Persbericht
De kinderporno op de computer van een officier van justitie
14 juni 2005
In antwoord op uw brief van 12 mei 2005, nr. 2040514550, bericht ik u
dat de vragen van het lid Griffith over de kinderporno op de computer
van een officier van justitie worden beantwoord, zoals aangegeven in
de bijlage bij deze brief.
De Minister van Justitie
Antwoorden van de minister van Justitie op de vragen van het lid
Griffith (VVD) over de kinderporno op de computer van een officier van
Justitie. (Ingezonden 11 mei 2005, nr. 2040514550)
Vraag 1.
Is het waar dat op de computer van een officier van justitie
kinderporno is gevonden?
Antwoord 1.
Ja. Overigens is uit technisch onderzoek gebleken dat een deel daarvan
waarschijnlijk op de computer is geplaatst nadat deze uit de macht van
de betrokken officier was geraakt.
Vraag 2.
Welke beleidsregels gelden voor ambtenaren en leden voor de
rechterlijke macht ten aanzien van het bezit en het bezichtigen van
pornosites en kinderpornosites op het werk en anderszins? Wordt dit
door de overheid als laakbaar gedrag gezien?
Vraag 3.
Is het bij de bestrijding van kinderporno strafrechtelijk van belang
dat betrokkene onbedoeld en onbewust een dergelijke site bezoekt of
dat betrokkene porno binnenhaalt van het internet?
Antwoord op de vragen 2. en 3.
Voor het (overmatig) bezoeken van niet-werk gerelateerde sites vanaf
de werkplek geldt dat dit in strijd is met de (internet en
e-mail)gedragregels voor het openbaar ministerie en (rijks)ambtenaren
van Justitie. Het bekijken van sites die pornografisch van aard zijn
is evenzeer in strijd met deze regels. Dit surfen vanaf de werkplek
betreft derhalve laakbaar gedrag dat mede aan de hand van de aard van
de bezochte sites- tot rechtspositionele maatregelen kan leiden. Zoals
ik ook in mijn brief van 1 november 2004 (Kamerstukken II, 2004-2005,
29 800 VI, nr. 37) heb aangegeven zijn binnen mijn departement alle
medewerkers via het intranet van Justitie gewezen op de gedragsregels
voor e-mail en internetgebruik die bij Justitie gelden.
In het bedoelde geval heeft de betrokken officier van justitie, voor
zover vaststaat, geen sites vanaf zijn werk of met een computer van
het werk bezocht.
Het bezoeken van pornografische sites is overigens niet strafbaar. Dat
is anders als het bezoeken met zich brengt het bewust downloaden (het
op de eigen computer opslaan) van kinderporno. In dergelijke gevallen
is sprake van strafbaar handelen als bepaald in artikel 240b van het
Wetboek van strafrecht (Sr). Van strafbaar handelen is eveneens sprake
indien de bezitter van de computer wist of kon vermoeden dat
kinderpornografisch materiaal op zijn computer wordt opgeslagen.
Vraag 4.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie inmiddels het strafrechtelijk
onderzoek naar de inhoud van de bestanden van de betrokken officier
van justitie heeft afgerond?
Antwoord 4.
Ja.
Vraag 5.
Kunt u aangeven naar welke strafbare feiten het Openbaar Ministerie
onderzoek heeft gedaan, tot welk oordeel het Openbaar Ministerie is
gekomen en hoe dat oordeel tot stand is gekomen?
Antwoord 5.
Er is door drie verschillende parketten onderzoek gedaan naar de
(inhoud van de) privé-computer van de officier van justitie. Het
onderzoek naar het zakelijk deel van de inhoud van de computer en de
mogelijke schade die door het openbaar worden van deze informatie is
toegebracht aan lopende strafzaken, is door het parket te Amsterdam
onderzocht, het onderzoek naar het hacken van het privémailadres van
de officier van justitie is door het Landelijk Parket uitgevoerd en
het onderzoek naar het persoonlijk deel van de inhoud van de computer
heeft door het Functioneel Parket plaatsgevonden. Uit het onderzoek
naar het zakelijk deel komt in algemene zin naar voren dat het
merendeel van de aangetroffen informatie reeds in de betreffende
strafdossiers is vervat. Aan de betreffende raadslieden is aangegeven
dat voor zover het niet om interne stukken gaat en voor zover het nog
actuele strafzaken betreft inzage in de aangetroffen documenten kan
worden verleend.
De bevindingen van het onderzoek naar het persoonlijk deel door het
Functioneel Parket behelsden het aantreffen van gegevens (in casu
afbeeldingen) die zouden kunnen vallen onder een wettelijke
(straf)bepaling, te weten artikel 240b Sr. Omdat (nader) onderzoek
hiernaar te kwalificeren is als strafrechtelijk onderzoek en de
betrokken officier werkzaam is op het Functioneel Parket, is dit nader
onderzoek uitgevoerd door het parket Den Haag, waarbij ook de
resultaten van het onderzoek van het Landelijk Parket zijn betrokken.
Vervolgens is gebleken dat een zeer kleine minderheid van de
aangetroffen afbeeldingen materiaal betrof, dat valt binnen de
delictsomschrijving van artikel 240b Sr. Vervolgens is technisch
onderzoek verricht naar de vraag of hierbij sprake is geweest van
bewust downloaden ofwel van de omstandigheid dat de betrokken officier
wist of kon vermoeden (zich willens en wetens heeft blootgesteld aan
de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans) dat dit materiaal
op zijn computer was opgeslagen. De conclusie van dit technisch
onderzoek is dat daarvan geen sprake was. Op grond hiervan is de zaak
geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.
Vraag 6.
Deelt u de mening dat deze kwestie het gezag van het Openbaar
Ministerie ernstig aantast?
Vraag 7.
Deelt u de mening dat van een magistraat verwacht mag worden dat hij
van onberispelijk gedrag moet zijn, juist gelet op de bijzondere
verantwoordelijkheid die hij heeft bij de bestrijding van strafbare
feiten binnen onze democratische rechtsstaat?
Vraag 8.
Deelt u de mening dat de integriteit en het gezag van de betrokken
officier van justitie ernstig is aangetast?
Vraag 9.
Kan de betrokken officier, gelet op alle feiten en omstandigheden, nog
met voldoende gezag de rechtsorde strafrechtelijk handhaven en zijn
functie uitoefenen?
Antwoord op de vragen 6. tot en met 9.
Een officier van justitie heeft in het algemeen, gelet op de aard van
zijn ambt, een voorbeeldfunctie in de samenleving. Het voor de
strafrechtstoepassing benodigde gezag kan in het geding komen indien
sprake is van strafbaar gedrag of gedrag dat anderszins de grenzen van
hetgeen als maatschappelijk betamelijk wordt beschouwd,
overschrijdt. Dat kan aan de orde zijn indien het gedrag tijdens de
ambtsuitoefening plaatsvindt, maar onder omstandigheden ook in de
privé-sfeer. Anderzijds heeft ook een officier van justitie recht op
bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. In de onderhavige
kwestie dienen al deze aspecten, met alle daarbij relevante feiten en
omstandigheden, te worden afgewogen. In dit geval moet vooropgesteld
worden dat na uitvoerig onderzoek door het openbaar ministerie is
geconcludeerd dat geen sprake is van strafbaar gedrag. Het College van
procureurs-generaal is, alle feiten en omstandigheden in aanmerking
nemend, tot het oordeel gekomen dat het gedrag van betrokkene ook
anderszins geen aanleiding geeft tot het treffen van disciplinaire
maatregelen. Overigens treedt betrokkene reeds vanaf medio oktober
2004 niet meer als officier van justitie ter terechtzitting op, maar
is hij op andere wijze binnen het Functioneel Parket werkzaam. Het
college van procureurs-generaal heeft mij meegedeeld dat deze situatie
de komende tijd zal worden bestendigd.
Ministerie van Justitie