---
Kamervragen en antwoorden
---
Antwoorden kamervragen Twentebrief
10-6-2005 9:30:00
Hierbij bied ik u, mede namens de ministers Dekker (VROM), Van der
Hoeven (OCW), Donner (Justitie) en Hoogervorst (VWS) en de
staatssecretarissen Van Gennip (EZ), Schultz van Haegen (VenW) en Van
Hoof (SZW), de antwoorden aan op uw vragen naar aanleiding van mijn
brief van 4 april 2005, houdende de rapportage over de resultaten van
het vervolgoverleg over de beleidsagenda van Twente (29 800 X, nr.
76).
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,
1. Is de regering bereid om de economische situatie en de
werkgelegenheid in Twente mee te wegen in het objectieve verdeelmodel
in het kader van de Wet Werk en Bijstand?
In het objectief verdeelmodel voor de Wet werk en bijstand (WWB) wordt
nu al rekening gehouden met de economische situatie en de
werkgelegenheid op lokaal niveau. Voorbeelden van de variabelen in het
objectief verdeelmodel zijn: de werkzame beroepsbevolking, de banen in
handel en horeca, de banengroei en het aantal banen per hoofd van de
beroepsbevolking.
2. Kan de regering de indruk wegnemen, dan wel bevestigen, dat de
samenwerking met Twente vanuit de verschillende departementen nogal
verkokerd en 'hap snap' tot stand is gekomen? Waarom is niet gekozen
voor een samenhangende reactie op de Twente-initiatieven en nota, om
alleen daarmee al waardering uit te drukken voor de wijze waarop in de
regio wèl is samengewerkt en over diverse deelbelangen is heen
gesprongen? Was een dergelijke benadering niet beter geweest dan de nu
gevolgde benadering van 'een miljoen hier, een miljoen daar'?
Al in mijn brief van 6 september 2004 heb ik mijn waardering geuit
voor de gebundelde en breed gedragen aanpak van Twente, die aan
rijkszijde wordt gehonoreerd met eenzelfde gecoördineerde benadering.
Voor drie clusters - zorg en technologie, ruimtelijke ordening en
mobiliteit en Europese programma's - coördineren de betrokken
ministeries hun standpunten, onder leiding van respectievelijk de
ministeries van OCW, VROM en EZ. De algehele afstemming berust bij het
interdepartementale regieteam Feniks. Op die manier is ook de brief
van 4 april 2005 tot stand gekomen. Van een verkokerde aanpak is dan
ook geen sprake.
3. Gaat het bij het nieuw op te richten Human Resources Management
Service Centrum (HRM SC) om 200 nieuwe arbeidsplaatsen of is er
sprake van een verschuiving van arbeidsplaatsen? Zo ja, in welke regio
vervallen deze arbeidsplaatsen?
Het nieuw op te richten HRM SC zal gefaseerd uitgroeien tot een
organisatie met een nu voorziene omvang van ongeveer 350 deels nieuwe,
deels bestaande arbeidsplaatsen. Het HRM SC is een voorloper van het
nog op te richten Diensten Centrum Personeel. Het is niet uit te
sluiten dat hierdoor de omvang uiteindelijk zal groeien tot zo´n 600
arbeidsplaatsen. De opbouw van het Diensten Centrum Personeel verloopt
parallel met de herinrichting van de P&O functiegebied binnen
Defensie. Deze herinrichting gaat gepaard met een defensiebrede
personele afbouw en verschuiving van arbeidsplaatsen.
4. Maakt het nieuw op te richten HRMSC onderdeel uit van het nog op te
richten Shared Service Centrum HRM waarover de minister voor
Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties in zijn brief van 30
juni 2004 (28 610 nr.5) schrijft?
Nee, het HRM SC gaat deel uitmaken van het Commando DienstenCentra van
het ministerie van Defensie. Zie ook mijn brief van 20 augustus 2004
over de kosten van de herinrichting van het personele functiegebied
Defensie (29 200 X, nr. 105).
5. Kan de regering aangeven wanneer de benodigde voorzieningen zoals
ICT gereed kunnen zijn zodat dit geen extra verstoring voor het
HRM-proces oplevert?
Het personele functiegebied wordt tot en met 2008 in een aantal fasen
heringericht. De opbouw van het HRM SC verloopt parallel met de
uitbouw van de functionaliteiten van het geautomatiseerde
personeelsinformatiesysteem PeopleSoft. Gedurende dit traject worden
de processen en de systemen heringericht.
6. Waarom kiest de regering niet voor een locatie van het HRM SC in
het midden van het land? Zijn hieraan nog te verwachten procesrisico's
verbonden? Zo ja, welke?
In de Kamerbrief van 4 april 2005 wordt de keuze voor Enschede in
verband gebracht met de wens tot spreiding van defensie-activiteiten
en met de goede mogelijkheden die provinciale en lokale bestuurders
zien voor de lokale arbeidsmarkt en voor een relatie met het
Kennispark Twente en de Universiteit Twente. De keuze voor Enschede
brengt een zeker risico met zich mee met betrekking tot de
personeelsvulling. Dit risico is echter beheersbaar vanwege de goede
bereikbaarheid van de locatie, de goede mogelijkheden om
defensiepersoneel in de regio te huisvesten en de goede lokale
arbeidsmarkt.
7. Is bij de afweging van de locatie in Twente ook rekening gehouden
met de bestaande gebouwen en voorzieningen op de vliegbasis Twenthe,
zoals het hoofdgebouw C1 en de voorzieningen op locatie Zuidkamp?
9. Welke beletselen zijn er op dit moment nog om het HRM SC dit najaar
in Enschede van start te laten gaan? Heeft er onderzoek plaatsgevonden
naar de benutting van de bestaande gebouwen op vliegbasis Twenthe voor
dit doel? Zo ja, wat waren hiervan de resultaten? Welk onderdeel "van
veel bescheidener omvang" zal mogelijk ook in de regio worden
gevestigd? Wordt daarbij een relatie verondersteld met de bestaande
kenniscentra in Twente, in het bijzonder de Universiteit Twente?
10. Wanneer is er meer duidelijkheid over 'het Defensie-onderdeel' dat
mogelijk ook in Twente wordt gevestigd? Kan de regering een indicatie
geven van het te verwachten aantal nieuwe arbeidsplaatsen bij dit
onderdeel?
Verspreid over de vliegbasis en Zuidkamp staat een aantal
kantoorgebouwen. Uiteraard is eerst bezien of deze gebouwen in
aanmerking zouden komen voor de huisvesting van het HRM SC. Maar ze
zijn stuk voor stuk te klein om het gehele HRM SC te huisvesten. Een
verspreide huisvesting van de dienst over al deze gebouwen of een
aantal daarvan zou de interne werkprocessen verstoren en leiden tot
een ondoelmatige werkwijze van het HRM SC. Gebruik van het C1 gebouw
in combinatie met nieuwbouw zou betekenen dat de dienst-in-oprichting
tijdelijk elders zou moeten worden gehuisvest. Dat zou de opbouw van
het HRM SC verder compliceren, met alle risico's van dien.
Op dit moment wordt hard gewerkt om het HRM SC zo spoedig mogelijk van
start te laten gaan. Cruciaal zijn de verwerving en inrichting van een
geschikt gebouw en de instemming van de medezeggenschap.
Een deel van de bestaande legeringsgebouwen op Zuidkamp wordt
betrokken in de afweging van de mogelijkheden voor de legering van HRM
SC-personeel (zie ook antwoord 13).
In de tweede helft van 2005 kan over het defensie-onderdeel dat
mogelijk ook in Twente wordt gevestigd meer duidelijkheid worden
geboden. Bij de inventarisatie van mogelijkheden wordt gekeken naar
een eenheid met minder dan honderd medewerkers, die nu nog elders in
het land geplaatst is. Er is geen relatie met de bestaande
kenniscentra in Twente.
8. Is het ministerie van Justitie ook betrokken bij de uitvoering van
de motie Bakker c.s. (29 200 X, nr. 37)? Wat kan in dat opzicht worden
gemeld over de mogelijkheid om een extra beveiligde inrichting (EBI)
te vestigen in Almelo? Wat kan gemeld worden over de mogelijkheid om
een extra beveiligde zittingszaal (EBZ) te vestigen in Almelo?
Het ministerie van Justitie heeft gehoord van de mogelijkheid,
geopperd door het lokale bestuur, om in Almelo een extra beveiligde
inrichting (EBI) in combinatie met een extra beveiligde zittingszaal
te vestigen. In die zin is dit ministerie betrokken bij de uitvoering
van de motie Bakker.
In beginsel lijkt de infrastructuur op de vliegbasis Twenthe zich goed
te lenen voor de vestiging van een EBI. Maar hieraan bestaat geen
behoefte. Onlangs heeft het ministerie van Justitie, in het kader van
de modernisering van de sanctietoepassing en het streven naar een
functionele uitvoering daarvan, een penitentiaire landkaart opgesteld.
Daaruit kwam naar voren dat in het oosten van het land geen extra
EBI-capaciteit nodig is.
Ook bestaat geen behoefte aan een extra beveiligde zittingszaal ter
plaatse. Met de extra beveiligde zittingszalen in Amsterdam en
Rotterdam beschikt de rechterlijke macht over voldoende capaciteit.
Bovendien vloeit uit het feit dat een verdachte zijn voorlopige
hechtenis doorbrengt in een EBI niet noodzakelijkerwijs voort dat een
zitting waarvoor hij wordt opgeroepen moet worden gehouden in een
extra beveiligde zittingszaal. Daarvoor zijn andere mogelijkheden
voorhanden.
11. Welke concrete projecten kan de minister van VROM benoemen met
betrekking tot de grensoverschrijdende samenwerking met de steden
Osnabrück en Münster?
De samenwerking in de stedendriehoek Münster, Osnabrück, Twente kent
een aantal projectvoornemens in de sfeer van wetenschap, technologie,
economie, recreatie, cultuur en infrastructuur. Voor infrastructuur
worden vooral de A1-as en de Berlijnlijn door de regio Twente als
kansrijk getypeerd. Vooralsnog heeft dit niet geleid tot concrete
projecten. Dit grensoverschrijdend perspectief maakt deel uit van de
ruimtelijke ontwikkelingsagenda (zie ook antwoord 17) en wordt ook in
dat kader nader verkend.
12. Kan de staatssecretaris van Economische Zaken een opsomming geven
van de projecten die binnen het nieuwe INTERREG-programma mogelijk
door Twente ontwikkeld kunnen worden?
Nee. De uitwerking van de werkwijze van het nieuwe Interreg-programma
is nog onderwerp van bespreking met de betrokken regio's. In de
voorstellen van de Europese Commissie voor het nieuwe programma kan
wel een aantal beleidsthema's worden onderscheiden, waaronder de
kennisintensieve industrie, het universitair onderwijs en onderzoek en
de zorgsector. In het huidige Interreg-programma stellen de betrokken
regionale overheden, instellingen of het bedrijfsleven de projecten
voor. Wordt deze werkwijze gehandhaafd, dan blijft het moeilijk
tevoren een opsomming van projecten te geven. Bij de selectie van
projecten van Nederlandse zijde wordt in het huidige programma in
toenemende mate rekening gehouden met de prioriteiten in het
rijksbeleid, zoals onder andere neergelegd in "Pieken in de Delta".
Dat zal ook bij de nieuwe Interreg-programma's het geval zijn.
13. Kan de regering aangeven waarom voor de locatie Eibergen is
gekozen voor legering en ondersteunende functie? Wordt de locatie
Eibergen gezien diverse risico's niet ten sterkste ontraden?
In de Kamerbrief van 4 april 2005 staat dat wordt onderzocht of voor
ondersteunende functies, zoals legering, gebruik kan worden gemaakt
van bestaande faciliteiten op kamp Holterhoek in Eibergen. Hieraan
kleven voor- en nadelen. Verschillende opties worden nog onderzocht op
voor- en nadelen, zodat op grond van een gedegen afweging een keuze
kan worden gemaakt.
14. Is er bij de eisen aan de behoeftestelling huisvesting rekening
gehouden met de taakstelling en voorgestane bemensing? Welke eisen
zijn dit?
Ja. Er zijn criteria in de behoeftestelling opgenomen die betrekking
hebben op een goede bereikbaarheid en op een relevante arbeidsmarkt,
die tijdig en flexibel personeel kan leveren voor de beschikbare
werkplekken. Ook zijn meer technische criteria genoemd met betrekking
tot bekabeling, werkplekinrichting en legering.
15. Hoe heeft de regering de bereikbaarheid gewaarborgd voor zowel de
burger als militaire medewerkers?
Een voorwaarde bij de keuze van het gebouw is een goede
bereikbaarheid.
16. Heeft de staatssecretaris van Defensie rekening gehouden met het
grote aantal vrouwelijke medewerkers dat over het algemeen in dit
soort service centra werkzaam is? Zo ja, op welke wijze?
Het bij Defensie geldende genderbeleid is ook hier van toepassing. Het
criterium van een goede bereikbaarheid is mede ingegeven vanuit de
praktijk dat een deel van de vrouwelijke medewerkers in deeltijd wil
werken.
17. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Ruimtelijke
ontwikkelingsagenda Twente? Is de ontwikkelingsagenda een
meerjarenperspectief? Maakt de gebiedsontwikkeling vliegveld Twenthe
hier onderdeel vanuit? Kan de regering de stand van zaken met
betrekking tot de uitvoering van de motie Sterk (29 800 XI, nr. 52)
geven?
De ruimtelijke ontwikkelingsagenda Twente is in concept gereed en is
onderwerp van het bestuurlijk overleg in de regio. Deze agenda,
waarvan de gebiedsontwikkeling vliegveld Twente deel uitmaakt, strekt
zich uiteraard over een aantal jaren uit.
De motie Sterk heeft betrekking op het project "Hart van Zuid" in
Hengelo, dat ook deel uitmaakt van de ruimtelijke ontwikkelingsagenda
Twente. Tijdens het AO op 10 maart 2005 is aan de Kamer toegezegd dat
vier miljoen euro zal worden geoormerkt voor Hart van Zuid, maar dat
de besteding hiervan een goede "business case" vereist. Inmiddels
heeft de gemeente Hengelo daarvoor een eerste concept opgesteld. Het
voornemen is op basis van een beoordeling van deze business case na de
zomer nadere afspraken te maken.
18. Wat heeft de verkenning van de mogelijkheden tot ontwikkeling van
virtuele klinische werkplaatsen concreet opgeleverd? Kunnen daaruit
reeds conclusies worden getrokken?
Het verkennend gesprek waarvan in de Kamerbrief sprake was, behoort
tot de vele gesprekken die zijn gevoerd en nog zullen worden gevoerd
over de ontwikkeling van virtuele klinische werkplaatsen. Die
verkennende gesprekken moeten worden gezien tegen de achtergrond van
de toenemende behoefte aan klinische werkplaatsen, vanwege het
toenemend aantal studenten die gedurende hun opleiding klinische
stages lopen. Maar een exclusieve positie voor Twente is hierbij niet
aan de orde. Wel zou de Twentse regio vanwege de specifieke expertise
op het snijvlak van zorg en technologie hierbij een bijzondere rol
kunnen spelen. Uit de gesprekken is in elk geval helder naar voren
gekomen dat het initiatief
voor de ontwikkeling van virtuele werkplaatsen bij de instellingen
zelf behoort te liggen.
19. Is de regering van mening dat ten aanzien van de combinatie van
zorg en technologie het Twentse netwerk van wetenschappelijke en
zorginstellingen reeds vele jaren een uitmuntende staat van dienst
heeft? Waarom gaan de ministeries van OCW en SZW dan pas binnenkort
een "discussie op gang brengen"? Zijn op dit punt reeds concrete
stappen gezet? Zal, mede gelet op de tekorten aan medici en de
noodzaak de numerus fixus af te schaffen, overwogen worden om te komen
tot een volwaardige negende medische faculteit in Twente?
Het is duidelijk dat de Twentse regio ambitieus is op het gebied van
zorg en technologie. De regio is uitgenodigd om, in het kader van de
discussies over de beroepskolom, zijn ambities naar voren te brengen.
Twente heeft van die mogelijkheid nog geen gebruik gemaakt.
Het kabinet heeft enkele jaren geleden een tweesporenbeleid ingezet
voor oplossingen voor de personeelsproblematiek in de zorg: meer
mensen opleiden voor bestaande beroepen en opleidingen tot
ontwikkeling laten komen voor nieuwe beroepen in de zorg, het
zogenaamde "substitutiebeleid". Een negende medische faculteit is niet
aan de orde. De Universiteit Twente ontwikkelt de opleiding klinische
technologie en de Saxion Hogescholen ambiëren een opleiding voor
"advanced nursing practice".
20. Kan de regering nader uiteenzetten waarom "de gewenste
innovatieversnelling in het publieke domein" tot nu toe achterwege is
gebleven? Waaruit bestaat hier concreet de technologische en
organisatorische versnippering?
In de zorgsector zijn vernieuwingen aan de orde van de dag. Kenmerkend
is dat zij vooral op lokaal niveau van de grond komen en slechts
nauwelijks zijn gebaseerd op ervaringen elders. In veel gevallen wordt
het wiel opnieuw uitgevonden, terwijl men op een andere plek met
dezelfde vinding al aan de slag is. Gevolg is ook dat de onderlinge
aansluiting van initiatieven vaak niet wil vlotten. Ook bij
ICT-toepassingen in de zorg valt dit waar te nemen. Het is belangrijk
dat initiatieven van het lokale naar het landelijke niveau worden
getild. Het voeren van meer regie op dergelijke onderwerpen draagt
eraan bij dat het ontwikkelvermogen groeit. Daarom wordt gewerkt aan
het inrichten van een landelijke basisinfrastructuur voor ICT in de
zorg en wordt de invoering van ICT verder ondersteund. Daartoe is
onder meer het Nationaal Instituut voor ICT in de zorg (Nictiz)
opgericht. Nictiz heeft een regiefunctie. De in Twente ontwikkelde
aanpak met het Izit-programma (Innovatie van Zorg en Technologie in
Twente) past goed in deze werkwijze. In Twente wordt gewerkt met een
set grondig uitgewerkte "business cases". Het Twentse programma en de
regelmatige afstemming met Nictiz vormen een goed voorbeeld van de
versnellingspotentie.
21. Op welke termijn kunnen resultaten verwacht worden van het overleg
over de aanpak van het IZIT-programma? Ziet de regering mogelijkheden
om projecten in Twente als pilot te laten dienen voor ICT en zorg, in
het kader van de vijf moties die hierover zijn aangenomen? Is de
regering ervan op de hoogte dat er in Twente veel onderzoek wordt
gedaan naar hulpmiddelen en is zij bereid dit te faciliteren door
auto-certificering ter plaatse mogelijk te maken?
Het overleg over de aanpak van het Izit-programma met de regio Twente
heeft plaatsgevonden en heeft geleid tot een aantal concrete
afspraken. Die betreffen de volgende zaken.
- voor het ontwikkelen van financierings- en businessmodellen voor de
exploitatie van ICT-diensten zal gebruik gemaakt worden van de
ervaringen uit het Izit-programma van Twente. Daarmee fungeert het
project in Twente als een "pilot";
- ten behoeve van de ontwikkelingen in Twente is bovendien een
afzonderlijk bestuurlijk aanspreekpunt voor deze materie ingericht
bestaande uit vertegenwoordigers van het ministerie van Economische
Zaken, het ministerie van VWS, het College tarieven gezondheidszorg
/Zorgautoriteit in oprichting en het College voor zorgverzekeringen;
- de regio Twente heeft zich aangemeld als aspirant "koploper" bij de
invoering van het Elektronisch medicatie dossier. Koplopers moeten
veel extra inspanningen leveren om het elektronisch medicatie dossier
en het waarneemdossier huisartsen in te voeren en om aan te sluiten op
het Landelijk Schakelpunt en het identificerende stelsel. Om het
implementatieproces op gang te brengen en te stimuleren zal zowel
praktische als financiële ondersteuning worden geboden. Op basis van
prestatiecontracten zullen de koplopers financieel ondersteund worden.
Als Twente inderdaad wordt aangewezen (besluitvorming daarover wordt
deze maand verwacht), zal de ondersteuning ook voor Twente gelden;
- op dit moment is onder leiding van de minister van Economische Zaken
een programma "ICT en sectoren" in voorbereiding. Binnen dit programma
komt er een deelprogramma "zorg". Financiële prikkels voor
samenwerking in de zorg zullen een belangrijk onderdeel kunnen gaan
vormen van dat deelprogramma. Het deelprogramma legt de nadruk op de
doorontwikkeling naar een elektronisch patiëntendossier en op
invoering van ICT-toepassingen in de zorg. Indien voor het
deelprogramma de benodigde middelen beschikbaar komen, zal ook de
regio Twente hiervan kunnen profiteren.
Ten slotte is het de regering inderdaad bekend dat er in Twente het
nodige onderzoek wordt gedaan naar hulpmiddelen ten behoeve van de
zorgsector. Het certificeren van hulpmiddelen is een methode om de
kwaliteit van zowel het productieproces als het product zelf te
optimaliseren. Het Besluit medische hulpmiddelen houdt de mogelijkheid
open om naast een verplichte CE-markering tevens private keurmerken op
medische hulpmiddelen aan te brengen, mits deze keurmerken aanvullende
informatie bieden ten opzichte van de CE-markering en niet verwarrend
zijn ten opzichte van de gebruiker. Eventuele invoering van dergelijke
aanvullende systemen van "autocertificering" is volledig de
verantwoordelijkheid van de betrokken producenten zelf in samenspraak
met patiëntenorganisaties, voorschrijvers, verzekeraars en de
Inspectie voor de Gezondheidszorg.
22. In hoeverre wordt bij de ondersteuning van de grensoverschrijdende
samenwerking ook de langjarige expertise van de Euregio betrokken?
Waarom wordt in het Triangle-concept, zoals opgenomen in "Pieken in de
Delta", naast Noordrijn-Westfalen ook de aangrenzende deelstaat
Nedersaksen niet opgenomen?
De drie Euregio's in het grensgebied van Nedersaksen, Noordrijn
Westfalen en Oost-Nederland zijn via het gemeenschappelijk
secretariaat van de Euregio's intensief betrokken bij de ondersteuning
van de grensoverschrijdende samenwerking.
Het Triangle-concept is een concept van de regio Oost-Nederland, dat
door het ministerie van Economische Zaken van harte wordt ondersteund.
In een aantal symposia over deze thematiek (onder andere in Arnhem en
Enschede) heeft de staatssecretaris van Economische Zaken uitbreiding
van het Triangle-concept over de grens bepleit. Grensoverschrijdende
samenwerking biedt immers vele kansen. De regio is dan ook van plan
aan dit pleidooi gevolg te geven. Behalve Noordrijn-Westfalen betreft
dit ook het gedeelte van Nedersaksen dat geografisch bij het
Triangle-concept past.
23. Op welke concretere termijn kan besluitvorming over vestiging van
een Technologisch Topinstituut (TTI) worden verwacht? Hoe is het
oordeel over de kwaliteit die Twente met betrekking tot de
uitgangspunten op dit specifieke terrein op dit moment al biedt? Kan
de regering nader concretiseren wat bedoeld wordt met het
"aanzienlijke deel" dat MESA+ aan subsidie voor NanoNed mag ontvangen?
26. Waarom valt een besluit over nanotechnologie pas "over enkele
jaren" te verwachten?
In het algemeen zal besluitvorming over meerjarige, publiek-private
programmatische samenwerking, waar TTI's een vorm van zijn,
plaatsvinden binnen het pluspakket dat beschreven staat in de brief
aan de Tweede Kamer van 30 mei 2005 over de herijking van het
financiële EZ-instrumentarium. De aanpak op geselecteerde
onderzoeksgebieden zal het komende jaar worden geformuleerd met
inbreng van alle belanghebbenden, zowel bedrijven als
kennisinstellingen.
Daarnaast kunnen bedrijven samen met kennisinstellingen een beroep
doen op de "Smart Mix", bedoeld om de combinatie van excellent
onderzoek en toepassing te stimuleren. EZ en OCW publiceren dit jaar
de procedure voor een beroep op deze Smart Mix. Met ingang van 2006
kunnen voorstellen voor publiek-private R&D-programma's worden
ingediend.
Van de in totaal 117,7 miljoen aan subsidie voor NanoNed en NanoImpuls
zal Mesa+
36,5 miljoen ontvangen. Vanuit het programma MicroNed met een subsidie
van 28 miljoen ontvangt Mesa+ nog eens 4,5 miljoen extra. Beide
programma's zijn aan een grondige review procedure onderworpen. Daarin
hebben onafhankelijke deskundigen de kwaliteit van de
onderzoeksvoorstellen beoordeeld. De hoge score in beide programma's
onderstreept de kwaliteit van het onderzoek van Mesa+.
24. Is de regering op de hoogte van de forse directe investeringen in
nanotechnologie in onder andere Duitsland, Engeland en de Verenigde
Staten? Is zij van mening dat de ontwikkeling van nanotechnologie zo
snel gaat dat het van het allergrootste belang is om snel een
Nederlands TTI op te starten?
De wereldwijde ontwikkelingen gaan zo snel dat het van het grootste
belang is om vaart te maken en de krachten van kennisinstellingen en
bedrijven op nationaal niveau te bundelen. Vanuit dat besef zijn
NanoNed en MicroNed opgericht en heeft de overheid deze programma's
voor meer jaren een forse investering gegeven van ongeveer 145
miljoen. Het is uiterst belangrijk dat NanoNed zijn ambities met
betrekking tot samenwerking, valorisatie en verankering de komende
jaren verwezenlijkt. Alleen zo kan Nederland internationaal een
vooraanstaande positie op het gebied van nanotechnologie behouden. Het
voortouw bij de oprichting van een TTI ligt bij het bedrijfsleven.
25. Hoe beïnvloedt de recente Duitse beslissing om de Europese
middelen voor interregionale samenwerking meer aan de Oostgrens van
Duitsland te willen inzetten de Twentse situatie?
In een recente brief aan haar Duitse ambtgenoot heeft de
staatssecretaris van Economische Zaken haar zorg uitgesproken over dit
standpunt van de Bondsregering. Zij zal de consequenties van dit
Duitse standpunt nauwgezet volgen en het belang van interregionale
samenwerking, ook in de Nederlands-Duitse grensregio, blijven
onderstrepen. Ook de meeste Duitse deelstaten zijn overigens niet
gelukkig met het voornemen van de Bondsregering.
27. Is het ministerie van Defensie van plan een redelijke termijn in
acht te nemen om de transformatie van een militaire vliegbasis naar
een civiel luchtvaartterrein kansrijk te laten verlopen? Hoe verloopt
op dit moment het overleg met de provincie Overijssel, de gemeente
Enschede en in het bijzonder EAT omtrent de overdacht van wezenlijke
functies? Kan de EAT blijven rekenen op inzet van het ministerie van
Defensie danwel het Rijk na 1 januari 2007? Hoe verhoudt de
omschrijving dat de verkooponderhandelingen op een zakelijke basis
zullen plaatsvinden zich met het "harde gegeven" de verkoopopbrengsten
in te boeken? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de nieuwe
wet Regelgeving Regionale Burgerluchthavens en Militaire terreinen?
Dit voorjaar is Defensie een overleg begonnen met de provincie
Overijssel, de gemeente Enschede, Enschede Airport Twente (EAT) en
Verkeer en Waterstaat over de vergunningprocedure voor een
burgerluchthaven. In beginsel moet die procedure zijn afgerond voor
het einde van 2007, wanneer de Koninklijke luchtmacht de vliegbasis
verlaat. Dat is het best denkbare moment voor de overdracht van het
luchtvaartterrein aan een civiele exploitant.
Een tweede overleg, met de gemeente Enschede, EAT, de Nederlandse
Academie van Verkeersvliegers, een andere civiele medegebruiker, en de
Koninklijke luchtmacht, betreft de "transitiefase" van 1 januari 2006
tot 1 januari 2008. In deze periode neemt het aantal militaire
vliegbewegingen drastisch af. De vliegbasis wordt dan gaandeweg
ontmanteld, terwijl voor de civiele medegebruikers het voortgaande
gebruik van de luchthaven moet worden gegarandeerd. Het overleg gaat
over de functies die daarvoor nodig zijn, over wie die functies
verzorgt en wie betaalt. Het lijkt erop dat dit overleg op korte
termijn kan worden afgerond en dat Defensie vervolgens kan garanderen
dat Twente tot eind 2007 voor civiel luchtverkeer open blijft.
De twee citaten liggen in elkaars verlengde. Het terrein van de
vliegbasis inclusief omliggende terreindelen als Zuidkamp en het
Bernhardkamp, zullen niet "om niet" worden overgedragen. In de eerste
plaats verkoopt de staat (de dienst Domeinen) overtollige
defensie-objecten altijd op marktconforme basis. Een andere benadering
zou indruisen tegen de Europese regels tegen staatssteun aan
ondernemingen. In de tweede plaats zou zo'n gebaar niet stroken met
het "harde gegeven" van de financiële taakstelling, die onder andere
met de verkoop van een aantal defensieterreinen moet worden
gehaald.
Op 26 mei 2005 heeft het Interprovinciaal Overleg positief geadviseerd
over het wetsvoorstel Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire
Luchthavens, met een voorbehoud ten aanzien van burgermedegebruik op
Eindhoven. Het wetsvoorstel wordt in juni besproken in de Ministerraad
en naar verwachting nog voor de zomer aan de Raad van State aangeboden
voor advisering. Het streven is dat de wet per 1 januari 2007 van
kracht wordt.
28. Wat zijn de meest voor de hand liggende opties qua hergebruik van
het terrein van de voormalige vliegbasis Twenthe wanneer een civiele
luchthaven niet tot de mogelijkheden blijkt te behoren?
Het is vooral aan de regio en in het bijzonder de gemeente Enschede om
te bepalen wat de bestemming van het terrein wordt. In 2004 is in
opdracht van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente onderzoek gedaan
naar drie mogelijke toekomstige bestemmingen, namelijk:
- een groene variant, waarbij het terrein een natuurbestemming krijgt,
met eventueel beperkte woningbouw en algemene voorzieningen;
- de "general aviation variant": een vliegveld voor kleine luchtvaart,
en tenslotte
- de "commercieel civiele luchtvaart variant" voor grote luchtvaart,
"waarbij eveneens de mogelijkheden blijven bestaan om een deel van de
gronden alternatief, groen en bebouwing, te ontwikkelen", aldus de
managementsamenvatting van deze studie.
De huidige optie van een burgerluchthaven past binnen de derde
variant. Op dit moment zijn geen alternatieve opties aan de orde.
29. Kan de regering aangeven wat de stand van zaken is met betrekking
tot de realisatie van verkoopopbrengsten voor het geheel van de
bezuinigingsoperatie door Defensie, tot op dit moment, afgezet tegen
de oorspronkelijke ramingen?
De belangrijkste bezuinigingsoperatie in deze kabinetsperiode kreeg
vorm in de Prinsjesdagbrief van september 2003. De
afstotingsmaatregelen uit de Prinsjesdagbrief krijgen hun beslag over
een reeks van jaren, al naar gelang het af te stoten materieel en de
infrastructuur beschikbaar komt en er een koper is. Aan de hand van de
afstotingsplannen worden voor het totaal van de verkopen
opbrengstramingen gemaakt, die in de meerjarenramingen en in de
begroting worden gepresenteerd. De begroting bevat ook de
realisatiecijfers. Om commerciële redenen worden ramingen en
realisatiecijfers alleen voor het totaal aan verkopen gegeven. De
opbrengsten voor de vier Feniks-objecten zijn pas in latere jaren
ingeboekt: al deze objecten zijn immers nog in gebruik.
Ministerie van Defensie
Pagina 2/16
Aan
de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR Den Haag
Datum
9 juni 2005
Ons kenmerk
D2005002211
Onderwerp
Kamervragen over Twentebrief d.d. 4 april 2005
Ministerie van Defensie
Postbus 20701
2500 ES Den Haag
Telefoon (070) 318 81 88
Fax (070) 318 78 88
Pagina 1/16
Ministerie van Defensie