Hooggeachte Voorzitter,
Tijdens het debat met uw Kamer van 18 mei jl. zegde ik toe u nader te informeren over de door de Iraanse autoriteiten toegezegde resultaten van het onderzoek naar de behandeling van het lid van uw Kamer, mevrouw Karimi, op het vliegveld van Teheran. Deze informatie heb ik inmiddels ontvangen in de vorm van een brief van mijn ambtgenoot Kharrazi en een nadere toelichting hierop door de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Mijn brief aan minister Kharrazi van 21 mei jl. en diens antwoord aan mij van 25 mei jl., alsmede de toelichting hierop door de Iraanse ambassadeur (gemakshalve met een vertaling in het Nederlands) gaan u hierbij toe.
Een en ander is ook opgenomen met de Nederlandse ambassade in Teheran. De ambassade was niet betrokken bij het bezoek van mevrouw Karimi en niemand van de ambassade was bij het incident op het vliegveld aanwezig. Dat gezegd zijnde, meent de ambassadeur in Teheran dat de door de Iraanse autoriteiten gepresenteerde rapportage over de gang van zaken bij de veiligheidscontrole aan de 'gate' in overeenstemming is met de aldaar gebruikelijke praktijk.
Aangaande de activiteiten van mevrouw Karimi tijdens haar bezoek aan Iran beschik ik niet over informatie, anders dan hetgeen zijzelf en de Iraanse autoriteiten daarover hebben medegedeeld.
De regering zal, voor wat betreft de zorgen die Nederland koestert ten aanzien van Iran, voortgaan zowel in EU- als bilateraal kader krachtig stelling te nemen teneinde een verbetering te bewerkstelligen. Dit geldt ook de mensenrechtensituatie in dat land. In dit verband breng ik in herinnering dat ik tijdens hogergenoemd debat op 18 mei jl. heb toegezegd de Kamer op korte termijn het subsidiekader te zullen toezenden op basis waarvan activiteiten kunnen worden gefinancierd ter uitvoering van het amendement inzake het bevorderen van media-pluriformiteit in Iran. Dit gaat u binnenkort toe.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot
---- --
Ministerie van Buitenlandse Zaken