenrisicodrager er voor kiest zelf de uitkering te betalen, heeft dat als voordeel dat
de werkgever zelf direct een besluit tot sanctieoplegging kan uitvoeren. De werkgever kan
dan, zonder tussenkomst van het UWV, de sanctie verdisconteren in de te betalen uitkering.
Daarnaast is het mogelijk dat de eigenrisicodrager de verzekeraar verzoekt de
uitkeringsverstrekking uit te voeren. In dat geval wordt de werkgever niet met extra
administratieve lasten geconfronteerd. Wel mag in dat geval verwacht worden dat de
verzekeraar kosten voor in rekening brengt voor de uitkeringsverstrekking.
De leden van de VVD-fractie stellen dat op de totale wettelijke en bovenwettelijke
uitkeringslasten ca. 1,9 mld wordt bespaard. Dit laatste bedrag vertaalt zich in een daling van
werkgevers- en werknemerspremies van ca. 2,6 mld als ook rekening wordt gehouden met de
daling van sociale werkgeverslasten en uitvoeringskosten. Hierbij speelt het wegvallen van de
hoge uitvoeringskosten van private hiaatverzekeringen een belangrijke rol. Deze leden vragen
of de regering de hoge uitvoeringskosten van private hiaatverzekeringen nader kan
onderbouwen. Deze leden stellen hierbij dat opvallend is dat deze private kosten worden
meegenomen in de besparingen maar dat de implementatie en uitvoeringskosten van
werkgevers en verzekeraars buiten beschouwing worden gelaten. Zij vragen waarom deze
lasten niet zijn meegenomen.
Ook de leden van de D66-fractie vragen een toelichting op de hoge uitvoeringskosten van
WAO-hiaatverzekeringen. Daarnaast vragen deze leden hoe de tabel op blz. 34 eruit komt te
zien als ook de in- en uitvoeringskosten voor werkgevers en verzekeraars van de
kabinetsvoorstellen in de beschouwing worden betrokken.
Private verzekeraars rekenen een opslag van 20 á 25% op de netto premie voor
uitvoeringskosten inclusief winstmarge. Aangezien de hiaatuitkeringen op termijn op zouden
lopen tot bijna 1 miljard (Kamerstukken II, 2004/05, 30034, nr. 3, blz. 129), belopen de
uitvoeringskosten van de private hiaatverzekeringen ca. 200 miljoen. Deze kosten voor
werkgevers en werknemers vallen weg in de WIA aangezien daar het IVA-hiaat
gecollectiviseerd is. Dit laatste leidt niet tot extra publieke uitvoeringskosten. UWV betaalt
immers toch al de IVA-uitkering.
De tabel waar de leden van de VVD-fractie naar verwijzen (Kamerstukken II, 2004/05,
30118, nr. 3, blz. 134) geeft een beeld van de structurele besparingen van de aanscherping van
het Schattingsbesluit en de Wet WIA. Met structureel wordt hier bedoeld het jaar 2040, het
einde van de ramingshorizon in de memorie van toelichting, als de huidige WAO bijna geheel
is overgegaan in de Wet WIA. Implementatiekosten van de Wet WIA zijn tijdelijk en dus
voor het structurele beeld niet relevant.
De uitvoeringskosten van werkgevers zijn administratieve lasten en worden beschouwd in
hoofdstuk 6 van dit wetsvoorstel. De uitvoeringskosten van private verzekeraars zijn
meegerekend in de tabel waaraan de leden van genoemde fracties refereren. Deze tabel blijft
dan ook ongewijzigd.
De regering streeft naar een zo gelijk mogelijk speelveld voor verzekeraars en UWV. De
regering heeft daarom aangegeven de rentehobbel waar verzekeraars mee te maken krijgen te
willen mitigeren. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering in die zin zeer uitvoerig
kan ingaan op het rapport van de heer Kist en de afwijzende reactie die de Stichting van de
Arbeid en het Verbond van Verzekeraars hier op hebben gegeven.
De regering heeft de heer Kist gevraagd om te adviseren over het voor het jaar 2006 vast te
stellen uniforme WGA-premie niveau dat in het licht van het vanaf 2007 beoogde regime,
enerzijds zodanig is dat verzekeraars een redelijke toegang tot de markt hebben en anderzijds
31
zodanig dat een oneigenlijke uitstroom van werkgevers naar het eigenrisicodragen wordt
voorkomen.
De heer Kist heeft in zijn advies naar de mening van de regering een juist evenwicht
gevonden tussen het bieden van een redelijke markttoegang voor verzekeraars onder zowel
grote als kleine werkgevers. Voor grote werkgevers volgt de heer Kist de stelling van het CPB
dat een compensatie van de rentehobbel van 50% een substantieel deel van de markt
toegankelijk maakt voor verzekeraars. Voor kleine werkgevers stelt de heer Kist dat een
hogere compensatie van 80% meer in de rede ligt, gegeven onder meer de afspraken uit 2004.
De stelling van verzekeraars dat de heer Kist van mening is dat de markt voor verzekeraars
slechts bestaat uit kleine werkgevers is onjuist. De heer Kist stelt wel in zijn advies dat zeer
grote werkgevers, werkgevers met meer dan 1000 werknemers, zich waarschijnlijk niet
privaat zullen verzekeren omdat zij het WGA-risico zelf kunnen dragen. Dat laat echter
onverlet dat de markt van de overige grote werkgevers, met tussen de 25 en 1000
werknemers, door de heer Kist toegankelijk wordt geacht voor verzekeraars.
Ook de conclusie van het Verbond van Verzekeraars dat aangezien de markt voor
verzekeraars slechts bestaat uit kleine werkgevers een opslag van 80% van de bruto
rentehobbel te rechtvaardigen is, is onjuist. De bruto rentehobbel omvat ook de
uitvoeringskosten en de winstmarge van verzekeraars. De heer Kist adviseert om de opslag te
baseren op de netto rentehobbel, conform de afspraken die in augustus 2004 gemaakt zijn
tussen kabinet en Verbond van Verzekeraars. Het CPB merkt in zijn analyse voor de heer Kist
hierover het volgende op:
Het is echter onjuist om bij het vaststellen van het level playing field rekening te houden met
de hogere kosten omdat verschillen in kosten nu juist een legitieme concurrentiefactor zijn.
Bovendien kunnen tegenover de hogere uitvoeringskosten de opbrengsten staan van
succesvollere preventie- en reïntegratie-inspanningen. Dit laatste punt
wordt door verzekeraars bij herhaling gesteld.
De regering heeft tenslotte ook kennisgenomen van het rapport ïnstroom in de WGA, Enkele
kanttekeningen bij de berekeningen voor een "eerlijk speelveld" in de WGA, dat het
onderzoeksbureau Ecorys in opdracht van het Verbond van Verzekeraars heeft geschreven.
De regering deelt niet de kritiek in dit rapport, waarin de CPB-raming van de WGA-
instrooom kritisch beschouwd wordt. De CPB-berekeningen zijn gebaseerd op informatie van
UWV die reeds gemeld is in het position paper dat UWV ten behoeve van de hoorzittingen
over de Wet WIA heeft ingebracht. Het CPB heeft de gegevens van het UWV slechts
gedeeltelijk overgenomen en hiermee al de nodige voorzichtigheid in de raming ingebouwd.
De kritiek van het Verbond van Verzekeraars dat onvoldoende rekening is gehouden met
factoren die de instroom opwaarts kunnen beïnvloeden, zoals de afschaffing van Pemba en
herstel van de economie, is voor de korte termijn niet terecht. Tegenover mogelijk opwaartse
factoren als de afschaffing van Pemba staan immers ook mogelijk neerwaartse factoren als
gedragseffecten door het uitkeringsregime WGA waarmee het CPB voor de korte termijn
evenmin rekening gehouden heeft. De regering onderschrijft overigens wel de stelling dat het
structurele niveau van de instroom waarschijnlijk hoger is dan 59.000. Dit is echter niet
relevant voor de bepaling van de rentehobbel aangezien daarvoor het korte termijn
instroomniveau relevant is. Overigens leidt doorrekening door bureau Ecorys van een aantal
scenario's met alternatieve aannames tot een maximale verhoging van de opslag van ca.
0,07%-punt, zodat van noemenswaarde invloed op het gelijke speelveld geen sprake is.
32
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan ingaan op de vraag hoe lang het duurt
dat een premieopslag op de publieke gedifferentieerde premie noodzakelijk is. Tevens vragen
zij of de regering kan aangeven wat in totaal de kosten voor de burger zullen zijn van het
(waarschijnlijk) jaren kunstmatig hooghouden van de premies.
De regering stelt voor om gedurende zes jaar, van 2007 t/m 2012, een premieopslag op de
publieke gedifferentieerde premie te leggen (Kamerstukken II, 2004/05, 30118, nr. 3, blz.
27). De totale kosten voor de burger van de opslagen zijn nihil omdat de opslagen volledig
worden teruggesluisd door middel van kortingen op de publieke basispremie Aof.
De heer Kist heeft in zijn advies over de hoogte van de rentehobbel opgemerkt dat hij ervan
uitgaat dat de afspraken, tussen het ministerie van SZW en verzekeraars gemaakt in augustus
2004, vanaf 2007 volledig worden nageleefd. De leden van de VVD-fractie vragen of dit
wordt onderschreven door de regering.
De regering onderschrijft de veronderstelling van de heer Kist volledig.
De leden van de VVD-fractie vragen welke garanties de regering heeft dat UWV in 2007 wel
premies kan differentiëren.
De leden van de D66-fractie vragen wat er is afgesproken over de publieke
premiedifferentiatie in 2007.
Over de uitvoeringstechnische aspecten van premiedifferentiatie en eigenrisicodragen heeft
uitvoerig overleg plaatsgevonden met het UWV en de Belastingdienst. Invoering van
premiedifferentiatie per 1 januari 2006 kent met name uitvoeringstechnische complicaties
vanwege de samenloop met de invoering van Walvis/Wfsv. Per 1 januari 2007 is van een
dergelijke samenloop geen sprake meer. Het UWV en de Belastingdienst hebben laten weten
dat invoering van premiedifferentiatie WGA per 1 januari 2007 uitvoeringstechnisch mogelijk
is. De regering heeft geen reden om aan het standpunt van de Belastingdienst en het UWV te
twijfelen.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de afspraken tussen UWV en SZW ten aanzien van
premiedifferentiatie in 2007.
Naar aanleiding van de uitvoeringstechnische commentaren van het UWV en de
Belastingdienst heeft nader overleg plaatsgevonden met het UWV en de Belastingdienst. Dit
traject heeft geleid tot een aantal wijzigingen van het wetsvoorstel op het punt van de
financiering van de WGA- en IVA-uitkeringen in 2006 en 2007. Voor deze jaren wordt op
een aantal punten afgeweken van de voor de WGA- en IVA-uitkeringen voorziene structurele
financieringswijze.
In 2006 is voor de financiering van de WGA sprake van een overgangssituatie; er kan wel
sprake zijn van eigenrisicodragen WGA, maar nog niet van premiedifferentiatie WGA. Dat
laatste zal in 2007 worden ingevoerd. In 2007 zullen daarbij alleen de huidige twee
bedrijvencategorieën worden onderscheiden. Dit in afwijking van de structurele situatie
(vanaf 2008) waarin sprake is van drie categorieën.
De overgangsregeling in 2007 voor de IVA betreft het ook in dat jaar niet toepassen van
premiedifferentiatie. Dit is ingegeven door het streven naar beheersing van administratieve en
uitvoeringslasten, mede met het oog op de voorwaardelijke afschaffing van Pemba en mede
naar aanleiding van opmerkingen van het UWV hierover.
33
Met de hierboven omschreven tijdelijke aanpassingen van de beoogde financieringsmethodiek
wordt aan de uitvoeringstechnische bezwaren van het UWV en de Belastingdienst tegemoet
gekomen.
De leden van de VVD-fractie vragen wat er gebeurt met de WAO-lasten voor bestaande
eigenrisicodragers, die voortvloeien uit een verhoging van WAO-uitkeringen of uit een
hernieuwde toekenning (artikelen 43a, 47, 47a en 47b WAO) indien Pemba met
terugwerkende kracht wordt afgeschaft per 1 januari 2006. Deze leden vragen of deze lasten
voor rekening van de werkgever komen.
De afschaffing van Pemba is alleen relevant voor de IVA. Ook bij afschaffing van Pemba
blijft Pemba van toepassing op de WAO. Dat betekent dat indien de verhoging zoals door de
leden van de VVD-fractie bedoeld, binnen de Pembaperiode plaatsvindt, eigenrisicodragers
met hogere lasten worden geconfronteerd. Overigens is het van belang op te merken, dat
Pemba WAO vanzelf afloopt als de WAO-uitkeringen de vijfjaarsperiode hebben doorlopen.
Derhalve zal Pemba WAO feitelijk vanaf 2011 niet meer van betekenis zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom ervoor is gekozen om kleine werkgevers (met
een loonsom tot en met 25 keer de gemiddelde loonsom) niet in de gelegenheid te stellen om
te kiezen voor eigen risicodragerschap IVA, dit in tegenstelling tot het eigenrisicodragerschap
WGA.
De regering heeft ervoor gekozen de IVA-lasten in Pemba te betrekken. In Pemba hebben
kleine werkgevers branchegewijze premiedifferentiatie, zonder de mogelijkheid van
eigenrisicodragen. Dit geldt bijgevolg ook voor de IVA-lasten. Indien voor de IVA-lasten
geen premiedifferentiatie, maar wel de mogelijkheid van eigenrisicodragen zou gelden, zou
dit leiden tot het bekende vliegwieleffect van uittreden van de telkens laagste risico's.
De leden van de VVD-fractie verwijzen naar paragraaf 3.9.3 van de memorie van toelichting
van het voorstel van Wet invoering en financiering werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Uit het in die paragraaf gegeven overzicht blijkt dat de uitkeringslasten van de Wet WIA met
aangescherpt schattingsbesluit structureel 1,1 miljard lager zijn dan de uitkeringslasten van de
oude WAO. Deze leden vragen of hierbij ook rekening is gehouden met het feit dat binnen de
`oude' WAO ook al het aangescherpte schattingsbesluit geldt. Zo nee, wat zou dan
besparingseffect zijn, zo voegen deze leden daaraan toe.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar blz. 112 van de nota n.a.v. het
verslag bij het wetsvoorstel WIA waar de volgende tabel wordt gepresenteerd:
Effecten per hoofdonderdeel
Totaal effect Collectieve Private
(x 1 miljard) uitgaven hiaatuitkeringen
1. Aanpassing Schattingsbesluit -1,3 -1,1 -0,2
2. Wet WIA (15-35% en WGA) -0,8 -0,6 -0,2
3. Wet WIA (IVA-hiaat) +0,2 +0,7 -0,5
Totaal -1,9 -1,0 -0,9
De regering presenteert in de memorie van toelichting totaaltellingen van effecten op de lasten
voor werkgevers (en werknemers). De collectivisering van het IVA-hiaat, pakt op zichzelf
voor werkgevers en werknemers neutraal uit.Er is dan sprake van een totale besparing van
34
1,9 miljard, waarvan 1,3 miljard als gevolg van de aanpassing van het Schattingsbesluit en
0,6 miljard als gevolg van de Wet WIA.
De leden van de VVD-fractie vragen of zij het goed zien, dat het niet mogelijk is voor
eigenrisicodragers onder de huidige WAO in de nieuwe IVA-regeling hier niet voor te kiezen.
Eigenrisicodragers WAO worden van rechtswege eigenrisicodragers IVA per 1 januari 2008,
tenminste, als Pemba dan nog van toepassing is. In dit wetsvoorstel wordt het immers zo
geregeld dat werkgevers vanaf 1 januari 2008 eigenrisicodrager zijn voor WAO èn IVA, of
voor beide regelingen publiek verzekerd zijn. De keuze voor eigenrisicodragen WAO, zonder
tevens te kiezen voor eigenrisicodragen IVA, is dus inderdaad niet mogelijk, dit onder de
voorwaarde dat Pemba vanaf 2008 nog van toepassing is. Bij afschaffing van Pemba is het
wèl mogelijk voor de WAO eigenrisicodrager te zijn, terwijl voor de IVA alleen publieke
verzekering mogelijk is.
De regering geeft aan dat om uitvoeringstechnische redenen Pemba in 2006 en 2007 niet
wordt toegepast op de IVA-uitkering. De leden van de VVD-fractie vragen welke financiële
gevolgen dit heeft voor werkgevers.
Op macroniveau zijn er geen gevolgen voor werkgevers, omdat het totaal van individuele
gedifferentieerde premies gelijk is aan het totaal van niet gedifferentieerde premies. Voor de
individuele werkgever is er juist wel een verschil als gevolg van de differentiatie. Bedrijven
met een hoog risico hebben er financieel baat bij dat er voor deze jaren geen differentiatie
wordt toegepast, omdat de Pemba-opslag achterwege blijft. Dit in tegenstelling tot de
bedrijven met een laag risico, die het financiële voordeel van de Pemba-korting missen.
De leden van de VVD-fractie vragen of een fifty/fifty-verdeling betekent dat de
werknemerinspraak krijgt bij het kiezen van de wijze van dekking van de WGA-risico's
(eigenrisicodragen, particulier verzekeren dan wel publiek verzekeren).
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke invloed werknemers hebben op de
wijze van dekking van de WGA-risico's.
In dit wetsvoorstel wordt het adviesrecht van de ondernemingsraad geregeld ten aanzien van
de vaststelling van een regeling met betrekking tot het zelf dragen van het risico, bedoeld in
de WGA of de IVA. Dit is geheel conform de regeling zoals via Pemba in de Wet op de
ondernemingsraden opgenomen voor eigenrisicodragen WAO. Verder wordt er in
bovengenoemd wetsvoorstel geen medezeggenschap of medebeslissing geregeld voor
werknemers(-vertegenwoordigers). Dat, voortvloeiend uit de fifty/fifty-verdeling,
(organisaties van) werknemers anders dan in de vorm van adviesrecht door
ondernemingsraden, inspraak krijgen bij de keuze voor eigenrisicodragen, wordt dus niet
wettelijk geregeld.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de mogelijke inkomenseffecten voor een minimum,
modaal en bovenmodaal inkomen als werknemers premie gaan betalen voor de WGA. Tevens
vragen deze leden of de werknemer gecompenseerd wordt voor deze lastenverzwaring.
De Stichting van de Arbeid heeft gevraagd in de wet te bepalen dat de werkgever de WAO-
premie verschuldigd is, maar dat deze een deel van de premie tot een maximum van 50% mag
verhalen op de werknemer. Tegelijk bestaat de wens de inkomenseffecten te compenseren in
35
cao-overleg. De vormgeving en de mate waarin verhaal en compensatie plaats zullen vinden
door de sociale partners in cao-overleg zijn niet op voorhand te duiden.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een aansluiting kan maken met de in het
wetsvoorstel Wet wijziging systematiek herbeoordeling arbeidsongeschiktheidswetten
opgenomen besparingen op titel van de aanscherping van het Schattingsbesluit van 20 mln
in 2004 oplopend tot 380 mln in 2007 met de besparingen zoals ze zijn opgenomen in de
nota naar aanleiding van het verslag op het wetsvoorstel WIA en de memorie van toelichting
van het wetsvoorstel IWIA.
De besparingen als gevolg van wijzigingen van het Schattingsbesluit zoals opgenomen in het
wetsvoorstel Wet wijziging systematiek herbeoordeling arbeidsongeschiktheidswetten hebben
betrekking op de nieuwe instroom en herbeoordelingen in de WAO, WAZ en Wajong.
Vanwege introductie van de WIA ontstaan er geen nieuwe rechten voor de WAO na 2004. In
2005 ontstaan geen nieuwe rechten en de nieuwe rechten van 2006 en verder zullen in de
WIA instromen. In 2005 en 2006 vindt nog wel beperkte instroom van oude rechten in de
WAO plaats (bijv. herlevingsgevallen). De financiële gevolgen voor de instroom in de WIA
zijn meegenomen in de ramingen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel WIA.
Voor het totaal aan uitgaven voor de arbeidsongeschiktheidsregelingen betekent dit dus dat
beide besparingen bij elkaar kunnen worden opgeteld.
De leden van de SP-fractie vragen of zij het juist zien dat de effecten van de aanscherping van
het Schattingsbesluit op de mate van arbeidsongeschiktheid groter zijn dan bij de berekening
van de rentehobbel werd verwacht. Zo ja, welke gevolgen heeft toepassing van de actuele
cijfers over de herbeoordelingsoperatie op de hoogte van de rentehobbel, zo vragen deze
leden tevens.
De regering is in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel WIA
(Kamerstukken II, 2004/05, 30034, nr. 12, blz. 113-115) ingegaan op de actuele cijfers over
de herbeoordelingsoperatie. De eerste realisaties van UWV wijzen er inderdaad op dat de
effecten van de aanscherping van het Schattingsbesluit anders zijn dan bij de berekening van
de rentehobbel werd verwacht en leiden tot een lagere instroom in de WGA en derhalve een
lagere rentehobbel. In hoeverre die eerste realisaties maatgevend zijn voor de
langetermijnontwikkeling van mate van arbeidsongeschiktheid in de Wet WIA is echter nog
niet duidelijk.
De leden van de SP-fractie vragen wat de effecten op de rentehobbel zijn als het
Schattingsbesluit per 1-10-2004 niet zou zijn gewijzigd. Daarnaast vragen deze leden wat het
premieniveau voor de WGA zou worden als het Schattingsbesluit niet zou zijn aangescherpt.
Als het Schattingsbesluit niet zou zijn aangescherpt, dan zouden in de ramingmethodiek van
de regering de totale WIA-lasten aanmerkelijk hoger uitkomen dan nu geraamd in de memorie
van toelichting bij het wetsvoorstel WIA. Omdat de WGA door het schattingsbesluit zowel
een hogere instroom (ipv IVA) als een hogere uitstroom(vanwege de 35%) zal hebben, zal
het premieniveau voor de WGA en de rentehobbel door de aanscherping nauwelijks
veranderen.
De leden van de SP-fractie vragen of de minister maatregelen neemt indien in juni van 2006
de WGA-instroom blijkt te liggen op de UWV- of Verbondsschatting.
36
De regering heeft het advies van mr. A.W. Kist overgenomen wat betreft de hoogte van de
opslag op de WGA-premie in 2006. De raming van de instroom was daarbij een van de
factoren die een rol speelden.
De opslag op de WGA-premie is van belang om een gelijk speelveld te creëren tussen
verzekeraars en het UWV. Dit gelijke speelveld is relevant voor de premiestelling voor het
jaar 2006. Deze premiestelling dient echter al in 2005 te worden afgegeven. Om deze reden is
de feitelijke instroom in de WGA in 2006 niet meer relevant. Indien deze instroom afwijkt
van de raming waarvan is uitgegaan, zal dit worden vertaald in de premiestelling voor het
daaropvolgende jaar. Hierin is al voorzien in de afspraken met het Verbond van Verzekeraars.
De leden van de SP-fractie vragen of de publieke premie verlaagd zou kunnen worden met de
opslagpremie van 0,3% indien voor volledige publieke uitvoering van de WGA wordt
gekozen. Zo nee, waarom niet, zo voegen deze leden daaraan toe.
De publieke premie kan in 2006 niet verlaagd worden indien wordt gekozen voor volledig
publieke uitvoering van de WGA. De opslagpremie van 0,3% die in 2006 geheven wordt,
wordt in datzelfde jaar immers al op lastenneutrale wijze gecompenseerd door de publieke
WAO/IVA-premie met 0,3% te verlagen.
De leden van de SP-fractie vragen of de minister een uitsplitsing kan geven van de besparing
van ca 600 mln onderverdeeld naar de `overige elementen van de Wet WIA'. Met name
vragen deze leden daarbij aandacht voor de afschaffing van de laagste AO-klassen en de
prikkelstructuur.
De regering verwijst hiervoor de nota n.a.v. het verslag bij het wetsvoorstel WIA
(Kamerstukken II, 2004/05, 30034, nr. 11, blz. 117), waar deze vraag als volgt is
beantwoord:
In onderstaande tabel wordt deze uitsplitsing gepresenteerd voor de jaren 2010-2040:
(x 1 miljard) 2010 2020 2030 2040
Aandeel Wet WIA overig 0,2 0,5 0,6 0,6
- wv. laagste twee klassen 0,1 0,4 0,5 0,5
- wv. uitkeringsregime WGA 0,1 0,2 0,2 0,3
- wv. hiaat onverzekerden 0,0 -0,1 -0,1 -0,2
De besparing van 600 miljoen is het saldo van enerzijds besparingen als gevolg van het
afschaffen van de laagste twee klassen en het uitkeringsregime in de WGA en anderzijds extra
uitgaven in verband met de collectivisering van het IVA-hiaat voor de ca. 20% van de
werknemers die geen private hiaatverzekering hebben5. De besparing is voor twee derde toe
te schrijven aan de afschaffing van de laagste twee klassen en voor een derde aan het
uitkeringsregime in de WGA. De uitkering voor werkende gedeeltelijke arbeidsgeschikten en
tijdelijk volledig arbeidsongeschikten stijgt, de uitkering voor niet-werkende gedeeltelijk
arbeidsgeschikten daalt echter. Deze plussen en minnen houden elkaar ongeveer in
evenwicht. Door gedragseffecten (verschuiving van niet-werken naar werken) kunnen echter
indirecte besparingen optreden. In de beginfase van de WGA is de loonaanvulling voor
5 Voor de 80% van de werknemers die wel een private hiaatverzekering hebben, betekent de collectivisering van
het hiaat een verschuiving van uitkeringslasten van de private naar de collectieve sfeer. De collectiviering van
het IVA-hiaat leidt dus tot hogere uitkeringslasten, maar is macro-economisch gezien toch financieel neutraal
omdat deze hogere uitkeringslasten gecompenseerd worden door lagere uitvoeringskosten.
37
werkenden per definitie lager dan de uitkering voor niet-werkenden omdat de werkenden zelf
voor een deel in hun inkomen voorzien. In de vervolgfase van de WGA kan de loonaanvulling
voor werkenden juist hoger worden dan de uitkering voor niet-werkenden, maar is het uit
strikt financieel oogpunt op termijn vaak toch goedkoper als zoveel mogelijk gedeeltelijk
arbeidsgeschikten werken, omdat werken veel vaker dan niet werken leidt tot volledig herstel
en dus beëindiging van de uitkering.
De leden van de D66-fractie vragen welke administratieve lasten voort vloeien uit de
declaratieregeling voor eigenrisicodragers in de WGA (blz. 13).
Het UWV verstrekt in principe de uitkeringen aan de WGA-uitkeringsgerechtigden. Het
UWV declareert de loongerelateerde en de WGA-vervolguitkering, dan wel de loonaanvulling
ter hoogte van de WGA-vervolguitkering bij de eigenrisicodrager. De eigenrisicodrager
ontvangt dan uitsluitend een rekening die voldaan moet worden. Dit brengt geen extra
administratieve lasten met zich mee.
In het geval de eigenrisicodrager er vrijwillig voor heeft gekozen de uitkering zelf te uit te
betalen, kan de eigenrisicodrager de loonaanvulling boven de WGA-vervolguitkering bij het
UWV declareren. Dit brengt in principe wel extra administratieve lasten met zich mee, maar
het zelf verstrekken van de uitkeringen is geen wettelijke verplichting, doch een vrije keuze
van de eigenrisicodrager. Bijgevolg blijven de extra administratieve lasten buiten de aan het
wetsvoorstel IWIA verbonden administratieve lasten.
Gegeven het feit dat de eigenrisicodrager de vrijheid heeft om te kiezen tussen enerzijds de
uitkeringen door UWV te laten uitbetalen en anderzijds de uitkeringen zelf te uit te betalen,
zal hij een voor zichzelf juiste afweging maken. Het is daarom op voorhand niet goed in te
schatten welk aandeel van de eigenrisicodragers de uitkeringen zelf zal gaan uitbetalen.
De eigenrisicodrager die besloten heeft om de uitkeringen wel zelf te gaan verstrekken, zal de
uitbetaalde loonaanvulling declareren bij UWV. De eigenrisicodrager kan zelf de frequentie
kiezen en afhankelijk van de hoogte van de uitbetaalde loonaanvulling zal hij dit per maand of
per kwartaal doen. Bij een declaratie per kwartaal zullen de administratiekosten uiteraard
beperkter zijn.
De leden van de D66-fractie vragen een reactie op de stelling in het position paper van het
Verbond van Verzekeraars van 26 mei 2005, waarin wordt gesteld dat het voor kleine en
middelgrote werkgevers met arbeidsongeschikte medewerkers feitelijk niet mogelijk is om
eigenrisicodrager te worden, omdat het UWV (anders dan private verzekeraars) de lopende
uitkeringen stopt als de werkgever vertrekt.
Bedrijven die eigenrisicodrager worden, zullen de op dat moment lopende uitkeringslasten,
alsmede de toekomstige uitkeringslasten van werknemers die op dat moment ziek zijn, zelf
moeten dragen (het zogenaamde inlooprisico). Particuliere verzekeraars dekken dit
inlooprisico niet in de particuliere verzekeringen. Bij de afweging om al dan niet
eigenrisicodrager WGA te worden, zullen werkgevers het inlooprisico meewegen. Indien het
inlooprisico publiek gefinancierd zouden worden, zouden alle bedrijven aan deze lasten
meefinancieren. Dat acht de regering niet logisch. Overigens heeft de praktijk van de
afgelopen jaren laten zien dat het eigenrisicodragerschap voor kleine en middelgrote
werkgevers zeker mogelijk is.
Het eigenrisicodragerschap voor de IVA wordt opengesteld voor bedrijven met een loonsom
van meer dan 25 maal de gemiddelde premieplichtige loonsom. De leden van de D66-fractie
zien graag een reactie op de kritiek van MKB-Nederland dat het uitsluiten van kleine
38
bedrijven van eigenrisicodragerschap IVA niet logisch is, aangezien eigenrisicodragen in de
WGA wel toegestaan wordt.
Vanaf 1 januari 2008 zullen de IVA-uitkeringslasten worden meegenomen in Pemba. Omdat
voor kleine bedrijven branchegewijze premiedifferentiatie geldt, zou de mogelijkheid van
eigenrisicodragen voor individuele kleine bedrijven leiden tot het zogenaamde vliegwieleffect
van uittreden van de telkens laagste risico's. Het voorkomen van dat effect is de reden om
thans in de WAO en ook in de IVA, de mogelijkheid van eigenrisicodragen voor kleine
bedrijven niet open te stellen.
De leden van de D66-fractie vragen of de grens van 25 maal de gemiddelde loonsom niet tot
problemen leidt bij eigenrisicodragers die rondom deze grens schommelen.
Voor de indeling in de grootteklasse is bepalend de loonsom van het jaar t-2. Indien een
bedrijf in dat jaar als groot wordt aangemerkt, is er de mogelijkheid om eigenrisicodrager te
worden. Deze bedrijven worden vervolgens niet wettelijk verplicht hun
eigenrisicodragerschap (en eventuele particuliere verzekering) te beëindigen als hun loonsom
zakt onder 25 maal de gemiddelde loonsom.
De leden van de D66-fractie merken op dat de publieke premiedifferentiatie voor de WGA
pas in 2007 wordt ingevoerd en premiedifferentiatie voor de IVA pas in 2008. Voor nieuwe
gevallen lijkt hiermee, aldus deze leden, de premiedifferentiatie al afgeschaft te worden nog
voordat hierover de officiële beslissing (medio 2007) genomen is. Deze leden zijn hier niet
gelukkig mee, evenals met de onmogelijkheid van eigenrisicodragen voor de IVA in 2006 en
2007 (blz. 16). Zij vragen de regering om een reactie.
Gegeven de uitvoeringstechnische onmogelijkheid van premiedifferentiatie IVA in 2006 en
de bezwaren van het met terugwerkende kracht afschaffen van Pemba vanaf 1 januari 2006,
heeft de regering gekozen voor een overgangsperiode voor de financiering van de IVA van
niet één, maar twee jaar. In de ogen van de regering wordt hiermee helemaal niet
vooruitgelopen op de eventuele afschaffing van Pemba.
Omdat premiedifferentiatie IVA in de vorm van de publieke gedifferentieerde premie niet
wordt gehanteerd in 2006 en 2007, is het niet logisch en tevens onwenselijk om wel de andere
vorm van premiedifferentiatie, eigenrisicodragen, in die jaren toe te passen. Daarnaast zou het
openstellen van de mogelijkheid van eigenrisicodragen zonder premiedifferentiatie in de
publieke verzekering, leiden tot het bekende vliegwieleffect.
De leden van de D66-fractie vragen of de onder voorwaarden voorgenomen afschaffing van
Pemba ook doorwerkt in de premieheffing voor de nog lopende WAO-uitkeringen, of alleen
geldt voor de IVA.
De afschaffing van Pemba heeft alleen consequenties voor de IVA. In geval van afschaffing
van Pemba zal geen sprake zijn van eigenrisicodragen en premiedifferentiatie IVA vanaf 1
januari 2008. Eigenrisicodragen en premiedifferentiatie WAO blijven dan ongewijzigd.
Lopende WAO-uitkeringen blijven dus aan werkgevers worden toegerekend via
eigenrisicodragerslasten dan wel de publieke gedifferentieerde premie. Vanaf 2010 hebben
alle WAO-uitkeringen de Pemba-periode van de eerste vijf jaar doorlopen. Pemba is dan voor
de WAO feitelijk niet meer van betekenis.
39
De leden van de D66-fractie zien graag een reactie op de kritiek van MKB-Nederland dat de
indeling in drie premieklassen bij publieke WGA-premiedifferentiatie leidt tot
indelingsproblemen en extra uitvoeringslasten.
De aard van de problemen bij een indeling in drie klassen is in principe niet anders dan bij een
indeling in een ander aantal klassen. Wel erkent de regering dat de indelingsproblemen
omvangrijker kunnen zijn bij drie klassen dan bij twee klassen. Voor de regering is
doorslaggevend dat een indeling in drie klassen voorkomt dat de forse premie-effecten zoals
die in de oorspronkelijke Pemba-methodiek konden optreden bij kleine werkgevers,
terugkeren.
De leden van de D66-fractie vragen of eigenrisicodragers een vergoeding krijgen voor hun
uitvoeringskosten en rentederving. Daarnaast vragen deze leden hoe de Belastingdienst weet
wie in 2006 eigenrisicodrager was en of werkgevers dit zelf kenbaar moeten maken, en zo ja,
hoe en wanneer. Ten slotte vragen deze leden naar de administratieve lasten die deze regeling
veroorzaakt.
Bij de berekening van de administratieve lasten is aangenomen, dat deze teruggave
grotendeels geautomatiseerd is en samenloopt met het overige berichtenverkeer met de
Belastingdienst. De bijbehorende administratieve lasten zijn dan ook nihil.
Op de vragen van deze leden hoe de Belastingdienst weet wie in 2006 eigenrisicodrager zijn
is elders reeds ingegaan.
Ongeveer eenderde deel (± 0,5%-punt) van de WGA-lasten wordt collectief gefinancierd. De
leden van de D66-fractie willen meer duidelijkheid over de vraag wat nu precies uit het
collectief gefinancierde deel betaald gaat worden, en of ook eigenrisicodragers dit moeten
betalen.
De WGA-lasten van mensen die langer dan 10 jaar een WGA-uitkering hebben worden
collectief gefinancierd. Deze lasten bedragen ca. een derde van de totale WGA-lasten of ca.
0,5%-punt. Eigenrisicodragers moeten dit ook betalen omdat het eigenrisicodragen is beperkt
tot de eerste 10 uitkeringsjaren.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarop de geraamde besparing van 1,3
miljard euro ten gevolge van de aanscherping van het Schattingsbesluit is gebaseerd. Tevens
vragen deze leden hoe deze raming zich verhoudt tot de 380 miljoen euro, waarover in de
toelichting op wetsvoorstel Wet wijziging systematiek herbeoordeling
arbeidsongeschiktheidswetten werd gesproken.
Het bedrag van 380 mln betreft de besparing op de WAO-uitkeringen: het bedrag van 1,3 mld
de besparing in de WIA en dus van nieuwe uitkeringen- ten opzichte van ongewijzigd beleid.
Voor de raming van het effect van de wijzigingen van het gewijzigde Schattingsbesluit is
gebruik gemaakt van simulaties die het UWV heeft uitgevoerd met het gewijzigd
Schattingsbesluit en waarbij het effect op de verdeling over de arbeidsongeschiktheidsklassen
is geanalyseerd. De besparingen als gevolg van wijzigingen van het Schattingsbesluit zoals
opgenomen in het wetsvoorstel Wet wijziging systematiek herbeoordeling
arbeidsongeschiktheidswetten hebben betrekking op de nieuwe instroom en herbeoordelingen
in de WAO, WAZ en Wajong. Vanwege introductie van de WIA ontstaan er geen nieuwe
rechten voor de WAO na 2004. In 2005 ontstaan geen nieuwe rechten vanwege de Wet
verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 en de nieuwe rechten van 2006 en
40
verder zullen in de WIA instromen. De financiële gevolgen voor de instroom in de WIA zijn
meegenomen in de ramingen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel WIA. Voor
het totaal aan uitgaven voor de arbeidsongeschiktheidsregelingen betekent dit dus dat beide
besparingen bij elkaar kunnen worden opgeteld.
De leden van de fractie van de ChristenUnie zouden graag meer informatie ontvangen over de
financiële gevolgen van het nieuwe stelsel voor individuele werknemers.
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de bladzijden 70 tot en met 73
van de nota naar aanleiding van het verslag over de Wet WIA (Kamerstukken II, 2004/05,
30034, nr. 12). Daar zijn in de tabellen 1 en 2 rekenvoorbeelden gegeven van de uitkering die
een gedeeltelijk arbeidsgeschikte ontvangt op grond van de WGA. In deze rekenvoorbeelden
wordt bij drie verschillende daglonen aangegeven, hoe hoog de WGA-uitkering en het totale
inkomen is bij drie verschillende inkomensniveau's. In de tabellen 3 en 4 wordt vervolgens
voor dezelfde situaties aangegeven hoe hoog de uitkering en het totale inkomen is onder het
huidige stelsel.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze werknemers worden
gecompenseerd voor een eventuele lastenverzwaring en of het kabinetsbeleid daarin voorziet.
Er bestaat de wens bij de sociale partners om een eventuele lastenverzwaring voor
werknemers te compenseren. Dit zal mogelijk in cao-overleg kunnen plaatsvinden en op
welke wijze dat gebeurt, valt op voorhand niet te voorspellen.
41
4. Reïntegratie(-instrumenten)
Sinds 1 juli 1998 zijn diverse instrumenten ter bevordering van reïntegratie van mensen met
beperkingen als gevolg van ziekte of een handicap opgenomen in de Wet REA. De afgelopen
jaren zijn er diverse veranderingen opgetreden waardoor een afzonderlijke wet naar het
oordeel van de regering niet meer correspondeert met de gewijzigde situatie. Om die reden
wordt de Wet REA ingetrokken. Met de WIA en de IWIA wordt voor gedeeltelijk
arbeidsgeschikte werknemers een samenhangend instrumentarium tot stand gebracht. Voor
personen die niet tot deze doelgroep behoren wordt in andere wetten ruimte geboden.
De leden van de CDA-fractie vinden het op zichzelf goed dat dubbele regelgeving wordt
vermeden. Wel vragen de leden van deze fractie naar de praktische gevolgen voor een
individuele arbeidsgehandicapte.
Voor de individuele gehandicapte heeft het laten vervallen van dubbele regelgeving
doorgaans geen gevolgen. Met de verandering in de regelgeving is beoogd om de bestaande
wetgeving aan te passen aan de gewijzigde omgeving en wijzigingen in andere wetten
waardoor bepaalde regelingen in de Wet REA niet meer nodig zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeverre bijvoorbeeld de nieuwe
aanpassingverplichting 3a in de Arbowet past in de doelstelling om de arboregelgeving te
reduceren. Met name het feit dat de arbeidsinspectie nadere regels mag stellen leidt mogelijk
tot toename van de regeldruk, zo vrezen deze leden.
Het aan de Arbeidsomstandighedenwet 1998 toe te voegen artikel 3a is het gevolg van het
intrekken van de Wet REA. In die wet was in artikel 9, tweede lid, ook al de mogelijkheid
opgenomen de werkgever een eis op te leggen betreffende de wijze van naleving van de
aanpassingsplicht. In genoemd artikel waren bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet
1998 van overeenkomstige toepassing verklaard.
Hoewel een nieuw artikel aan de Arbeidsomstandighedenwet 1998 wordt toegevoegd, is de
inhoud daarvan, en daarmee de mogelijkheid voor de Arbeidsinspectie om beleidsregels te
stellen, ook thans al geregeld en betekent deze wijziging derhalve per saldo geen toename van
regelgeving.
De regering geeft aan dat de Commissie Het Werkend Perspectief (CWP) heeft aanbevolen de
regelingen voor persoonlijke ondersteuning of jobcoaching of begeleidwerken voor
jonggehandicapten te stroomlijnen. Wanneer kan de inventarisatie van knelpunten en
stroomlijning verwacht worden, vragen de leden van de CDA-fractie.
In zijn advies over de positie van Wajonggerechtigden van 5 mei 2004 adviseert de CWP om
meer ervaring op te doen met begeleid werken krachtens de Wet REA en begeleid werken
krachtens de WSW, alvorens te besluiten om de regelingen te stroomlijnen. In de
kabinetsreactie naar aanleiding van het advies van de CWP is vermeld dat vooralsnog beide
vormen van begeleid werken voor WAJONG-gerechtigden worden behouden.
In het kader van de modernisering van de WSW worden voorstellen gedaan om de beweging
van binnen naar buiten te stimuleren. Anders gezegd, om het aangepast werken in een zo
regulier mogelijke arbeidsomgeving te bevorderen. Zoals aangekondigd in de brief van 29
september 2004 zal vóór de zomer is het voornemen om de Tweede Kamer nader te
informeren over de uitkomst van de inventarisatie van de knelpunten en oplossingsrichtingen.
42
In die brief zal op grond van de uitkomsten van deze eerste stappen het tijdpad gericht op de
ontwikkeling en implementatie van voorstellen nader worden geconcretiseerd.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om in een overzicht per regeling, zoals
WAJONG, Wsw, aan te geven welke reïntegratie-instrumenten daarin zijn ondergebracht.
Voorts vragen deze leden in het overzicht een onderscheid te maken naar het bestaande
instrumentarium binnen die regelingen en het instrumentarium dat nu van de Wet REA
overgaat naar de regeling.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering voor de categorieën WAJONG-
gerechtigden, gedeeltelijk arbeidsgehandicapten die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn,
gedeeltelijk arbeidsgehandicapten die tussen 35% en 80% arbeidsongeschikt zij, personen die
een indicatie hebben voor de WSW maar werken bij een reguliere werkgevers en personen die
onder de verantwoordelijkheid van een gemeente vallen en waarvoor een indicatie is gesteld
schematisch kan aangeven welke wijzigingen optreden als gevolg van de intrekking van de
Wet REA, daar waar het gaat om de inzet van reïntegratie-instrumenten. Ook de leden van de
fractie van de ChristenUnie vragen naar een dergelijk schematisch overzicht.
In de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel is onder meer door middel van tabellen
weergegeven welke inhoudelijke en niet inhoudelijke wijzigingen optreden als gevolg van de
intrekking van de Wet REA. De onderstaande tabel ziet op de nieuwe structuur na
inwerkingtreding van de WIA, zoals opgenomen in het voorstel van wet. In de eerste kolom
zijn de instrumenten genoemd en de plaats waar zij geregeld zijn. In de volgende kolommen
wordt genoemd voor welke doelgroepen het betreffende instrument geldt.
Instrument Verschillende doelgroepen
35-80% arbeids-
werkzaamheden eigenrisicodrager UWV (WW) of
(inkoop gemeente
reïntegratietraject) (bijstand, nug'er)
Loondispensatie Loonwijziging Loonwijziging Ontheffing van mogelijk bij Loonwijziging
o.b.v. onderlinge o.b.v. onderlinge betaling van WAJONG- o.b.v. onderlinge
afspraak afspraak Wettelijk uitkering. afspraak
werkgever en werkgever en Minimumloon werkgever en
betrokkene betrokkene door UWV betrokkene
Persoonlijke Niet meer Niet meer Ongewijzigd Ongewijzigd Ongewijzigd:
ondersteuning mogelijk mogelijk gemeentelijk
d.m.v. jobcoach beleid
No riskpolis Ongewijzigd Vervalt Ongewijzigd Ongewijzigd Gewijzigd:
indicatie
"arbeidsgehandic
apte" wordt
indicatie >35% ao
Premiekorting Ongewijzigd Vervalt Ongewijzigd Ongewijzigd Gewijzigd:
indicatie
"arbeidsgehandic
apte" wordt
indicatie >35% ao
Arbeidsplaats- Ongewijzigd Ongewijzigd Ongewijzigd Ongewijzigd Ongewijzigd
voorzieningen
43
Proefplaatsing Ongewijzigd Ongewijzigd Ongewijzigd Ongewijzigd Ongewijzigd
Loon- en WIA-structuur van WIA-structuur van Ongewijzigd Ongewijzigd De suppletie
inkomens- toepassing; voor toepassing; voor vanuit WAO, WAZ
suppletie WAO, WAZ, WAO, WAZ, en WAJONG
WAJONG WAJONG alleen alleen indien
bestaande indien arbeidsongeschikt
structuur arbeidsongeschikt heidsuitkering
heidsuitkering aanwezig
aanwezig
Anticumulatie WIA-structuur van WIA-structuur van Uitgebreid van
uitkering met toepassing, voor toepassing; voor maximaal 3
inkomsten uit WAO, WAZ WAO, WAZ naar standaard
arbeid ongewijzigd ongewijzigd 5 jaar.
Verschillende fracties hebben vragen gesteld over de reïntegratie-instrumenten voor de
doelgroep die minder dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden. Ook in het wetgevingsoverleg
op 13 juni 2005 over de Wet WIA is dit onderwerp nadrukkelijk aan de orde geweest. Naar
aanleiding daarvan heb ik in eerdergenoemd overleg meegedeeld, dat ik er welwillend
tegenover sta om werknemers die gedurende twee jaar van ziekte loondoorbetaling of
ziekengeld hebben genoten en die bij de claimbeoordeling voor de WIA minder dan 35%
arbeidsongeschikt zijn bevonden en die ondanks adequate reïntegratie-inspanningen tijdens de
wachttijd, nog niet werken alsnog in aanmerking te brengen voor de no risk polis en de
premiekortingsregeling.
Voorts vragen deze leden of ook kan worden aangegeven worden welke arbeidsgehandicapten
met de verschillende regelingen worden bereikt, wie verantwoordelijk is voor de uitvoering en
in welke financiële c.q. budgettaire consequenties zich voordoen.
In bovenstaand schema is aangegeven welke instrumenten op welke doelgroepen van
toepassing zijn. De verantwoordelijkheid voor de toekenning van de instrumenten die
voorheen in de Wet REA waren geregeld, ligt bij het UWV. Met betrekking tot de budgettaire
consequenties kan worden opgemerkt dat in de meeste gevallen er geen gevolgen zijn.
Met betrekking tot de uitgaven voor de no risk polis is er een neerwaartse en een opwaartse
beweging. De neerwaartse beweging is een gevolg van de beperking van de doelgroep die
voor dit instrument in aanmerking komt tot degenen die een aanspraak hebben op een WIA-
uitkering dan wel een individuele indicatie van het CWI. De opwaartse beweging wordt
veroorzaakt omdat (a) de doelgroep wordt verbreed met werknemers die, nadat ze in
aanmerking zijn gebracht voor een uitkering op grond van de WIA, in dienst blijven bij hun
werkgever en (b) omdat de no risk polis wordt van onbeperkte duur wordt voor WAJONG-ers
en personen die begeleid werken bij een reguliere werkgever vanuit de .
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering haar visie op deze clustering naar regeling
nader uiteen kan zetten en daarbij ook kan ingaan op de overwegingen die eerder geleid
hebben tot de clustering in de Wet REA.
In hoofdstuk 4 van de memorie van toelichting op deze wet is de regering uitgebreid ingegaan
op de motieven om de instrumenten niet meer in de Wet REA te behouden, maar om deze op
te nemen in de verschillende materiewetten. De Wet REA diende er toe om de in de praktijk
gesignaleerde knelpunten in regelgeving en uitvoering weg te nemen en een kader te scheppen
waarin die regelgeving sneller, beter, en dus met meer succes kan worden toegepast.
De hoofddoelstelling van de Wet REA was, kort gezegd, het bestaande reïntegratie-
instrumentarium waar nodig te verbeteren en vooral beter te laten werken. Deze verbetering
44
zou worden bereikt doordat iedere werkgever die een arbeidsgehandicapte in dienst nam,
zonder verdere rompslomp een aanzienlijke forfaitaire kostenvergoeding ontving. Een tweede
belangrijk onderdeel van de Wet REA was het verstrekken van een reïntegratie-uitkering aan
arbeidsgehandicapten die scholing volgden of op een proefplaats werkten. Een derde
belangrijke doelstelling was, waar nodig ook met regelgeving te ondersteunen welk een groot
belang werd gehecht aan een actieve opstelling bij de (terug)geleiding van cliënten naar
betaalde arbeid. In de wet werd tevens een heldere verantwoordelijkheidsverdeling gegeven
tussen de diverse instellingen en organisaties die op reïntegratieterrein actief zijn.
Zoals in de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel aangegeven, is het instrumentarium
inmiddels op tal van onderdelen gewijzigd en is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen
instellingen en organisaties eveneens elders opnieuw geregeld en hebben de gegevens over
gebruik en effectiviteit van het instrumentarium geleid tot afschaffing of andere vormgeving.
De regering acht het belangrijk dat er een samenhangend instrumentarium bestaat voor de
personen die daaraan behoefte hebben. Met de opname van de reïntegratie-instrumenten in de
materiewetten wordt een koppeling gelegd tussen werk- en inkomensvoorzieningen voor de
betreffende groepen. Dit verstevigt de integrale benadering van werk en inkomen.
De mensen met een verlies aan verdiencapaciteit van 15 tot 35% ondervinden beperkingen die
hun functioneren op de arbeidsmarkt belemmeren. De leden van de PvdA-fractie vragen of de
regering het met deze leden eens is dat deze groep mensen lastiger te reïntegreren is dan
mensen die gezond van lijf en leden zijn.
De SER heeft aangegeven dat er bij een verlies aan verdiencapaciteit van meer dan 35%
sprake is van substantiële beperkingen. De regering is met de SER van oordeel dat personen
die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn gerekend kunnen worden tot degenen met
geringere beperkingen, waarvoor sociale partners verantwoordelijk zijn.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering een nadere toelichting te geven bij het
voorstel om de indicatiestelling no risk polis en premiekorting bij CWI te leggen en de
redenen waarom hiervoor is gekozen.
Ook vragen deze leden of er soms sprake van misbruik bij de toekenning van REA-middelen.
In hoeverre weegt, vragen deze leden, dit alles op tegen de extra bureaucratie als een
arbeidsgehandicapte in aanmerking komt voor premiekorting (beoordeling door CWI) en voor
werkplekaanpassing (een zelfde beoordeling, maar nu door UWV).
De no risk polis en de premiekorting zijn instrumenten die verstrekt worden door het UWV en
betaald worden uit premiegelden. Op dit moment verrichten gemeenten de indicatiestelling.
Zij bepalen dus voor welke van hun cliënten het UWV de premiekorting en de no risk polis
beschikbaar moet stellen. Maar de financiële consequenties van deze beslissingen komen niet
voor rekening van de gemeenten.
De regering is van mening dat voor de verstrekking van deze instrumenten voor andere
personen dan de premiebetalers een duidelijke, uniforme procedure noodzakelijk is waarbij de
beoordeling geschiedt door een onafhankelijke partij.
Om meerdere redenen is voor het CWI gekozen. Ten eerste gaat het om werkzoekenden die
als zodanig bekend zijn bij het CWI. Immers, het CWI beoordeelt bij inschrijving van de
werkzoekende ook de afstand tot de arbeidsmarkt. Daardoor zijn er bij CWI al in een vroeg
stadium gegevens beschikbaar. Bij het UWV zijn deze personen pas bij indiensttreding bij een
werkgever bekend. Daarnaast worden, door belegging bij het CWI de indicatiestellingen
gebundeld. Zoals bekend is bij het CWI sinds 1 januari 2005 ook de indicatiestelling voor de
belegd.
45
In een geval waarin de betrokkene bij indiensttreding ook is aangewezen op
arbeidsplaatsvoorzieningen, zal er een beoordeling plaatsvinden door het UWV. Dit is niet
bezwaarlijk, het UWV kan daarbij, indien van toepassing, gebruik maken van gegevens die al
eerder in de keten door het CWI zijn verzameld. De beoordeling van de noodzaak van een
specifieke arbeidsplaatsvoorziening is een andere dan de eerdere beoordeling door het CWI
en daarvoor is de kennis van het UWV noodzakelijk.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering nauwkeurig aan te geven welke verschillen
er zijn tussen de mogelijkheden voor huidige WAO'ers om voor een -indicatie in aanmerking
te komen en de mogelijkheden voor WGA'ers om voor zo'n indicatie in aanmerking te
komen. Kan de regering bevestigen dat de WGA'ers straks niet meer of moeilijker een beroep
kunnen doen op de c.q. niet in aanmerking komen voor een -indicatie, omdat van WGA'ers
wordt verwacht dat zij hun resterende verdiencapaciteit benutten op de reguliere
arbeidsmarkt, zo vragen deze leden.
De is zoals bekend een voorziening voor personen die vanwege hun lichamelijke, psychische
en/of verstandelijke arbeidshandicap uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot
regelmatige arbeid in staat zijn. Werkzoekenden die ook met behulp van het reguliere
reïntegratie-instrumentarium een passende plek op de arbeidsmarkt zouden kunnen
verwerven, moeten niet kunnen instromen in de . Instroom van deze groep kan ten koste gaan
van de feitelijke -doelgroep, omdat de beschikbare -arbeidsplaatsen daardoor niet of in
mindere mate voor hen beschikbaar zijn. In concreto betekent dit dat personen waarvan in het
kader van de WAO of de Wet WIA is vastgesteld dat zij gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn, niet
in aanmerking komen voor de .
Indien de in het kader van de Wet WIA veronderstelde verdiencapaciteit op de reguliere
arbeidsmarkt niet kan worden geëffectueerd, bijvoorbeeld omdat de arbeidshandicap is
verergerd, ligt herbeoordeling in het kader van de Wet WIA voor de hand alvorens betrokkene
in aanmerking kan komen voor een -indicatie.
Kunnen 'ers die (een deel van) hun verdiencapaciteit verliezen straks op dezelfde manier een
beroep doen op een WIA-uitkering als nu met de WAO, vragen de leden van de PvdA-fractie.
Ook willen deze leden graag weten, welke financiële consequenties er voor WSW'ers
verbonden zijn aan invoering van de WIA in vergelijking met de WAO.
WSW'ers hebben -evenals in de WAO- op grond van de Wet WIA dezelfde aanspraken als
overige werknemers. Als zij tenminste 35% arbeidsongeschikt zijn, hebben ook zij aanspraak
op een WGA-uitkering, en als zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, hebben ook zij
aanspraak op een IVA-uitkering. De invoering van de Wet WIA heeft dan ook geen specifieke
financiële consequenties voor WSW'ers.
De leden van de PvdA-fractie willen een beter inzicht in de praktische en de financiële
consequenties voor de WSW en verzoeken de regering deze schematisch in kaart te brengen.
Zoals hierboven al werd opgemerkt, heeft invoering van de Wet WIA geen financiële dan wel
praktische consequenties voor de WSW. De doelgroepcriteria voor de WSW zijn immers niet
gewijzigd.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat veel organisaties wijzen op de achtergrond van
de Wet REA, namelijk het bij elkaar brengen van versplinterde wetgeving in één wet, opdat
46
voor zowel werknemers als werkgevers een beter overzicht ontstaat van beschikbare
instrumenten voor reïntegratie. Deze leden zijn van mening dat dit argument nog steeds
opgaat, en stellen vraagtekens bij het opheffen van de Wet REA. Zij vragen zich af of
wetgeving die nog maar kort bestaat (vanaf 1998) voldoende uitgekristalliseerd is om nu al op
te heffen. Zij vinden de argumentatie van de regering hierover niet overtuigend.
In de memorie van toelichting is uitgebreid ingegaan op de ontwikkelingen die zich in de
afgelopen jaren hebben voorgedaan. Deze ontwikkelingen hebben enerzijds geleid tot
wijziging van de Wet REA in de afgelopen jaren en anderzijds tot veranderingen in andere
wetten. Ook is ingegaan op de gegevens over gebruik en effectiviteit van de instrumenten en
de veranderingen die worden ingezet met de WIA, in het bijzonder het eigenrisicodragen in
die wet. Al die ontwikkelingen samen leidden tot de conclusie dat de Wet REA niet meer aan
zijn oorspronkelijke doel voldoet. Het instrumentarium dat past binnen de nieuwe omgeving
is overgenomen en ingepast in de wetgeving voor de doelgroepen waarvoor ze bedoeld zijn.
Instrumenten die voor bepaalde doelgroepen van belang zijn, zijn in de betreffende
materiewetten opgenomen. Daarmee acht de regering voldoende grond aanwezig om de Wet
REA als zodanig in te trekken.
De leden van de PvdA-fractie hebben kritiek op de voorgestelde beperking om de
loondispensatie alleen toe te passen op jonggehandicapten, en niet op andere groepen. Deze
leden willen meer gegevens over het huidige gebruik van de regeling en de mogelijke
oorzaken van niet-gebruik bij niet-WAJONG-ers.
Met betrekking tot het gebruik heeft de regering in de memorie van toelichting gegevens
verstrekt. Over de uitvoering heeft de Inspectie voor Werk en Inkomen in november 2004
rapport uitgebracht. In 2003 is het instrument 1132 maal ingezet. Naar oorzaken voor niet-
gebruik is geen onderzoek gedaan. In de meeste gevallen, is de veronderstelling, zal gebruik
van het instrument door het UWV niet nodig zijn omdat in onderling overleg een passende
beloning wordt afgesproken voor de arbeid en geen afwijking van het wettelijke
minimumloon aan de orde is.
De leden van de fractie van de PvdA vragen een beter inzicht in de financiële consequenties
die het opheffen van de Wet REA voor gemeenten met zich meebrengt. Ook de leden van de
fractie van de ChristenUnie vragen hiernaar.
Het opheffen van de Wet REA heeft op zichzelf geen financiële consequenties voor
gemeenten. Ook het feit dat voor het gebruik van de no risk polis en de
premiekortingsregeling door de gemeentelijke doelgroep een parallel wordt aangebracht met
de WIA-criteria heeft geen direct effect op de middelen van gemeenten, omdat deze
regelingen niet uit gemeentelijke budgetten worden gefinancierd. Voor het deel van de
gemeentelijke doelgroep waarvoor het gebruik van de no risk polis en premiekortingsregeling
beperkt wordt als gevolg van de genoemde parallel met de WIA-criteria is het als indirect
effect overigens wel mogelijk dat gemeenten grotere reïntegratie-inspanningen zullen willen
ontplooien. Naar de opvatting van de regering is het evenwel niet nodig het werkdeel van het
Fonds Werk en Inkomen te verhogen. Ten behoeve van de arbeidstoeleiding krijgen de
gemeenten namelijk een gemeentelijk reïntegratiebudget toegewezen (het werkdeel van de
WWB). De hoogte van het beschikbare macrobudget is bepaald door de historisch voor
gemeenten beschikbare middelen voor reïntegratie. De gemeenten dienen beleidsmatige
keuzes te maken ten behoeve van een doelmatige besteding van het beschikbare budget aan de
gehele danwel een gedeelte van de doelgroep. Door de meeneemregeling van 75% van het
47
toegekende budget zijn gemeenten zelf in staat om het beschikbare budget over verschillende
jaren te verdelen en zelf prioriteiten te stellen over de benutting van reïntegratiemiddelen over
de verschillende doelgroepen. Bovendien is gebleken dat de gemeenten in 2004 ruim 300
mln hebben overgehouden op hun beschikbare middelen voor het werkdeel van de WWB. Dit
kan op basis van gegevens over 2004, die gemeenten aan het ministerie van SZW hebben
verstrekt in het kader van het voorlopige Verslag over de uitvoering (vVodu), worden
vastgesteld. De beschikbare middelen bestonden uit een budget van 1.586 miljoen dat door
het ministerie van SZW voor 2004 was verstrekt en een budget van ongeveer 220 miljoen
dat via de meeneemregeling door gemeenten naar 2004 was overgeheveld.
De leden van de VVD-fractie merken op dat een deel van de individuele voorzieningen in
verband met een handicap voor leerlingen in het regulier onderwijs, in de vorm van
hulpmiddelen, vervoer en doventolk, thans nog worden verstrekt op grond van de Wet REA.
Daarnaast worden voorzieningen voor het maken van huiswerk voor leerlingen in het speciaal
onderwijs op grond van de Wet REA verstrekt. Het voornemen ligt er om de
verantwoordelijkheid voor de verstrekking van deze voorzieningen over te hevelen naar het
beleidsterrein van het Ministerie van OCW, waarmee de betreffende regeling in de Wet REA
komt te vervallen. De regering zal bij deze overheveling de ontwikkelingen in het kader van
de Wet maatschappelijke ondersteuning betrekken. Kan de regering aangeven op welke
ontwikkelingen zij doelt, zo vragen deze leden. Ook willen deze leden weten of het feit dat de
implementatiedatum van de WMO is verschoven van 1 januari 2006 naar 1 juli 2006 nog
gevolgen voor het intrekken van de Wet REA heeft.
In het kader van de WMO worden diverse taken op het terrein van maatschappelijke
ondersteuning belegd bij de gemeenten. Daartoe behoort het bevorderen van de deelname aan
het maatschappelijk verkeer en het verlenen van voorzieningen aan mensen met een
beperking. Het spreekt voor zich dat er op gelet wordt welke invloed de WMO kan hebben op
het kader van de voorzieningenverstrekking. De minister van OCW zal dit najaar een notitie
aan de Kamer voorleggen waarin zij aangeeft hoe vorm gegeven wordt aan de overheveling
van de voorzieningen aan het departement van OCW.
Het opschuiven van de implementatiedatum van de WMO heeft geen gevolgen voor de
intrekking van de Wet REA. In dit wetsvoorstel is de voortzetting van de verstrekking van de
onderwijsvoorzieningen opgenomen, tot het moment waarop de verstrekking van
onderwijsvoorzieningen kan worden overgeheveld.
De leden van de fractie van de VVD vragen of voor de wijzigingen van de categorieën
WAJONG-gerechtigden, gedeeltelijk arbeidsgehandicapten die minder dan 35%
arbeidsongeschikt zijn, gedeeltelijk arbeidsgehandicapten die tussen 35% en 80%
arbeidsongeschikt zijn, personen die een indicatie hebben voor de WSW, maar werken bij
reguliere werkgevers en personen die onder de verantwoordelijkheid van een gemeente vallen
en waarvoor een indicatie is gesteld per wijziging kan worden aangegeven wat de financiële
consequenties zijn. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen met welke
financiële consequenties de verschillende categorieën in de sfeer van reïntegratie worden
geconfronteerd.
Eerder in dit hoofdstuk is een schematisch overzicht van de wijzigingen gegeven. Wat betreft
de financiële consequenties kan het volgende worden opgemerkt. Naar verwacht zal voor de
inkoop van reïntegratietrajecten structureel circa 60 mln benodigd zijn. De beperking van de
doelgroep voor de premiekorting en de no risk polis tot de personen die meer dan 35%
arbeidsongeschikt zijn enerzijds en de uitbreiding van de doelgroep voor deze instrumenten
48
tot personen in dienst bij de eigen werkgever, heeft substantiële financiële effecten voor deze
instrumenten. Voor premiekorting wordt verwacht dat de gederfde premie-inkomsten op
termijn met circa 10 mln zullen afnemen. Momenteel bedragen de verminderde premie-
inkomsten circa 30 mln. In de memorie van toelichting bij de WIA is een raming van circa
70 mln gepresenteerd voor de nieuwe no risk polis. In deze raming houden de genoemde
beperking en uitbreiding van de doelgroep elkaar in evenwicht.
De uitgaven voor de loonsuppletie bedragen circa 3 á 4 mln. Op korte termijn worden
hierin nauwelijks wijzigingen verwacht. Op langere termijn zullen de kosten afnemen, omdat
de loonaanvulling in de WGA de functie van de loonsuppletie overneemt.
De leden van de VVD-fractie vragen of, indien een categorie niet meer voor een reïntegratie-
instrument in aanmerking komt, hiervoor een motivatie kan worden gegeven.
De regering heeft in de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel uiteengezet welke
categorieën personen niet meer voor bepaalde instrumenten in aanmerking komen.
Met betrekking tot de afschaffing van de loondispensatie voor anderen dan WAJONG-
gerechtigden is aangesloten bij het advies van de SER. De regering is van mening dat bij
reïntegratie in de onderneming op het niveau van de werkgever en werknemer
maatwerkoplossingen moeten worden gezocht waaronder de bepaling van het loon in relatie
tot de arbeidsprestatie. Evenals de SER is de regering van mening dat er geen grond is voor
overheidsbemoeienis. Voor WAJONG-gerechtigden daarentegen kan het instrument
noodzakelijk zijn om die personen toegang tot de arbeidsmarkt te bieden, omdat door
verlaging van het loon tot onder het wettelijke minimumloon functies beschikbaar komen die
anders niet toegankelijk waren geweest.
De instrumenten no risk polis en premiekorting zijn instrumenten die er op zijn gericht om te
voorkomen dat werkgevers geen dienstbetrekking aangaan of een bestaande dienstbetrekking
niet voortzetten met personen met ernstige functionele belemmeringen die in verband
daarmee een WGA-uitkering ontvangen. De regering heeft in de memorie van toelichting
aangegeven met de SER van oordeel te zijn dat personen die minder dan 35%
arbeidsongeschikt zijn, gerekend kunnen worden tot degenen met geringere beperkingen
waarvoor sociale partners verantwoordelijk zijn.
Persoonlijke ondersteuning is, zoals vermeld in de memorie van toelichting, een instrument
dat vrijwel uitsluitend wordt ingezet voor (verstandelijk) jonggehandicapten. Voor deze groep
kan het noodzakelijk zijn dat deze zeer intensieve en langdurige vorm van begeleiding bij en
in verband met de arbeid wordt ingezet. Met betrekking tot personen die niet volledig en
duurzaam arbeidsongeschikt zijn wordt ervan uit gegaan dat zij zonder specifieke
ondersteuning bij een werkgever werkzaam kunnen zijn. Indien bij aanvang van de
werkzaamheden extra ondersteuning nodig is, kan die worden geleverd als onderdeel van de
nazorg in het reïntegratietraject.
In de Wet REA is geregeld dat degene die met arbeid minder verdient dan zijn resterende
verdiencapaciteit een tijdelijke loon- of inkomenssuppletie kan krijgen. Ook is in de Wet REA
vastgesteld dat deze suppletie eveneens van toepassing is op arbeidsgehandicapten die geen
arbeidsongeschiktheidsuitkering (meer) ontvangen. Deze laatste toepassing zal met de nieuwe
wetgeving vervallen. Immers, het past niet bij de gedachte van de
arbeidsongeschiktheidswetgeving om aan personen die niet (meer) arbeidsongeschikt zijn een
uitkering (in de vorm van een suppletie) wegens arbeidsongeschiktheid te geven. Een
uitzondering wordt gemaakt voor personen van wie bij de eenmalige herbeoordeling de
arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken.
49
De leden van de SP-fractie vragen wat het oordeel is van de REA-scholingsinstituten over de
wijziging van de financieringssystematiek. Ook vragen deze leden aan te geven hoe het
verloren gaan van de expertise bij deze instituten wordt voorkomen.
Daarnaast willen deze leden weten, welke andere scholingsinstituten over de juiste
infrastructuur en gekwalificeerd personeel voor de doelgroep beschikken.
Met de REA-scholingsinstituten vindt intensief overleg plaats over de invulling van de
nieuwe systematiek. Tussen de REA-scholingsinstituten en het ministerie van SZW bestaat
overeenstemming over de uitgangspunten dat de doelgroep centraal staat, dat deze adequate
mogelijkheden tot scholing en reïntegratie heeft en dat de inzet van expertise gecontinueerd
kan worden. Daarom wordt ook voorzien in een goede overgangsregeling die na overleg met
de REA-scholingsinstituten zal worden vastgesteld. Door deze regeling kunnen de REA-
scholingsinstituten zich instellen op de nieuwe situatie en hun expertise behouden.
Er komt een subsidieregeling op grond van de WAJONG voor de jonggehandicapten met
ernstige scholingsbelemmeringen. De REA-scholingsinstituten beschikken over ervaring met
het scholen en reïntegreren van deze doelgroep en zullen zich naar ieders verwachting voor de
subsidie kwalificeren.
Voor overige personen met ernstige belemmeringen wordt via de aanbestedingsprocedure van
het UWV de mogelijkheid geboden om scholing te volgen in het kader van reïntegratie. De
REA-scholingsinstituten kunnen daar ook op offreren.
Het is niet bekend of er andere scholingsinstellingen zijn die beschikken over de juiste
mogelijkheden voor de doelgroep.
De leden van de SP-fractie vragen of het juist is dat Europese regelgeving tot marktwerking
voor de scholing van WAJONG-ers verplicht.
Het antwoord hangt af van het feit of deze scholing publiek of privaat wordt uitgevoerd. De
scholing van WAJONG-ers wordt door UWV uitbesteed aan en verricht door private
ondernemingen in welk geval op grond van Europese regelgeving marktwerking is
aangewezen.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel de kosten van de administratieve lasten, de
uitvoering, het toezicht en de handhaving bedragen indien de quotumregeling uit de Wet REA
zou worden toegepast.
Met betrekking tot de quotumregeling uit de Wet REA zijn geen actuele berekeningen voor de
uitvoeringskosten en eventuele overige kosten voorhanden. De quotumregeling is immers
weliswaar 20 jaar geleden in de wet opgenomen, maar feitelijk nooit geëffectueerd. Gezien
het voornemen om de quotumregeling af te schaffen zijn er dan ook geen ramingen voor de
door de SP gevraagde kosten gemaakt.
De leden van de D66-fractie ziet graag een overzicht wat straks de mogelijkheden voor
sociale activering of betaald werk zullen zijn voor mensen in de IVA.
Is de regering het ermee eens dat er nog wel activeringsmogelijkheden kunnen zijn, ook al
kunnen mensen niet meer het minimumloon verdienen, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie vragen in welke mate het recht op sociale activering en
reïntegratietrajecten voor volledig arbeidsongeschikten nog overeind blijft.
50
Met de WIA wordt in uitkering en reïntegratie een helder en principieel onderscheid gemaakt
tussen gedeeltelijk arbeidsgeschikte persoenen en volledig duurzaam arbeidsongeschikte
personen. Voor de eerste groep is de WGA bestemd. Deze personen zijn in staat om hun
resterende verdiencapaciteit om te zetten in een plaats op de reguliere arbeidsmarkt. De
reïntegratie-inspanningen zullen dan ook juist op deze groep gericht zijn. De IVA daarentegen
is gericht op inkomensondersteuning van personen die juist geen mogelijkheden hebben tot
arbeid bij een reguliere werkgever. Het gaat hier enerzijds om mensen die geheel geen
arbeidsvermogen hebben en anderzijds om mensen met een verdiencapaciteit tot ten hoogste
20% van het maatmaninkomen. Mensen die aanspraak maken op een IVA-uitkering, zijn
daarom ook niet verplicht inspanningen te leveren ten behoeve van de inschakeling in arbeid.
Dit is geheel in de lijn met de SER, die meent dat voor deze categorie geldt, dat "er geen
sprake meer is van reële arbeidsmarktkansen".6
Sociale activering wordt door UWV ingezet als eerste stap op weg naar het uiteindelijke doel,
te weten reguliere betaalde arbeid. Zoals aangegeven is juist kenmerkend voor personen met
een IVA-uitkering dat dit doel niet haalbaar is.
Hoewel actieve bevordering van inschakeling in arbeid dus bij deze personen niet aan de orde
is, is het niet zo dat hen de mogelijkheden om betaald werk te verrichten worden onthouden.
Ze kunnen zich inschrijven als werkzoekende bij het CWI en gebruik maken van de algemene
diensten van het CWI voor werkzoekenden. Indien zij er in slagen werk te vinden, kan wel
beroep worden gedaan op instrumenten zoals die ook gelden voor personen die vanuit de
WGA aan het werk, zoals de premiekorting, de no risk polis en werkplekaanpassingen.
De leden van de D66-fractie verzoeken uit te leggen hoe het recht op reïntegratie is geregeld
voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten die vallen onder een eigenrisicodrager.
In de Wet WIA is in artikel 4.4.1 de reïntegratieplicht van de eigenrisicodrager geregeld. Uit
deze reïntegratieplicht vloeit voort dat de eigenrisicodrager de arbeidsinschakeling van de
gedeeltelijk arbeidsgeschikte aan wie hij de uitkering betaalt, moet bevorderen. Dit betekent
dat de eigenrisicodrager de gedeeltelijk arbeidsgeschikte ondersteuning moet bieden bij
reïntegratie. Hierop kan hij ook worden aangesproken door de gedeeltelijk arbeidsgeschikte.
Doet de eigenrisicodrager vervolgens nog steeds te weinig of iets anders dan waarom de
gedeeltelijk arbeidsgeschikte heeft gevraagd, dan kan deze hiertegen bezwaar maken en
vervolgens zonodig beroep aantekenen bij de rechtbank.
Is er behalve een gang naar de rechter ook een mogelijkheid voor een second opinion of
beroep bij een geschillencommissie, vragen de leden van de D66-fractie.
Voordat een betrokkene beroep kan instellen bij de rechtbank, dient hij eerst bezwaar gemaakt
te hebben tegen de beslissing van de eigenrisicodrager. De eigenrisicodrager zal daartoe een
bezwaarschriftprocedure dienen in te richten. Voorzover een werkgever meent deze
verplichting niet zelf te kunnen nakomen, kan hij besluiten gebruik te maken van kennis en
deskundigheid die binnen de branche of sector aanwezig is. In de WIA en de IWIA is niet
voorzien in een voorschrift voor een second opinion. Dit laat echter onverlet de mogelijkheid
om binnen de branche of sector een dergelijke voorziening in te richten.
De regering is van plan de indicatiestelling voor gedeeltelijke arbeidsgeschikten die niet onder
de WGA vallen onder te brengen bij CWI, aangezien in de huidige situatie de gemeenten
bepalen of mensen in aanmerking komen voor instrumenten waarvan de gemeenten niet zelf
6 Advies SER 02/05, pag. 147
51
de kosten dragen. De D66-fractie heeft twijfels over deze keuze, omdat die betekent dat wéér
een extra instelling in de uitvoering betrokken wordt. Is het niet logischer het budget voor
bijstandsgerechtigden of niet-uitkeringsgerechtigden met een substantiële handicap over te
hevelen naar de gemeenten, zo vragen deze leden.
De gemeenten beschikken op grond van de WWB over een eigen vrij besteedbaar
reïntegratiebudget. Zij kunnen daarvan gebruik maken om werkgevers die personen uit de
bijstand of niet-uitkeringsgerechtigden in dienst nemen een tegemoetkoming op maat te
geven. Voor personen die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn en in aanmerking komen voor de
WGA-uitkering, beschikt het UWV over twee specifieke instrumenten gericht op werkgevers,
te weten de premiekorting en de no risk polis. Ook voor gedeeltelijk arbeidsgeschikte
personen die onder verantwoordelijkheid van de gemeenten vallen, wordt de inzet van deze
instrumenten ten behoeve van werkgevers gewenst geacht. Aangezien het hier gaat om, uit
premiegelden gefinancierde, op werkgevers gerichte instrumenten is er voor gekozen om deze
in een landelijk uniforme regeling op te nemen, met een centrale indicatiestelling. Daarom is
niet besloten om de middelen over te hevelen naar de gemeenten. Dit laat onverlet dat
gemeenten voor deze personen ook andere instrumenten kunnen inzetten.
De leden van de D66-fractie zouden willen checken of zij het goed begrepen hebben dat voor
de mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt worden bevonden (de zgn. `35-minners')
zowel de no-riskpolis als de premiekorting als arbeidsplaatsvoorzieningen wegvallen als
reïntegratie-instrument.
Voor personen die minder dan 35% arbeidsongeschikt worden bevonden, vervallen wel de
instrumenten no risk polis en premiekorting, maar de mogelijkheid om in aanmerking te
komen voor arbeidsplaatsvoorziening blijft onverlet. Voor de laatstgenoemde voorziening is
vereist dat de betrokkene structurele functionele belemmeringen heeft en daardoor, zonder de
voorzieningen zijn werkzaamheden niet zou kunnen verrichten. Zonder de voorziening
zouden de beperkingen tot instroom in de WIA kunnen leiden.
De leden van de D66-fractie vragen in te gaan op de kritiek dat ook bij de mensen die minder
dan 35% arbeidsongeschikt worden bevonden, sprake kan zijn van substantiële beperkingen
waarvoor het wenselijk is één of ander reïntegratiemiddel ter beschikking te hebben.
De regering is met de SER van mening dat eerst bij een verlies aan verdiencapaciteit van 35%
of meer sprake is van substantiële beperkingen. Personen die minder dan 35%
arbeidsongeschikt zijn, kunnen naar de mening van zowel de SER als de regering gerekend
worden tot degenen met geringere beperkingen, waarvoor sociale partners gezamenlijk
verantwoordelijk zijn. Zoals hierboven al werd vermeld is voor deze personen wel de
arbeidsplaatsvoorziening beschikbaar. Indien deze personen niet meer onder
verantwoordelijkheid van de sociale partners vallen en zij in aanmerking komen voor een
werkloosheidsuitkering vanwege het UWV of onder de verantwoordelijkheid van de
gemeenten vallen, wordt ondersteuning geboden bij inschakeling in arbeid, zoals aan anderen
die onder deze regelingen vallen.
Verder willen de leden van de D66-fractie weten of het waar is dat bij de claimbeoordeling
alleen het precieze arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld bij (gedeeltelijk)
arbeidsongeschikten die meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn. Daarnaast willen deze leden
weten of het waar is dat vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage beneden de
35% niet of nauwelijks tot extra uitvoeringslasten leidt, aangezien voor de claimbeoordeling
52
sowieso een beoordeling moet plaatsvinden, of dat de regering bang is dat hiervan een
aanzuigende werking m.b.t. het aantal te beoordelen gevallen zou uitgaan.
Bij het arbeidsdeskundig onderzoek van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt op basis
van de vergelijking van het maatmanloon met het theoretisch nog mogelijke loon via het
systeem (CBBS) een arbeidsongeschiktheidspercentage berekend en een
arbeidsongeschiktheidsklasse bepaald. Dit geldt voor alle personen, die tot de
claimbeoordeling worden toegelaten. Het vaststellen van een percentage behoort tot de
normale uitvoering en uitvoeringslasten.
De leden van de D66-fractie willen weten of de regering het ermee eens is dat vaststelling van
het exacte arbeidsongeschiktheidspercentage voor '35-minners' kan helpen om risico´s voor
deze groep desgewenst privaat verzekerbaar te maken.
Ook willen deze leden weten wat het oordeel van de regering is over de wenselijkheid
hiervan.
Het UWV heeft als taak de Wet WIA uit te voeren voorzover geen taken berusten bij de
eigenrisicodrager. Tot de taak van het UWV behoort de vaststelling of een werknemer ten
minste 35% arbeidsongeschikt is of niet. De regering is van mening dat de eventuele private
verzekering van werknemers, die niet voldoen aan de criteria van de WIA of die in aanvulling
daarop een verzekering wensen, een private aangelegenheid is. Eventueel kunnen sociale
partners daarbij een rol spelen. In de Stichting van de Arbeid is ook overeenstemming dat het
aan het decentrale overleg moet worden overgelaten om al dan niet tot afspraken te komen
over eventuele aanvullingen op de uitkering op grond van de WIA en excedentregelingen.
Bovendien is daar overeengekomen dat voor de categorie werknemers met lichte
arbeidsbeperkingen (35% of minder arbeidsongeschikt) op het niveau van de
arbeidsorganisatie tot maatwerkoplossingen dient te worden gekomen. De regering acht het
niet wenselijk en ook niet nodig dat het UWV ten behoeve van die eventuele private
verzekeringen taken verricht.
De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn niet onverdeeld gelukkig met het voorstel de
Wet REA in te trekken. Zij vragen zich af of de regering alle gevolgen daarvan voldoende in
beeld heeft. Het UWV voorspelt hogere onrechtmatigheidspercentages. Hoe beoordeelt de
regering dat, zo vragen deze leden.
De regering heeft geen reden te veronderstellen dat de gevolgen van de intrekking van de Wet
REA onvoldoende in beeld zijn. Voor de gehele regeling van het instrumentatrium in die wet
is nagegaan voor welke doelgroep welk instrument noodzakelijk is en waar en hoe dat
geregeld moet worden. Het UWV heeft aangegeven dat er in samenloopsituaties mogelijk een
risico zou kunnen optreden wat de rechtmatigheid en verantwoording in verband met de
financiering uit verschillende fondsen betreft. Uiteraard is niet uit te sluiten dat zich in de
beginsituatie in bepaalde gevallen enige onduidelijkheden zullen voordoen, maar er is geen
reden te veronderstellen dat de nieuwe wetgeving met betrekking tot het reïntegratie-
instrumentarium blijvend tot hogere onrechtmatigheidpercentages zou leiden. Mocht blijken
dat er behoefte is aan nadere regelingen voor bepaalde situaties, dan zal daarin
vanzelfsprekend worden voorzien.
De leden van de fractie van de Christenunie informeren of het niet wenselijk is een algemeen
wettelijk kader in stand te houden waarin een samenhangend reïntegratie-instrumentarium is
53
ondergebracht. Overigens realiseren zij zich dat de Wet REA dat ook niet is, maar in de nu
gekozen aanpak wordt het zicht op het totaal wel erg bemoeilijkt.
De regering acht het niet noodzakelijk dat alle instrumenten voor mensen met een handicap in
één wet zijn opgenomen. Belangrijk is dat er een samenhangend instrumentarium bestaat voor
de personen die daaraan behoefte hebben. Met de opname van de reïntegratie-instrumenten in
de materiewetten wordt een koppeling gelegd tussen werk- en inkomensvoorzieningen voor
de betreffende groepen. Dit verstevigt de integrale benadering van werk en inkomen.
De leden van de Christenunie vragen in welke mate loondispensatie, persoonlijke
ondersteuning en eventueel andere instrumenten voor de verschillende categorieën, te weten
Wajonggerechtigden, arbeidsgehandicapten die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn,
arbeidsgehandicapten die tussen 35 en 80% arbeidsongeschikt zijn, WSW-geïndiceerden die
een reguliere baan hebben en personen die onder verantwoordelijkheid van een gemeente
vallen, nog beschikbaar zijn.
Voor het antwoord op deze vraag wil de regering verwijzen naar het schematische overzicht
dat eerder in dit hoofdstuk staat vermeld. De loondispensatie en de persoonlijke ondersteuning
zijn in de toekomst alleen nog beschikbaar voor personen die onder de WAJONG vallen.
Deze worden bij uitstek voor deze groep noodzakelijk geacht om toegang te kunnen krijgen
tot de reguliere arbeidsmarkt.
Voor personen die tenminste 35% arbeidsongeschikt zijn, zijn ook de instrumenten no risk
polis en premiekorting van toepassing bij werkaanvaarding. Dit geldt ook voor personen die
een Wajong-uitkering ontvangen of vóór werkaanvaarding onder verantwoordelijkheid van de
gemeente vallen. Arbeidsplaatsvoorzieningen zijn beschikbaar, kort gezegd, voor de
betrokkene die structurele functionele belemmeringen heeft en daardoor, zonder de
voorzieningen zijn werkzaamheden niet zou kunnen verrichten. Zonder de voorziening
zouden de beperkingen tot instroom in de WIA kunnen leiden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de gemaakte keuzes ook inhoudelijk
onderbouwd kunnen worden.
De regering heeft in de memorie van toelichting op dit wetsvoorstel gemotiveerd welke
categorieën personen niet meer voor bepaalde instrumenten in aanmerking komen.
Met betrekking tot de afschaffing van de loondispensatie voor anderen dan WAJONG-
gerechtigden is aangesloten bij het advies van de SER. De regering is van mening dat bij
reïntegratie in de onderneming op het niveau van de werkgever en werknemer
maatwerkoplossingen moeten worden gezocht waaronder de bepaling van het loon in relatie
tot de arbeidsprestatie. Evenals de SER is de regering van mening dat er geen grond is voor
overheidsbemoeienis. Voor WAJONG-gerechtigden daarentegen kan het instrument
noodzakelijk zijn om die personen toegang tot de arbeidsmarkt te bieden, omdat door
verlaging van het loon tot onder het wettelijke minimumloon functies beschikbaar komen die
anders niet toegankelijk waren geweest.
De regering heeft in de memorie van toelichting op dit wetsvoorstel uitvoerig toegelicht en
gemotiveerd welke categorieën personen niet meer voor bepaalde instrumenten in aanmerking
komen.
54
De leden van de fractie van de ChristenUnie informeren of het fenomeen begeleid werken ook
in de toekomst toegankelijk is voor andere categorieën dan Wajongers en WSW-gerechtigden.
Het begeleid werken is een instrument dat op grond van de WSW kan worden ingezet ten
behoeve van personen met een indicatie voor de WSW en op grond van de WAJONG voor
jonggehandicapten die in reguliere arbeid aan de slag gaan. Voor personen die niet volledig en
duurzaam arbeidsongeschikt zijn, wordt ervan uit gegaan dat zij zonder specifieke
ondersteuning bij een werkgever werkzaam kunnen zijn. Indien bij aanvang van de
werkzaamheden extra ondersteuning nodig is, kan die worden geleverd als onderdeel van de
nazorg in het reïntegratietraject. Ten behoeve van personen die volledig duurzaam
arbeidsongeschikt zijn, worden geen instrumenten ingezet voor de actieve bevordering van de
inschakeling op de arbeidsmarkt.
55
5. Overige wijzigingen
De invoering van de wet WIA zal naar verwachting leiden tot een toenemend beroep op (WW
en) bijstand, aangezien de onderste twee arbeidsongeschiktheidsklassen komen te vervallen.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering voornemens de rekenregels voor het
vaststellen van het macrobudget WWB hierop aan te passen.
De regering heeft in de memorie van toelichting aangegeven welke effecten verwacht worden
voor de uitkeringslasten van de bijstand. Dit beleidseffect is in de ramingen van de bijstand
verwerkt. Net als bij andere beleidswijzigingen in de WAO, zoals de herbeoordelingsoperatie,
is een wijziging van de rekenregels hierdoor niet noodzakelijk.
Werkgevers die eigenrisicodrager willen worden en zich willen verzekeren zullen in het
najaar 2005 offertes gaan opvragen bij verzekeraars. Als werkgevers deze gegevens apart
moeten leveren, betekent dit een verzwaring van de administratieve lasten. Een alternatief zou
kunnen zijn dat het UWV eenmalig in 2005 de benodigde gegevens voor de offerte verstrekt.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering om een reactie.
Het UWV is in principe in staat om de gegevens die benodigd zijn voor het offertetraject
eenmalig aan alle werkgevers te verstrekken. De regering acht dit echter niet nodig en ook
niet gewenst. De verantwoordelijkheid om de gegevens te verstrekken kan ook in 2005 het
best bij de werkgever zelf worden gelegd, om de volgende redenen. Ten eerste zal een
verzekeraar bij een aanvraag van een offerte over de meest actuele gegevens willen
beschikken en de meest actuele gegevens zijn per definitie in de eigen administraties van de
werkgever opgenomen. Het feit dat de loonaangifte pas in 2006 zal plaatsvinden, doet daar
niets aan af. De aanvullende gegevens die in het kader van een offerte benodigd zijn, worden
op verzoek van de werkgever door het UWV verstrekt.
Ten tweede: als het UWV aan alle werkgevers eenmalig alle benodigde gegevens dient te
verstrekken, wordt daarnaast een enorme gegevensstroom in gang gezet, waarbij ook een
aanzienlijke categorie werkgevers informatie ontvangt die geen eigenrisicodrager willen
worden of die de benodigde gegevens moeiteloos zelf kunnen verstrekken. Dit kan voor
werkgevers tot verwarring leiden.
Ten derde: de voor een offerte benodigde gegevens zijn tenslotte in verschillende bestanden
van het UWV opgenomen. Om voor het totale werkgeversbestand een gegevensset samen te
stellen, zullen verschillende bestanden met elkaar gekoppeld moeten worden. Dit zal naast de
nodige tijd ook uitvoeringskosten met zich meebrengen, die uiteindelijk weer door
werkgevers zullen moeten worden opgebracht.
Om een werknemer goed te kunnen reïntegreren is het van belang om ook te weten of de
verdiencapaciteit voldoende wordt benut. Kan dit gegeven ook via machtiging van de
werkgever door het UWV aan de verzekeraar worden geleverd vragen de leden van de VVD-
fractie.
Het UWV mag met een machtiging van de werkgever een beperkte gegevensset rechtstreeks
aan de verzekeraar verstrekken. Deze gegevensset is mede in overleg met het Verbond van
Verzekeraars en het UWV vastgesteld. Ten aanzien van de werknemer die een
arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt volstaan met het dagloon, het
arbeidsongeschiktheidspercentage en de duur van de uitkering. UWV zal ook met machtiging
56
van de werkgever de gegeven `resterende verdiencapaciteit' niet aan de verzekeraar mogen
leveren, maar de verzekeraar zal dit uit de hem ter beschikking gestelde gegevens kunnen
afleiden.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan ingaan op het commentaar van de
VNG die aangeeft wederom met zorg te moeten constateren dat er (ook) in de invoeringswet
WIA weinig aandacht besteed wordt aan de gevolgen van de instroom van mensen in de
bijstand als gevolg van de WIA.
De VNG pleit voor een goede verdeling van de toename van de bijstandsmiddelen over de
gemeenten, omdat het effect tussen gemeenten kan verschillen. Het is echter op voorhand niet
vast te stellen of de effecten tussen gemeenten werkelijk zullen verschillen. Daarnaast zal een
eventueel effect van de WIA op de verdeling van de bijstand zich slechts geleidelijk
voltrekken, omdat de nieuwe regels alleen voor nieuwe gevallen zullen gelden en er voor
bestaande WAO-uitkeringen als gevolg van de WIA geen veranderingen zullen optreden. In
de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel WIA is bovendien beargumenteerd dat het
aantal bijstandsgerechtigden als gevolg van de WIA nauwelijks zal wijzigen.
Zoals in het voorstel van de staatssecretaris van SZW van 9 mei 2005 betreffende de
verdeelmodellen is aangegeven, kunnen wijzigingen in het jaarlijkse onderhoudstraject van
het verdeelmodel worden betrokken. Dit geldt ook voor wijzigingen als gevolg van de WIA,
indien dit noodzakelijk blijkt te zijn. Gezien het feit dat arbeidsongeschikten reeds in het
model zijn betrokken, mag overigens verwacht worden dat dit vooral zal leiden tot een ander
gewicht van de variabele en niet tot de noodzaak van een geheel nieuwe variabele.
In hoofdstuk 4 heeft de regering al uiteengezet dat naar haar mening het werkdeel van het
Fonds Werk en Inkomen niet verhoogd hoeft te worden.
Tot slot is van belangd dat de WIA in principe geen financiële consequenties heeft voor de
sociale werkvoorziening.
De leden van de SP-fractie vragen wat het "zegt" als de betrokkene weigert het
reïntegratieplan voor "gezien" te tekenen. Volgens de leden van de SP-fractie zijn de rechten
van de reïntegrant onvoldoende gewaarborgd. Waarom is de reïntegrant gehouden aan
plichten in het reïntegratieplan dat hij/zij voor gezien moet ondertekenen en daar vervolgens
nog bezwaar tegen kan maken en beroep kan instellen, zo vragen de leden van deze fractie.
Het reïntegratieplan wordt in overleg met de gedeeltelijk arbeidsgeschikte door het
reïntegratiebedrijf opgesteld. Met de ondertekening voor gezien komt de wederkerigheid van
de gemaakte afspraken tot uitdrukking. De gedeeltelijk arbeidsgeschikte heeft immers niet
alleen verplichtingen maar heeft ook bepaalde rechten waarop hij het reïntegratiebedrijf of het
UWV kan aanspreken. Door de ondertekening wordt in ieder geval duidelijk gemaakt dat de
betrokkene kennis heeft kunnen nemen van zijn rechten en verplichtingen (en de
consequenties van niet naleving van verplichtingen). Bovendien wordt op deze wijze ook
voorkomen dat de indruk bestaat dat afspraken buiten de betrokkene om worden gemaakt. Het
feit dat iemand weigert te ondertekenen voor gezien, zal altijd in het licht van verdere
omstandigheden worden bezien en niet als een op zichzelf staand feit.
De rechten van de gedeeltelijk arbeidsgeschikte liggen vast in de WIA. De nadere invulling
van deze rechten kan in een reïntegratieplan plaatsvinden. De regering is van mening dat met
een wettelijke basis voldoende waarborgen zijn gegeven.
Voor zover partijen er in onderling overleg niet uitkomen en er onenigheid blijft bestaan over
de invulling van een reïntegratieplan, moet de gedeeltelijk arbeidsgeschikte altijd de
mogelijkheid hebben om tegen het plan bezwaar te maken.
57
De leden van de SP-fractie vragen of de verplichtingen uit het reïntegratieplan vervallen als
bezwaar en/of beroep wordt ingesteld.
Het instellen van bezwaar en/of beroep heeft geen schorsende werking. Dat betekent dat de
betrokkene gebonden blijft aan de verplichtingen en deze dient na te komen. Het heeft dan
ook uiteraard de voorkeur om geschillen zoveel mogelijk zonder tussenkomst van bezwaar of
beroep op te lossen.
Welke sancties zijn er indien het reïntegratiebedrijf of het UWV zijn plichten, zoals in de
reïntegratievisie of reïntegratieplan zijn vastgelegd, niet nakomt, zo vragen de leden van de
SP-fractie.
Zoals de regering ook al heeft opgemerkt in de nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet
WIA, verdient het uiteraard de voorkeur om geschillen over het naleven van afspraken met
het reïntegratiebedrijf te bespreken en te bezien of in onderling overleg tot een oplossing kan
worden gekomen. Indien het UWV zijn afspraken niet nakomt heeft de verzekerde de
gebruikelijke bezwaar- en beroepsmogelijkheden.
Op de vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie over de mogelijke financiële
gevolgen van deze wetgeving voor de gemeenten in hoofdstuk 4 al uitgebreid ingegaan.
58
6. Administratieve lasten en gevolgen voor de rechterlijke macht
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven welke mogelijkheden voor
lagere regelgeving in de wetgeving opgenomen zijn. Zij vragen de regering ook aan te geven
in hoeverre zij voornemens is deze lagere regelgeving in te vullen. Deze leden zijn namelijk
bezorgd dat een overmaat aan lagere regelgeving en delegatiebepalingen sluipenderwijs leidt
tot een hoge regeldruk en administratieve lasten
In het wetsvoorstel IWIA zijn verschillende mogelijkheden voor lagere regelgeving
opgenomen. Het merendeel van deze lagere regelgeving wordt getroffen om de al voor de
WAO bestaande lagere regelgeving in overeenstemming te brengen met het wetsvoorstel
WIA. Ook worden met de in het wetsvoorstel IWIA genoemde lagere regelgeving besluiten
en regelingen die gebaseerd zijn op de Wet REA in andere of nieuwe besluiten en regelingen
opgenomen; dit in verband met de intrekking van de Wet REA met ingang van 1 januari 2006.
De volgende zes algemene maatregelen van bestuur zullen worden getroffen en tegelijk met
de Wet WIA inwerking treden: het Dagloonbesluit, de aanpassing van het Schattingsbesluit
arbeidsongeschiktheidswetten, de wijziging van het Besluit SUWI in verband met de
gegevensverstrekking, de Reïntegratiebesluit en het Maatregelenbesluit. Daarnaast wordt een
groot aantal wijzigingen van bestaande amvb's gebundeld in een zogenaamde Verzamel-
amvb. Deze amvb heeft een louter technisch karakter. De Verzamel-amvb financiering zal
tenslotte in verband met ingangsdatum van de premiedifferentiatie pas per 1 januari 2007
inwerking treden en volgt daarom een apart tijdstraject.
Over het algemeen is geen sprake van een toename van lagere regelgeving. Het gaat meestal
om aanpassing van al bestaande regelingen in technische zin. Waar het wel gaat om
uitbreiding van lagere regelgeving, zoals een nadere bepaling van de flexibele keuring, vloeit
dat rechtstreeks voort uit de nieuwe wetgeving.
Hetzelfde geldt voor de ministeriële regelingen die worden getroffen. Dit betreft regelingen
over de basispremie, over de financiering van de scholingsinstituten, en een regeling in
verband met de overgang van de IOAW naar de TW. Daarnaast wordt een groot aantal
technische aanpassingen in bestaande ministeriële regelingen gebundeld in een verzamel
ministeriele regeling.
Gelet op het bovenstaande behoeft niet te worden gevreesd voor een te hoge regeldruk en te
hoge administratieve lasten. De in het wetsvoorstel IWIA opgenomen mogelijkheden tot
lagere regelgeving liggen immers in de lijn van de al bestaande lagere regelgeving.
De leden van de CDA-fractie zouden graag een meer volledige inschatting zien van de
regering ten aanzien van de administratieve lasten en deze lasten uitgesplitst zien naar
werknemer, werkgever en uitvoering. Actal verwijst in het bijzonder ook naar de inschatting
voor de werknemer.
De in de memorie van toelichting vermelde administratieve lasten hebben alleen betrekking
op de werkgevers. De administratieve lasten voor de werknemers vallen onder de
"Administratieve lasten Burgers", die ten tijde van het onderhavige wetsvoorstel nog niet in
de berekeningen meegenomen konden worden. Eerst afgelopen mei werden de voorlopige
resultaten van de nulmeting Administratieve Lasten Burgers bekend. De nulmeting wordt
gebruikt bij de ontwikkeling van een standaardkostenmodel waarmee lasteneffecten van
nieuwe regelgeving berekend kunnen worden. Naar verwachting kunnen in juli de
59
administratieve lasten als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel in beeld gebracht worden
en voor advies voorgelegd worden aan Actal.
De lasten die gemoeid zijn met de uitvoering vallen onder de uitvoeringskosten. Voor een
beschrijving van de gevolgen voor de uitvoeringskosten verwijst de regering naar de tabel op
pagina 79 van Hoofdstuk 7 van de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de belangrijkste reden voor het intrekken van de
Wet REA een (minimale) besparing op de administratieve lasten lijkt te zijn. Deze leden
vragen of hier niet sprake is van "penny wise-pound foolish". Deze leden wijzen erop dat de
Wet REA tot stand is gekomen, omdat de reïntegratiemaatregelen over diverse wetten waren
verspreid. Ook het UWV en de RWI lijken daar op te duiden in hun reacties. Naar de mening
van deze leden behoort de effectiviteit van de reïntegratie de eerste en belangrijkste maatstaf
te zijn bij de vraag hoe maatregelen vorm krijgen. Pas daarna behoort te worden gezocht naar
de vormgeving met de minste administratieve rompslomp.
De belangrijkste reden voor het intrekken van de Wet REA is niet de besparing op de
administratieve lasten, zoals deze leden veronderstellen. De redenen voor intrekking van de
Wet REA zijn uitgebreid aan de orde gekomen in hoofdstuk 4 van de memorie van toelichting
op dit wetsvoorstel. Daarnaar moge kortheidshalve worden verwezen. Eén van de redenen die
in de memorie van toelichting expliciet genoemd is, is de ook door deze leden genoemde
effectiviteit van de instrumenten voor de verschillende doelgroepen.
De regering geeft aan dat het wetsvoorstel een structurele administratieve lastenverlichting
veroorzaakt van 0,2 miljoen euro. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering deze
berekening rijmt met de brief van de Stichting van de Arbeid die juist haar angst uitspreekt
over de grote administratieve lasten die het voorstel met zich mee zal brengen.
Sommige onderdelen van de WIA, zoals de uitbreiding van de no risk polis, leiden tot een
toename van de administratieve lasten. Daar staat echter een afname van de administratieve
lasten tegenover als gevolg van de aanmerkelijke volumedaling die de WIA veroorzaakt. Per
saldo zullen genoemde factoren in een structurele administratieve lastendaling van 0,2
miljoen resulteren. De regering kan de vrees van de Stichting van de Arbeid dan ook niet
delen.
De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat de regering aangeeft dat er in 2007 een
incidentele stijging van administratieve lasten zal zijn van 1,5 miljoen euro, omdat alle
eigenrisicodragers WAO ook eigenrisicodrager IVA worden. Dit bedrag kan oplopen
afhankelijk van het aantal nieuwe aanvragen voor het eigenrisicodragen door bedrijven die nu
nog publiek verzekerd zijn voor de WAO. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering
een indicatie kan geven van wat haar inziens een realistische toename is van de
administratieve lasten door een toename van het aantal eigenrisicodragers.
Op dit moment zijn er ongeveer 70.000 eigenrisicodragers WAO. De eigenrisicodragers
WAO hoeven om eigenrisicodrager WGA te worden, geen nieuwe aanvraag in te dienen en
geen nieuwe zekerheidstelling te overleggen. Op dit punt zijn er geen gevolgen voor de
administratieve lasten.
De bedrijven die geen eigenrisicodrager WAO zijn, moeten wel een aanvraag indienen en een
zekerheidstelling overleggen. Dit gaat gepaard met eenmalige extra administratieve lasten. In
het wetsvoorstel is hiervoor een scenario geschetst, waarin 70 duizend bedrijven extra het
60
eigenrisicodragerschap voor de WGA aanvragen. De bijbehorende extra administratieve
lasten bedragen 7,9 miljoen.
Het uiteindelijke aantal eigenrisicodragers zal vooral afhangen van de vraag of werkgevers
zich met betrekking tot hun inzet op het terrein van reïntegratie willen laten ondersteunen
door een private verzekeraar of het UWV.
In het kader van de WIA hebben verschillende fracties er al op gewezen dat het een anomalie
is om eigenrisicodragers als bestuursorganen te laten optreden als het gaat om de vormgeving
van bezwaar en beroep in het kader van de WIA.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er geen aandacht wordt geschonken aan de
administratieve belasting die dit geeft voor bedrijven, die hiermee immers nog nooit te maken
hebben gehad. Ook de leden van de D66-fractie vragen welke administratieve lasten worden
veroorzaakt door het plan om WGA-eigenrisicodragers een sanctiebeleid te laten voeren en
daarom aan te merken als bestuursorgaan.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat dit toevoegt ten aanzien van wat nu bij
Pemba is geregeld, namelijk dat een werknemer een second opinion kan aanvragen en naar de
rechtbank kan gaan als hij niet tevreden is. Tot slot vragen deze leden waarom in het
hoofdstuk over administratieve lasten geen rekening gehouden is met het feit dat
eigenrisicodragers straks zelf een sanctiebeleid moeten voeren en in dat kader ook worden
aangemerkt als bestuursorgaan met alle nieuwe en extra administratieve verplichtingen van
dien.
Naar het oordeel van de regering is geen sprake van een anomalie, maar vloeit uit de gekozen
vormgeving van de uitvoering van de WIA rechtsreeks voort dat ook eigenrisicodragers
bestuursorgaan zijn. Bij een keuze van een werkgever voor eigenrisicodragen is de werkgever
immers zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de WGA als het gaat om reïntegratie.
Daarbij heeft de regering recht willen doen aan de integrale verantwoordelijkheid van de
eigenrisicodrager, bijvoorbeeld ook wat betreft het sanctiebeleid. In de praktijk betekent dit
onder meer dat de eigenrisicodrager zich bij het nemen van WGA-besluiten dient te houden
aan wettelijke procedurele en vormvoorschriften, dat hij kan besluiten tot het nemen van
maatregelen bij niet-nakoming van reïntegratieverplichtingen door de werknemer en dat de
werknemer die zich benadeeld acht bij de eigenrisicodrager in bezwaar kan komen tegen een
genomen besluit. Beroep staat overigens open bij de rechtbank, afdeling bestuursrecht.
Deze integrale verantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager sluit overigens in materieel
opzicht goeddeels aan bij de verantwoordelijkheid die de werkgever in de eerste twee
ziektejaren draagt. Hoewel daarbij sprake is van een andere juridische vormgeving, is de
werkgever die het risico van loondoorbetaling draagt ook gehouden op een verantwoorde
wijze besluiten te nemen inzake het doorbetalen van loon en het nemen van maatregelen bij
niet-nakoming van reïntegratieverplichtingen. Zoals ook in de nota naar aanleiding van het
verslag is betoogd, blijken zich in de praktijk wat dit betreft geen grote problemen voor te
doen en blijkt tevens dat werkgevers terughoudend omgaan met de geboden
sanctiemogelijkheid in de loondoorbetalingsfase. Voorts zij opgemerkt dat de werkgever die
kiest voor het eigenrisicodragen zich voor de praktische uitvoering kan laten bijstaan,
bijvoorbeeld door een verzekeraar of een brancheorganisatie. In het licht van het voorgaande
en gelet op het feit dat eigenrisicodragen een keuze is die de werkgever kan maken maar niet
hoeft te maken, heeft de regering ervan afgezien aandacht te schenken aan de administratieve
lasten als het gaat om bezwaar en beroep.
Met betrekking tot de vraag van deze leden wat de gekozen vormgeving toevoegt aan Pemba
zij gewezen op een belangrijk verschilpunt. Dit betreft het feit dat de eigenrisicodragers op
61
grond van de WIA uitdrukkelijk verantwoordelijk zijn voor de reïntegratie van werknemers
die in hun dienst zijn ziek geworden.
De leden van de VVD-fractie vragen verder of de regering in kaart kan brengen welke
administratieve gevolgen dit heeft indien 20% van de werkgevers eigenrisicodrager is, 40%
eigenrisicodrager wordt, respectievelijk 60%.
De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering eveneens in te gaan op vraag wat de
administratieve lasten zijn als 20% van de werkgevers, resp. 40% of 60% eigenrisicodrager
wordt. Zij zien daarbij graag een gevoeligheidsanalyse tegemoet.
Het huidige aantal eigenrisicodragers WAO (70.000) bedraagt ongeveer 20% van alle
werkgevers. De eigenrisicodragers WAO hoeven, om eigenrisicodrager WGA te worden,
geen nieuwe aanvraag in te dienen en geen nieuwe zekerheidstelling te overleggen. Op dit
punt zijn er geen gevolgen voor de administratieve lasten. Voor het eigenrisicodragen IVA
moet er alleen een aparte of aangepaste zekerheidsstelling worden overgelegd als de
werkgever voordien eigenrisicodrager WGA is geworden. Op dit punt zijn er wel gevolgen
voor de administratieve lasten, die eenmalig zullen stijgen met 1,5 miljoen voor het totaal
van alle huidige eigenrisicodragers.
De bedrijven die geen eigenrisicodrager WAO zijn, moeten een volledige aanvraag en
zekerheidsstelling indienen. Dit gaat gepaard met eenmalige extra administratieve lasten. In
het wetsvoorstel is hiervoor een scenario geschetst, waarin 70.000 bedrijven extra het
eigenrisicodragerschap voor de WGA aanvragen, zodat in totaal 40% van alle werkgevers
eigenrisicodrager wordt. De bijbehorende extra administratieve lasten bedragen dus, daarvan
uitgaande, in totaal 9,4 miljoen. Als het totaal aan eigenrisicodragers 60% van alle
werkgevers zou gaan bedragen, dan zijn de bijbehorende eenmalige extra administratieve
lasten 17,3 miljoen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan ingaan op de administratieve lasten
voor het UWV die veroorzaakt worden door de eerbiediging van de bestaande rechten op
grond van de WAO.
Door de eerbiedigende werking van het overgangsrecht blijft voor bestaande gevallen
personen die voor 1 januari 2004 ziek zijn geworden en vervolgens recht op een WAO-
uitkering hebben gekregen of krijgen de WAO van toepassing. Het UWV zal zodoende over
een periode van 47 jaar zowel de WIA als de WAO dient uit te voeren. Dit betekent dat het
UWV systemen, processen en kennis bij medewerkers voor een afnemend WAO-volume in
stand moet houden. Daarnaast dienen toekomstige wetswijzigingen indien relevant zowel in
WIA als in WAO doorgevoerd te worden. Het in stand houden van de WAO heeft zodoende
een kostenverhogend effect op de uitvoeringskosten.
62
7. Uitvoeringskosten
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering ten aanzien van de uitvoeringskosten kan
ingaan op het verschil tussen de bedragen van het UWV in de memorie van toelichting en de
nota naar aanleiding van het verslag WIA. Kan de regering de verschillen verklaren, zo
vragen deze leden. Ook de leden van de VVD-fractie vragen op deze verschillen in te gaan.
Voorts vragen deze leden of hierover met het UWV is gesproken.
Naar aanleiding van de vragen van de leden van deze fracties wordt het volgende opgemerkt.
Met betrekking tot de structurele uitvoeringskosten gaat het UWV uit van een stijging van
40 mln in 2006 en 22 mln in 2007, hoofdzakelijk veroorzaakt door een aantal
kostprijsverhogende elementen in de WIA. Het betreft met name de intensivering van de
claimbeoordeling (inclusief het flexibel keuringsmoment voor IVA-gevallen), het langdurig
naast elkaar bestaan van WIA en WAO, het recht op ondersteuning bij reïntegratie en de
gegevensuitwisseling tussen het UWV en de private verzekeraars. In de becijfering zoals
opgenomen in de memorie van toelichting heeft de regering deze opwaartse kosteneffecten
grotendeels meegenomen.
Het UWV berekent daarnaast een daling van de uitvoeringskosten WW vanwege het
vervallen in de WGA-regeling van de huidige samenloop in de WW/WAO. Dit onderdeel is
integraal overgenomen in de memorie van toelichting.
Daarnaast signaleert het UWV een stijging van de uitvoeringskosten in verband met bezwaar
en beroep. Aangezien hiervan veelal in de beginfase (2006) van de uitvoering van het WIA-
complex sprake zal zijn, heeft de regering dit effect voor 2006 meegenomen en van de door
het UWV berekende effecten in 2007 geabstraheerd.
Het UWV heeft vooralsnog geen inschatting van het structurele effect op de uitvoeringskosten
gemaakt. In de memorie van toelichting wordt op langere termijn een structurele daling van
het zittende bestand en een daarmee gepaard gaande besparing op de uitvoeringskosten
voorzien.
Naast het bovenstaande heeft de regering bij het onderhavige wetsvoorstel het structurele
effect van de afschaffing van de wettelijke herbeoordelingen meegenomen, conform hetgeen
bij het wetsvoorstel met betrekking tot de wijziging systematiek herbeoordelingen aan de
Tweede Kamer is toegezegd. In plaats van de wettelijke herbeoordelingen voert het UWV in
2005 en 2006 cohortsgewijze herbeoordelingen uit. Na afronding van de cohortsgewijze
herbeoordelingsoperatie is sprake van een structurele besparing als gevolg van de wijziging
van de herbeoordelingssystematiek. Het UWV heeft dit onderdeel niet meegenomen in de
berekening van de uitvoeringskosten WIA-complex. Dit vormt zodoende een belangrijk
verschil tussen de door het UWV en door de regering voorziene effecten.
Met betrekking tot de vraag van de leden van de VVD-fractie of hierover overleg met het
UWV is gevoerd wordt opgemerkt dat naar aanleiding van de door het UWV uitgebrachte
uitvoeringstoets inderdaad overleg heeft plaatsgevonden over de effecten op de
uitvoeringskosten van het UWV als gevolg van het WIA-complex.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of de regering een aantal genoemde, maar niet
gekwantificeerde, kosten en/of besparingen kan specificeren, zoals verbetering
claimbeoordeling, vervallen samenloop WW/WAO en gegevensuitwisseling.
63
De in de memorie van toelichting vermelde effecten zijn voor de genoemde onderdelen in de
onderstaande tabel gespecificeerd:
Uitvoeringskosten ( 1 mln) 2006 2007 2008 2009 2010 2020
Verbetering claimbeoordeling (incl. flexibele 12,7 13,1 13,5 14,0 14,0 15,8
keuring)
Vervallen samenloop WW/WAO -2,8 -7,0 -7,0 -7,0 -7,0 -7,0
Gegevensuitwisseling HET UWV - 5,0 5,0 5,0 5,0 5,0 5,0
verzekeraars
De leden van de fractie van PvdA maken zich zorgen over de macht die verzekeraars krijgen
door de opeenstapeling van persoonsgegevens. Deze leden zijn van mening dat de kritiek van
het College bescherming persoonsgegevens (CBP) onvoldoende is weerlegd en vragen de
regering uitgebreider in te gaan op de reactie van het CPB en daarbij een link te leggen met de
vergelijkbare problematiek in de zorgwetgeving.
Voor een goede uitvoering van verzekeringsovereenkomsten in het kader van de nieuwe
zorgwetgeving en de Wet WIA zullen verzekeraars over noodzakelijke persoonsgegevens
dienen te beschikken. Dit is onvermijdelijk. Omdat het persoonsgegevens betreft, zijn
verzekeraars verplicht hier uiterst zorgvuldig mee om te gaan. Dit vloeit voort uit de Wet
bescherming persoonsgegevens. Een private verzekeraar mag de gegevens niet verwerken op
een wijze die onverenigbaar is met het doel van de overeenkomst. Dat wil zeggen dat de
gegevens niet ten behoeve van andere activiteiten van de verzekeraar gebruikt mogen worden.
Het CPB heeft geadviseerd om het risico dat gegevens in strijd met de doelbinding worden
verwerkt, te beperken door een duidelijke doelbindingsbepaling op te nemen ten aanzien van
het gebruik van gegevens die zijn verkregen bij de uitvoering van de WGA.
De gegevens worden echter verzameld en verwerkt ter uitvoering van de overeenkomst die
werkgever en verzekeraar hebben gesloten. Verzekeraars verkrijgen de gegevens dus niet
voor de uitvoering van de WGA. Een specifieke wettelijke doelbindingsbepaling bindt de
verzekeraars in de ogen van de regering niet en heeft in die zin ook geen toegevoegde waarde.
Overigens is in de voorgestelde wijziging van artikel 73 van de Wet SUWI wel opgenomen
dat werkgevers bij de verwerking van persoonsgegevens van hun werknemers slechts met het
oog op het aangaan en de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten in het kader van
loondoorbetaling, het eigenrisicodragen in de zin van de Wet WIA, voor de WAO en voor de
ZW en de betaling van de arbeidsongeschiktheidspremie die persoonsgegevens verstrekken
aan verzekeraars.
Het is aan het CBP om toe te zien op de verwerking van persoonsgegevens.
De leden van de VVD-fractie constateren dat er naar het oordeel van de regering uiteindelijk
een structurele besparing op de uitvoeringskosten zal plaatsvinden van 85 miljoen euro op
jaarbasis. Deze leden vragen of de regering echter beaamt dat de WIA zelf tussen 2006 en
2010 wel grote uitvoeringskosten met zich meebrengt. Voorts vragen zij hoe de besparing van
33 miljoen euro valt te verklaren die het wetsvoorstel zelf opeens in 2020 oplevert.
De WIA leidt inderdaad de eerste jaren tot een stijging van de uitvoeringskosten. Deze
kostenstijging wordt veroorzaakt door een aantal kostprijsverhogende elementen in de WIA.
Het betreft voornamelijk de intensivering van de claimbeoordeling (inclusief het flexibel
keuringsmoment voor IVA-gevallen), het langdurig naast elkaar bestaan van WIA en WAO,
het recht op ondersteuning bij reïntegratie en de gegevensuitwisseling tussen het UWV en de
private verzekeraars.
64
Op langere termijn laten de uitvoeringskosten WIA een daling zien, oplopend tot 33 mln in
2020. De verklaring voor deze daling is de instroomdaling die als gevolg van het nieuwe
stelsel ontstaat en waardoor de initiële kostenstijging van de WIA omslaat in een structurele
daling. Samen met de gewijzigde herbeoordelingsystematiek resulteert dan in 2020 de eerder
genoemde besparing van 85 mln.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering voorts in te gaan op de Stichting van de
Arbeid die spreekt van grote uitvoeringskosten en de mededeling van de regering dat er
uiteindelijk een besparing van de uitvoeringskosten optreedt van 85 miljoen euro.
De regering deelt de opinie van de Stichting van de Arbeid dat de WIA-sec aanvankelijk leidt
tot een toename van de uitvoeringskosten. Zoals opgemerkt wordt deze kostenstijging vooral
veroorzaakt door de beoogde intensivering van de claimbeoordeling, het langdurig naast
elkaar bestaan van WIA en WAO, het recht op ondersteuning bij reïntegratie en de
gegevensuitwisseling tussen het UWV en de private verzekeraars. In de structurele situatie
slaat deze kostenstijging om in een daling wegens de instroomdaling die als gevolg van het
nieuwe stelsel wordt voorzien.
Zoals op p. 79/80 van de memorie van toelichting is aangegeven, is naast de WIA-sec sprake
van neerwaartse effecten op de uitvoeringskosten als gevolg van het wegvallen in de WW van
de samenloop met de WAO en als gevolg van de gewijzigde herbeoordelingssystematiek.
Samen zullen genereren deze elementen een besparing op de uitvoeringskosten van 85 mln
in 2020 opleveren.
De leden van de VVD-fractie vragen of in de som van 127 miljoen euro implementatiekosten
ook al de kosten zijn opgenomen voor het bouwen van de noodvoorziening en de tijdelijk
deels handmatige uitvoering opgenomen. Kan de regering de extra kosten als gevolg van
productieverlies ten gevolg van inleren, beoordeling van aanvragen voor eigenrisicodragen
WGA en aanpassing van de polisadministratie nader kwantificeren, zo vragen deze leden
verder.
De gereserveerde 127 mln voor de invoeringskosten WIA bij het UWV zien onder andere
op ICT-kosten in het kader van de te bouwen noodvoorziening. Voorts is rekening gehouden
met ICT-kosten voor de bouw van een nieuw WIA-systeem, kosten als gevolg van
productieverlies ten gevolge van inleren ( 12 mln), kosten van beoordeling van aanvragen
voor eigenrisicodragen WGA ( 4 mln) en kosten betreffende de aanpassing van de
polisadministratie ( 7 mln). Met deze laatste categorieën is in totaal 23 mln gemoeid in de
periode tot en met 2008.
De leden van de VVD-fractie vragen of voor de periode 2006-2010 en de jaren 2020 en 2040
een totaalopstelling van het wetsvoorstel WIA kan worden gemaakt, waarin (in mln)
worden gepresenteerd:
· de effecten op de uitkeringslasten;
· de effecten op de werkgevers (en werknemers) lasten;
· de invoeringkosten
· de uitvoeringskosten en
· de administratieve lasten.
Zij verzoeken bij deze opstelling de effecten van het Schattingsbesluit te isoleren.
65
Onderstaande tabellen geven de gevraagde effecten, afgerond op eenheden van 10 miljoen
( 0,01 miljard). De gevolgen voor de administratieve lasten zijn zo beperkt dat ze wegvallen
in de afrondingsmarge van 10 miljoen. Deze zijn daarom niet opgenomen in de tabellen.
Aan het UWV is in 2004 6,2 mln ter beschikking gesteld voor de aanpassingen die
voortvloeien uit het gewijzigde Schattingsbesluit. Structureel zijn geen uitvoeringskosten
afzonderlijk voor het aangepaste Schattingsbesluit geraamd. Wel zijn in de WIA-raming
uitvoeringskosten opgenomen samenhangend met het naast elkaar bestaan van meerdere
stelsels en Schattingsbesluiten en daardoor procesverzwaring van de uitkeringssystematiek en
voor de kwaliteitsslag van zogenaamde eindewachttijdkeuringen. Samen bedragen deze
effecten zo'n 20-25 miljoen structureel op jaarbasis.
De effecten van het Schattingsbesluit zijn als volgt:
(x 1 miljard) 2006 2007 2008 2009 2010 2020 2040
uitkeringslasten (incl. hiaat) -0,04 -0,11 -0,17 -0,24 -0,32 -0,9 -1,3
sociale werkgeverslasten -0,01 -0,02 -0,02 -0,03 -0,04 -0,1 -0,2
totaal -0,05 -0,13 -0,20 -0,28 -0,36 -1,1 -1,5
De effecten van de Wet WIA zijn als volgt:
(x 1 miljard) 2006 2007 2008 2009 2010 2020 2040
uitkeringslasten (incl. hiaat) -0,02 -0,06 -0,09 -0,12 -0,16 -0,5 -0,6
sociale werkgeverslasten 0,00 -0,01 -0,01 -0,02 -0,02 -0,1 -0,1
uitvoeringskosten -0,01 -0,02 -0,02 -0,02 -0,03 -0,1 -0,1
invoeringskosten 0,06 0,02 0,01
totaal 0,02 -0,06 -0,11 -0,16 -0,21 -0,6 -0,8
Bij de WIA dient nog aangetekend te worden dat structureel ook een besparing van ca. 0,2
miljard op uitvoeringskosten van private verzekeraars optreedt door het wegvallen van de
private hiaatverzekeringen. De totale besparing van Schattingsbesluit en WIA samen op de
totale lasten bedraagt dan ca. 2,6 miljard conform de tabel in paragraaf 3.9.3 van de
memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel.
De WIA bevat kwantitatieve en financiële (instroom)ramingen. De leden van de VVD-fractie
vragen op welke wijze het ministerie van SZW en andere partijen tot betrouwbare ramingen
konden komen, gegeven het feit dat het arbeidsongeschiktheidscriterium, de negatieve lijst
van aandoeningen e.d. nog niet zijn vastgesteld, terwijl deze toch van groot gewicht zijn als
het straks gaat om de uitkomst van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling door het UWV.
Net als in de meeste andere ramingen bevat ook de raming van de WIA bepaalde duidelijke
effecten en een aantal onzekerheden. Het vervallen van de laagste
arbeidsongeschiktheidsklassen is op basis van beleidsinformatie bijvoorbeeld goed te ramen.
Ook bestaat er op basis van simulaties van het UWV een vrij gedetailleerd inzicht in de
effecten van de wijzigingen van het Schattingsbesluit. Bij de meer kwalitatieve verbeteringen
van de keuringspraktijk, zoals de lijsten, is het voorafgaand aan de invoering vrij onzeker wat
het kwantitatieve effect van deze verbeteringen is. Wel mag verondersteld worden dat er een
verhogend effect van deze verbeteringen zal uitgaan op het effect van het Schattingsbesluit.
Dit is in de raming benaderd door middel van een "opslag" op de effecten van de aanpassing
van het Schattingsbesluit.
66
De leden van de VVD-fractie vragen verder of de regering een cijferopstelling kan maken van
de ontwikkeling van de uitvoeringskosten van de WIA met en zonder wijziging van de
herbeoordelingsystematiek.
Met de gewijzigde herbeoordelingsystematiek is in 2006 een besparing van -27 mln
gemoeid, oplopend tot -43 mln in 2020. In 2006 en in 2007 voert het UWV nog de
cohortsgewijze herbeoordelingsoperatie uit, hetgeen een aanvullend effect van -24 mln in
2006 en -6 mln in 2007 met zich meebrengt, samenhangend met het verlagen van de
leeftijdsgrens van 55 jaar naar 50 jaar, conform het Sociaal Akkoord. Wanneer wordt
geabstraheerd van deze ontwikkelingen bedraagt het totaaleffect op de uitvoeringskosten van
de WIA 36 mln in 2006 aflopend tot -40 mln in 2020.
Voor de uitvoeringskosteneffecten van de WIA samen met de gewijzigde
herbeoordelingssystematiek verwijst de regering naar de tabel zoals opgenomen op p. 79/80
van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel. De besparing op de uitvoeringskosten
van WIA en de gewijzigde herbeoordelingsystematiek bedraagt 85 mln in 2020.
Het UWV geeft uitvoeringskosten tot en met 2007, de memorie van toelichting en de nota
naar aanleiding van het verslag WIA gaan tot en met 2020. De leden van de VVD-fractie
vragen waarop deze bedragen zijn gebaseerd. Kan de regering de verschillen verklaren tussen
de bedragen voor de uitvoeringskosten zoals ze zijn genoemd in de Memorie en in de Nota
naar aanleiding van het verslag, zo vragen deze leden.
In zijn uitvoeringstoets geeft het UWV de effecten op de uitvoeringskosten voor 2006 en voor
2007. Vooralsnog heeft zij echter geen inschatting gemaakt van de structurele
uitvoeringskosten. De in de memorie van toelichting meerjarig verwerkte effecten betreffen
een extrapolatie van de voor 2006 en 2007 genoemde effecten met behulp van de elders in de
memorie van toelichting genoemde volumegegevens WAO en WIA.
De leden van de VVD-fractie vragen tot slot of de regering een nadere toelichting kan geven
op niet gekwantificeerde kosten of mogelijke besparingen die genoemd zijn in de memorie
van toelichting.
In de nota naar aanleiding van het verslag WIA (p. 125/126) heeft de regering puntsgewijs
een nadere kwantificeerde toelichting gegeven op de in de memorie van toelichting genoemde
effecten. Voor het antwoord op deze vraag wordt naar deze passage verwezen
67
8. Commentaren
De leden van de fractie van het CDA en de PvdA vragen of de regering ten aanzien van de
gegevensuitwisseling ook ingaan op de eventuele samenloop met de Zorgverzekeringswet.
De leden van de fractie van de PvdA maken zich zorgen over de macht die verzekeraars
krijgen door de opeenstapeling van persoonsgegevens. Deze leden vragen de regering
uitgebreider in te gaan op de reactie van het CBP en daarbij een link te leggen met de
vergelijkbare problematiek in de zorgwetgeving.
Zowel in het kader van de Zorgverzekeringswet als van de Wet WIA heeft het CBP te kennen
gegeven, dat garanties ontbreken ter voorkoming van gebruik van gegevens door verzekeraars
voor andere doelen dan voor zorgverzekeringen (de Zorgverzekeringswet) of voor de
verzekering van de risico's van eigenrisicodragers (in de zin van de Wet WIA). De regering
heeft aangegeven, dat het niet noodzakelijk is hiervoor in deze wetten aparte regels op te
nemen, omdat het beginsel van doelbinding al voortvloeit uit de Wet bescherming
persoonsgegevens. Dit neemt niet weg, dat er op de verzekeraars een grote
verantwoordelijkheid rust om de gegevens, die zij verwerken voor deze beide wetten, niet aan
te wenden voor andere verzekeringsproducten zonder toestemming van de persoon wiens
gegevens het betreft. Overigens gaat het bij de Zorgverzekeringswet om de verwerking van
gegevens die rechtstreeks van de verzekerden worden verkregen en in mindere mate om
gegevens, die van werkgevers of publieke instanties worden verkregen. In het kader van de
Wet WIA is de verzekerde de werkgever, maar betreffen de gegevens de (ex-)werknemers. In
paragraaf 8.6 van de memorie van toelichting is uiteengezet welke reactie in dat verband op
het commentaar van het CBP is gegeven. Deze reactie en de bepalingen in de Wet SUWI zijn
ook nog enigszins aangepast naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State over
het verwerken van gegevens van werknemers, die door de werkgevers aan de verzekeraar
worden verstrekt.
De regering wil voor het antwoord op deze vragen overigens verwijzen naar hetgeen hierover
in hoofdstuk 7 is vermeld.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het met het toezicht gaat als buitenlandse
verzekeraars op de Nederlandse markt actief worden.
Ook in dat geval houdt het CBP toezicht.
De leden van de fractie van de PvdA willen meer inzicht in meest recente gegevens in de
WAO-instroom. Het UWV wijst in zijn commentaar op dat de instroom in 2004 58.000
bedraagt en daarmee afwijkt van de gehanteerde instroom door de regering van 73.000. De
regering stelt daarop in de loop van 2005 te bezien of de instroomuitgangspunten op basis van
de stand van zaken op dat moment bijstelling behoeven. De leden van de PvdA verzoeken de
regering dringend dat nu te doen.
De regering heeft naar aanleiding van recente gegevens over WAO-instroom en ontvangen
commentaren van onder meer het UWV de ramingen in de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel WIA aangepast. De regering wil voor de toelichting op deze aanpassing graag
verwijzen naar de betreffende passage in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel
WIA (Kamerstukken II, 2004-2005, 30034, nr. 3, blz. 113).
68
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering precies kan aangeven op welke terreinen
nog wél wijzigingen door de Kamer kunnen worden doorgevoerd zonder de invoeringsdatum
van 1 januari 2006 in gevaar te brengen.
Voor ieder amendement geldt dat dit beoordeeld zal moeten worden op zijn inhoudelijke,
financiële en uitvoeringstechnische consequenties. Op voorhand kan daarover geen uitspraak
worden gedaan.
Kan de regering nader ingaan op het commentaar van het UWV dat met de intrekking van de
Wet REA weer teruggegaan wordt naar de situatie van voor deze wet, namelijk
onoverzichtelijkheid van doelgroepen en instrumenten met betrekking tot reïntegratie, zo
vragen de leden van de VVD-fractie.
Naar de mening van de regering ontstaat er door de intrekking van de Wet REA geen
onoverzichtelijke situatie. Door de verschillende ontwikkelingen die zich na de
inwerkingtreding van de Wet REA hebben voorgedaan voldeed die wet niet meer.
De regering acht het niet noodzakelijk dat alle instrumenten voor mensen met een handicap in
één wet zijn opgenomen. Belangrijk is dat er een samenhangend instrumentarium bestaat voor
de personen die daaraan behoefte hebben. Met de opname van de reïntegratie-instrumenten in
de materiewetten wordt een koppeling gelegd tussen werk- en inkomensvoorzieningen voor
de betreffende groepen. Dit verstevigt de integrale benadering van werk en inkomen.
De leden van de VVD-fractie vragen of bij de berekening van effecten op de
uitvoeringskosten en administratieve lasten rekening is gehouden met de veronderstelling van
het UWV dat de termijn van 10 jaar eigenrisicodragen voor de WGA het aantal werkgevers-
en uitkeringsmutaties zal verdubbelen.
De gemiddelde bestaansduur van werkgevers is circa 7 jaar. Met name kleine werkgevers
hebben vaak een korte bestaansduur. Bij 5-jaars Pemba lasten zijn er aanmerkelijk minder
werkgevers die in die tijd ophouden te bestaan of samengaan dan bij 10-jaars WGA-lasten.
Voor de uitvoering door UWV heeft dit extra werk tot gevolg (herberekenen van de lasten
etc.) met als gevolg hogere uitvoeringskosten. Bij de berekeningen is hiermee rekening
gehouden.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de effecten op de te besparen uitkeringslasten zijn
als gekozen wordt voor een eigenrisicotermijn voor de WGA van vier jaar.
Als de eigenrisicotermijn wordt verkort van 10 jaar naar 4 jaar, dan worden de te
differentiëren lasten lager. Dit leidt tot een verlaging van de premieprikkel, wat de financiële
stimulans tot reïntegratie van werknemers vermindert. Verwacht mag worden dat als gevolg
hiervan de uitkeringslasten zullen toenemen. De orde van grootte van de te verwachten
stijging van de uitkeringslasten is 100 miljoen.
De leden van VVD-fractie vragen of de regering kan ingaan op de alternatieve scenario's
zoals het UWV die schetst in haar uitvoeringstoets op de wet IWIA.
Daarbij vragen deze leden naar de voor- en nadelen van deze alternatieve scenario's.
Het UWV schetst in de uitvoeringstoets een drietal alternatieven
1. integraal uitstel van inwerkingtreding van het WIA-complex tot 1 januari 2007;
69
2. als alternatief 1, maar met het schrappen van de laagste twee
arbeidsongeschiktheidsklassen in de WAO per 1 januari 2006;
3. invoering van de Wet WIA per 29 december 2005, financiering van de WIA in 2006 via
de Pemba-methodiek en vanaf 1 januari 2007 financiering via de beoogde systematiek
zoals neergelegd in dit wetsvoorstel.
In het kort zal de regering op deze alternatieven ingaan. Integraal uitstel acht de regering
onwenselijk, maar ook niet nodig. Op de onwenselijkheid van uitstel is de regering uitvoerig
ingegaan in de nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet WIA (Kamerstukken II,
2004/05, 30034, nummer 12). Uitstel zou in de ogen van de regering ook niet nodig en niet
proportioneel zijn, omdat slechts één onderdeel, namelijk premiedifferentiatie in de WGA en
IVA, per 1 januari 2006 niet uitvoerbaar is.
De zojuist genoemde bezwaren tegen alternatief 1, bestaan in principe ook tegen alternatief 2.
Ook alternatief 3 stuit op belangrijke bezwaren. Deze zijn eerder door de regering in de nota
naar aanleiding van het verslag met betrekking tot de Wet WIA (Kamerstukken II, 2004/05,
30034, nr. 12) opgemerkt. Ten eerste zou het beoogde onderscheid dat de WIA aanbrengt
tussen personen met en zonder reïntegratiemogelijkheden, met de daarbij behorende
prikkelstructuur, in 2006 voor werkgevers niet herkenbaar zijn in de premie, omdat sprake
zou zijn van één integrale gedifferentieerde premie WAO / WGA (Aok-premie). Daarmee
wordt het beoogde doel van de premiedifferentiatie, de financiële prikkel voor werkgevers,
niet bereikt. Ten tweede zou eigenrisicodragen WGA voor sommige werkgevers minder
aantrekkelijk worden. Omdat alleen voor WAO- èn WGA-uitkeringslasten eigenrisicodragen
mogelijk zou worden, zouden bedrijven met WAO-lasten deze bij eigenrisicodragen zelf
moeten gaan dragen (inlooprisico WAO). Dit zou de keuze voor het eigenrisicodragen kunnen
ontmoedigen. Ten derde zou de Pemba-systematiek hierdoor op korte termijn tweemaal
moeten worden aangepast. Voor 2006 zou moeten worden geregeld dat WGA-uitkeringen in
de Pemba-systematiek meelopen, vervolgens moet voor de jaren vanaf 2007 worden geregeld
dat de WGA-uitkeringen vanuit Pemba worden overgeheveld naar de beoogde WGA-
premiedifferentiatiemethodiek. Deze handelwijze zou voor de uitvoering complex zijn en zou
leiden tot extra uitvoeringslasten. Overigens hebben ook verzekeraars afwijzend gereageerd
op het via de Pemba-systematiek financieren van WGA-uitkeringen in 2006.
De leden van VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de besparingen op de
uitkeringslasten zijn bij een instroom van 20.000, 30.000, 40.000, 50.000 en 60.000 personen
in de WIA.
Deze vraag van de leden van de VVD-fractie kan niet in algemene zin beantwoord worden.
De regering heeft in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel WIA besparingen op de
uitkeringslasten berekend, uitgaande van een bepaald uitgangsniveau van WAO-instroom
(66.000) dat vertaald wordt naar een instroomniveau in de WIA (42.000). Zowel als het
uitgangsniveau van instroom verschuift als bij een verandering in de instroom in de WIA,
veranderen de besparingen op de uitkeringslasten. Daarnaast is binnen de WIA de verdeling
van de instroom over de IVA en WGA nog van groot belang aangezien IVA-uitkeringen
gemiddeld aanmerkelijk hoger zijn dan WGA-uitkeringen.
Uit het feit dat de WIA-instroom als basis 42.000 heeft, volgt dat instroomniveaus van
20.000, 30.000 en 40.000 in de WIA leiden tot additionele besparingen en instroomniveaus
van 50.000 en 60.000 tot besparingsverliezen. De precieze omvang van die besparingen
danwel besparingsverliezen hangt af van de verdeling van bovengenoemde instroomniveaus
70
over IVA en WGA en van de effecten van dergelijke soms grote instroomafwijkingen op
aanpalende regelingen als WW en bijstand.
De leden van de VVD-fractie vragen nader ingaan op de wijze hoe het CWI samen met het
UWV invulling geven aan de indicatiestelling Wsw.
De Wsw-indicatiestelling is geen geïsoleerde taak van CWI, maar maakt onderdeel uit van
een breder ketenproces. Om een aansluitend, klantgericht en efficiënt dienstverleningsproces
in te richten en verder te ontwikkelen heeft CWI samenwerkingsovereenkomsten gesloten met
de ketenpartners, zoals het UWV. Zo zijn onder meer afspraken gemaakt over gerichte
verwijzing en het verstrekken van voorlichtingsmateriaal en aanmeldings- en
aanvraagformulieren, het uitwisselen van gegevens, de overdracht van de klant in het kader
van de sluitende overdracht en de organisatie van periodiek kwaliteitsoverleg op regionaal en
landelijk niveau.
De leden van de VVD-fractie of er al meer duidelijkheid is over wat de gevolgen van het
wetsvoorstel zijn ten aanzien van de administratieve lasten voor burgers.
De standaardkostenmodellen voor de berekening van de administratieve lasten op de
beleidsterreinen van het ministerie van SZW zijn op dit moment nog niet in de definitieve
vorm beschikbaar. Oplevering wordt nog wel in de loop van deze maand verwacht. Pas
daarna kunnen de gevraagde berekeningen worden gemaakt.
De leden van de fractie van de VVD en ChristenUnie vragen of de regering inzicht kan geven
in de gegevensset die werkgevers aan de private verzekeraar mogen leveren. Verder
verzoeken zij aan te geven of de werkgever verplicht is aan de werknemer te melden welke
informatie wordt verstrekt aan private verzekeraars. Ook vragen zij of het UWV verplicht is te
melden aan de werknemer welke informatie wordt verstrekt aan private verzekeraars.
Voor de gegevensverstrekking door de werkgever aan de verzekeraar is geen expliciete
wettelijke bepaling vereist. De grondslag voor deze gegevensverstrekking ligt in de Wet
bescherming persoonsgegevens. Werkgevers mogen slechts gegevens verstrekken aan de
verzekeraars met het oog op het aangaan en de uitvoering van overeenkomsten tot verzekering
van het risico van het betalen van loon in geval van ziekte van de werknemer en het
eigenrisicodrager zijn in de zin van de Wet WIA en voor de WAO en de betaling van de
gedifferentieerde arbeidsongeschiktheidspremie.
In het Besluit SUWI wordt de gegevensset opgenomen die het UWV ten behoeve van de
hiervoor genoemde verzekeringen aan een werkgever of met een machtiging van de
werkgever rechtstreeks aan de private verzekeraar mag verstrekken.
In het offertetraject mag het UWV aan de werkgever de volgende gegevens verstrekken;
- de instroomcijfers WAO over een periode van 3 jaar
- het bedrag aan loon per jaar per werknemer over een periode van 5 jaar
- het aantal werknemers naar leeftijd en geslacht over een periode van 5 jaar en
- de arbeidsverledenbeschikking.
Verder mag het UWV in verband met de uitvoering van de verzekeringsovereenkomsten aan
verzekeraars bepaalde gegevens verstrekken om de gegevens van werkgevers te controleren
dan wel om ze niet uit te hoeven vragen. Het gaat dan om de volgende gegevensset:
- persoonsgegevens van de werknemer waaronder naam, adres, woonplaats,
geboortedatum
- verzekeringsplicht werknemersverzekeringen
- gegevens over inkomstenverhouding en loongerelateerde gegevens
71
- van de werknemers die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt: het dagloon, het
arbeidsongeschiktheidspercentage en de duur van de uitkering.
Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) is degene die gegevens verstrekt
aan een derde, in dit geval de private verzekeraar, verplicht aan de werknemer te melden
welke gegevens verstrekt gaan worden en met welk doel dit geschiedt.
De leden van de fracties van de VVD en de ChristenUnie vragen wie toezicht houdt op de
gegevensverstrekking van werkgevers aan private verzekeraars. Hoe, met welke intensiteit en
met welk periodiciteit wordt toezicht gehouden, zo vragen zij.
Het College bescherming persoonsgegevens houdt toezicht op de gegevensverstrekking van
werkgevers aan private verzekeraars. Het is aan het oordeel van dit College op welke wijze en
met welke intensiteit dit geschiedt.
72
9. Artikelsgewijs
Artikel 2.18.
Diverse fracties hebben vragen over de reikwijdte van dit artikel gesteld.
De leden van de CDA-fractie en van de VVD-fractie vragen of de regering haar keuze voor de
inhoud en toelichting van dit artikel nader kan motiveren. Kan de regering aangeven in welke
situatie zij denkt gebruik te moeten maken van de mogelijkheid om met lagere regelgeving de
wet zelf te wijzigen, zo vragen de leden van deze fracties. Voorts informeren de leden van de
CDA-fractie of de regering wil toezeggen de Kamer te informeren indien zij van dit artikel
gebruik wenst te maken en of het niet wenselijk is vanuit het oogpunt van proportionaliteit om
artikel 2.18 nader te clausuleren. De leden van de VVD-fractie stellen de vraag hoe de Kamer
wordt geïnformeerd als de regering van artikel 2.18 gebruik wenst te maken.
Het lijkt erop, zo stellen de leden van de PvdA-fractie, dat de regering naar aanleiding van de
opmerkingen van de Raad van State alleen de toelichting en niet de tekst van artikel 2.18 heeft
aangepast. Deze leden achten dit ten enenmale onvoldoende. Zij vinden het niet gepast om
eerst overhaast een wet in te willen voeren en vervolgens de onzekerheid over die invoering
aan te voeren als argument om de wet terzijde te mogen schuiven. Ook afgezien daarvan
vinden deze leden het niet denkbaar de regering de bevoegdheid te geven naar eigen inzicht
van de wet af te wijken.
De leden van de fractie van de ChristenUnie gaan ervan uit dat de regering zeer terughoudend
zal omgaan met toepassing van het verstrekkende artikel 2.18. Ook deze leden vragen of
daarover meer informatie kan worden verstrekt. Zij vragen of de Kamer geïnformeerd wordt
per keer dat het kabinet dit artikel zal toepassen?
Naar aanleiding van de indringende vragen hecht de regering eraan het volgende op te
merken.
Artikel 2.18 moet worden gezien als een vangnetbepaling. Het is zeer wel mogelijk dat van de
daarin opgenomen delegatiemogelijkheid geen gebruik zal worden gemaakt. Maar het is
gezien de materie van de wet ook mogelijk dat in een later stadium blijkt dat zich overgangs-
of invoeringsproblemen voordoen. In dat geval moet het mogelijk zijn om deze snel en
adequaat op te lossen. Om die reden is artikel 2.18 opgenomen. Juist omdat het gaat om in de
toekomst mogelijk opkomende problemen, die nu niet zijn voorzien of verwacht, maar ook
niet zijn uit te sluiten, is gekozen voor en vrij ruime delegatiebevoegdheid. Daarbij zal
uiteraard wel grote terughoudendheid worden betracht bij de invulling daarvan. In de
toelichting is al aangegeven dat er in ieder geval onderscheid zal worden gemaakt tussen
enerzijds tijdelijke regels van puur overgangsrechtelijke aard en anderzijds regels die meer
betrekking hebben op problemen van structurele aard. In dat laatste geval zullen via een
ministeriële regeling acute problemen tijdelijk en bij wijze van overgang worden opgelost als
dat nodig mocht blijken. Structurele problemen zullen daarna echter uiteraard zo snel
mogelijk via een wetswijziging moeten worden opgelost.
Uiteraard zal er geen sprake zijn van het wijzigen van de wet via lagere regelgeving. Indien
zich een probleem voordoet zal dat tijdelijk via lagere regelgeving worden opgelost. Indien
het een structureel probleem blijkt te zijn zal dit probleem via de normale procedure via
wetswijziging worden opgelost.
Uiteraard is de regering bereid om de Kamer te informeren, wanneer zich zij geplaatst ziet
voor de noodzaak om toepassing te geven aan artikel 2.18.
73
De leden van de VVD-fractie stellen voorts de vraag of aan de hand van een reëel voorbeeld
kan worden aangeven hoe de procedure met betrekking tot artikel 2.18 zal verlopen.
Bij wijze van voorbeeld zou kunnen worden verondersteld dat een probleem zichtbaar wordt
waardoor het zeer moeilijk blijkt te zijn onderdelen van de Wet WIA uit te voeren. Er is dan
dus sprake van een uitvoeringstechnisch probleem. Hierop zal adequaat moeten kunnen
worden gereageerd. Er zal in dat geval een ministeriële regeling worden gemaakt waarbij het
gerezen probleem tijdelijk wordt verholpen. Vervolgens zal moeten worden bezien of sprake
is van een tijdelijk probleem dat door bijvoorbeeld het UWV via automatisering kan worden
opgelost of dat er sprake is van een structureel probleem. In het eerste geval zal de tijdelijke
oplossing via de ministeriële regeling volstaan totdat het probleem is opgelost. In het laatste
geval zal moeten worden bezien hoe het probleem via wetgeving kan worden opgelost en zal
hiertoe een voorstel van wet tot wijziging van de Wet WIA worden ingediend. De ministeriële
regeling dient dan als tijdelijke oplossing totdat er in samenspraak met beide Kamers een
structurele oplossing in wetgeving is gevonden.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
A.J. de Geus
74
75
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid